V

LAMMEREN

images

Big Jim met Rosemary

WANNEER MENSEN ZELFMOORD PLEGEN, denken ze dat ze een einde maken aan de pijn, maar het enige wat ze doen is hun pijn doorgeven aan degenen die achterblijven.

Na Helens dood bleef de pijn nog maandenlang op me drukken, donker en zwaar als een grote plak lood. Als ik geen les had moeten geven, zou ik meestal niet eens uit bed zijn gekomen. Paardrijden – laat staan racen – kaarten, of met de Rammelkast de stad uit gaan leken me allemaal zulke zinloze bezigheden dat ze me tegenstonden. Alles werkte op mijn zenuwen: kinderen die gilden of zelfs maar lachten op het schoolplein, klokgelui, sjirpen van vogels. Wat viel er verdomme te sjirpen?

Ik overwoog mijn baan op te zeggen, maar ik had een contract getekend, en bovendien kon ik de kinderen het gedrag van hun ouders niet kwalijk nemen. Maar ik had het helemaal gehad met Red Lake, en ik nam me voor om ergens anders heen te gaan wanneer het schooljaar was afgelopen. Ik wist zelfs niet of ik nog wel les wilde geven. Ik had me met overgave ingezet voor de kinderen in dit stadje, maar toen ik een beetje begrip nodig had, hadden hun ouders me laten stikken. Misschien moest ik mijn leven niet langer wijden aan andermans kinderen en in plaats daarvan zelf kinderen krijgen. Ik had nooit een vurige kinderwens gehad, maar toen Helen een eind aan haar leven had gemaakt, had ze ook het leven van de baby in haar buik beëindigd. Bij mij wekte dat het verlangen om zelf een kind op de wereld te zetten.

Zonder dat ik het zelf besefte, vond ik met het verstrijken van de tijd troost bij het idee om zelf een kind te krijgen. Op een dag in de lente stond ik zoals gewoonlijk vroeg op, en ik ging met een kop koffie op het trapje van de uitbouw zitten terwijl de zon opkwam boven de San Francisco Mountains in het oosten. De zonnestralen die over het plateau streken hadden de gouden kleur die de lente aankondigde, en toen ze mij bereikten, verwarmden ze mijn gezicht en armen.

Ik besefte dat ik sinds Helens dood geen aandacht meer had geschonken aan dingen zoals de zonsopgang, en toch was de zon telkens weer opgekomen. Het maakte de zon niet uit hoe ik me voelde, hij kwam op en ging onder, of ik het nou wel of niet zag, en als ik ervan wilde genieten, was dat aan mij.

En als ik een kind wilde, had ik een man nodig. Ik begon met andere ogen naar Jim Smith te kijken. Hij had allerlei goede eigenschappen, maar het belangrijkst was dat ik het gevoel had dat ik hem door en door kon vertrouwen. Toen ik eenmaal wist wat ik wilde, vond ik het niet nodig om ingewikkeld te gaan doen of grootse gebaren te maken. Begin mei, aan het eind van de middag toen de school uit was, zadelde ik Patches en reed ik naar de garage. Jim lag op zijn rug onder een auto, zodat ik alleen zijn benen en schoenen kon zien die eronderuit staken. Ik zei dat ik met hem wilde praten, en hij schoof onder de auto vandaan, ging staan en veegde met een oude lap het smeer van zijn vingers.

‘Jim Smith, wil je met me trouwen?’ vroeg ik.

Hij staarde me even aan en begon toen breed te grijnzen. ‘Lily Casey, ik heb al met je willen trouwen sinds je van die mustang viel en meteen weer in het zadel klom. Ik wachtte alleen op een goed moment om je een aanzoek te doen.’

‘Nu dus,’ zei ik. ‘Ik heb alleen twee voorwaarden.’

‘Ja, mevrouw.’

‘In de eerste plaats wil ik dat we partners zijn. Wat we ook doen, we doen het samen en we dragen samen de lasten.’

‘Klinkt goed.’

‘En dan mijn tweede voorwaarde. Ik weet dat je als mormoon bent geboren, maar ik wil niet dat je meer vrouwen neemt.’

‘Lily Casey, ik ken je inmiddels goed genoeg om te weten dat welke man dan ook aan jou zijn handen vol zou hebben.’

TOEN IK JIM VERTELDE dat mijn waardeloze eerste man me een valse ring had gegeven, vroeg hij een catalogus van Sears, Roebuck aan, en we kozen de ring samen, zodat ik zeker zou weten dat mijn ring dit keer wél echt was. We trouwden aan het begin van de zomervakantie in mijn klaslokaal. Rooster was onze getuige. Voor de plechtigheid gaf hij me een kus.

‘Ik wist dat ik je op een dag een zoen zou geven, maar ik had niet verwacht dat ik het zou doen omdat je met mijn maat ging trouwen,’ zei hij. ‘Toch zeg ik er geen nee tegen, want meer krijg ik niet.’

Rooster had een vriend met een accordeon, en aangezien ik nog steeds een zwak had voor lesgeven, vroeg ik of hij in plaats van Mendelssohns ‘Bruidsmars’ het clublied van de vereniging van leraren en ouders wilde spelen.

Het was 1930, en ik was negenentwintig. Veel vrouwen van mijn leeftijd hadden kinderen die al bijna groot waren, maar ook al was ik een laatbloeier, ik zou net zo van het gezinsleven gaan genieten – misschien wel meer.

Jim begreep waarom ik weg wilde uit Red Lake, en hij stemde ermee in om zijn garage te verplaatsen naar Ash Fork, ongeveer vijftig kilometer naar het westen, net over de grens van Yavapai County. Ash Fork was een bedrijvig stadje aan Route 66, aan de voet van de Williams Mountain. De trein naar Santa Fe stopte er, en er was een reparatieloods voor locomotieven. Op bepaalde dagen liepen er hele kuddes schapen door de straten die naar de veemarkt zouden worden vervoerd. Ash Fork had een general store die werd gerund door een afstammeling van de broer van George Washington, niet één maar twee kerken, en een Harvey House-restaurant voor treinreizigers, waar Harvey Girls met witte schortjes je een kwart taart serveerden als je om een punt had gevraagd, en de gasten met deftige linnen servetten hun mond afveegden.

Jim en ik vroegen een lening aan bij de bank, en we bouwden een garage van Coconino-zandsteen; we metselden eigenhandig de muren. We hingen het bord met GARAGE uit Red Lake boven de deur. Met het geld van de lening bestelden we uit dezelfde Sears-catalogus die we hadden gebruikt om mijn ring te kiezen, een banden pomp, een krik met taatslagers en een stapel banden.

Verder hadden we de benzinepomp meegenomen uit Red Lake. De grote glazen cilinder op de bovenkant zat vol benzine – rood gekleurd zodat je het verschil met kerosine kon zien – en elke keer dat je benzine pompte, zag je allemaal luchtbelletjes.

De zaken gingen goed. Aangezien we partners waren, werd ik de pompbediende. De pomp werd met de hand bediend. Ik pompte en pompte, en de benzine gorgelde. Ook ververste ik olie en repareerde ik lekke banden. Toen het winter werd was ik zwanger, maar ik bleef mijn werk in de garage gewoon doen, terwijl Jim auto’s repareerde.

We bouwden een klein huis – ook van Coconino-zandsteen – pal aan Route 66, toen nog een onverharde weg. De karren en auto’s die langskwamen veroorzaakten enorme stofwolken, en als die door het raam naar binnen dwarrelden, zaten alle meubels onder het stof. Maar ik hield van dat huis. We bestelden sanitair bij Sears en legden het zelf aan. In de keuken hadden we stromend water uit glimmende vernikkelde kranen, en we hadden een watercloset – net als de rijke mensen in Chicago voor wie ik had gewerkt – met een porseleinen wc-pot en een mahoniehouten bril en een ketting waarmee je doortrok.

Toen het huis af was, kwam Rooster op bezoek. Net als mijn vader kon hij zich niet voorstellen dat iemand een poepdoos in huis wilde hebben. ‘Is het niet onhygiënisch?’ vroeg hij.

‘Alles verdwijnt in het riool,’ verzekerde ik hem. ‘Als jij liever ijskoude billen krijgt op een plee buiten de deur, ga dan vooral je gang.’

Rooster was zo iemand die niet van veranderingen hield, zelfs al betekende een verandering een verbetering. Wat mij betreft, ik was verrekte trots op onze kranen en het sanitair. Als er iemand bij ons aanklopte om de weg te vragen, kon ik de verleiding niet weerstaan om te zeggen: ‘Hebt u misschien trek in een glas koel kraanwater?’ Of: ‘Wilt u misschien van het toilet gebruikmaken?’

TEGEN DE TIJD DAT ik achtenhalve maand zwanger was, had ik een behoorlijk dikke buik. Ik vond het geen probleem om in de garage te blijven werken, maar Jim was bang dat het gevaarlijk zou zijn voor mij en de baby. Ik kon uitglijden in een plas olie, of mijn vrucht water kon breken als ik probeerde de geroeste dop van een radiateur los te schroeven. Hij stond er dan ook op dat ik thuis zou blijven, waar ik veilig was. Veel vrouwen zouden het ideaal vinden, de hele dag in een ochtendjas rondhangen en nietsdoen. Maar na een paar dagen begon ik het benauwd te krijgen, opgesloten in huis waar ik kleren verstelde en boeken las. Misschien dat ik me daarom zo opwond toen ik een Jehova’s getuige aan de deur kreeg.

Meestal behandelde ik mensen zoals de Jehova’s getuigen heel vriendelijk – ik had bewondering voor hun oprechte vroomheid – maar deze man was zo hinderlijk als een vlieg. Hij bleef me de les lezen, en kwam met allemaal kletspraat over het naderende Armageddon, en dat ik me in het belang van mijn ongeboren baby moest bekeren. Wat dacht die man wel niet, mij een beetje vertellen waar ik in moest geloven? Iedereen moest zijn of haar eigen weg naar de hemel vinden, zei ik tegen hem. Een van de problemen in de wereld van vandaag was het grote aantal idioten – zoals de bolsjewieken in Rusland – die ervan overtuigd waren dat zij de wijsheid in pacht hadden en iedereen vermoordden die het niet met hen eens was.

Ik wond me vreselijk op, liep driftig heen en weer, briesend tegen die kerel, en ten slotte plofte ik zonder erbij na te denken neer op mijn naaiwerk. Een naald boorde zich in mijn bil. Ik slaakte een kreet, begon te vloeken en probeerde de naald uit mijn bil te trekken, terwijl de Jehova’s getuige zijn wijsvinger schudde en betoogde dat dit een teken van Jezus was dat ik mijn dwaling moest inzien en me tot het enige ware geloof moest bekeren.

‘Waar dit een teken van is, mister,’ zei ik, ‘is dat ik niet in mijn eentje thuis zou moeten zitten om theologische tirades van geschifte vreemden aan te horen.’

Ik ging terug naar de garage en vertelde Jim wat er was gebeurd. ‘Al zit ik hier alleen maar achter de kassa,’ zei ik, ‘maar ik blijf werken tot de weeën beginnen. Het is gewoon te gevaarlijk om thuis te zitten.’

De baby werd twee weken later geboren, op een bloedhete dag in juli. Ik beviel thuis met de hulp van Granny Combs, de beste vroedvrouw van Yavapai County. Haar ene been was korter dan het andere, zodat ze nog erger hinkte dan mijn vader. Ook pruimde ze, hoewel ze het sap uitspoog en niet doorslikte, zoals Rooster. Toch zwoeren alle vrouwen in de wijde omgeving bij haar. Als Granny Combs je baby niet ter wereld kon brengen, werd er gezegd, was hij of zij niet voor dit leven bestemd.

Tijdens de weeën kwam de pijn in golven. Granny Combs zei dat de pijn er nu eenmaal bij hoorde, maar ze kon me wel leren hoe ik er het beste mee om kon gaan. Ik moest proberen de pijn zelf te scheiden van de angst dat er iets vreselijks met mijn lichaam gebeurde. ‘De pijn is je lichaam dat klaagt,’ zei ze. ‘Als je naar de pijn luistert en tegen je lichaam zegt: “Ja, ik hoor je,” ben je er niet meer zo bang voor. Ik zeg niet dat de pijn weggaat, maar dan word je er in elk geval niet gek van.’

De weeën duurden maar een paar uur, en Granny Combs’ advies hielp echt om de pijn in bedwang te houden – zo’n beetje dan. De baby kwam eruit, en Granny Combs zei: ‘Het is een meisje.’ Ze hield haar omhoog, en ik zag tot mijn schrik dat ze paars was. Maar Granny Combs gaf haar een paar tikken en masseerde haar, en de baby begon te huilen en werd geleidelijk roze. Granny Combs knipte de navelstreng door en wreef de navel van de baby in met een verbrande kurk om de wond sneller te laten helen.

Granny Combs had een zesde zintuig – ik had zelf soms het gevoel dat ik dat ook had – en ze kon gedachtelezen en de toekomst voorspellen. Terwijl ik de baby in mijn armen hield en haar de borst gaf, scheurde Granny Combs een pluk tabak af en legde ze kaarten neer om te zien wat de toekomst voor mijn pasgeborene in petto had.

‘Ik zie een lang en veelbewogen leven,’ zei ze.

‘Wordt ze gelukkig?’ vroeg ik.

Granny Combs kauwde op haar tabak en bestudeerde de kaarten. ‘Ik zie een zwerver.’

IK NOEMDE DE BABY Rosemary. Rozen waren mijn lievelingsbloemen, Mary was een mooie katholieke meisjesnaam, en rozemarijn was een verrekt nuttig kruid. Ik hoopte dat het meisje een praktische kant zou hebben. De meeste baby’s zagen er in mijn ogen uit als aapjes of boeddha’s, maar Rosemary was een beeldschoon ding. Toen haar haar begon te groeien, was het zo licht en fijn dat het bijna wit leek. Tegen de tijd dat ze drie maanden oud was, had ze een brede grijns die paste bij haar twinkelende groene ogen. Zelfs toen ze nog zo klein was, kon ik zien dat ze heel erg op Helen leek.

Helens schoonheid was een vloek geweest, althans zo dacht ik erover, en ik nam me voor om nooit tegen Rosemary te zeggen dat ze mooi was.

Een jongetje volgde anderhalf jaar later. In Williams, een stad zestig kilometer naar het oosten, was net een groot nieuw ziekenhuis geopend, en ik was vastbesloten daar te bevallen. Toen de weeën begonnen, raasde er een helse sneeuwstorm uit Canada over het land, en de sneeuw vormde overal op de wegen sneeuwduinen. De Rammelkast slipte en glibberde, en het zag ernaar uit dat we het niet zouden halen, maar Jim krikte de auto op en legde kettingen rond de banden, ineengedoken in de striemende sneeuw, terwijl ik zat te hijgen en te puffen achter de beslagen ruiten. Toen we aankwamen, zat er nog maar weinig tijd tussen de weeën.

Granny Combs’ methode om pijn door wilskracht te bestrijden werkte heel aardig als je je teen had gestoten, en ik had er echt wel iets aan gehad tijdens mijn eerste bevalling, maar het was niet te vergelijken met de geweldige moderne narcose die ze me in het ziekenhuis gaven.

De dokter zette een kapje over mijn gezicht, en binnen de kortste keren was ik in dromenland. Toen ik wakker werd, had ik een zoon. Het was een beer van een jongen, de eerste baby die in dat ziekenhuis werd geboren, en de verpleegsters en artsen waren net zo trots als Jim en ik. We noemden hem naar zijn vader, dus werd hij Little Jim.

Inmiddels braken er moeilijke tijden aan in noordelijk Arizona. Het probleem werd grotendeels veroorzaakt doordat er te veel boeren en onervaren veefokkers naar de streek waren gekomen. Ze begrepen niet dat Arizona anders was dan het land in het oosten, waar rottende bomen door de eeuwen heen voor een vruchtbare kleilaag hadden gezorgd. Dit land had alleen een dun laagje losse aarde, dat na het ploegen wegwaaide zodra er wind kwam opzetten. De nieuwkomers hadden allemaal de draak gestoken met de Navajo’s omdat die maïs in holletjes op een meter van elkaar plantten, in plaats van met dertig centimeter tussenruimte in geploegde voren, maar de indianen begrepen dat de grond gewoon niet meer aankon. Land dat God nooit voor de landbouw had bedoeld was door roofbouw uitgeput, en te veel koeien hadden het eens groene landschap kaalgegraasd, zodat er nu alleen nog harde, dorre stoppels over waren. Het gras kon zich niet opnieuw uitzaaien, en als het regende was er niet genoeg gras om het water vast te houden. Zo spoelde de vruchtbare aarde weg en bleef er waardeloos, geërodeerd land achter. Tijdens een lange periode van droogte veranderden grote delen van het platteland in wervelende stofwolken van zeker een halve kilometer hoog.

Tegelijkertijd was het hele land al een paar jaar in de greep van de crisis. In het begin had het een probleem geleken waar alleen de grote steden onder leden. Maar al snel begon de veemarkt de gevolgen te ondervinden, omdat massa’s mensen in het oosten zich het niet meer konden permitteren om vlees te eten. Met enige regelmaat gingen er kleinere ranches in Arizona over de kop, en boerenknechten voegden zich bij de stroom straatarme migranten die langs ons huis over Route 66 trokken in de hoop dat ze in Californië werk konden vinden.

Veel mensen hadden geen geld meer voor benzine, en ze begonnen de tractoren en auto’s die ze in de goede tijden hadden aangeschaft te verkopen. Menigeen wenste dat hij zijn ploegpaarden nog had. Er was steeds minder werk in de garage. Bovendien was Jim veel ruimhartiger dan goed voor hem was; hij liet mensen die arm waren minder betalen en deed soms zelfs reparaties voor niets.

Ik ging met pen en papier aan de keukentafel zitten om onze financiën op een rijtje te zetten. Ik zocht naar manieren om te bezuinigen, maar van welke kant ik het ook bekeek, de uitkomst was hetzelfde: er ging meer geld uit dan er binnenkwam, en het was alleen een kwestie van tijd voordat we aan de grond zouden zitten. Aangezien we onze leningen nog niet hadden afbetaald, betekende dat een faillissement. Ik nam de kinderen mee naar de garage en hielp zoveel ik kon, maar intussen zon ik op manieren om aan extra geld te komen.

Op een dag klopte Mr. Lee op onze deur. Mr. Lee had een Chinees eethuis in een tent naast de garage, waar hij genoeg mee verdiende om er een Model A op na te houden die Jim onderhield. Meestal was Mr. Lee een blij en stralend mannetje, maar die dag was hij in paniek. De drooglegging was een paar jaar geleden opgeheven, maar veel mensen waren gewend geraakt aan de makkelijke manier van geld verdienen door illegaal gestookte sterkedrank te schenken. Mr. Lee was een van hen; hij schonk zijn gasten eigengestookte drank om hun noedels mee weg te spoelen. Nu had hij gehoord dat de dienst accijnzen hem op het spoor was, en hij was op zoek naar een plaats waar hij een paar vaatjes drank kon verstoppen.

Mr. Lee en Jim hadden het vanaf het eerste begin goed met elkaar kunnen vinden. Mr. Lee was soldaat geweest in Mantsjoerije in dezelfde periode dat Jim in Siberië had gediend, en ze hadden dezelfde bitterkoude winters meegemaakt, ijspegels uit hun haar geplukt en op bevroren vlees gekauwd. Dat schiep een band. Mr. Lee vertrouwde Jim. We stemden erin toe hem te helpen en we legden de vaatjes onder Little Jims wieg, zodat ze verborgen waren onder de rok.

Die nacht lag ik wakker, denkend aan Mr. Lees illegale drank, en er kwam een plan bij me op. Ik kon een extraatje verdienen door aan de achterdeur illegale drank te verkopen. Hoewel mijn vader een strenge geheelonthouder was, had zijn vader drank verkocht in de winkel op de KC ranch, dus in feite was het een familietraditie. Bovendien had ik er helemaal geen moeite mee dat iemand af en toe een welverdiende slok nam. Ik dronk zelf ook wel eens een glaasje.

Toen ik Jim de volgende ochtend aan de ontbijttafel van mijn plan vertelde, reageerde hij niet bepaald enthousiast. Hoewel hij jaren geleden was gestopt met drinken, nadat hij een keer in een stadje in Canada in het wilde weg was gaan schieten toen hij aan de boemel was, had hij op zich geen probleem met drank. Hij wilde alleen niet dat de moeder van zijn twee kinderen wegens rumsmokkel in het cachot zou belanden.

Juist omdat ik een moeder met twee kinderen was, betoogde ik, en bovendien een respectabele voormalige schooljuf, zou de dienst accijnzen me nooit verdenken. Er was beslist vraag naar illegale drank, want iedereen moest op de kleintjes letten. En het was niet zo dat we een clandestiene kroeg begonnen, we zouden meer een soort doorgeefluik zijn zonder dat het ons ook maar iets zou kosten. Bovendien deden we zo iets voor de kleine man; we gaven een hardwerkende cowboy de kans om een glas te drinken zonder dat hij elke keer gedwongen werd om de staat een stuiver te betalen.

Ik bleef op Jim inpraten, legde uit dat ik echt geen andere manier zag om de eindjes aan elkaar te knopen. Uiteindelijk gaf hij met tegenzin toe. Aangezien we Mr. Lee een vriendendienst hadden bewezen, was hij bereid ons elke maand twee vaatjes van zijn eigengestookte drank te leveren als we de winst deelden.

Ik deed het heel aardig, al zeg ik het zelf. Discreet verspreidde ik het nieuwtje, en al snel klopten er cowboys uit de buurt op onze achterdeur. Ik verkocht alleen aan mensen die ik kende of die een aanbeveling hadden. Ik was vriendelijk maar zakelijk en nodigde klanten altijd even binnen, maar ik liet ze nooit in ons huis drinken. Ik kreeg vaste klanten, onder wie de pastoor, die altijd mijn kinderen zegende voordat hij weer wegging. Mijn vaste klanten kregen korting, maar ik verkocht nooit op de pof, en als ik het vermoeden had dat iemand het geld voor de huur wilde verdrinken, kreeg hij geen druppel van me. Na aftrek van Mr. Lees aandeel hield ik aan elke verkochte fles een kwartje over. Al snel verkocht ik drie flessen per dag, en met die extra twintig dollar per maand konden we net rondkomen.

OP EEN DAG IN de lente, toen Rosemary drie was en Little Jim begon te praten, dreven de gebroeders Camel hun enorme kudde schapen langs ons huis naar het station in de stad. De gebroeders Camel hadden een grote ranch ten westen van Ash Fork in Yavapai County gekocht, met het plan om schapen te fokken, zowel voor de wol als voor het vlees. Ze kwamen uit Schotland en wisten alles van schapen maar niets van de omstandigheden op het platteland van Arizona. Ze waren tot de conclusie gekomen dat de schapen te weinig voedsel konden vinden in het dorre Yavapai County, vooral door de droogte, en hadden besloten om de ranch en hun hele kudde te verkopen. Dat deden ze liever dan te moeten toezien dat hun schapen vermagerden en verzwakten, en steeds vaker ten prooi vielen aan wolven of stropers.

Het was een droge, warme dag, en het krioelde van de schapen in de straten van Ash Fork. Er waaide zoveel stof op dat je een zakdoek voor je mond moest houden. De ooien blaatten en de lammeren mekkerden terwijl de cowboys heen en weer reden en hun zweep lieten knallen om de kudde naar het depot te drijven.

De gebroeders Camel waren er zelf niet – ze waren nog op de ranch om de laatste dieren bijeen te drijven – en toen de kudde het depot bereikte, kwam een of andere ezelachtige cowboy op het briljante idee om de lammeren van hun moeders te scheiden. Zodra dat was gelukt, ontstond er een geweldige heksenketel. De lammeren werden nog gezoogd en hadden honger door de lange tocht, dus ze begonnen wild in het rond te rennen, mekkerend om hun moeders. De ooien riepen op hun beurt luidkeels om hun kinderen.

De cowboys beseften dat ze een grote fout hadden gemaakt, en ze openden het hek dat de ooien van de lammeren scheidde. Nu liepen alle schapen door elkaar, moeders die hun kind zochten en lammeren die hun moeder zochten. De situatie verslechterde met de minuut. Hoe erger de lammeren over hun toeren raakten, des te meer energie ze verbrandden, waar ze nóg hongeriger door werden. De kudde was zo groot en de chaos zo compleet dat geen enkel lam zijn moeder kon vinden. Dit ging een paar uur door, en de lammeren verzwakten door de honger. Ze probeerden te drinken bij de eerste de beste ooi, maar de ooien wilden hun melk bewaren voor hun eigen jong. Ze hielden hun neus tegen het lam, en als de geur niet vertrouwd was, schopten ze het jong weg en zochten ze verder naar hun eigen kroost.

De cowboys waren inmiddels zelf in paniek. Ze worstelden zich door de kudde heen en probeerden de ooien te dwingen om elk lam te laten drinken, maar de ooien werkten niet mee. Ze schopten en wriemelden en veroorzaakten zowel een oorverdovende kakofonie met hun geblaat en gebrul als een verstikkende stofwolk. Intussen liepen de cowboys vloekend rond, en de inwoners van de stad waren toegestroomd om naar het spektakel te kijken. Sommigen riepen adviezen, anderen grinnikten of schudden hun hoofd, en iedereen wachtte af hoe het verder zou gaan.

Ik stond er ook, met Little Jim en Rosemary, die het fascinerend vond dat een ooi haar eigen lam kon ruiken. Ze rende rond en stak haar neus her en der in de lamswol. ‘Ze ruiken allemaal naar schapen,’ kondigde ze aan.

Eindelijk verschenen de gebroeders Camel zelf ten tonele, maar ze hadden geen idee wat ze moesten doen. De situatie werd steeds kritieker; lammeren zakten in elkaar van de hitte en de honger.

‘U zou het mijn man moeten vragen,’ zei ik. ‘Hij heeft verstand van dieren.’

De gebroeders lieten Jim halen uit de garage, en de cowboys legden uit wat er was gebeurd.

‘Oké, dit gaan we doen,’ zei Jim. ‘We moeten ervoor zorgen dat de ooien voorlopig elk lam laten zogen. Daarna kunnen we bedenken hoe we elk jong weer bij zijn moeder krijgen.’

Jim stuurde me naar huis om een oud laken te halen, en zelf haalde hij twee blikken kerosine uit de garage. Hij liet het laken door de cowboys in repen scheuren en de repen in kerosine dopen, en daarmee veegden ze over de neus van de ooien. Zo werd hun reukzin uitgeschakeld, en lieten ze elk willekeurig lam zogen.

Toen de lammeren eenmaal waren gevoed en de ergste crisis voorbij was, liet Jim de cowboys de ooien en de lammeren opnieuw van elkaar scheiden. Een voor een brachten ze elk lam naar de omheining met de ooien en ze droegen het rond totdat de moeder het herkende. De kudde was zo groot dat er meer dan twee dagen voor nodig waren, met pauzes om de neuzen van de moeders weer te verdoven als de overgebleven lammeren honger kregen.

Rosemary was compleet in de ban van alles wat er gebeurde, en ze maakte zich vreselijke zorgen dat niet alle lammeren hun moeder zouden vinden. Ze bleef dagenlang staan kijken. Toen de klus eindelijk was geklaard, bleef er één lam over dat geen enkele ooi had herkend. Ze had een angstige blik in haar oogjes, haar witte wol zat onder het stof, en ze rende klaaglijk blatend rond op haar dunne pootjes.

De gebroeders Camel zeiden tegen Jim dat hij met het lam moest doen wat hij het beste vond. Jim tilde het op en liep ermee naar Rosemary. Hij liet zich op zijn knieën zakken en zette het lam voor haar neer. ‘Alle dieren zijn ergens voor bedoeld,’ zei hij. ‘Sommige dieren zijn bedoeld om in het wild te leven, andere in de wei, weer andere voor de markt. Dit lammetje was bedoeld om huisdier te worden.’

ROSEMARY HIELD ZIELSVEEL VAN dat dier. Als ze een ijsje kreeg liet ze het lam ervan likken, en het lam liep als een hondje achter haar aan. Vandaar dat we besloten haar Mei-Mei te noemen, ‘kleine zus’ in het Chinees, legde Mr. Lee ons uit.

Een paar weken na het incident met de kudde hoorde ik achter het huis het geluid van een auto die stopte, gevolgd door een klopje op de deur. Er stond een man voor mijn neus die een sigaret rookte. Hij had het portier van de auto open laten staan, en ik zag dat er een meisje en een jonge vrouw in zaten, die naar ons keken. Het was een knappe kerel met een lok zandkleurig haar die over zijn voorhoofd viel, en hoewel hij scheve en vergeelde tanden had, wist ik aan zijn losse glimlach direct dat ik met een charmeur te maken had. Voordat hij ook maar iets had gezegd, kon ik aan zijn enigszins wankele houding zien dat hij teut was.

‘Ik ben een vriend van Rooster,’ zei hij, ‘en ik heb gehoord dat dit het adres is waar een goeie slok te krijgen is.’

‘Zo te zien heb je al een paar slokken te veel op.’

‘Ik doe mijn best.’

Zijn glimlach werd nog innemender, maar ik keek naar het meisje en de vrouw in de auto, en die glimlachten helemaal niet.

‘Ik denk dat je al meer dan genoeg hebt gedronken,’ zei ik.

Zijn glimlach verzuurde en hij begon verontwaardigd te sputteren, wat dronkenlappen altijd doen wanneer je vaststelt dat ze dronken zijn. Hij zei dat zijn geld niet minder goed was dan dat van ieder ander, en wie was ik om te bepalen wie er wel en wie er niet genoeg had gedronken, ik was een waardeloos prul dat waardeloze drank verkocht. Maar ik liet me niet vermurwen, en toen hij in de gaten kreeg dat hij met lege handen zou vertrekken, ging hij echt door het lint. Hij tierde dat ik er spijt van zou krijgen dat ik hem kwaad had gemaakt, en had zelfs de moed om te zeggen dat ik de zus was van een hoer die zichzelf had verhangen.

‘Wacht hier,’ zei ik. Ik liet de deur openstaan, ging naar de slaapkamer, pakte mijn revolver met de parelmoeren kolf, liep weer terug naar de achterdeur en richtte op het gezicht van de man, de loop ongeveer vijftien centimeter van zijn neus. ‘De enige reden dat ik je nu niet overhoopschiet, is vanwege de twee vrouwen in je auto,’ zei ik. ‘Maak dat je wegkomt en kom nooit meer terug.’

Die avond vertelde ik Jim wat er was gebeurd.

Hij zuchtte en schudde zijn hoofd. ‘Ik vrees dat dit muisje een staart zal krijgen.’

En ja hoor, twee dagen later stopte er een auto voor ons huis, en toen ik de deur opendeed, stond ik oog in oog met twee mannen in kakiuniformen. Ze hadden een insigne op hun borstzakje, holsters met een vuurwapen, en aan hun riem bungelden handboeien. Ze tikten tegen de rand van hun cowboyhoed. ‘Goedemiddag, mevrouw,’ zei een van de twee. Hij hees zijn broek op en haakte zijn duimen onder zijn riem. ‘Mogen we even binnenkomen?’

Ik kon moeilijk nee zeggen, dus ging ik hen voor naar de woonkamer. Little Jim lag te slapen in zijn wieg, en eronder, aan het oog onttrokken door de witte katoenen rok, stonden twee vaatjes illegaal gestookte drank.

‘Willen jullie soms een lekker fris glas kraanwater?’ vroeg ik.

‘Nee, mevrouw, bedankt,’ zei de prater. Ze keken allebei onderzoekend rond. ‘We hebben een melding binnengekregen,’ ging hij verder, ‘dat vanuit dit huis illegale sterkedrank wordt verkocht.’

Op dat moment kwam Rosemary de kamer in rennen, met Mei-Mei vlak achter haar aan. Het kwam waarschijnlijk door de uniformen en de wapens, maar zodra Rosemary de twee hulpsheriffs zag, slaakte ze een gil die de doden tot leven had kunnen wekken. Krijsend stortte ze zichzelf aan mijn voeten en ze greep mijn enkels beet. Ik probeerde haar op te tillen, maar ze was compleet hysterisch, maaide met haar armen en gilde de hele boel bij elkaar.

Mei-Mei mekkerde, en Jim werd wakker van alle kabaal, ging staan in zijn wieg en begon keihard te blèren.

‘Ziet het er hier soms uit als een clandestiene kroeg?’ vroeg ik. ‘Ik ben een schooljuf! Ik ben een moeder! Ik heb mijn handen vol aan die twee kleintjes van mij.’

‘Dat zie ik,’ merkte de een op. De twee dienders raakten totaal de kluts kwijt door alle gekrijs. ‘We moeten zo’n melding nagaan, maar we zijn alweer weg.’

De dienders wisten niet hoe gauw ze weg moesten komen, en zodra ze de deur uit waren, hield Rosemary op met huilen.

‘Ik hoor je niet graag huilen, lieve schat,’ zei ik, ‘maar dit keer kwam het wel erg goed uit.’

’s Avonds vertelde ik Jim over het bezoek van de hulpsheriffs en het koor van krijsende kinderen waar ze voor waren gevlucht. Ik vond het een erg grappig verhaal en Jim moest er ook om lachen, maar hij werd al snel weer serieus. ‘Toch moeten we dit als een waarschuwing zien. Het wordt tijd dat we de drankhandel vaarwel zeggen.’

‘Maar Jim,’ protesteerde ik, ‘we hebben het geld nodig.’

‘Ik zie je liever in het armenhuis dan achter de tralies.’

Door de verkoop van drank hadden we een jaar lang het hoofd boven water weten te houden, maar het risico werd nu te groot. We gooiden de zaak dicht, en een halfjaar later legde de bank beslag op ons huis.

DE HERFST WAS GEWOONLIJK mijn favoriete jaargetijde, wanneer het koeler begon te worden en de heuvels groen waren van de regenval in augustus. Maar dit jaar had ik geen tijd om te genieten van de zonsondergangen in september en de frisse nachten met een heldere sterrenhemel.

Jim en ik hadden besloten al onze spullen te veilen – de meubels, zijn gereedschap, de banden, de pomp, de krik en de benzinepomp met de fraaie glazen cilinder. Als alles eenmaal was verkocht, zouden we onze koffers op het dak van de Rammelkast binden en ons bij de stroom van migranten voegen, in de hoop dat we in Californië aan de slag konden. Door al het gepieker over onze vooruitzichten voelden we ons tegelijkertijd gevangen en vogelvrij.

Op een ochtend waren we in de garage om gereedschap van een prijskaartje te voorzien, kibbelend over wat we wel en niet mee zouden nemen, toen Blackie Camel, de oudste van de gebroeders Camel, langskwam. Blackie was een man met een hangbuik en een dikke zwarte baard, en hij droeg altijd en overal een geborduurd vest. Hij had een soort wiskundeknobbel als het schapen betrof; hij kon naar een kudde kijken en niet alleen precies zeggen uit hoeveel dieren die bestond, maar ook hoeveel kilo wol ze zouden opleveren.

Sinds die keer dat Jim de lammeren had gered, kwam Blackie regelmatig langs in de garage om met Jim te ouwehoeren. Hoe beter hij Jim leerde kennen, des te meer hij op hem gesteld raakte. Jim, vertelde hij mensen graag, had niet alleen verstand van schapen, maar ook van koeien en paarden en zo ongeveer elk ander dier met een vacht of veren. Jim schepte nooit op over zichzelf, wat Blackie ook aansprak, en Blackie was zeer onder de indruk van een verhaal dat hij van een plaatselijke Hopi had gehoord. Toen Jim nog jong was, had hij gezien dat een adelaar omlaag kwam naar een pasgeboren kalf, en Jim had de vogel in de lucht met een lasso gevangen.

Die ochtend gingen we aan het gammele tafeltje zitten dat Jim als bureau gebruikte. Blackie vertelde dat hij en zijn broer hun ranch hadden verkocht aan een groep investeerders in Engeland, die er koeien wilden laten grazen. Ze hadden hem en zijn broer gevraagd of ze iemand konden aanbevelen als manager van de ranch, en als Jim er oren naar had, zouden ze zijn naam doorgeven.

Onder de tafel pakte Jim mijn hand en hij kneep er zo hard in dat mijn knokkels kraakten. We wisten allebei dat je in Californië alleen werk kon vinden als druiven- of sinaasappelplukker. De straatarme migranten vochten om werk, dus konden de eigenaars van de wijngaarden en sinaasappelplantages steeds minder loon betalen. Maar we waren niet van plan om Blackie Camel te laten merken hoe wanhopig we waren.

‘Het klinkt als iets om goed over na te denken,’ zei Jim.

BLACKIE STUURDE EEN TELEGRAM naar Londen, en een paar dagen later kwam hij langs om te vertellen dat Jim de baan had. We annuleerden de veiling, en Jim behield het meeste van zijn gereedschap, maar we verkochten de benzinepomp en de banden aan een auto-monteur uit Sedona. Rooster bracht een wagen uit Red Lake, en daar laadden we onze meubels op. De kinderen en Mei-Mei gingen achter in de Rammelkast. Met Jim achter het stuur, Rooster op de wagen en ik in de achterhoede op Patches, vertrok onze kleine karavaan naar Seligman, het stadje dat het dichtst bij de ranch lag.

Het eerste deel van de reis verliep probleemloos en snel, want Route 66 was toen net geasfalteerd. Seligman was niet zo groot als Ash Fork, maar het had alles wat een ranchstadje nodig had: een gebouw dat tegelijkertijd dienstdeed als postkantoor en gevangenis, een bar en een eethuis, en de Commercial Central, een winkel waar de Levi’s meer dan een meter hoog lagen opgestapeld op de houten vloer, naast spaden, rollen touw en ijzerdraad, emmers en blikken scheepsbeschuit.

Vanuit Seligman reden we verder naar het westen door een golvend landschap met rabbitweed, prairiegras en jeneverbesbomen. De Peacock Mountains in de verte waren donkergroen en de lucht was helderblauw. Na ruim twintig kilometer sloegen we af van Route 66, en daarna volgden we nog bijna vijftien kilometer een onverharde weg. Met paard en wagen deed je er een volle dag over om van Seligman naar de ranch te rijden. Aan het eind van de middag kwamen we eindelijk bij een hek, waar de weg gewoon ophield.

Rechts en links van het hek zag je zo ver het oog reikte een omheining van prikkeldraad, strak gespannen tussen keurig ontschorste paaltjes. Er hing geen bord op het hek, dat dicht was, maar er was op ons gerekend, dus was het hangslot van de ketting die het hek bij elkaar hield niet afgesloten. Achter het hek was een pad, en dat volgden we nog eens zes kilometer, totdat we ten slotte een omheind terrein bereikten met een verzameling ongeschilderde houten gebouwen in de schaduw van enorme cederbomen.

De gebouwen lagen aan de voet van een heuvel met pijnbomen en struiken. Naar het oosten keek je kilometers ver uit over golvend land, dat geleidelijk afliep naar een vlak, grazig bekken dat bekendstond als het Colorado Plateau. Het strekte zich helemaal uit tot aan de Mogollon Rim – hoge, rozige kliffen, waar de aarde was verschoven langs een breuklijn die helemaal doorliep naar New Mexico. Vanwaar we stonden, konden we uitkijken tot in het oneindige, en er was nergens een ander huis, een menselijk wezen of zelfs maar het kleinste teken van beschaving te bekennen, alleen de immense lucht, de uitgestrekte grasvlakte en de bergen in de verte.

De gebroeders Camel hadden vrijwel al hun personeel ontslagen, en de gebouwen waren verlaten op de ene overgebleven knecht na, Old Jake, een grijsharige oude baas, die met een sigaar bungelend in zijn mondhoek uit de schuur kwam hinken om ons te begroeten. Old Jake had een manke poot omdat hij zijn voet op een treinrail had gezet en een trein over zijn tenen had laten rijden om te voorkomen dat hij naar Europa zou worden gestuurd om in de Grote Oorlog te dienen. ‘Een danswedstrijd zal ik niet winnen,’ zei hij, ‘maar je hebt geen tenen nodig om paard te rijden – en het is minder erg dan mosterdgas uitkotsen.’

Old Jake leidde ons rond. Het huis had een lange veranda, en het ongeverfde hout was grijs gebleekt in de zon. De schuur was enorm groot, en verder waren er nog vier houten bijgebouwtjes: de graanschuur en de smidse; de vleesschuur waar huiden werden gelooid en vlees gedroogd; en de gifschuur, met planken die volstonden met flessen vol medicijnen, drankjes, zuivere alcohol en oplosmiddelen, allemaal met een oude lap of een kurk in de hals. Old Jake wees op bepaalde details – de zakjes sulfer en potten met teer die werden gebruikt om gewonde koeien te behandelen, de messenslijper in de smidse, de trog waarin regenwater werd opgevangen van het dak.

Er waren nog meer bijgebouwen, zoals een schuur voor gereedschap, een kippenhok en een slaapbarak. Toen kwamen we bij een garage met zesentwintig rijtuigen, wagens en voertuigen – lichte vierwielige rijtuigjes, een oude huifkar, een paar aftandse auto’s en een roestige Chevy pick-up. Old Jake wees ze trots een voor een aan. Hij liet ons de smeerkuil in de garage zien waar je in kon gaan liggen, en dan kon iemand er een auto overheen rijden als je werk moest doen aan het chassis.

Tot slot voerde Old Jake ons mee terug door de schuur naar een dubbele kraal: eentje met een twee meter hoge schutting van jonge boompjes om wilde paarden te temmen, en de andere met een normale omheining waar een kleine kudde stevige pony’s stond.

Jim keek goed om zich heen en liet het allemaal bezinken. We konden allebei zien dat de gebouwen weliswaar verweerd waren, maar wel solide. Er was nergens onnodige opsmuk te bekennen, het was gewoon een ranch waar keihard werd gewerkt, maar het gereedschap hing netjes op zijn plaats, touwen waren keurig opgerold, tuig was gerepareerd, paaltjes voor de omheiningen waren gebundeld, en de vloer in de schuur was geveegd. Op een ranch moest je in noodgevallen een stuk gereedschap heel snel kunnen vinden, en er was niets op de netheid aan te merken. De gebroeders Camel hadden de boel piekfijn in orde.

Rooster was zichtbaar onder de indruk. ‘Je kunt het een stuk slechter treffen,’ zei hij. ‘Jim, ouwe rakker, je hebt mazzel.’ Hij keek naar mij. ‘Alweer,’ voegde hij eraan toe.

Ik gaf Rooster een tik op zijn arm, maar Jim schudde alleen breed grijnzend zijn hoofd. Toen keek hij om zich heen. ‘Ik denk dat we het hier wel zullen rooien.’

‘Dat denk ik ook,’ beaamde ik.

Ik wist al van tevoren dat we keihard zouden moeten werken. De stad was te ver weg, dus waren we volledig op onszelf aangewezen. Jim en ik zouden onze eigen veearts, hoefsmid, automonteur, slager en kok moeten zijn, maar ook cowboy, manager, man en vrouw, en vader en moeder voor onze twee kinderen. Maar Jim en ik wisten allebei wat het was om de handen uit de mouwen te steken, en we hadden het geluk dat we niet alleen werk hadden, maar ook onze eigen baas waren.

Ik moest plassen en vroeg Old Jake waar de wc was. Hij wees op een klein houten hutje in de noordelijke hoek van de omheining. ‘Niks bijzonders, gewoon een poepdoos,’ zei hij. ‘Ook geen maantje in de deur, want we weten allemaal wat het is.’

Als je de deur zonder maantje dicht had gedaan, viel er door de kieren in het hout genoeg licht binnen om te kunnen zien. In de hoeken zaten spinnenwebben, op de aarden vloer stond een zak ongebluste kalk, en er was een schep waarmee je de kalk in het gat kon strooien om de vliegen op afstand te houden. Er steeg een zeer onaangename stank op uit het gat, en even verlangde ik naar mijn deftige toilet met de glimmend witte pot, de mahoniehouten bril en de ketting waarmee je zo eenvoudig doortrok. Toen ik ging zitten, besefte ik dat je zo aan bepaalde luxe gewend kunt raken dat je begint te denken dat je niet zonder kunt, maar wanneer je er dan afstand van moet doen, kom je tot de ontdekking dat je al die dingen helemaal niet nodig hebt. Er is een groot verschil tussen dingen nodig hebben en dingen willen hebben – hoewel veel mensen het onderscheid niet weten – en op de ranch hadden we de dingen die we nodig hadden, maar daar was dan ook alles mee gezegd.

Naast de poepdoos lag een stapel catalogi van Sears, Roebuck, en ik pakte er een en begon erin te bladeren. Ik kwam bij een pagina met afbeeldingen van zijden keurslijfjes en kanten hemdjes. Die ga ik in elk geval niet bestellen, wist ik, en toen ik klaar was, scheurde ik die pagina eruit om als wc-papier te gebruiken.

DE VOLGENDE OCHTEND, TOEN Rooster klaarstond om terug te gaan naar Red Lake, trof hij me alleen in de keuken.

‘Bedankt voor al je hulp met de verhuizing,’ zei ik, en ik gaf hem een kop koffie.

Hij keek me even aan. ‘Je weet dat ik altijd een zwak voor je heb gehad,’ zei hij.

‘Ik weet het.’

‘Grappig,’ zei hij. ‘Ik kan het gewoon niet helpen.’ Hij zweeg even. ‘Denk je dat ik ooit nog eens zal trouwen?’

‘Reken maar,’ zei ik, gewoon uit beleefdheid, maar opeens zag ik heel duidelijk dat ergens de juiste vrouw op hem wachtte. ‘Reken maar,’ herhaalde ik. ‘Je moet gewoon op onverwachte plaatsen zoeken.’

Nadat Rooster was vertrokken, kondigde Jim aan dat we om te beginnen de ranch moesten verkennen. De ranch was heel erg groot, ruim vierduizend hectare – ruim vierhonderd vierkante kilometer – en we zouden er zeker een week over doen om langs de buitenste omheining te rijden. We bepakten een pony met proviand. Jim en Old Jake reden op twee andere pony’s, en ik reed op Patches, met Little Jim op schoot, en Rosemary zat voorop bij haar vader.

We reden naar het westen totdat we bij lage heuvels van witte en gele kalksteen kwamen, en daarvandaan gingen we in zuidelijke richting verder. Er blies een hete, droge wind over de vlakte. We kwamen langs pijn- en jeneverbesbomen, en af en toe zagen we op een heuvel in de verte een kudde antilopen met witte staartjes staan grazen. Old Jake liet ons Tres Cruces zien, een verzameling grote stenen waarin stakerige figuurtjes van paarden met ruiters die drie kruizen droegen waren uitgebikt – volgens de folklore moest dit een van de eerste Spaanse expedities voorstellen. Aan het eind van de middag bereikten we een hoog punt bij de Coyote Mountains. In het zuiden konden we de Juniper Mountains zien liggen en in het oosten de Mogollon Rim.

‘Veel land,’ merkte Jim op. ‘Geen druppel water.’

‘Droger dan de tieten van een oude heks,’ zei Old Jake.

Er waren een paar poelen, treurige kleine kuilen die waren gegraven om regenwater in op te vangen, maar het water verdampte in de droge periode, en de kuilen waren nu leeg en gebarsten.

Na tien dagen hadden we een grote cirkel beschreven en het grootste deel van de ranch gezien, hoewel het ons aan de tijd ontbrak om alles te verkennen. Onderweg zagen we regelmatig greppels en droge rivierbeddingen, en je kon zien dat daar tijdens overstromingen water in stroomde, maar op die oneindig grote ranch was niet één stroompje, bron of een andere natuurlijke watervoorziening. ‘Geen wonder dat de gebroeders Camel de handdoek in de ring hebben geworpen,’ concludeerde Jim.

Jim liet een wichelroedeloper uit Flagstaff komen, en met zijn tweeën gingen ze nogmaals op verkenning uit. Als er ergens een paar bomen groeiden en op plaatsen waar het gras groen was hielden ze halt. Daar liep de wichelroedeloper rond met een gevorkte tak in zijn uitgestrekte armen, in de hoop dat de tak omlaag getrokken zou worden, een teken dat er onder de grond water zat. Maar de tak dook nooit omlaag.

Ik bleef denken aan de greppels en geulen die we tijdens onze eerste ronde hadden gezien. Het enige water dat dit land ooit te zien zou krijgen, zou van boven komen. Tijdens overstromingen kolkten er duizenden en duizenden liters water door al die droge rivierbeddingen, water dat vervolgens wegzakte in de grond. Als we een manier konden verzinnen om dat water te behouden, zouden we meer dan genoeg hebben.

‘We moeten een dam bouwen,’ zei ik tegen Jim.

‘Hoe wil je dat doen? Daar heb je een leger voor nodig.’

Ik dacht erover na en opeens wist ik het. Ik had tijdschriftartikelen gelezen over de aanleg van de Boulder Dam, zoals de dam werd genoemd door mensen die een hekel hadden aan Herbert Hoover en daarom weigerden Hoover Dam te zeggen. Bij die artikelen stonden foto’s afgedrukt van moderne machines die grond konden verplaatsen. ‘Jim,’ zei ik, ‘laten we een bulldozer huren.’

Eerst dacht Jim dat ik ze zag vliegen, maar ik vond dat we het idee in elk geval van alle kanten moesten bekijken. Ik reed naar Seligman, en daar vond ik iemand die een man in Phoenix kende met een bouwbedrijf. Dat bedrijf had een bulldozer. Ik spoorde hem op, en hij liet weten dat hij, als we ervoor betaalden, bereid was zijn bulldozer en de chauffeur per trein naar Seligman te sturen. Dan moesten we nog een dieplader zien te vinden die het gevaarte naar de ranch kon brengen. Het zou een lieve duit gaan kosten, maar als de bulldozer er eenmaal was, konden we in slechts een aantal dagen een behoorlijke dam aanleggen.

Jim vond dat we het idee moesten voorleggen aan de Engelse investeerders. Over een paar weken zouden ze een afvaardiging sturen om ons te leren kennen en de ranch te inspecteren.

De Engelsen arriveerden met paard en wagen, nadat ze een stoomboot hadden genomen van Engeland naar New York en toen een trein naar Flagstaff – een reis van drie weken. Ze hadden een bekakt accent en ze droegen bolhoeden en driedelige pakken. Ze hadden geen van allen ooit cowboylaarzen gedragen of een zweep gehanteerd, maar dat vonden Jim en ik allang best. Het waren zakenlui, geen flierefluiters die cowboytje wilden spelen. En ze waren beleefd en intelligent. Uit de vragen die ze stelden kon je opmaken dat ze wisten wat ze niet wisten.

De eerste avond dat ze er waren, maakte Jim een groot vuur en roosterden we een ribstuk. Hij maakte steeds op fluistertoon grapjes over de Engelsen; hij deed hun accent na en zei dingen als ‘rather cheeky’ en ‘jolly good’, en hij rolde de randen van zijn cowboyhoed op zodat het net een bolhoed leek. Op een gegeven moment gaf ik hem een pets tegen zijn hoofd. Ik maakte een paar plaatselijke specialiteiten, zoals gestoofde ratelslang en prairie oysters, zodat ze wat te vertellen zouden hebben als ze terug waren in hun Londense clubs.

Na het eten zaten we rond het vuur en aten we perziken uit blik. Jim pakte zijn katoenen buidel met Bull Durham, rolde een sigaret, sloot de buidel zoals altijd door met zijn tanden aan het gele koord te trekken en toen stak hij van wal.

Voor een veefokker zijn maar twee dingen echt belangrijk, zei hij: land en water. We hadden meer dan genoeg land, maar niet genoeg water, en zonder water was het land niets waard. Water maakte alle verschil. Water was kostbaar in deze streek, zei hij, kostbaarder dan de heren die op dat regenachtige eiland woonden zich konden voorstellen. Daarom hadden de indianen, de Mexicanen en de immigranten uit Europa er eeuwenlang om gevochten; er waren familievetes ontstaan over water, buren vermoordden elkaar om water.

Een van de heren vertelde dat hij zelf had ervaren hoe kostbaar water was, want in het hotel in Seligman had hij vijftig cent extra moeten betalen voor een bad. Iedereen moest erom lachen, en dat gaf me de hoop dat Jims verkooppraatje een gewillig oor zou vinden.

Aangezien de ranch geen natuurlijke bron van water had, ging Jim verder, moesten we er zelf een creëren om een aanzienlijke kudde te kunnen houden. Sommige ranchers boorden naar water, maar je kon vele keren een droog gat treffen voordat je eindelijk water vond, en hoelang het zou duren wist niemand. Toen de Santa Fe-spoorlijn water nodig had voor de stoomlocomotieven, was er een gat van zeven honderd meter diep geboord zonder dat er water was gevonden.

De beste oplossing, legde Jim uit, was een dam bouwen om regenwater op te vangen in een reservoir. Hij beschreef mijn plan om een bulldozer te laten komen uit Phoenix. Toen Jim vertelde wat het zou gaan kosten, keken de heren elkaar aan en fronsten ze hun wenkbrauwen. Jim haalde er een berekening bij die ik had gemaakt en gaf uitleg: zonder de dam kon de ranch niet meer dan een paar duizend koeien voeden, maar met de dam was een kudde van twintigduizend mogelijk, en dat betekende dat er elk jaar vijfduizend koeien verkocht konden worden. De dam zou zichzelf binnen de kortste keren terugbetalen.

De volgende dag gingen de heren naar Seligman om de andere investeerders een telegram te sturen. Na enig heen en weer gepraat over technische details kregen we het fiat. De Engelsen schreven een cheque uit voor ze vertrokken, en al snel kwam er een dieplader naar de ranch met een grote gele bulldozer. Het was de eerste bulldozer die er in onze contreien te zien was, en er kwamen van heinde en verre mensen naar onze ranch om het graafwerk te bewonderen.

Omdat we het verdomde ding toch hadden, besloten we verspreid over de hele ranch meerdere dammen aan te leggen. De zijkanten van geulen en droge rivierbeddingen werden afgeschraapt, de bodem bekleed met aangedrukte klei, en we gebruikten de afgegraven aarde om wallen mee te maken die het water vast moesten houden. Veruit de grootste dam die we aanlegden – zo groot dat je vijf minuten nodig had om eromheen te lopen – lag pal voor het huis.

Toen het in december begon te regenen, stroomde het water door de greppels en droge rivierbeddingen netjes naar de reservoirs die we met de dammen hadden aangelegd. Het was alsof je een bad liet vollopen. Het was een uitzonderlijk natte winter, en in de lente was het water in het grote meer bijna een meter diep – het mooiste meer dat ik sinds Lake Michigan had gezien.

In feite was het meer gewoon een gat in de grond, maar Jim beschouwde het als ons kostbaarste bezit, en dat was het ook. Hij inspecteerde de dam elke dag en controleerde de diepte van het water. In de zomer kwamen mensen van kilometers ver naar ons toe om te vragen of ze een duik mochten nemen, en dat vonden we altijd goed. In droge periodes kwamen er soms buren met minder water naar ons toe met wagens vol vaten om te vragen, zoals zij het stelden, of ze water mochten lenen uit ons meer, al konden ze ons natuurlijk nooit terugbetalen. We vroegen er nooit geld voor, want, zoals Jim altijd zei, de hemel had het ons gegeven.

De dam en het meer werden eerst Big Jims Dam genoemd, en later gewoon Big Jim. Mensen in de streek maten de ernst van droge periodes af aan de hoeveelheid water in Big Jim. ‘Hoe gaat het met Big Jim?’ vroegen mensen in de stad me, of: ‘Ik heb gehoord dat Big Jim een dieptepunt heeft bereikt,’ en dan wist ik altijd dat ze het over de waterstand in de vijver hadden, niet over de gemoedstoestand van mijn man.

DE OFFICIËLE NAAM VAN de ranch was de Arizona Incorporated Cattle Ranch, maar wij zeiden altijd de AIC, of gewoon de Ranch. Alleen bekakte lui en groentjes – mensen die hun ideeën over het leven op een ranch uit westerns en goedkope romannetjes hadden opgedaan – gaven hun ranch hoogdravende namen als Acres of Eden of Fata Morgana of Paradise Plateau. Een dure naam, zei Jim altijd, was een teken dat de eigenaar de ballen verstand had van de veefokkerij.

Aangezien de crisis nog steeds voortduurde, gingen dat soort eigenaars – en heel wat eigenaars die wel het een en ander van de veefokkerij wisten – failliet. Het betekende dat er meer mensen vee verkochten dan kochten, en Jim reisde rond door Arizona en kon soms zelfs hele kuddes voor een habbekrats op de kop tikken. Hij nam een stuk of twaalf cowboys in dienst, voornamelijk Mexicanen en Havasupai, om het vee naar de ranch te drijven en te brandmerken voordat het werd losgelaten. Het was ruig werk en die jongens waren al even ruig – bijna allemaal buitenbeentjes, weglopers en jongens die te hard waren geslagen. Dat soort jonge knapen had de keus tussen cowboy worden of bij het circus gaan – veel andere mogelijk heden hadden ze niet – en ze leefden bij de dag. Het enige wat die jongens beter konden dan ieder ander was een paard africhten, en daar waren ze apetrots op.

Het eerste wat de cowboys deden toen ze op de ranch kwamen, was eropuit trekken om een kudde wilde paarden bij elkaar te krijgen. Die richtten ze vervolgens af – als je het zo kon noemen – in de omheinde kraal. De paarden bokten en zigzagden als de bronco’s bij rodeo’s, maar die taaie jongens braken nog liever elk bot in hun lijf dan dat ze het opgaven. Ze waren zelf niet meer dan half wilde paarden.

Ik stond samen met Rosemary naar ze te kijken. ‘Ze zijn gemeen tegen die paarden,’ zei ze. ‘De paarden willen gewoon vrij zijn.’

‘In dit leven,’ zei ik, ‘kan bijna niemand doen wat hij of zij wil.’

Toen de cowboys ieder een aantal paarden hadden, begonnen ze het vee bijeen te drijven om het te brandmerken. Ze sliepen allemaal in de slaapbarak, en ik had er mijn handen vol aan om voor iedereen te koken, terwijl ik ook hielp bij het brandmerken. De cowboys kregen steak en eieren voor het ontbijt, en steak en bonen als avondeten, met zoveel zout als ze wilden. Ze konden op verzoek een rauwe ui krijgen en een sinaasappel om scheurbuik te voorkomen. De meeste jongens pelden de uien en aten die als appels.

Ik vertrouwde ze voor geen cent met Rosemary, die niet in de buurt van de slaapbarak mocht komen – er werd daar aan één stuk door gevloekt, gezopen, gevochten, gekaart en met messen gegooid – dus maakte ik er een gewoonte van om samen met haar in de slaapkamer van het huis te slapen, terwijl Big Jim en Little Jim in de woonkamer sliepen.

Rosemary was ook een beetje een half wild paard. Ze was het gelukkigst als ze buiten rond mocht rennen, spiernaakt, als ik het zou toestaan. Ze klom in bomen, badderde in de trog voor de paarden, plaste op het erf, zwaaide aan wingerdranken en sprong van de balken in de schuur in de hooibalen, roepend naar Mei-Mei dat ze uit de weg moest gaan. Het liefst zat ze de hele dag op een paard, achter haar vader. De zadels waren te zwaar voor haar, dus reed ze zonder zadel op haar kleine muilezel, Jenny. Ze klom op haar rug door de manen vast te grijpen en dan met haar tenen tegen haar poot op te klimmen.

Jim zei een keer tegen Rosemary dat ze zo taai was dat elk dier dat een hap van haar zou nemen die meteen weer uit zou spugen, en dat vond ze prachtig. Ze was nooit bang voor coyotes of wolven, en ze vond het vreselijk om te zien dat een dier in een kooi zat, vast gebonden was of in een stal stond. Ze vond zelfs dat de kippen bevrijd zouden moeten worden uit hun ren; het risico om opgegeten te worden door een coyote vond ze geen te hoge prijs voor de vrijheid. En bovendien, zei ze, moesten coyotes ook eten. Vandaar dat ik haar de schuld gaf van wat er met Bossie de koe gebeurde.

De Engelsen waren zo tevreden met Jims werk op de ranch dat ze ons een Guernsey met stamboek stuurden. Bossie was bruin, groot en mooi, en ze gaf ons elke dag zeven liter volle, romige melk. Het was zo’n geweldige koe dat ik plannen maakte om haar in het najaar te laten dekken, het kalf dan in het voorjaar te verkopen, en de winst op te sparen, in de hoop dat we op een dag onze eigen ranch konden beginnen.

Maar op een dag liet iemand de deur van Bossies stal openstaan, en ze brak binnen in de graanschuur, waar ze bijna een hele zak voer opat. Toen Old Jake haar ontdekte, was haar buik opgezwollen en leunde ze tegen de muur van de schuur, kreunend van pijn.

Jim en Old Jake deden wat ze konden. Om haar te laten overgeven, maakten ze het smerigste mengsel wat ze konden bedenken: tabak en gebrande magnesium en whisky en zeepwater. Ze deden het in een whiskyfles en probeerden het in haar keel te gieten, maar Bossie wilde niet slikken en het bocht liep aan de zijkanten van haar bek weg. Toen hield Old Jake haar kaken van elkaar, terwijl Jim de fles zo diep in haar keel stak dat zijn arm er tot zijn elleboog in verdween.

Hij goot het brouwsel rechtstreeks in haar maag, en ze gaf wel iets over, maar ze was toen al zo ver heen dat het niet meer uitmaakte. Haar knieën knikten en ze zakte langzaam in elkaar. Uit pure wanhoop maakte Jim een gat in haar buik met zijn zakmes om de gassen te laten ontsnappen. Maar dat haalde ook niets uit, en een uur later lag onze grote, prachtige Guernsey dood, met glazige ogen, in de schuur.

Ik was woedend en verdrietig over de dood van Bossie, en ik had gloeiend de pest in over het verlies van wat ik aan haar kalveren had gehoopt te verdienen. Ik was ervan overtuigd dat het Rosemary was geweest, met haar misplaatste ideeën over dieren en vrijheid, die Bossie uit haar stal had gelaten. Ze was zo van streek geweest dat ze niet had kunnen aanzien hoe Jim en Old Jake hadden geprobeerd haar leven te redden. Ik vond haar uiteindelijk op de veranda, in tranen over Bossies dood. Ik had haar het liefst een pak rammel gegeven, maar ze hield vol dat zij de koe niet had vrijgelaten, dat Little Jim het had gedaan. Aangezien ik niets kon bewijzen, moest ik de kwestie laten rusten.

‘Dit kan er gebeuren als je een dier de vrijheid geeft,’ zei ik, ‘en knoop dat goed in je oren. Dieren gedragen zich alsof ze het vreselijk vinden om opgesloten te zijn, maar ze weten zich geen raad met vrijheid. En vaak betekent vrijheid hun dood.’

KORT NA DE KOMST van de kudde ging Jim op pad om alle hekken rond de ranch te repareren. Hij had er een maand voor nodig. Hij nam Rosemary met zich mee in de pick-up, en ze waren vaak dagen lang weg. Ze sliepen in de laadbak van de truck, kookten boven kampvuren, en kwamen alleen terug om nieuwe proviand en meer prikkeldraad te halen. Rosemary was idolaat van haar vader, en hij liet zich totaal niet uit het veld slaan door haar wilde gedrag. Ze konden urenlang in elkaars gezelschap doorbrengen. Rosemary babbelde onafgebroken en Jim zei nauwelijks een woord – hooguit af en toe: ‘O ja?’ Of: ‘Klinkt goed.’ – knikte en glimlachte alleen terwijl hij gaten groef, palen bijsneed en prikkeldraad spande.

‘Houdt dat kind dan nooit haar mond?’ vroeg Old Jake een keer.

‘Ze heeft veel te vertellen,’ antwoordde Jim.

In de tijd dat zij weg waren, zette ik het huishouden op poten. Er was altijd meer werk dan je op een dag gedaan kon krijgen, en ik maakte al snel een paar regels voor mezelf. Om te beginnen besloot ik geen tijd te besteden aan onnodig schoonmaakwerk. Het was stoffig in Arizona, maar aan een beetje stof was nog nooit iemand doodgegaan. Dat reinheid zo ongeveer gelijkstond aan vroomheid was in mijn ogen flauwekul. Ik vond het zelfs beledigend. Iemand die op het land werkte werd vuil, en in Chicago had ik meer dan genoeg mensen meegemaakt die maling hadden aan God maar wel in brand-schone huizen woonden. Om de paar maanden gaf ik het huis een grote schoonmaakbeurt, en dan was ik een hele dag als een gek aan het afstoffen en boenen en schrobben.

Wat onze kleren betreft, die weigerde ik pertinent te wassen. Ik kocht voor ons allemaal wijdvallende kleren, zodat je kon hurken en met je armen kon zwaaien – niet van die strak dichtgeknoopte kleding waar mijn moeder van hield. We droegen onze hemden totdat ze vuil waren, en dan trokken we ze achterstevoren aan en droegen we ze totdat ook die kant vuil was. De volgende stap was binnenstebuiten, en dan weer van voren en van achteren. Op die manier konden we onze kleren vier keer langer dragen dan kieskeurige mensen. Wanneer de kleren zo vuil waren dat Jim grapte dat de koeien er bang van werden, ging ik met de hele handel naar Seligman en betaalde ik per kilo om ze te laten stomen.

Levi’s wasten we helemaal niet. Ze krompen te veel en de stof werd er dun van. Die droegen we dus totdat ze glommen van de modder, mest, talg, smeerolie, koeienkwijl, het spekvet en de hoevenolie – en dan bleven we ze dragen. Uiteindelijk raakten de spijkerbroeken door en door verzadigd van vuil. Tegen die tijd voelden ze als wasdoek, waren ze waterafstotend en kon geen enkele doorn er meer in blijven haken. Dan wist je dat je je spijkerbroek echt had ingedragen. Een Levi’s die deze behandeling had ondergaan was te vergelijken met gerookte ham of oude bourbon, en een cowboy zou je de zijne nog niet laten wassen als je ervoor betaalde.

Ook het eten hield ik heel simpel. Ik kookte niet zoals deftige mevrouwen in het oosten; geen soufflés en sauzen en gegarneerd dit en gevuld dat. Ik maakte eten. Bonen waren mijn specialiteit. Er stond altijd een pot bonen op het fornuis, en daar deden we dan twee tot vijf dagen mee, afhankelijk van het aantal cowboys dat we hadden. Mijn recept was heel eenvoudig: kook de bonen, zout naar smaak. Wat bonen voor mij ideaal maakte, was dat je ze niet te gaar kon koken als je maar af en toe water toevoegde.

Als we geen bonen aten, maakte ik steaks. Mijn recept voor steak was al net zo eenvoudig: bak ze aan beide kanten bruin, zout naar smaak. Bij steak serveerde ik aardappelen, in de schil gekookt, zout naar smaak. Als toetje waren er perziken uit blik in zoete siroop. Gevarieerd was mijn eten niet, maar wel vullend. ‘Geen verrassingen,’ zei ik altijd tegen de cowboys, ‘maar ook geen teleurstellingen.’

Toen er een keer melk zuur was geworden en ik er de energie voor had, maakte ik cottage cheese zoals mijn moeder deed toen ik klein was. Ik kookte de zure melk en sneed de wrongel klein met een mes. Toen schepte ik de wrongel in een juten suikerzak en die liet ik een hele nacht hangen om de wei eruit te laten lopen. De volgende dag hakte ik alles fijn, ik deed er zout bij, en serveerde de verse kaas bij het eten. Ze vonden het allemaal zo lekker dat ze hun portie in minder dan een minuut naar binnen schrokten. Ik stond versteld dat ik zo lang had gedaan over iets wat zo snel weg was.

‘Dat was pure tijdverspilling,’ zei ik. ‘Die fout maak ik nooit meer.’

Rosemary keek me aan.

‘Laat dat een les voor je zijn,’ zei ik tegen haar.

Jim kon het niet over zijn hart verkrijgen om zijn dochter ooit een tik te geven, en toen hij en Rosemary terugkwamen van het repareren van de hekken was ze recalcitranter dan ooit. Hoewel Rosemary nog maar een klein meisje was, kon ik voelen dat er een fundamenteel meningsverschil tussen haar en mij begon te ontstaan. Ik vond dat ik haar veel te leren had. Ik wilde haar leren lezen, schrijven en rekenen, maar ik vond het nog belangijker om haar duidelijk te maken dat we in een gevaarlijke wereld leefden en dat het leven onvoorspelbaar was, en dat je om iets te bereiken slim, serieus en doortastend moest zijn. Je moest bereid zijn om hard te werken en vol te houden als het tegenzat. Veel mensen, zelfs degenen die met hersens en een knap uiterlijk waren geboren, hadden niet de pit om ergens hun schouders onder te zetten en iets te bereiken in het leven.

Al vanaf haar derde probeerde ik Rosemary het alfabet bij te brengen. Als ze bijvoorbeeld om een glas melk vroeg, zei ik dat ze het alleen kon krijgen als ze het woord ‘melk’ kon spellen. Ik probeerde haar duidelijk te maken dat alles in het leven – van Bossie tot de verse kaas – een les was, maar dat ze zelf moest bepalen wat ze ervan leerde. Rosemary was in veel opzichten een slim kind, maar van rekenen en spellen raakte ze in de war, en antwoord geven op vragen vond ze saai, net als de dagelijkse klusjes. Jim zei dat ik me niet zo druk moest maken, dat ze pas vier was, maar toen ik vier was, raapte ik al eieren en zorgde ik voor mijn jongere zusje. Ik begon te vrezen dat Rosemary veel te snel afgeleid was, en dat het slecht met haar zou aflopen als we haar niet al van jongs af aan discipline bijbrachten.

‘Ze groeit er heus wel overheen,’ zei Jim, ‘en zo niet, dan zit het duidelijk in haar aard, en daar kunnen we niets aan veranderen.’

‘Het is onze taak om haar in het gareel te krijgen,’ hield ik vol. ‘Ik heb lezers gemaakt van ongeletterde Mexicaanse kinderen. Dan moet ik mijn eigen dochter toch goed gedrag bij kunnen brengen.’ Rosemary raakte altijd in gevaarlijke situaties verzeild, bijna alsof ze zich ertoe aangetrokken voelde. Ze viel voortdurend uit bomen en in greppels. Haar oog viel altijd op het bokkigste paard. Ze vond het leuk om slangen en schorpioenen te vangen, en die hield ze dan een tijdje in een jampot, maar dan begon ze zich zorgen te maken dat ze hun familie misten en liet ze ze weer vrij.

In onze eerste oktober op de ranch kochten we een pompoen in Seligman en daar sneden we een gezicht in uit om Halloween te vieren. Rosemary had zich verkleed in een gerafelde zijden jurk die ze in een hutkoffer in de rommelschuur had gevonden, en ze hing de rok over de lampion heen, gefascineerd door het patroon dat het vlammetje door de dunne stof heen maakte. Jim en ik letten niet goed op en toen ze de jurk te dicht bij het vlammetje hield, vatte de droge zijde onmiddellijk vlam.

Rosemary gilde het uit, en Jim pakte snel zijn jas van paardenhuid en sloeg die om haar heen om de vlammen te doven. Het was in een oogwenk voorbij. We droegen haar naar de slaapkamer en Jim praatte rustig op haar in totdat ze niet langer hysterisch was, terwijl ik de restanten van de jurk openknipte. Rosemary had een brede maar niet al te diepe brandwond op haar buik. Het dichtstbijzijnde ziekenhuis was twee uur rijden, en bovendien had ik geen zin om geld te verspillen aan een dokter, dus smeerde ik de wond dik in met vaseline – dat genas alles, van steenpuisten tot uitslag – en wikkelde ik haar in verband. Toen ik klaar was, keek ik hoofdschuddend op haar neer.

‘Ben je boos op me, mama?’ vroeg ze.

‘Niet zo boos als ik zou moeten zijn.’ Ik vond het onzin om kinderen te vertroetelen wanneer ze zich pijn hadden gedaan. Als ik haar in de watten legde, zou ze niet leren dat ze dom was geweest. ‘Ik ken geen enkel meisje dat zo vaak ongelukken heeft als jij. Ik hoop dat je in elk geval hebt geleerd wat er gebeurt als je met vuur speelt.’

Intussen vond ik haar wel heel erg flink – ze was altijd even flink, dat moest ik haar nageven – en ik smolt een beetje. ‘Er is hetzelfde gebeurd met mijn broer Buster toen hij klein was en met mijn grootvader,’ zei ik. ‘Kennelijk zit het in de familie.’

DIE EERSTE WINTER TELDEN Jim en ik vijftig dollar neer voor een schitterende radio van Montgomery Ward. De antenne bestond uit een lange draad, en de cowboys hielpen ons om de antenne tussen twee hoge cederbomen voor het huis te spannen. ‘De twintigste eeuw doet zijn intrede in Yavapai County,’ zei ik.

Omdat we geen elektriciteit hadden, waren er twee gigantische batterijen nodig die ons nog eens vijftig dollar kostten en ongeveer vijf kilo per stuk wogen. Toen de batterijen nieuw waren, konden we zelfs radiostations in Europa ontvangen, met nieuwslezers die in het Frans en het Duits brabbelden. Adolf Hitler had in Duitsland de macht overgenomen en er woedde een burgeroorlog in Spanje, maar we hadden weinig belangstelling voor Europese zaken. De reden dat we zoveel geld hadden uitgegeven, was om het weerbericht te kunnen ontvangen, want dat was voor ons veel belangrijker dan wat de Duitsers uitspookten.

Elke ochtend stonden we al voor het krieken van de dag op en dan zette Jim de radio zachtjes aan. We zaten er gehurkt voor om naar het weerbericht van een station in Californië te luisteren. De onweersfronten die onze kant op kwamen ontstonden meestal daar, hoewel we soms werden overvallen door winterse stormen die helemaal uit Canada kwamen. Aangezien water zo schaars was en zware onweersbuien gevaarlijk konden zijn – vee dat verdronk of doodging van de kou, hele schuren die omver werden geblazen, hele families die wegspoelden, paarden met hoefijzers die werden geëlektrocuteerd door de bliksem – was de weersverwachting voor ons van levensbelang. Je zou kunnen zeggen dat we echte weerliefhebbers waren. Een onweersfront dat in Los Angeles begon, volgden we helemaal naar het oosten. Meestal bleven de wolken hangen achter de hoge toppen van de Rocky Mountains, waar ze dan het meeste vocht loosden, maar soms dreef zo’n bui af naar het zuiden en dan via de Golf van Californië naar het oosten, en dan kregen we zware regens.

Rosemary en Little Jim vonden bijna niets zo leuk als die plensbuien. Wanneer de lucht donker werd en de atmosfeer zwaar, riep ik ze naar de veranda, en dan keken we samen naar het onweer dat over het landschap rolde, met gitzwarte wolken en oorverdovende donderklappen, met bliksemschichten als witte klauwen en regenvlagen als gordijnen.

Een onweersbui in de verte leek soms klein boven het immense plateau; alleen een kleine vlek land werd donker terwijl de rest van het landschap nog steeds baadde in het zonlicht. Soms boog een bui af en kregen we geen druppel. Maar als we er middenin zaten, was iedereen opgetogen: de rollende donder en bliksemschichten die de hemel in tweeën spleten, de regen die roffelde op het golfplaat en het water dat langs de zijkanten omlaag stroomde en de regentonnen, de geulen en de reservoirs vulde.

Als je ergens woont waar water zo schaars is, zijn zeldzame momenten als deze – wanneer de hemel zich opent en er een overvloed aan water naar beneden komt, waardoor de harde aarde zacht wordt en het landschap opeens weelderig groen – werkelijk magisch, haast wonderbaarlijk. De kinderen hadden het onweerstaanbare verlangen om in de regen te dansen, en dat stond ik altijd toe, ik deed er zelfs soms aan mee, dan liepen we met onze armen omhoog rond en lieten we het water over ons gezicht stromen, totdat ons haar aan ons hoofd kleefde en onze kleren doorweekt waren.

Als het onweer voorbij was, renden we allemaal naar de geulen die naar Big Jim stroomden, en als het water niet langer kolkte, mochten de kinderen hun kleren uittrekken om te gaan zwemmen. Ze konden het urenlang volhouden, deden alsof ze alligators of dolfijnen of nijlpaarden waren. Spelen in de plassen vonden ze ook dikke pret. Als het water wegzakte in de grond en er alleen nog maar modder over was, rolden ze erin rond totdat alles behalve het wit van hun ogen en hun tanden onder de modder zat. Het duurde niet lang voordat de modder opdroogde, en dan kon je de harde laag zo van hun huid pellen. Eronder waren ze aardig schoon, en ze konden gewoon hun kleren weer aan.

Wanneer Jim thuiskwam na een zwaar onweer, beschreven de kinderen hun escapades in het water en de modder, en dan putte Jim uit zijn enorme bron van kennis over water en de geschiedenis ervan. Ooit, legde hij uit, was er niets dan water op de wereld, en je zou het niet zeggen als je ons zag, maar mensen bestonden voor het grootste deel uit water. Het wonderbaarlijke van water, vertelde hij, was dat het nooit verdween. Al het water op de aarde was er al sinds de oertijd geweest, het had zich alleen verplaatst van rivieren en meren en oceanen naar wolken en regen en plassen, en dan zakte het weg in de grond naar ondergrondse stromen en bronnen, die weer opborrelden, zodat mensen en dieren ervan konden drinken, en dan vloeide het weer terug naar rivieren en meren en oceanen.

Het water waar jullie in hebben gespeeld, zei hij, is waarschijnlijk in Afrika en op de Noordpool geweest. Dzjengis Khan of Sint-Petrus of Jezus zelf hadden er misschien wel van gedronken. Cleopatra had er misschien in gebaad. Crazy Horse had het zijn pony wellicht te drinken gegeven. Soms was water vloeibaar. Soms was het zo hard als steen: ijs. Soms was het zacht: sneeuw. Soms was het zichtbaar maar gewichtloos: wolken. En soms was het compleet onzichtbaar – damp – en zweefde het omhoog naar de lucht als de zielen van dode mensen. Niets op de wereld was met water te vergelijken, zei Jim. De woestijn kwam door water in bloei, maar door te veel water kon vruchtbaar laagland in een moeras veranderen. Zonder water gingen we dood, maar het kon ons ook doden, en daarom hielden we van water, hunkerden we ernaar, maar waren we er ook bang voor. Beschouw water nooit als vanzelfsprekend, waarschuwde hij. Koester het. Pas ervoor op.

HET REGENDE MEESTAL IN april, augustus en december, maar in ons tweede jaar op de ranch viel er de hele maand april geen druppel. Ook in augustus en december bleef de regen uit, en het jaar daarop maakten we een ernstige periode van droogte door. Het land werd zanderig en stoffig, en de slikken raakten droog en gebarsten.

Elke dag luisterde Jim met een grimmig gezicht naar het weerbericht; hij hoopte tegen beter weten in dat er regen voorspeld zou worden. Dan gingen we naar buiten en bekeken we de waterstand in Big Jim. De dagen waren prachtig, met een oneindige, diepblauwe lucht, maar al dat mooie weer gaf ons een wanhopig en hulpeloos gevoel wanneer we naar het water stonden te kijken, dat elke dag bleef zakken, totdat de bodem van Big Jim zichtbaar werd. Uiteindelijk verdween het water helemaal en bleef er niets dan modder over, en toen droogde de modder uit, met barsten die zo groot waren dat je je hele arm erin kon steken.

Al aan het begin van de droge periode had Jim het aan voelen komen. Hij was in de woestijn opgegroeid, dus hij wist dat er zich elke tien tot vijftien jaar een droogte voordeed. Hij had de kudde flink uitgedund, alle stieren en kalveren verkocht en alleen de gezondste fokdieren gehouden. Toch moesten we op een gegeven moment water aanvoeren. Jim en ik hingen de huifkar achter de pick-up en we reden naar Pica, een halte van de Santa Fe-spoorlijn dertig kilometer bij ons vandaan waar water werd aangevoerd. We vulden zoveel olievaten met water als de huifkar kon houden – de vering van de wagen kreunde onder al dat gewicht – en sleepten het terug naar de ranch, waar we de vaten leeggoten in Big Jim.

Dat deden we een paar keer per week. We braken zowat onze rug door het zeulen met die vaten, maar we wisten de kudde te redden, terwijl veel andere ranchers om ons heen failliet gingen.

In augustus van het jaar erna begon het weer te regenen. En hoe! Het was een zondvloed zoals ik die nog nooit van mijn leven had gezien. We zaten aan onze keukentafel, een lang houten geval waar linoleum op was vastgespijkerd, en luisterden naar de regen die op het dak roffelde. In tegenstelling tot andere buien hield deze niet na een halfuur op. In plaats daarvan bleef het regenen en regenen en regenen. De regen beukte zo hard en zo onophoudelijk op het dak van golfplaat dat het op mijn zenuwen begon te werken. Na een tijdje begon Big Jim zich zorgen te maken over de dam. Als er te veel water in het reservoir stroomde, kon de dam breken en waren we alles kwijt.

De eerste keer dat Jim naar buiten ging om de dam te inspecteren, meldde hij dat de wal het leek te houden, maar toen hij een uur later weer ging kijken, terwijl de regen nog steeds met bakken naar beneden kwam, besefte hij dat de dam zou breken als we niets deden. We moesten in het noodweer naar buiten, zei hij, en greppels graven in de geulen die naar het reservoir liepen, om overtollig water af te voeren voordat het Big Jim bereikte. Om de greppels te graven, wilde hij Old Buck, ons karrenpaard, voor de ploeg spannen.

Jim droeg zijn jas van paardenleer, die doorweekt was en drupte. Ik deed mijn canvas jas aan en we gingen naar buiten in de regen. Er kwam zoveel water naar beneden dat het binnen de kortste keren langs mijn opgezette kraag naar mijn mouwen stroomde, en ik sopte in mijn schoenen. Het water liep in straaltjes langs mijn hele lichaam, en voordat we bij de schuur waren probeerde ik niet eens meer om droog te blijven.

Het was donker in de schuur door de zware bewolking, en we konden het tuig niet vinden; het was al jaren niet meer gebruikt. Old Jake, die bij een val van een paard zijn goede enkel had verstuikt, mankte erger dan ooit. Hij was in paniek omdat hij bang was dat het vee weg zou spoelen als de dam het begaf, maar ik zei tegen hem dat hij zijn mond moest houden. We wisten allemaal wat er op het spel stond, en als we de ranch wilden redden, moesten we het hoofd koel houden.

Wat we konden doen, stelde ik voor, was de ploeg achter de pickup hangen. Als Jim de ploeg voor zijn rekening nam, zou ik rijden. Jim vond het een goed idee. Aan Old Jake hadden we niets, dus hem lieten we radeloos in de schuur achter, maar de kinderen namen we mee. Het water op het erf was tegen die tijd enkeldiep, en de regen kwam met zo’n kracht omlaag dat Rosemary bijna tegen de grond ging. Jim tilde haar op. Ik volgde met Little Jim, toen nog een dreumes, en ik haalde een kartonnen doos uit de schuur om hem in te zetten. Zo liepen we plassend naar de Chevy.

Bij de gereedschapsschuur stapte Jim uit om de ploeg te halen, die hij in de laadbak hees, samen met touw en kettingen. Bij de dam bevestigden we de ploeg achter de Chevy, en ik kroop achter het stuur. De kartonnen doos met Little Jim stond op de vloer zodat hij niet te veel heen en weer zou schuiven.

Ik keek in de achteruitkijkspiegel, maar de regen spetterde zo hard tegen de ruit dat Jim niet meer dan een waas was. Ik liet Rosemary naast me op de voorbank staan, met haar hoofd naar buiten, zodat ze zijn aanwijzingen kon doorgeven. Jim gebaarde en schreeuwde, maar door het gebulder van de regen was hij niet te verstaan.

‘Mam, ik kan papa niet verstaan,’ zei Rosemary.

‘Doe je best,’ zei ik. ‘Meer kunnen we niet doen.’

Ik moest de pick-up stapvoets laten rijden, maar daar was de Chevy niet op gebouwd, dus de motor sloeg telkens af. Of we schoten opeens met een schok vooruit, zodat de ploeg uit Jims handen werd gerukt en Rosemary van de voorbank in de doos met Little Jim viel. Tot overmaat van ramp was de aarde rond de dam spekglad, zodat de banden voortdurend slipten. Als we dan weer reden, was het opnieuw met een schok.

We wisten dat we niet veel tijd hadden, en Jim en ik vloekten allebei als ketters, terwijl Rosemary, met haar haar tegen haar hoofd geplakt, telkens als ze was gevallen weer terugklauterde op de bank en haar best deed om Jims gebaren en kreten aan mij door te geven. Uiteindelijk kreeg ik door wat de beste methode was: door de koppeling heel langzaam op te laten komen en dan weer in te trappen, lukte het me om de truck telkens een centimeter of tien te laten rijden. Zo kregen we het werk gedaan. We groeven vier greppels in de zijkanten van de dam, waardoor het stijgende water in het reservoir werd afgevoerd.

Het regende nog steeds pijpenstelen. Jim hees de ploeg weer in de laadbak en klom naast me op de voorbank. Hij was zo nat alsof hij met kleren en al een duik had genomen. Water sopte in zijn laarzen en droop van zijn hoed en jas, en al snel zat hij in een plas.

‘We hebben ons best gedaan, meer kunnen we niet doen,’ zei hij. ‘Als de dam breekt, dan breekt hij.’

DE DAM BRAK NIET.

Onze ranch bleef gespaard, maar niet iedereen kwam er zo goed van af. Een paar bruggen spoelden weg en ook kilometers rails. Ranchers verloren vee en bijgebouwen. Seligman was overstroomd, diverse huizen stortten in, en op de huizen die nog wel overeind stonden was op anderhalve meter een streep te zien tot waar het water had gestaan. Dat was zo uitzonderlijk dat niemand er overheen wilde schilderen. Nog jaren later wezen mensen die het onweer hadden meegemaakt met een mengeling van ongeloof en trots op die strepen. ‘Het water stond tot hier,’ zeiden ze dan hoofdschuddend.

Maar een paar uur nadat het ophield met regenen, was het hele plateau prachtig groen, en de volgende dag was ons land in een zee van bloemen veranderd. Ik had nog nooit zoiets gezien: knalrode castilleja, oranje klaprozen, witte klaprozen met een rood hart, guldenroede, blauwe lupine en roze en paarse lathyrus. Het was net een regenboog die je kon aanraken en ruiken. Al dat water moest zaadjes die tientallen jaren begraven waren geweest omhoog hebben gestuwd.

Rosemary kon haar geluk niet op en plukte dagenlang bloemen. ‘Als we altijd zoveel water hadden,’ zei ik tegen haar, ‘zouden we de ranch misschien wel zo’n malle dure naam moeten geven. Paradise Plateau, of zoiets.’