IX

DE VLIEGENIER

images

Rex en Rosemary op hun trouwdag

HORSE MESA WAS WAT je noemt een gat, in feite een veredeld soort kamp, dat was gebouwd voor de mannen die aan de Horse Mesa Dam werkten. De dam hield het water van de Salt River tegen en vormde Lake Apache, waar stroom werd opgewekt voor Phoenix. Er woonden niet meer dan dertien gezinnen in Horse Mesa, maar die gezinnen hadden kinderen, en de kinderen moesten naar school. Die zomer kreeg ik de baan.

We ruilden de chique maar onbetrouwbare Kaiser in voor een degelijke Ford uit Detroit, en op een dag in juli legden we onze koffers in de kofferbak en vertrokken we naar het oosten, eerst naar Apache Junction, toen omhoog naar de Tortilla Flats, waar het asfalt ophield. Daarvandaan volgden we het Apache Trail, een kronkelende zandweg, omhoog naar de Superstition Mountains, die ik persoonlijk veel mooier vond dan de Grand Canyon. We kwamen langs immense kliffen van rode en goudkleurige zandsteen; door de lagen waaruit ze waren opgebouwd, leken ze net boeken die tegen elkaar leunden op een plank. De bergen waren begroeid met reuzencactussen, wolfsklauw en vijgcactussen, foeilelijk om te zien, maar je moest er bewondering voor hebben dat ze in van die dorre spleten in deze onherbergzame rotsen wisten te gedijen – en verdomd, ze brachten nog lekkere vruchten voort ook.

Na enkele kilometers over het Apache Trail kwamen we bij een nog smaller zandpad dat afboog naar het noorden. We volgden het over een bergkam, en toen ging het met haarspeldbochten steil omlaag, onder overhangende rotsen door en rond buitenaardse rotsformaties. Jim zat achter het stuur en we reden stapvoets, zo dicht mogelijk tegen de berghelling aan, want er was geen vangrail en aan de andere kant gaapte een steile afgrond; één misrekening en we zouden omlaag storten. Het pad heette Agnes Weent, naar de eerste schooljuf van het kamp, die in huilen was uitgebarsten toen ze zag hoe smal het pad was en hoe steil de afgrond, waardoor ze had be-seft hoe afgelegen het dorp moest zijn. Maar vanaf het eerste moment dat ik dat pad zag, vond ik het schitterend. Ik zag het als een wenteltrap die me wegvoerde bij de verkeersopstoppingen, de nieuwe regels, de bureaucraten, de sirenes en de gesloten deuren van het stadsleven. Jim vond dat ze het pad moesten hernoemen in Lily Zingt.

We volgden Agnes Weent helemaal tot aan de bodem van het ravijn. Toen kwamen we rond een bocht en zagen we een diepblauw meer met overal steile kliffen van rode zandsteen eromheen. Aan de andere kant van een brug, met onder ons dat meer, lag Horse Mesa. Het was niet meer dan een verzameling witgepleisterde huizen, en het was inderdaad afgelegen – Agnes had gelijk gehad. Twee keer per week bracht een vrachtwagen etenswaren uit het depot bij de Roosevelt Dam. Er was maar één telefoon, in het gemeenschapshuis. Als je wilde bellen, moest je eerst een verzoek indienen bij de centrale in Tempe, en die gaven je dan een bepaald tijdstip op. Het gesprek werd doorverbonden via Mormon Flats, en iedereen in het gemeenschapshuis kon meeluisteren.

Toch waren we allemaal vanaf het eerste begin verrekte gelukkig in Horse Mesa. Omdat het zomer was, brachten de kinderen de hele dag door aan het meer, waar ze van de kliffen in het koele water doken. Allerlei soorten dieren kwamen op de rivier en het meer af: dikhoornschapen, rode neusberen, gilamonsters, ratelslangen en chuckwalla’s.

Jim ging aan het werk voor het Bureau voor Landwinning als chauffeur van een grindwagen – hij vulde kuilen en herstelde langs het hele Apache Trail schade door erosie – en hij vond het bevredigend. Hij reed in een grote truck, in zijn eentje, en werkte in de buitenlucht.

En ik was terug waar ik me thuis voelde, in een schooltje met niet meer dan één lokaal, zonder vervelende bureaucraten die kritiek op me hadden, en ik leerde mijn leerlingen de dingen waarvan ik vond dat ze ze moesten weten.

DE SCHOOL IN HORSE Mesa ging niet verder dan de achtste klas, dus moesten we de kinderen dat najaar voor de derde keer naar een kost-school sturen. Rosemary ging naar St. Joseph’s, een kleine, deftige school in Tucson. Ik wist dat veel van de meisjes uit rijke gezinnen kwamen, dus gaf ik Rosemary een cadeau voordat ze wegging.

‘Parels!’ riep ze uit toen ze het doosje had opengemaakt. ‘Die moeten een vermogen hebben gekost.’

‘Ik heb ze gekocht met zegeltjes van S&H,’ zei ik, ‘en het zijn geen echte parels.’ Voor het eerst vertelde ik haar over mijn achterbakse eerste man en zijn andere gezin. ‘Die rotzak gaf me een ring met een nepdiamant, maar ik heb jarenlang gedacht dat het een echte was, en andere mensen ook.’ Ik maakte de parels vast om haar hals. ‘Waar het om gaat,’ zei ik, ‘is dat niemand het verschil weet zolang jij je hoofd hooghoudt.’

Toen de kinderen eenmaal naar school waren, verliep ons leven in Horse Mesa volgens een rustig patroon. Dat kwam deels door de ligging van het dorp. Het was alsof je in een natuurlijke kathedraal woonde. Als je ’s ochtends opstond en naar buiten ging, keek je omlaag naar het meer en dan omhoog naar de zandstenen kliffen – indrukwekkende lagen van rode en gele steen die door de millennia heen waren gevormd, met tientallen zwart uitgeslagen spleten die na zware regenval in tijdelijke watervallen veranderden. Eén keer telde ik na een flinke bui zevenentwintig watervallen.

Verder kon iedereen in Horse Mesa het met elkaar vinden, en dat was minstens even belangrijk. We hadden geen keus. We werkten samen en we waren afhankelijk van elkaar, dus ruzies waren een luxe die we ons niet konden veroorloven. Niemand klaagde, niemand roddelde. We konden alleen af en toe een radiosignaal ontvangen, en als de kinderen ’s avonds speelden, kuierden de volwassenen rond om elkaar bezoekjes te brengen. Omdat niemand veel geld had, werd er niet gepraat over de dingen waar mensen met geld over praatten. We hadden het over de dingen die voor ons belangrijk waren: het weer, de waterstand in het meer, de baars die iemand onder de brug had gevangen, de poema die iemand anders weg had zien schieten bij de Fish Creek. Stadsmensen zouden misschien denken dat we niets te doen hadden, maar voor ons voelde dat helemaal niet zo, en de kalme dagelijkse routine droeg bij aan de rust van ons leven in dat kleine kamp op het klif.

Hoe vredig ons leven ook was, ik had nog steeds momenten van hevige verontwaardiging. Ik had altijd belangstelling gehad voor politiek, en toen het departement van Onderwijs een paar scholen in onze streek wilde sluiten, werd ik lid van de vakbond van onderwijzend personeel om dat te voorkomen. Ik ontdekte hoe makkelijk je dingen gedaan kon krijgen als je bereid was om je ellebogen en je longen te gebruiken, en dat politici al snel een toontje lager zongen als je ze bij hun das greep of je vinger tegen hun borst priemde.

Ik ging regelmatig naar Phoenix om ervoor te zorgen dat die draaikonten van politici hun campagnebeloften nakwamen. Eén keer stormde ik het kantoor van de gouverneur binnen, met Rosemary op sleeptouw, om hem de huid vol te schelden omdat hij geen geld voor onderwijs wilde vrijmaken. Toen hij dreigde me te laten arresteren, zei ik dat als hij dat deed, ik – belastingbetaler, lerares en de liefhebbende moeder van twee kinderen – een persconferentie zou houden om iedereen eraan te herinneren dat hij een leugenachtige flapdrol was.

Ik werd de democratische vertegenwoordigster van het kiesdistrict Horse Mesa. Ik had altijd kaarten bij me waarmee iemand zich als kiezer kon registreren, en in de winkel vroeg ik aan de klanten of ze wel kiesrecht hadden. Zo nee, dan overhandigde ik ze een kaart. ‘Iedereen die denkt dat hij of zij te onbeduidend is om verschil te maken is nog nooit gestoken door een mug,’ zei ik tegen mensen.

Ik zorgde ervoor dat alle dertien gezinnen in Horse Mesa zich registreerden als kiezer, en op verkiezingsdag reden Jim en ik naar Tortilla Flats. Ik hield de stembriefjes in mijn ene hand en mijn revolver in de andere, en daagde iedereen uit om met de democratie aan de haal te gaan door de zesentwintig stemmen die aan mij waren toevertrouwd te stelen. ‘Let op, allemaal,’ verklaarde ik toen we er waren. ‘Hier zijn de stemmen uit Horse Mesa, en ik kan met trots aankondigen dat de opkomst honderd procent was.’

Jim en ik hadden ook een nieuwe hobby: zoeken naar uranium. De staat had het spul nodig voor hun nucleaire wapens, en er werd een beloning van honderdduizend dollar uitgeloofd aan iedereen die een uraniummijn ontdekte. Een berooid echtpaar in Colorado had er per ongeluk een gevonden en zij waren nu rijk. Jim kocht een tweedehands geigerteller, en in het weekend namen we de auto naar de woestijn en gingen we op zoek naar tikkende stenen.

Tot mijn verbazing vonden we er een hele hoop, voornamelijk op een plaats die Frenchman’s Flat werd genoemd, en we hadden al snel een paar kratten vol. We gingen ermee naar een expert in Mormon Flats, maar hij liet ons weten dat het geen uranium was; de radioactiviteit zat alleen aan de buitenkant. De staat had op die plek nucleaire proeven gedaan, vandaar.

Ik nam aan dat tikkende stenen op een dag iets waard moesten zijn, dus we sloegen ze op onder het huis en gingen af en toe op pad om nieuwe te halen.

Nadat ze het diploma van de middelbare school hadden gehaald, gingen Rosemary en Little Jim allebei studeren in Arizona. Met zijn één meter negentig en honderd kilo was Little Jim nu groter dan Big Jim. Hij speelde football in het universiteitsteam en at elke ochtend een half pak cornflakes, maar een studiehoofd was hij nooit geweest. In het eerste jaar leerde hij Diane kennen, een schoonheid met volle lippen van wie de vader een hoge ome was bij de posterijen in Phoenix. Ze trouwden, Jim gaf zijn studie op en werd politieman.

Eén was onder de pannen, dacht ik. Nu nummer twee nog.

Rosemary en ik werden het eens. Ik dacht tenminste dat we het eens waren, maar zij had nog steeds het gevoel dat ik haar mijn wil oplegde. We spraken af dat ze naar de kunstacademie mocht, op voorwaarde dat ze haar lesbevoegdheid haalde.

Na de oorlog waren er grote aantallen jonge mannen naar Arizona gekomen. Rosemary werd voortdurend mee uit gevraagd en diverse mannen hadden haar zelfs al een aanzoek gedaan. Ik zei tegen haar dat ze moest wachten, dat ze er nog niet aan toe was. Ik wist wat voor man ze nodig had: een anker. Dat meisje was nog steeds even grillig, maar ik zag voor me dat ze met een degelijke man aan haar zijde een regelmatig leven zou kunnen leiden; lesgeven op een lagere school, kinderen krijgen en schilderen in haar vrije tijd.

Er waren genoeg degelijke mannen – mannen zoals haar vader – en ik was ervan overtuigd dat ik de juiste voor haar zou kunnen vinden.

DE ZOMER NA ROSEMARY’S derde jaar op de academie reden zij en haar vriendinnen vaak naar de Fish Creek Canyon om te zwemmen. Op een dag kwam ze thuis met wat ze zelf een grappig verhaal vond. Er was een groep jonge luchtmachtpiloten naar de canyon gekomen. Toen zij van een klif in het water was gedoken, was een van hen zo onder de indruk geweest dat hij achter haar aan was gesprongen, en hij had tegen haar gezegd dat hij met haar ging trouwen.

‘Ik zei dat al eenentwintig mannen me een aanzoek hadden gedaan, en dat ik ze allemaal had afgewezen, dus waarom hij dan dacht dat ik tegen hem ja zou zeggen. Hij zei dat hij me geen aanzoek deed, hij vertelde me dat we zouden trouwen.’

Iemand met zoveel lef, dacht ik, was of een geboren leider of een bedrieger. ‘Wat is het voor iemand?’ vroeg ik.

Ze dacht er even over na, alsof ze het zelf niet goed wist. ‘Boeiend,’ zei ze. ‘Anders. Om je een voorbeeld te geven: hij kan niet goed zwemmen en toch sprong hij zonder aarzelen in het water.’

De springer heette Rex Walls. Hij was opgegroeid in West-Virginia en was gelegerd in de Luke Air Force Base. Rosemary kwam zo ongeveer giechelend van pret terug van haar eerste afspraakje met hem. Ze hadden gegeten in een Mexicaans restaurant in Tempe, en toen een of andere kerel met haar flirtte, was Rex met hem op de vuist gegaan. Het was op een grote vechtpartij uitgelopen, maar zij en Rex waren weggedoken en hadden zich hand in hand uit de voeten gemaakt voordat de politie kwam.

‘Hij noemde het “de dans ontspringen”.’

Net waar ze op zit te wachten, dacht ik. Een onruststoker. ‘Dat klinkt veelbelovend,’ zei ik.

Rosemary negeerde mijn sarcasme. ‘Hij heeft de hele avond gepraat,’ zei ze. ‘Hij barst van de plannen. En hij is heel erg geïnteresseerd in mijn werk. Mam, hij is de eerste man die ik ooit heb ontmoet die me serieus neemt als kunstenares. Hij heeft gevraagd of hij mijn werk mag zien.’

Het weekend daarop kwam Rex naar Horse Mesa om naar Rosemary’s werk te kijken. Het was een magere kerel met smalle donkere ogen, een duivelse grijns en achterovergekamd zwart haar. Hij had hoffelijke manieren, nam met een zwierig gebaar zijn pet af, pompte Jims hand op en neer en gaf de mijne alleen een zacht kneepje. ‘Nu zie ik van wie Rosemary haar schoonheid heeft,’ zei hij tegen me.

‘Pluimstrijker,’ zei ik.

Rex gooide zijn hoofd naar achteren en lachte. ‘En nu weet ik ook waar ze haar gevatheid vandaan heeft.’

‘Ik ben gewoon een oude schooljuffrouw, maar ik heb wel een mooi kunstgebit.’ Ik haalde het uit mijn mond en hield het omhoog.

‘Mam!’ riep Rosemary geschokt.

Maar Rex moest er weer om lachen. ‘Erg mooi, maar het mijne mag er ook wezen,’ zei hij, en hij haalde zijn eigen kunstgebit uit zijn mond. Hij legde uit dat hij zijn auto op zijn zeventiende tegen een boom had gezet. ‘De auto stopte, maar ik ging door.’

Wat een charmeur, dacht ik bij mezelf. Maar je wist in elk geval dat iemand die een auto-ongeluk weglachte waarbij hij al zijn tanden had verloren, geen doetje was.

Rosemary haalde een paar van haar schilderijen – woestijnlandschappen, bloemen, katten, portretten van Jim. Rex hield ze een voor een omhoog en prees ze stuk voor stuk de hemel in wat betreft originaliteit, compositie, kleur, superieure techniek, en zo verder. Meer gebeuzel, in mijn oren, maar Rosemary dronk het in, net zoals vroeger al dat existentiële geklets van haar Franse tekenlerares.

‘Waarom hangen er geen schilderijen van Rosemary aan de muren?’ vroeg Rex.

Er hingen twee reproducties van boslandschappen in de woonkamer, die ik had gekocht omdat het blauw van de lucht precies paste bij het blauwe kleed op de vloer. Zonder zelfs maar een metuw-permissie haalde Rex ze van de muur en hij hing er twee schilderijen van Rosemary voor in de plaats, allebei zonder blauw erin.

‘Voilà,’ zei hij. ‘Nu kan iedereen ze bewonderen.’

‘Ze zijn best mooi, maar ze passen niet bij het kleed,’ zei ik. ‘Ik heb er heel lang over gedaan om schilderijen te vinden met precies de juiste schakering blauw erin.’

‘Naar de hel met dat blauw,’ zei Rex. ‘Je moet durf hebben.’ Hij wees op mijn boslandschappen. ‘Dat zijn reproducties,’ zei hij, en toen gebaarde hij naar Rosemary’s schilderijen. ‘Dit zijn echte, en dat niet alleen, het zijn regelrechte meesterwerken.’

Ik keek naar Rosemary. Ze straalde.

TEGEN HET EIND VAN de zomer spraken Rex en Rosemary regelmatig met elkaar af. Ik kon niet precies peilen hoe serieus het was, maar die terriër was verdomde vasthoudend. Ik had het gevoel dat de man een open boek voor me was. Hij was charmant, maar dat waren de meeste oplichters, want voordat ze je het vel over de oren haalden, moesten ze eerst je vertrouwen zien te winnen; die les had ik van mijn eerste man geleerd. Rex had altijd een grapje paraat, hij kon over elk onderwerp meepraten, deelde complimentjes uit alsof het snoepgoed was en hij gaf je het gevoel dat je het middelpunt van de wereld was, maar hij was voor geen cent te vertrouwen.

Ook had hij allerlei grandioze plannen en hij had het vaak over nieuwe energiebronnen: zonne-energie en windenergie. Jim vond Rex een windbuil. ‘Als je al die mooie praatjes van hem om kon zetten in energie,’ zei hij, ‘zou je heel Phoenix van stroom kunnen voorzien.’

Ik probeerde Rosemary niet actief te ontmoedigen om met hem in zee te gaan – er was geen betere manier om die eigenzinnige jongedame in zijn armen te drijven – maar ik merkte wel op dat hij op de lange termijn misschien niet de ideale levensgezel zou zijn.

‘Hij is niet bepaald een rots in de branding,’ betoogde ik.

‘Ik wil niet met een rots trouwen,’ zei ze.

Wat ze zo leuk vond van Rex, zei Rosemary, was dat er altijd van alles gebeurde wanneer je met hem samen was. Hij knoopte gesprekken aan met volslagen vreemden. Hij deed vaak dingen in een opwelling. Hij was dol op streken en verrassingen. Hij had een keer een klein schilderij van Rosemary een museum in Phoenix binnengesmokkeld en het op een lege plek gehangen, en haar toen uitgenodigd om samen naar het museum te gaan. Ze had nog nooit zo versteld gestaan, noch had ze ooit zo hard gelachen, als toen Rex haar meenam om het te bekijken, verbazing veinsde en zei: ‘Kijk nou eens. Het beste schilderij in deze hele tent.’

Sommige dingen die je met Rex meemaakte waren vreemd, legde Rosemary uit, sommige waren spannend, sommige waren grappig, sommige waren griezelig, maar alles werd een avontuur. Vanwege zijn eigen losbandige natuur herkende hij dezelfde trekjes in anderen, alsof ze vrijmetselaars waren die door middel van geheime handgebaren communiceerden. Je ging naar het circus en ontmoette de clowns, de amazone die zonder zadel paardreed en de degenslikker, en dan belandde je met het hele gezelschap in de kroeg, waar iedereen het op een zuipen zette. De degenslikker liet je zien hoe je een mes in je keel kon laten verdwijnen, de amazone beschreef dat de nazi’s haar naar een concentratiekamp hadden afgevoerd omdat ze een zigeunerin was, en dan bekende de clown – die met de trieste ogen – dat zijn oude geliefde in de buurt woonde en dat hij nooit van iemand anders had kunnen houden, dus kroop iedereen in de auto en reed de hele troep naar het huis van de geliefde. Uiteindelijk sta je dan om vier uur ’s ochtends onder het raam van een vrouw die je niet kent en breng je haar een serenade met ‘Red River Valley’ in de hoop haar liefde voor de clown met de trieste ogen nieuw leven in te blazen.

Op een vroege zaterdagochtend in de herfst, toen Rosemary thuis was van de academie, stond Rex opeens voor de deur. Hij droeg cowboylaarzen en een enorme hoed. Rosemary, Jim en ik zaten pap te eten aan de keukentafel. Ik vroeg Rex of hij ook een bordje lustte.

‘Nee, dank u, mevrouw. Ik heb een grote dag voor de boeg en daar kan ik geen volle maag bij gebruiken.’

‘Wat ben je precies van plan?’ vroeg ik.

‘Nou, jullie zijn allemaal echte paardenliefhebbers,’ zei hij, ‘en aangezien ik met die dochter van u ga trouwen, moet ik jullie laten zien dat ik genoeg lef heb om paard te rijden, zelfs al heb ik nog nooit op een knol gezeten. Ik ga dus op zoek naar een paard, en als jullie zin hebben om mee te gaan en deze boerenkinkel een paar aanwijzingen te geven, zou ik jullie bijzonder erkentelijk zijn.’

Jim en ik keken elkaar aan. Die man wilde maar niet weggaan. Intussen zei Rosemary dat de familie Crebbs, die op een ranch aan de voet van de bergen woonde en hun kinderen naar mijn schooltje stuurde, paarden had waar we vast en zeker op mochten rijden. We aten onze borden leeg, zochten onze laarzen op en reden in de Ford naar de ranch van de familie Crebbs.

Ray Crebbs liet ons weten dat de paarden in de kraal stonden en dat het tuig in de schuur hing. We mochten zelf de paarden uitkiezen. Hij waarschuwde wel dat ze al maanden niet waren bereden en misschien een beetje wild waren. We kozen er vier, maar ze bleven allemaal angstvallig bij elkaar staan, dus moest Jim ze vangen met een lasso voordat we ze naar de schuur konden brengen.

Rosemary moest altijd het pittigste paard van de kudde hebben, en ze koos een hitsige kleine vos. Voor Rex had ik mijn oog op een rustige ruin laten vallen, maar hij zei dat hij er niet over piekerde om op een paard zonder ballen te rijden, dus gaf ik hem de merrie die ik voor mezelf had uitgekozen, al was ze een beetje nerveus en kopschuw.

We zadelden de paarden en gingen naar de omheinde kraal. Rosemary en Jim draafden rustig rondjes om hun spieren los te maken, en ik leidde mijn paard naar het midden zodat ik Rex tips kon geven. De arme man gedroeg zich kranig, maar je kon direct zien dat hij geen geboren ruiter was. Hij deed te erg zijn best. Hij was gespannen en boog zich naar voren, zodat zijn hele gewicht op de schoften van het paard rustte. Ik zei dat hij zich moest ontspannen, goed in het zadel moest gaan zitten en de zadelknop los moest laten, want die zou hem niet kunnen redden.

In plaats van zich te ontspannen, bleef Rex ratelen dat paardrijden een makkie was, dat hij zich kostelijk vermaakte, en dat hij die oude knol van hem zo sloom vond. ‘Hoe krijg ik haar uit de tweede versnelling?’ vroeg hij.

‘Zorg eerst maar eens dat je je achterste in het zadel weet te houden,’ zei ik.

Na een tijdje liet ik Rex draven, maar hij bleef opzij zakken en aan de teugels rukken. Toch hield hij vol dat hij niet zou afstijgen totdat hij had gegaloppeerd, want als je niet had gegaloppeerd, zei hij, kon je niet beweren dat je echt op een paard had gereden.

‘Als je wilt galopperen, moet je haar gewoon een schop geven,’ riep Rosemary.

En dat deed Rex, hij schopte het dier hard in haar ribben. Het paard schrok ervan maar ging niet galopperen, waarschijnlijk omdat ze aanvoelde dat dat geen goed idee was met zo’n onervaren ruiter op haar rug. Rex trok zich er niets van aan en begon ‘Hola! Hola!’ te schreeuwen en met de teugels te slaan. De arme merrie schrok zo van alle kabaal en gedoe dat ze op hol sloeg.

Terwijl het paard in grote cirkels door de kraal stoof, schreeuwde ik naar Rex dat hij achterover moest gaan zitten en de manen beet moest pakken, maar hij was zo in paniek dat hij niets hoorde. Hij bleef tegen het paard schreeuwen en als een idioot aan de teugels rukken, maar het paard verzette zich tegen het bit en galoppeerde gewoon verder.

Jim en Rosemary haastten zich naar het midden van de kraal om niet onder de voet te worden gelopen. De merrie had een paar rondjes gemaakt zonder langzamer te gaan lopen, en ik kon zien dat Rex ten einde raad was. Door naar de ogen van de merrie te kijken kon ik ook zien dat ze bang was, niet boos, en dat betekende dat ze wilde stoppen maar toestemming nodig had.

Ik sprong van mijn paard en ging bij de omheining staan, in de baan van het paard. Ik was bereid om weg te duiken als ze niet wilde stoppen, maar toen ze dichterbij kwam, tilde ik langzaam mijn armen in de lucht, en terwijl ik haar bleef aankijken, zei ik zacht: ‘Ho!’ En ze bleef pal voor me staan.

Ze bleef zelfs zo plotseling staan dat Rex naar voren schoot. Nog even kon hij zich vasthouden aan haar nek, toen viel hij op de grond.

Rosemary liet zich van haar paard glijden en rende naar hem toe. ‘Mankeer je niets?’ vroeg ze.

‘Hij heeft niets,’ zei ik. ‘Hij is ontgroend, dat is alles.’

Rex krabbelde overeind en klopte het stof van zijn spijkerbroek. Ik kon zien dat hij behoorlijk van slag was, maar hij haalde diep adem en streek met zijn vingers door zijn haar. ‘Ik heb het gaspedaal gevonden,’ zei hij. ‘Nu de rem nog.’

Rex wilde per se weer op dat paard, waar ik blij om was, en we maakten met zijn allen een mooie tocht over de ranch van de familie Crebbs. Het was eind van de middag tegen de tijd dat we terug waren in Horse Mesa. Ik warmde een pan bonen op, en na het eten stelde ik voor om een potje te pokeren.

‘Daar zeg ik nooit nee tegen,’ zei Rex. ‘Ik heb een fles jajem in de auto, die haal ik wel even. Zonder een borrel kun je niet pokeren.’

Rex haalde de fles, Jim zette glazen klaar – ook een voor zichzelf, uit beleefdheid – en we gingen met zijn allen rond de keukentafel zitten. Rex schonk iedereen twee vingers whisky in. Ik deelde. Er is geen betere manier om iemands karakter te leren kennen dan hem te zien pokeren. Sommige mensen speelden om vast te houden wat ze hadden, andere speelden om hun tegenstanders af te maken. Voor sommige mensen was het puur een gokspel, voor andere was het een combinatie van handigheid en kleine risico’s. Voor sommigen ging het om aantallen, voor anderen om psychologie.

Rosemary was bijvoorbeeld vreselijk slecht in pokeren. Hoe vaak ik haar de regels ook uitlegde, ze stelde altijd vragen waarmee ze haar kaarten prijsgaf. Ik had de kaarten nog niet gedeeld, of ze keek naar de hare en vroeg: ‘Gaat een straat boven een flush?’

‘Je wint nooit als je verklapt wat voor kaarten je hebt,’ zei ik.

‘Winnen wordt zwaar overschat,’ zei Rosemary. ‘Als je de hele tijd wint, wil niemand meer met je spelen.’

Daar ging ik maar niet op in.

In de loop van het spel kreeg ik in de gaten dat Rex goed was. Voor hem ging het spel niet om het lezen van je kaarten, maar om het lezen van je tegenstanders, en in het begin leek hij precies te weten wanneer hij moest passen en wanneer hij de inzet kon verhogen.

Maar de fles stond de hele tijd naast hem. Jim en Rosemary hadden hun whisky niet eens aangeraakt, en ik had alleen een paar kleine slokjes genomen. Rex bleef zichzelf bijschenken, en naarmate de avond vorderde, begon hij steeds roekelozer te spelen; hij blufte te veel, gokte te zwaar, verloor potten die hij nooit had moeten proberen te winnen en hij werd kwaad op zijn kaarten als ze hem in de steek lieten.

Na een tijdje schonk hij zichzelf niet langer glazen in en dronk hij zo uit de fles. Toen wist ik dat ik hem kon inmaken. Ik wachtte totdat ik goede kaarten had – een full house, drie achten en twee vieren – en liet hem denken dat hij tegen me opbood, maar ik vroeg hem niet zijn kaarten te laten zien, en al snel zat hij dieper in de nesten dan hij zich had gerealiseerd.

Ik legde mijn kaarten op tafel. Rex bekeek ze met een zuur gezicht en gooide toen zijn eigen kaarten dicht op tafel. Na een paar seconden begon hij te grinniken. ‘Nou, Lily,’ zei hij, ‘die ruin had geen ballen, maar jij hebt ze beslist wel.’

Jim keek Rex met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Let op je woorden, vliegenier,’ zei hij.

‘Excuses, makker,’ zei hij. ‘Ik maakte mevrouw een compliment.’

Jim haalde zijn schouders op. ‘Ze heeft op precies dezelfde manier menige cowboy zijn loonzakje afhandig gemaakt.’

Rex pakte de fles om nog een teug te nemen, maar die was leeg. ‘Die hebben we mooi soldaat gemaakt,’ zei hij.

‘Die heb jíj soldaat gemaakt,’ corrigeerde ik hem.

‘Misschien hebben we genoeg gespeeld,’ zei Rosemary.

Rex knikte. Hij zette de fles op tafel en ging staan, maar hij wankelde op zijn benen.

‘Je bent dronken,’ zei ik.

‘Alleen een tikje aangeschoten,’ zei Rex, ‘maar het lijkt me beter dat ik afscheid neem.’

‘In jouw toestand kun je niet rijden.’

‘Ik voel me prima,’ zei Rex. ‘Ik kan altijd rijden.’

‘Misschien heeft mijn moeder gelijk,’ zei Rosemary.

‘Je kunt in de garage slapen,’ voegde Jim eraan toe.

‘Ik zeg toch dat ik me prima voel,’ zei Rex tegen hem, en hij viste in zijn zakken naar de sleutels.

‘Hoor eens, achterlijke zuiplap,’ zei ik, ‘je bent te dronken om auto te rijden. Ik laat je niet gaan.’

Rex leunde met zijn twee vuisten op tafel. ‘Hoor eens, dame, Rex Walls laat zich door niemand de wet voorschrijven, al helemaal niet door een vuilbekkende ouwe zeur met een rimpelkop. Ik wens jullie allemaal welterusten.’

Zwijgend zaten we aan tafel terwijl Rex naar buiten wankelde en de hordeur met een knal achter zich dichtsloeg. We hoorden hem de motor starten en gas geven, en toen reed hij met gillende banden weg het donker in, de berg af over Agnes Weent.

DE VOLGENDE DAG BESLOOT ik een hartig woordje met Rosemary te wisselen over haar vriend.

‘Je kunt misschien wel lol hebben met die schavuit,’ begon ik, ‘maar de man is een gevaar voor zichzelf en anderen.’

‘Niemand is volmaakt,’ zei ze. ‘We staan allemaal één treetje boven de beesten en één treetje onder de engelen.’

‘Helemaal waar,’ gaf ik toe, ‘maar niet iedereen staat precies in het midden. Rex is wispelturig. Bij hem zul je nooit zekerheid vinden.’

‘Ik hoef niet zo nodig zekerheid,’ zei ze. ‘En bovendien denk ik dat zekerheid niet bestaat. Morgen kunnen we allemaal omkomen door een atoombom.’

‘Dus jij wilt beweren dat de toekomst niet belangrijk is? Jij denkt dat je zorgeloos door het leven kunt fladderen?’

‘De meeste mensen maken zich zo vaak zorgen over de toekomst dat ze niet meer van het heden genieten.’

‘En mensen die zich niet op de toekomst voorbereiden, worden erdoor overvallen. Hoop op het beste en bereid je voor op het ergste, zei mijn vader vroeger altijd.’

‘Je kunt je niet voorbereiden op alles wat het leven voor je in petto heeft,’ zei ze. ‘En je kunt niet elk gevaar mijden. Het is er gewoon. De wereld is gevaarlijk, en als je daar de hele tijd over loopt te tobben, loop je al het avontuur mis.’

Ik had nog het nodige over gevaren kunnen zeggen. Ik had er een hele preek over kunnen geven: mijn vader, die door een paard tegen zijn hoofd was getrapt toen hij drie was; mijn vriendin in Chicago, Minnie, die was omgekomen doordat haar haar in een machine verstrikt was geraakt; mijn zus Helen, die zich van het leven had beroofd vanwege een ongewenste zwangerschap. Je vond in het leven genoeg avonturen en gevaren op je pad, het was niet nodig om ze na te jagen. Maar waar het op neerkwam, was dat Rosemary al niet meer naar me luisterde sinds we in het dorp van de Havasupai waren geweest en ik haar een pak slaag had gegeven omdat ze met Fidel Hanna had gezwommen.

‘Ik weet niet wat ik met jou verkeerd heb gedaan,’ zei ik. ‘Misschien wilde ik te veel. En toch hou ik vol dat je een anker nodig hebt.’

Later die dag werd er op de deur geklopt. Toen ik opendeed, stond Rex Walls voor mijn neus. Hij reikte me een groot boeket witte lelies aan.

‘Lelies voor Lily, bij wijze van verontschuldiging,’ zei hij. ‘Hoewel ze niet zo mooi zijn als hun naamgenoot.’

‘Gisteravond tapte je uit een heel ander vaatje.’

‘Wat ik heb gezegd is onvergeeflijk, en ik ben de eerste om het toe te geven,’ zei hij. ‘Maar ik hoop dat u mijn faux pas door de vingers wilt zien.’ Het was een zware dag geweest, ging hij verder – hij was voor de ogen van de vrouw die hij liefhad van een paard gevallen en vervolgens door haar moeder verslagen met pokeren, zodat hij een paar slokken te veel had genomen. ‘Maar u bent begonnen, moet ik erbij zeggen, want u noemde me achterlijk.’ Hij zweeg even. ‘En ik kan echt autorijden als ik dronken ben.’

Ik keek hoofdschuddend naar de lelies. ‘Ik kan van alles door de vingers zien, maar ik denk nog steeds dat mijn dochter een anker nodig heeft.’

‘Het probleem als je vastzit aan een anker,’ zei hij, ‘is dat het dan verrekte moeilijk is om te vliegen.’

Wat een schurk, dacht ik. Altijd moet hij het laatste woord hebben. Maar de lelies waren mooi. ‘Ik zal ze in het water zetten.’

‘U vindt vliegen leuk,’ voegde Rex eraan toe. ‘Als ik op die manier weer bij u in de gunst kan komen, zou ik het een eer vinden een tochtje met u te maken.’

IK HAD AL JAREN niet meer gevlogen. Hoewel ik nog steeds spinnijdig was op die charmeur kon ik de verleiding niet weerstaan, dus uiteraard zei ik ja. Toen Rex me de zondag daarop kwam halen, stond ik al klaar in mijn vliegeniersoverall, met mijn leren pet in de hand.

Rex leunde uit het raampje van de tweekleurige Ford die hij altijd leende van een vriend. ‘Amelia Earhart!’ riep hij. ‘Dus je leeft toch nog!’

Rosemary wilde graag mee, maar er pasten maar twee personen in het vliegtuigje. ‘Sorry, schat,’ zei hij, ‘maar dit is een exclusief uitstapje voor Amelia.’

Rex reed als een piraat, helemaal naar mijn smaak, en we jakkerden over Agnes Weent, klommen het ravijn uit, en waren binnen de kortste keren op het Apache Trail.

Ik vroeg Rex naar zijn achtergrond.

‘Mevrouw,’ zei hij, ‘als u naar een stamboom zoekt, hebt u meer kans bij de plaatselijke honden.’ Hij was opgegroeid in een mijnstadje. Zijn moeder was een wees en zijn vader had een administratieve baan bij de spoorwegen. Zijn oom stookte illegale drank, en als tiener had Rex de drank soms naar de stad gebracht.

‘Heb je toen zo roekeloos leren rijden?’ vroeg ik. ‘Op de vlucht voor de controleurs?’

‘Hemel nee,’ zei hij. ‘Ambtenaren waren onze beste klanten. En mijn oom verbood me om te hard te rijden. Zijn gedistilleerd was van eersteklas kwaliteit, dus hij vond dat ik langzaam moest rijden om het te laten rijpen.’

Ik vertelde hem van de tijd dat ik illegale drank verkocht die ik onder de wieg bewaarde, en dat Rosemary mijn redding was geweest door het op een krijsen te zetten toen de sheriff langskwam om huiszoeking te doen. We konden het prima met elkaar vinden, en we kletsten honderduit totdat we bij een haveloze caravan op de vlakte kwamen, omringd door rotzooi: drijfassen, roestvrijstalen gootstenen, oude olievaten, stapels opgevouwen canvas en een roestende truck op blokken.

Rex stond boven op de rem en stopte voor de caravan. ‘Kijk eens naar al die troep!’ riep hij uit. ‘Ik kom uit West-Virginia en dit doet gewoon pijn aan mijn ogen. Ik zal die kerel eens goed de waarheid zeggen.’

Hij stapte uit en bonsde op de deur. ‘Hé stuk schorem! Waar haal je de gore moed vandaan om er hier zo’n afzichtelijke beestenbende van te maken? Kom op, laat me je lelijke tronie zien!’

Een magere kerel met stekeltjeshaar deed open.

‘Mijn aanstaande schoonmoeder zit in de auto,’ brulde Rex, ‘en ze heeft er schoon genoeg van om langs deze zwijnenstal te rijden. Dus de volgende keer dat ik langskom, zorg je dat je de zooi hebt opgeruimd. Begrepen?’

De twee mannen staarden elkaar even aan, en ik was ervan overtuigd dat er klappen zouden vallen, maar toen begonnen ze allebei te lachen en elkaar op de rug te slaan.

‘Rex, ouwe gabber van me, hoe is ’t met jou?’ zei de man.

Rex nam hem mee naar de auto en stelde hem voor als Gus, een oude makker van de luchtmacht. ‘Je denkt misschien dat Amelia Earhart uit de dood is opgestaan, maar dit is Lily Casey Smith. Amelia Earhart kan nog niet bij haar in de schaduw staan, en ze is echt de moeder van mijn aanstaande bruid.’

‘U laat uw dochter trouwen met dit stuk schorriemorrie?’ riep Gus uit. ‘Ik zou de zweep maar paraat houden, als ik u was!’

Dat vonden ze allebei dolkomisch.

Rex legde uit dat het strikt gesproken tegen de regels was dat een piloot van de luchtmacht een burger meenam in een militair vliegtuig, maar stiekem deed iedereen het toch. Aangezien ze niet op konden stijgen van de basis, in het zicht van hun superieuren, pikten de piloten hun vrachtjes op van verschillende grasvelden in de buurt van de basis, die werden gebruikt om landingen te oefenen. Een van die velden lag pal achter de caravan van Gus, dus zou Rex me achterlaten bij Gus, opstijgen van de basis en mij oppikken. Iemand die stomme regels aan zijn laars lapte had bij mij altijd een streepje voor, dus dit was opnieuw een pluspunt voor Rex – hoewel de minpunten nog steeds veruit in de meerderheid waren.

Ik ging achter de caravan zitten en babbelde met Gus, totdat het vliegtuig er eindelijk aankwam. Het was geel, een eenmotorige twoseater met een koepel die Rex omhoog had geklapt. Hij landde en taxiede naar ons toe. Toen hij stopte, hielp Gus me op de vleugel. Rex nam de achterste stoel en gaf mij de voorste. Ik zette mijn koptelefoon op en keek naar de meters op het paneel voor me, met wijzers die trilden door de vibratie van de motor. Rex gaf gas, en we hobbelden over het veld de lucht in.

Toen we hoogte wonnen, had ik opnieuw het gevoel dat ik een engel was. Beneden me bewogen piepkleine auto’s langzaam over linten van wegen, en voor me uit, in de verte, zag ik de ronding van de aarde met de oneindige blauwe lucht erboven.

We vlogen naar Horse Mesa, en Rex vloog een paar keer ronkend over ons huis. Rosemary en Jim renden naar buiten en zwaaiden als gekken, en Rex groette terug door het toestel even te laten schommelen.

We maakten weer hoogte en Rex vloog over de bergkam naar Fish Creek Canyon. Toen dook hij omlaag in het ravijn, en we vlogen over de rivier, met aan weerszijden de rode kliffen.

Eenmaal uit het ravijn kwamen we weer op de vlakte, en Rex, die met me kon praten via de intercom, liet mij de stuurknuppel overnemen. Ik helde naar links, kwam weer terug, helde toen in een grote cirkel naar rechts, maakte hoogte en dook weer omlaag. Vliegen is echt het mooiste wat er is.

Rex nam de stuurknuppel weer over en maakte een rollende looping. Ik greep me krampachtig vast toen we daadwerkelijk ondersteboven hingen. Na de looping dook hij steil omlaag, en we vlogen op zo’n honderdvijftig meter boven de grond. Bomen, heuvels en rotsformaties flitsten onder ons langs.

‘Dit noemen we flathatting,’ zei Rex. ‘Een vriend van me deed het boven het strand, en toen hij opzij leunde om naar de meisjes te zwaaien, dook zijn toestel zo de plomp in.’

We naderden een weg met telefoonpalen erlangs. ‘Let op!’ schreeuwde Rex over de intercom. Hij ging zo laag vliegen dat de buik van het toestel vlak boven de grond scheerde.

Ik besefte dat hij onder de telefoondraden door wilde vliegen. ‘Rex, idioot die je bent!’ gilde ik. ‘Straks slaan we te pletter!’

Rex snoof alleen, en voor ik het wist vlogen we tussen twee palen door.

‘Je bent goddomme knettergek!’ riep ik.

‘Dat is nou precies waarom uw dochter van me houdt!’ brulde hij terug.

Hij maakte weer hoogte en vloog in noordelijke richting, totdat hij vond wat hij zocht: een grazende kudde. Achter de kudde dook hij omlaag, zodat we de grond opnieuw bijna raakten. Het vee sloeg op hol en de kudde waaierde naar twee kanten uit, maar door naar rechts en toen naar links te hellen, dreef Rex de kudde weer bij elkaar.

‘Doe me dat maar eens na op een paard!’ riep hij triomfantelijk.

DIE LENTE BESLOTEN REX en Rosemary te trouwen. Ze vertelde me het nieuws op een avond na het eten, toen we samen de afwas deden.

‘Je hebt een betrouwbare man nodig,’ zei ik. ‘Heb ik je dan helemaal niets geleerd?’

‘O, jawel,’ zei ze. ‘Je hebt mijn hele leven lang niets anders gedaan. “Laat dit een les voor je zijn.” “Laat dat een les voor je zijn.” Maar ik trok niet altijd de lering uit jouw lessen die jij in gedachten had.’

We stonden elkaar aan te staren. Rosemary leunde met haar armen over elkaar geslagen tegen het aanrecht.

‘Dus je gaat met hem trouwen, ook al ben ik het er niet mee eens?’ vroeg ik.

‘Dat heb je goed geraden.’

‘Ik heb altijd gedacht dat er geen enkel kind was dat ik niet in het gareel kon krijgen,’ zei ik. ‘Ik had het mis. Jij bent de uitzondering.’

Rond dezelfde tijd kondigde Rex aan dat zijn dienstplicht erop zat en hij had besloten niet bij te tekenen. De luchtmacht wilde dat hij bommenwerpers ging vliegen, terwijl hij jagers wilde vliegen. Verder wilde hij niet dat Rosemary de rest van haar leven weg zou kwijnen in een kokendhete caravan op een luchtmachtbasis in de woestijn, samen met een hele schare kinderen. Bovendien had hij andere plannen. Grootse plannen. Ik kon alleen maar concluderen dat hij er belachelijke ideeën op na hield.

‘Waar gaan jullie wonen?’ vroeg ik Rosemary.

‘Geen idee,’ zei ze. ‘Het maakt me niet uit.’

‘Hoezo, het maakt je niet uit? De plaats waar je woont, je thuis, is een van de belangrijkste dingen voor een mens.’

‘Ik heb het gevoel dat ik sinds de ranch nooit meer een echt thuis heb gehad. Ik denk niet dat ik me ooit ergens helemaal thuis zal voelen. Misschien wil ik me wel nooit ergens vestigen.’

Jim legde zich gelaten bij Rosemary’s beslissing neer. Aangezien haar besluit vaststond, zei hij, zouden we haar alleen maar tegen ons in het harnas jagen door met haar in discussie te gaan.

‘Ik heb het gevoel dat ik heb gefaald,’ zei ik.

‘Het heeft geen zin om jezelf verwijten te maken,’ zei Jim. ‘Ze is misschien niet zo geworden als jij had gewild, maar dat wil nog niet zeggen dat ze is mislukt.’

We zaten op de stoep voor ons huis. Het had die dag geregend. De rode kliffen rond Horse Mesa waren nat, en uit scheuren en spleten klaterden tientallen tijdelijke watervallen.

‘Mensen zijn net als dieren,’ ging Jim verder. ‘Sommige zijn het gelukkigst binnen een omheining, andere willen vrij rondzwerven. Je zult je bij haar aard neer moeten leggen.’

‘Dus hier moet ik lering uit trekken?’

Jim haalde zijn schouders op. ‘Onze dochter heeft iets gevonden wat ze graag doet, dat schilderen van haar, en iemand met wie ze samen wil zijn, deze Rex. Daarmee is ze andere mensen al tien stappen voor.’

‘Ik kan het dus maar beter van me afzetten.’

‘Dat zou je een stuk gelukkiger maken,’ zei Jim.

Ik liet Rex en Rosemary weten dat ik de bruiloft zou betalen als ze in een katholieke kerk trouwden, met alles erop en eraan. Ik hoopte dat een traditionele bruiloft een goed begin zou zijn en dat het misschien zelfs tot een traditioneel huwelijk zou leiden.

We huurden een feestzaal in het Sands Hotel, een gloednieuw hotel in het centrum van Phoenix. Ik kreeg een flinke korting, aangezien elke vorm van reclame welkom was. Ik hielp Rosemary bij het kiezen van een trouwjurk, en daar kreeg ik ook korting op; een andere aanstaande bruid had de jurk teruggebracht omdat haar huwelijk op het laatste moment niet doorging. De jurk paste Rosemary precies.

Ik nodigde zo ongeveer iedereen uit die ik kende: ranchers en cowboys, leraren en voormalige leerlingen, klerken, leden van de democratische partij, mensen uit mijn verleden zoals Grady Gammage, die me aan een baan in Red Lake had geholpen, en Rooster, die terugschreef dat hij het Apache-meisje met wie hij inmiddels was getrouwd mee zou nemen. Ik wilde mijn Gejaagd door de wind-jurk dragen, maar daar sprak Jim een veto over uit; hij vond dat ik niet de show mocht stelen van de bruid.

‘Wat voor huwelijksreis gaan jullie maken?’ vroeg ik toen de grote dag naderde.

‘We hebben geen plannen gemaakt,’ zei Rosemary. ‘Daar houdt Rex niet van. Na de bruiloft stappen we in de auto en dan zien we wel waar we terechtkomen.’

‘Nou schat, maak je stoelriem dan maar vast.’

Rosemary zag er prachtig uit op haar bruiloft. De jurk was lang, met lagen kant over witte zijde, een lange kanten sluier en bijpassende kanten handschoenen tot aan haar ellebogen. Op haar witte hoge hakken was ze bijna net zo groot als Rex, die er zeer zwierig uitzag in een wit smokingjasje met een zwart vlinderdasje en een zwarte broek.

Rex en zijn makkers zaten de hele dag aan het bier, en de receptie verliep nogal wild. Rex hield een grote toespraak, waarin hij mij ‘Amelia Earhart’ noemde, Jim ‘de Vliegende Cowboy’ en Rosemary ‘mijn Wilde Roos’. Toen de band begon te spelen wervelde hij met Rosemary rond over de dansvloer, en hij liet haar rondjes draaien onder zijn arm door. Ze had de tijd van haar leven, wapperde met haar lange jurk en schopte met haar benen alsof ze een revuedanseres was. Toen liet Rex iedereen een lange sliert vormen, en we hosten door de balzaal, wiegend met onze heupen en schoppend met onze benen.

Na afloop, toen het pasgetrouwde stel uit het hotel naar buiten kwam, stond Rex’ geleende Ford voor de deur op hen te wachten. Het was een namiddag in mei en de hele straat baadde in goudkleurig zonlicht. We stonden allemaal op een kluitje om hen uit te zwaaien. Toen ze bij de auto kwamen, sloeg Rex een arm om Rosemary’s middel, liet haar achteroverleunen en plantte een dikke zoen op haar mond. Bijna vielen ze om, en daar moesten ze zo om lachen dat de tranen over hun wangen liepen. Rosemary stapte in, en hij klopte op haar billen alsof ze van hem waren. Rex kroop achter het stuur, en ze lachten allebei nog steeds toen Rex startte en de motor liet ronken, zoals hij altijd deed.

Jim sloeg een arm om me heen en we keken hen na toen ze de straat uit reden, op weg naar de open vlakte als twee half wilde paarden.