Epiloog
Op 21 september 1942 brengt het Nieuwsbulletin van het persbureau anep-aneta het volgende bericht: ‘Well known Dutchman shot by Germans. Ottawa 19th. - It is learned here that Baroness Röell, friend and companion of Princess Juliana, has been notified that her husband was shot about three weeks ago. Jhr. Willem Röell, who was 37 years of age, remained in Holland after the invasion, while his wife accompanied Princess Juliana to England and Canada.’
‘Volgens biograaf Alden Hatch had de nieuwe Prins der Nederlanden in mei 1940 met zijn secretaris in Nederland willen blijven “om te vechten”. Maar de hoofdrol ging ten slotte na veel vijven en zessen, “zonder” te vechten, naar Londen, en de bijrol bleef in Nederland (...) Uit alles wat bekend is geworden - en dat is niet veel. Zelfs Oorlogsdocumentatie heeft niets over hen - kan worden opgemaakt dat Willem Röell over het geld en de overige bezittingen van zijn baas ging, in het bezette Nederland. De baas had in het kader van de geheime contacten met Röell de codenaam “Oom Willy”. Enkele in 1940 en 1941 geparachuteerde agenten kregen boodschappen van “Oom Willy” mee voor de achtergebleven secretaris-houtvester en vroegen hem om geld “uit de fondsen”. Röell woonde toen op het koninklijk landgoed Het Loo, en daar moet hij een geheime verbinding met Londen hebben gehad. Als zodanig beschikte hij over eigen inlichtingenagenten, met name in Apeldoorn.’
(Wim Klinkenberg, Buitenlandse Zaken, 1991)
‘Wel is bekend geworden dat zkh op 24 april vanuit Washington [moet zijn: New York - T.R.] een brief heeft gezonden waarin hij zich andermaal beschikbaar hield als “Stadhouder” bij een toen beoogde, althans verwachte deal met Londen en de usa.’
(Wim Klinkenberg, Buitenlandse Zaken, 1991)
‘Moreover it would be required to arrange for the intervention of some Dutch personage with the President of the Tribunal.’
(Antwoord van het Nederlands ministerie van Buitenlandse Zaken op 4 september 1942 aan de pauselijke nuntius, mgr. Godfrey, in Berlijn naar aanleiding van diens vraag door welk Duits tribunaal Willem Röell ter dood was veroordeeld.)
[Wie zou dat ‘Dutch personage’ kunnen zijn?]
Op 29 of 30 augustus werd Willem Röell door de Duitsers geëxecuteerd zonder dat zijn baas, prins Bernhard zur Lippe Biesterfeld, noch iemand anders, ook maar een poging ondernam hem vrij te krijgen.
Röell was in april 1942 gearresteerd, niet alleen de maand waarin de zogenaamde Stadhoudersbrief zou zijn geschreven maar ook de maand waarin de landverrader Anton van der Waals door Kriminal-Direktor Joseph Schreieder op het spoor werd gezet van een Nationaal Comité onder leiding van de sociaal-democraat Koos Vorrink. Vorrink is uiteindelijk ontkomen aan Van der Waals en nooit, zoals de bedoeling was, naar Engeland gegaan om de plannen voor een ‘overgangsregering’ te bespreken.
Van der Waals had na de periode waarin dit boek zich afspeelt een groot aandeel in het zogenaamde Englandspiel, of ‘Unternehmung Nordpol’, het nooit opgeloste dubbelspel tussen de Engelsen en de Duitsers ten koste van tal van Nederlandse agenten, dat tot in 1944 heeft geduurd. Het Englandspiel is onderwerp van het laatste deel van de trilogie ‘Voor Koningin en Vaderland’, getiteld King Kong.
Hans ‘Teengs’ Gerritsen overleefde het Duitse kamp en was een van de direct betrokkenen bij de arrestatie en executie van de Höhere Polizei- und ss-Führer Hans Rauter. Teengs werkte na de oorlog korte tijd voor de voorloper van de bvd, het Bureau Nationale Veiligheid, en heeft een rol gespeeld bij de verhoren en de mysterieuze dood van Chris Lindemans, alias King Kong (zie deel iii).
Samen met zijn vriend Fred Meuser en prins Bernhard was hij mede betrokken bij het omkoopschandaal in de late jaren vijftig, dat in de jaren zeventig bekend zou worden als de Lockheed Affaire.
Op 25 augustus 1942 vertrok een groot watervliegtuig, een Short Sunderland vliegboot, van de luchtmachtbasis Cromarty aan de Schotse oostkust met aan boord vijftien mensen, onder wie zeer ervaren vliegers van de raf. Maar de belangrijkste passagier was George, de hertog van Kent, die volgens de archiefstukken op een ‘speciale missie’ ging. Drie van zijn adviseurs maakten dan ook deel uit van zijn gevolg. Het vliegtuig was wit geschilderd, zoals alle Britse vliegtuigen die in die jaren tussen Groot-Brittannië en het neutrale Zweden vlogen. Maar de officiële bestemming zoals aan de verkeerstoren gemeld werd, was IJsland. Merkwaardig was dat de Sunderland van Cromarty vertrok en niet van zijn thuisbasis Oban aan de noordwestkust van Schotland, dichter bij IJsland. De vliegafstand naar Reykjavik of Stockholm is vrijwel dezelfde, ongeveer 1200 kilometer, zodat ook de ingenomen hoeveelheid benzine daarmee correspondeerde.
Ongeveer honderd kilometer van Cromarty stortte het vliegtuig neer in het gebied van Caithness tegen een heuvel bij Eagle’s Rock. Vijftien van de zestien inzittenden kwamen om, onder wie de hertog van Kent. Zijn dood en de vliegramp vormen nog steeds een van de grootste luchtvaartraadsels uit de Tweede Wereldoorlog en wel om tal van redenen. Een zeer ervaren bemanning, geen slechte weersomstandigheden, maar wel een onverklaarbare koerswijziging en bovenal, een niet aangekondigde tussenlanding. Al vrij snel na de start zette de vliegboot, met dan nog vijftien(!) geregistreerde personen aan boord, namelijk de daling alweer in en landde op het meer Loch More. In datzelfde Caithness waar het ongeluk zich zou voltrekken, maar waar ook tot aan dat tijdstip Rudolf Hess werd gesignaleerd, terwijl hij toch officieel in Wales gevangenzat!
Na weer te zijn opgestegen verongelukte het toestel niet veel later. De meeste lichamen waren deerlijk verbrand en verkoold, maar het lijk van de hertog van Kent kon worden geïdentificeerd. Het terrein werd vrijwel direct afgezet en door militairen bewaakt, en fotograferen was ten strengste verboden. Inderdaad was er sprake van vijftien lijken, zoals de passagierslijst had gemeld. Maar tot ieders verbijstering dook, nog geen 24 uur later, de jonge boordmecanicien op in de naburige Hooglanden, totaal in shock door de ramp waaraan hij was ontsnapt. Geen vijftien maar zestien passagiers dus. Een ervan tussentijds opgepikt aan de oevers van Loch More. Hess?
De oorzaak van het ongeluk werd geweten aan een verkeerde koers: ‘...Gezagvoerder van het vliegtuig veranderde om onbekende redenen de vliegroute...’
Op het stenen gedenkkruis ter plekke voor de veelbetreurde broer van de koning staat onder meer dat hij en zijn metgezellen het leven lieten ‘tijdens een speciale missie’. Het doel van die missie is altijd onbekend gebleven, maar een tipje van de sluier werd opgelicht toen bleek dat hij een attachékoffertje met een grote hoeveelheid kronen bij zich had. De kroon was toen nauwelijks iets waard op IJsland, waar tijdens de oorlog de dollar de gebruikelijke valuta was. De kroon was echter wel wettig betaalmiddel in Zweden. Dat gegeven, de plaats van vertrek, de mysterieuze koerswijziging en vooral de zestiende passagier die werd opgepikt, duiden erop dat het hoge gezelschap, met Rudolf Hess aan boord, naar het neutrale Zweden had willen gaan. Geruchten dat rijksmaarschalk Hermann Göring hen daar opwachtte, zijn nooit bevestigd maar helemaal uit de lucht gegrepen zijn ze niet. Göring had, samen met de invloedrijke Zweedse zakenman Birger Dahlerus, al eerder vredespogingen ondernomen. Göring had in Stockholm samengewoond met zijn grote liefde Karin von Kantzow en kende er tal van hooggeplaatste personen. Wat meer is, Göring zou heel goed opnieuw, en dan buiten Hitler om, vrede hebben willen bewerkstelligen. Hij was een buitengewoon begaafd militair strateeg die net als veel anderen rond Hitler toen al inzag dat de Russische winter sneller zou invallen dan de Duitse troepen op konden rukken. Hitlers fanatieke en verblinde oorlogvoering op beide fronten kan heel goed ingegeven zijn doordat hij besefte dat hij door Churchill een jaar tevoren in de Russische val was gelokt. Ook voor Churchills Britse tegenstanders was de tijd zeer gunstig om alsnog tot vrede te komen: in februari was Singapore gevallen, waarvan Churchill zei: ‘Dit is de ergste ramp en de grootste capitulatie in de Britse geschiedenis.’ Twee maanden tevoren, op 20 juni 1942, hadden Duitse troepen Tobroek in Noord-Afrika ingenomen.
Het is nooit bewezen dat het bizarre ongeluk met de Sunderland het gevolg is geweest van sabotage. Desondanks wijzen alle omstandigheden erop, evenzeer dat Churchill geweten heeft wie de zestiende passagier was. Dan kan de conclusie niet anders zijn dan dat Churchill drie vliegen in één klap heeft geslagen: hij verhinderde een nieuw vredesplan, hij liet zijn zeer populaire tegenstander George, hertog van Kent, uit de weg ruimen en hij was tevens van de echte Rudolf Hess af die immers door elders te verschijnen het dubbelspel zou hebben onthuld.
Toen na de capitulatie de gevangen Rudolf Hess naar zijn voormalige kompanen in de geallieerde gevangenis in Neurenberg werd gevlogen om daar terecht te staan, zullen Churchill en enkele andere betrokkenen dan ook hun hart hebben vastgehouden. Zou de dubbelganger niet ontmaskerd worden? Daar leek het meteen al op toen Göring hem weer ontmoette en zich hardop stomverwonderd afvroeg of hij wel ‘unsere Hess’ was. Nog vreemder was dat Hess zijn geliefde vrouw Ilse en zijn evenzeer geliefde zoontje ‘Buz’ niet wilde ontmoeten, na bijna vijf jaar afwezigheid! Net zo vreemd was ook dat hij zijn eigen secretaresse die hem jarenlang had gediend, niet herkende, en evenmin andere personen; voorts leek hij zich belangrijke gebeurtenissen niet te herinneren. Medisch onderzoek wees echter uit dat hij geen last had van amnesie of andere psychische aandoeningen die geheugenverlies konden verklaren.
Op 1 oktober 1946 hoorde een wezenloze Hess zijn vonnis aan. Er was genoeg bewijs tegen hem om hem zwaar te straffen. Tot aan zijn missie in 1941 was hij betrokken bij vrijwel alle belangrijke besluiten van Hitler. Hij werd echter niet tot de strop veroordeeld maar tot levenslang. Toen zijn naam werd afgeroepen, zei hij: ‘Er is hier geen Hess, maar als u gevangene 125 zoekt, moet u mij hebben.’
Als gevangene nummer 7 betrad hij in 1947 de Spandau-gevangenis in Berlijn. Ook hier weigerde hij aanvankelijk bezoek van zijn vrouw en zoon hoewel het daar nadien wel van is gekomen. Na al die jaren was zijn vrouw Ilse er nooit helemaal zeker van wie degene was die tegenover haar plaatsnam en zijn zoon was sowieso te jong geweest om zich zijn vader goed te herinneren.
Uiterst merkwaardig was dat gevangene nr. 7 nooit medisch mocht worden onderzocht tenzij oppervlakkig. Daar kwam een dramatische verandering in toen in de jaren zeventig een Britse arts uit Wales, dokter Hugh Thomas, aan de medische staf van Spandau werd toegevoegd. Door een onoplettendheid van de bewaking waren arts en gevangene een tijd samen. Thomas vroeg hem zijn bovenlijf te ontbloten en constateerde tot zijn verbazing dat de man geen littekens van schotwonden op de rug vertoonde. Die littekens stonden wel uitvoerig vermeld in de Duitse medische dossiers van de jonge Rudolf Hess, die tijdens de Eerste Wereldoorlog als piloot door de longen werd geschoten. Toen Thomas ernaar vroeg, mompelde de man: ‘Zu spät! Zu spät!’, barstte in tranen uit en wilde niets meer zeggen. Wat was er ‘te laat’?
Geïntrigeerd trok Thomas, als zovelen voor en na hem, de persoon en geschiedenis van Rudolf Hess vervolgens na en kwam, niet verwonderlijk na al het bovenstaande, tot de conclusie dat gevangene nr. 7 iemand anders was. DNA-tests bestonden niet in die tijd, en Thomas kreeg helaas geen gelegenheid om bijvoorbeeld bloed af te nemen. Wel vond hij, eenmaal terug in Engeland, tal van andere onverklaarbare tegenstrijdigheden al heeft hij nooit de conclusie getrokken dat Hess en diens dubbelganger de inzet waren van een complex dubbelspel om Hitler te misleiden.
Op 17 augustus 1987 pleegde gevangene nr. 7, dan nog de enige gevangene na de vrijlating van Albert Speer en Baldur von Schirach, volgens de officiële lezing zelfmoord; hij was 93 jaar oud waarvan hij 46 jaar in gevangenschap had doorgebracht. Hij zou zichzelf, kort voor zijn vrijlating (op aandrang van Moskou!), met behulp van een stuk elektriciteitssnoer aan een raamklink hebben verhangen. Een zelfmoordbriefje aan zijn familie vermeldde onder andere: ‘Jullie grote Rudolf Hess.’ Een formulering die Hess volgens zijn familie en intimi nooit zou hebben gebruikt.
De 93-jarige Hess kon vanwege de ziekte van Parkinson en zware reumatiek niet eens de klink van een raampje openen, laat staan er elektriciteitsdraad aan bevestigen om zichzelf op te hangen. Het gedegen, maar genegeerde pathologisch-anatomisch rapport constateerde sporen op nek en keel van wurging. Wie zou een stokoude man vlak voor diens vrijlating vermoorden, en waarom? Was het de angst dat de dubbelganger alsnog zou gaan praten? Wie was hij? Wie offert 46 jaar van zijn leven op met verlies van zijn eigen identiteit en zijn dierbaren om een ander te zijn?
Het wijst op een ‘brainwashing’: de dubbelganger die ook in de geest het origineel is geworden, de perfecte kloon. Dan kan het zijn, zoals in het geval van dokter Thomas, dat door een plotselinge shock - de opmerking over het ontbreken van de littekens, de onverwachte confrontatie met Hess’ vrouw Ilse, zijn secretaresse, zijn zoon - even het besef van de eigen identiteit doorbreekt en wie weet zelfs bestendigd wordt zodat dat de reden was om gevangene nr. 7 steeds meer te isoleren en ten slotte te vermoorden.
Een van de weinigen die dat zouden kunnen weten en die mogelijk kunnen bevestigen dat de man in Wales een dubbelganger was van Rudolf Hess in Schotland, is Bernhard zur Lippe-Biesterfeld, prins der Nederlanden.
In 2001 verscheen het boek Hess, het dubbelleven van de man achter Hitler van drie Britse auteurs, Lynn Picknett, Clive Prince en Stephen Prior. Het is een gedegen speurtocht naar de persoon Rudolf Hess en de veronderstelde dubbelganger op basis van talloze opgedoken stukken, correspondentie en interviews met betrokkenen. De naam van prins Bernhard komt slechts één keer voor in het boek dat zeshonderd bladzijden telt. Maar die ene vermelding is buitengewoon belangwekkend waar het gaat om de ‘speciale missie’ van de hertog van Kent op 25 augustus 1942. Van de jongste broer van de koning werd gezegd dat hij twee dagen tevoren, 23 augustus, al op de luchtmachtbasis Cromarty was. De genoemde auteurs tonen echter aan dat dat niet het geval was en dat hij toen op Balmoral Castle verbleef, het Schotse kasteel van de koninklijke familie in Aberdeenshire. Het is niet bekend wie er die dagen nog meer op Balmoral Castle waren. Ook de laatste nacht voor zijn dood, 24 augustus, was de hertog nog op Balmoral Castle. En daar ontving hij onder anderen een gast wiens naam we wél kennen: ‘een lid van een van de buitenlandse koninklijke families in ballingschap, prins Bernhard der Nederlanden, een Duitse graaf van geboorte en ooit lid van de nsdap, heeft verklaard (sic!) dat hij de laatste was die, op de avond voor de crash (van het watervliegtuig de Sunderland - T.R.) op Balmoral met de hertog dineerde (...). Hoewel het niet vreemd is dat de hertog zijn reis in Balmoral onderbrak, durfde men dit feit niet toe te geven omdat het als te gevoelig wordt beschouwd, waarschijnlijk vanwege de ontmoeting met prins Bernhard wiens aanwezigheid nooit verklaard is’ (p. 480) (cursivering T.R.)
Waarom was Bernhard daar, nog geen 24 uur voor de hertog op zijn missie ging en onderweg een zestiende passagier oppikte bij Loch More, vlak bij de plaats waar Rudolf Hess de vijftien maanden na zijn mysterieuze tocht zou hebben verbleven? Bernhard, een voormalige Duitse prins. Bernhard, van wie bekend is dat hij al enkele dagen na aankomst op 14 mei in Engeland terugging naar bezet gebied en vandaar naar Frankrijk, waar hij onder meer gesprekken voerde met maarschalk Pétain die niet veel later collaboreerde met de Duitsers. Bernhard, die inderdaad lid was geweest van de nsdap, maar ook van de ss waar zijn broer Aschwin nog altijd bij diende en met wie hij de hele oorlog lang contact bleef houden. Net als met zijn stiefvader Pantchoulidzew, de vriend van zijn moeder, prinses Armgard. Pantchoulidzew, Tschuli, werkte voor de Abwehr, dezelfde dienst waarvoor ook kolonel Hans Oster werkzaam was, de man die op 9 mei 1940 de Nederlandse majoor Sas inlichtte dat Hitler Nederland ‘bij het aanbreken van de dag’ zou binnenvallen.
Waarom was juist Bernhard zo belangrijk voor de hertog van Kent dat hij die laatste avond te gast was op Balmoral? Toch niet vanwege het Duits dat Rudolf Hess sprak? Bernhard zur Lippe was weliswaar een prins maar dan toch een zonder invloed. Of wel? Rudolf Hess en Bernhard zur Lippe waren beiden in gedwongen ballingschap in Groot-Brittannië, beiden waren lid (geweest) van de nsdap, de sa en de ss, en beiden waren vervuld van de vrede, niet om het ideaal maar uit angst voor het bolsjewistische gevaar zoals Bernhard die ook de rest van zijn lange leven heeft gehad.
Sinds de zomer van het jaar 1941 wist Hitler dat Churchill hen een rad voor ogen had gedraaid; er was geen sprake van vrede tussen Londen en Berlijn hoewel Hitler de gok had genomen en het bevel tot Operatie Barbarossa had gegeven. Toch was er sindsdien weinig ten goede veranderd voor Groot-Brittannië en de geallieerden. Hitler-Duitsland won nog steeds op beide fronten, de eerste Russische winter hadden de nazi’s overleefd en standgehouden, de Balkan en Griekenland hadden ze vast in handen, terwijl in Noord-Afrika Rommel was doorgebroken naar Tobroek tot aan El Alamein, dicht bij Egypte. Sinds de Japanse aanval op Pearl Harbor (7 december 1941) waren de Verenigde Staten bij de oorlog betrokken, maar desondanks viel Singapore nog geen twee maanden nadien; enkele weken later vielen ook de Filippijnen en het grootste deel van Nederlands-Indië.
Ook de ‘samenzweerders’, onder wie niet alleen Hamilton en de hertog van Kent maar tal van prominente politici, aristocraten, inlichtingenmensen en hoge militairen, moeten direct na de Duitse aanval Churchills meesterzet hebben begrepen. Het veranderde echter niets aan hun plannen. Het beste bewijs daarvoor is de genoemde ‘speciale missie’ van de hertog van Kent en het tragische ongeluk met zijn vliegtuig op 25 augustus 1942. De veronderstelling die sommige onderzoekers hebben geopperd dat Göring en andere hoge nazi’s juist meer dan ooit vrede wilden, lijkt gewettigd. Hoe rooskleurig de oorlog voor de Duitsers ook verliep, niet alleen de participatie van Amerika moet hen zorgen hebben gebaard; want niet veel later drongen de Britse troepen onder leiding van Montgomery Rommel weer terug de Libische woestijn in, hadden Engelsen en Russen gebroederlijk (!) Iran bezet en de beschikking over de daar aanwezige olievoorraden, had die eerste strenge Russische winter toch zijn tol geëist en hadden de Amerikanen in juni 1942 eindelijk hun eerste overwinning in de Stille Oceaan geboekt (Midway). Duitsland won nog steeds, maar de vraag was hoe lang. Göring zal zich dat als militair strateeg ongetwijfeld hebben afgevraagd. Zijn rivaliteit met ss-Reichsführer Heinrich Himmler, met wie Hess en hij eerder een machtig triumviraat rond Hitler hadden gevormd, kan daarbij een rol hebben gespeeld. Maar ook Hitler zelf zal zich bewust zijn geweest van de enorme risico’s die een oorlog op twee fronten met zich meebracht. Wat er ook over Adolf Hitler is gezegd, in 1942 was hij bij lange na niet de gek voor wie hij zo vaak is versleten. Hitler zal in het voorjaar en de zomer van 1942 eens te meer hebben beseft dat een wapenstilstand aan het westelijk front zijn enige kans was om de veldtocht tegen de bolsjewisten tot een goed einde te brengen. Dat hij, mocht hij erin slagen vrede met de ‘samenzweerders’ te sluiten, daarmee alsnog wraak op Churchill kon nemen, zal de Führer alleen al om persoonlijke redenen deugd hebben gedaan.
Tegen die achtergrond moet dan ook de ‘missie’ van de hertog van Kent die augustusmaand worden gezien. Een missie waarvan, het kan bijna niet anders, ook prins Bernhard op de hoogte is geweest. Bernhard, hoe laag ook in de hiërarchie der gekroonde hoofden in ballingschap, beschikte met zijn verleden en zijn familie nog steeds over goede contacten in zijn voormalige vaderland; mede daarom is het niet ondenkbaar dat hij toen ook de echte Rudolf Hess in Schotland heeft ontmoet.
Bekend is ook dat, hoe anglofiel Bernhard ook was, hoezeer hij ook bevriend was met George van Kent, hij toch zeer beducht was voor een te grote Britse overmacht na een vrede of overwinning van de geallieerden. De angst dat Engeland opnieuw een dominante rol zou opeisen in een bevrijd Europa, dus een bevrijd Nederland, was bij velen aanwezig, onder wie koningin Wilhelmina en de Franse generaal De Gaulle. En net als die twee stond ook Bernhard bekend om zijn eigengereidheid en ijdelheid (die hem ook daarom later bij Operatie Market Garden, september 1944, in conflict met Montgomery brachten - zie deel iii ‘King Kong’).
De angst voor Britse dominantie had Bernhard al in 1940, zeer tegen Churchills zin in, doen besluiten om een eigen Nederlandse inlichtingendienst onder leiding van François van ’t Sant op te richten, de cid. Deze dienst diende onder meer om zelf eigen Nederlandse agenten op te leiden en in bezet gebied te droppen, niet alleen om informatie in te winnen maar vooral om er een eigen ondergronds verzetsleger te organiseren.
Enerzijds werkte Bernhard dus mee met de Britten en heeft hij geloofd in de plannen van Duitse en Britse samenzweerders, anderzijds trok hij, met enkele getrouwen (onder wie bijvoorbeeld zijn privé-secretaris in Nederland Willem Röell en, later, ‘Soldaat van Oranje’ Erik Hazelhoff Roelfzema), zijn eigen plan. In die zin moeten vele van zijn dikwijls heimelijke initiatieven, reizen en afspraken vlak vóór en tijdens de oorlog worden gezien. In dat licht moet ook de onverwachte trip gezien worden die hij al enkele dagen na de capitulatie naar Parijs maakte, waar hij waarschijnlijk ook met de hem bekende Abwehr-agent graaf Michael Soltikow sprak, notoir tegenstander van Hitler.
Ondanks die eigenzinnige, zelfs ‘Nederlandlievende’ houding was Bernhard dus naar eigen zeggen op 24 augustus 1942 aanwezig op een diner in Balmoral Castle. Van daaruit zou George van Kent naar alle waarschijnlijkheid de volgende dag naar Zweden vliegen. Het is onbekend wie daar nog meer waren, maar het zou niet verbazen als er ook andere invloedrijke representanten uit door Duitsland bezette landen aanwezig waren. Bijvoorbeeld de Poolse oud-generaal Wadislaw Sikorsky, die de Poolse regering-in-ballingschap te Londen vertegenwoordigde en die met ‘Georgie Kent’ een zeer vriendschappelijke relatie onderhield (de hertog van Kent was ooit voor de Poolse troon gevraagd). Het is aannemelijk dat die avond op Balmoral met diverse vertegenwoordigers, al dan niet gekroonde hoofden, gesproken is over een mogelijke vrede met Duitsland, over de consequenties daarvan en de loyaliteit aan degenen die dat nastreefden, dan en in de toekomst.
In dat kader moet mijns inziens ook de beruchte en omstreden ‘Stadhoudersbrief’ worden gezien die Bernhard op 24 april 1942, drie maanden voor de mysterieuze dood van de hertog van Kent, aan Himmler of direct aan Hitler zou hebben gezonden. Na mijn roman Omwille van de troon (2002), waarin deze brief een cruciale rol speelt, publiceerde de prins op 7 februari 2004 een Open Brief in de Volkskrant waarin hij het bestaan van de Stadhoudersbrief ontkende en mij ervan betichtte hem te beschuldigen van hoogverraad. Maar als de Stadhoudersbrief inderdaad heeft bestaan - en ik geloof dat - is er geen sprake van hoogverraad, integendeel, hooguit van een eigengereid, opportunistisch en zeer naïef optreden, maar hoe dan ook een goedbedoeld initiatief van de prins dat voortvloeide uit de vredesbesprekingen van de ‘samenzweerders’ met als motivatie Nederland te onttrekken zowel aan de Duitse overheersing als aan de gevreesde Britse dominantie. En, vanzelfsprekend voor Bernhard, met een hoofdrol voor zichzelf.
Vier maanden vóór de ramp met de Sunderland, in het voorjaar van 1942, was Bernhard in Ottawa, Canada, op bezoek bij zijn vrouw prinses Juliana en zijn twee dochtertjes Beatrix en Irene. Hij zou tijdens de oorlog diverse malen de Atlantische Oceaan oversteken, doorgaans in het raf-uniform van Honorary Air Commodore en soms met groot gevaar voor eigen leven. In 1941 was hij op bezoek geweest in de - toen nog neutrale - Verenigde Staten. In 1942 bezocht hij het land driemaal en combineerde zijn tocht met bezoeken aan vrouw en kinderen in Canada, maar ook aan Curaçao. Overigens was hij ook, tegen het uitdrukkelijk verbod in, ettelijke malen met de raf mee geweest op operationele vluchten boven bezet Europa.
In april 1942 reisden Juliana en hij samen vanuit Ottawa naar Washington waar ze een bezoek brachten aan de met hen bevriende president Roosevelt en diens vrouw Eleonore. Het staat vast dat Bernhard en Juliana daarna, in de derde week van april, naar New York zijn gegaan waar Bernhard zijn vroegere superieur, dr. Gerhard Fritze, bij de Duitse chemiegigant ig Farben opzocht in diens riante appartement aan Central Park.
De bankier Fritze kende Bernhard al toen de laatste begin jaren dertig in Parijs waarschijnlijk via connecties van zijn stiefvader Pantchoulidzew bij ig Farben ging werken, ig Farben was na de machtsovername door Hitler in 1933, als multinational een perfecte façade voor spionage in dienst van Berlijn; ook Bernhard heeft daar, werkzaam onder meer als Verbindungsmann voor het beruchte nw-7, zijn steentje aan bijgedragen.
Fritze was allang voor het uitbreken van de oorlog in Nederland komen wonen, als financier voor ig Farben. Hij zou de man zijn geweest die Bernhard met Juliana in contact bracht. Ook na Bernhards huwelijk met haar, 7 januari 1937, onderhielden beiden frequent vriendschappelijk contact. Dat contact brak af begin mei 1940, de dag voor de Duitse overval op Nederland. Toen vertrok dr. Fritze, inmiddels allang genaturaliseerd als Zweed (!), plotseling naar New York waar hij later de Amerikaanse nationaliteit verkreeg. Bernhard bezocht hem daar tijdens zijn reizen naar de Verenigde Staten, ook op de dag waarop de Stadhoudersbrief verondersteld wordt te zijn gedateerd, 24 april 1942.
De gedachtegang achter de Stadhoudersbrief is de volgende: Bernhard zou, los van de ‘samenzweerders’ in Groot-Brittannië, op eigen initiatief een voorstel hebben willen doen aan Berlijn, met in zijn achterhoofd een relatief autonoom Nederland, buiten de directe invloedssfeer van Engeland (Churchill!). De strekking van de brief zou zijn geweest om Nederland niet meer onder Duits burgerlijk gezag te plaatsen, maar om de gehate Seyss-Inquart te laten vervangen door een ‘Stadhouder’ (Bernhard) waarbij de Oranjes geen rol van betekenis zouden spelen en Nederlands-Indië onder Nederlands gezag zou blijven. Dat laatste was vanzelfsprekend buitengewoon aanlokkelijk voor Berlijn.
Hoogverraad? Opnieuw: integendeel. Een dergelijk plan kan niet anders dan logischerwijze binnen de vredesvoorstellen van de ‘samenzweerders’ hebben gepast; bij herhaling hebben prominenten als lord Halifax, lord Hamilton en naar verluidt zelfs Churchills vriend lord Samuel Hoare met hun Duitse geestverwanten, onder wie Rudolf Hess, over een zekere autonomie, zelfs over volledige zelfstandigheid van door de nazi’s bezette landen en gebieden gesproken. Het zou dan ook niet verbazen als mensen als lord Hamilton of de hertog van Kent van de Stadhoudersbrief op de hoogte waren. Natuurlijk verraadt de brief, als hij dus heeft bestaan, Bernhards ambitie en ijdelheid, maar tegelijkertijd ook zijn niet ongegronde vrees dat de Britten de oorlog mede zagen als een kans om hun getaande invloed op het continent te herstellen. En Bernhard had toen, in april 1942, klein en chaotisch als het nog was, de kern van zijn beoogde Secret Army al georganiseerd in bezet Nederland.
De veronderstelling dat ook Juliana de brief zou hebben ondertekend, is in dat licht bezien ook niet zo absurd. Niet alleen had haar moeder koningin Wilhelmina haar al bij herhaling te kennen gegeven zelf mordicus tegen vredesbesprekingen te zijn, maar ze had haar ook al in de zomer van 1940 geschreven: ‘Mocht jij echter andere mogelijkheden zien, welnu, dan zal ik je die kans niet onthouden, dan zou jij het moeten probeeren.’ Juliana was haar hele leven pacifistisch van aard, waarvan zij bijvoorbeeld blijk gaf bij de Indonesische kwestie, de gratiëring van de Drie van Breda alsook in de Verenigde Naties. Elke poging om ‘vrij en onverveerd’ een einde aan de oorlog te maken, zal haar hebben aangesproken.
Dr. Gerhard Fritze was er waarschijnlijk al veel langer bij betrokken; niet alleen had hij, evenals Bernhard, nog veel belangrijke contacten in nazi-Duitsland, maar hij had ook vooral buiten Duitsland contacten vanwege zijn vroegere functie bij het wereldwijde ig Farben. Zo bevonden zich allang ook invloedrijke Duitsers in Zuid-Amerika, waarvan de meeste landen overigens ook in oorlog waren met Duitsland. In dat perspectief, en dus ook in dat van de ‘samenzweerders’, is het verklaarbaar waarom Bernhard, tijdens een good-will-reis in 1943 aan zijn begeleiders ontsnapte en twee weken onvindbaar was in Argentinië. Geruchten wilden dat hij daar bij zijn vroegere minnares Ursula von Pannwitz en haar moeder logeerde maar inmiddels is zeker dat hij op het landgoed van een zekere Juan Zorreguieta verbleef, waarmee ook de latere ‘spontane’ ontmoeting tussen prins Willem-Alexander en Maxima in een verrassend licht komt te staan. Wat deed Bernhard bij deze Zorreguieta en waarom was hij daar zo heimelijk? Kan het zijn dat hij daar was om steun voor zijn plannen te krijgen, steun van Duitsers? Dat moest dan wel heimelijk want dat kon hij nooit openbaar maken.
De vraag is, als de Stadhoudersbrief werd geschreven, aan wie hij gericht was. De meest waarschijnlijke ontvanger was Heinrich Himmler, weliswaar niet de meest vredelievende van de nazi-kliek, maar wel een bekende van Bernhards stiefvader Panchoulidzew, aan wie de brief dan via de geijkte route over Lissabon zou zijn gezonden. Himmler zou op zijn beurt de brief aan Hitler hebben overhandigd, en wel op 10 mei 1942. Volgens Hitlers aantekeningen (Hitler’s Tischgespräche im Führerhauptquartier) zou hij die dag inderdaad een brief van ‘Lippe’ hebben ontvangen, maar die nauwelijks of niet gelezen minachtend hebben weggegooid.
Er bestaan diverse verhalen over wat er vervolgens met de brief is gebeurd. Op 22 januari 1976 publiceerde de journalist Henk de Mari er als eerste over in nota bene de orangistische Telegraaf. De Mari had als bron een zekere Jeanette Kamphorst, een vroegere verzetsvrouw, bekend als ‘De Zwarte Panter’, die beweerde de brief in haar bezit te hebben. Volgens De Mari had Bernhard in de brief ‘verschrikkelijke dingen toegezegd ingeval Duitsland de oorlog zou winnen.’ Ruim een jaar later werd mevrouw Kamphorst in haar huis op Mallorca door een journalist van Nieuwe Revue over de brief geïnterviewd. Kamphorst bevestigde dat ze de brief bezat, maar die van de Britse Secret Intelligence Service (sis) niet mocht laten zien. ‘Het is een aanbod van de Prins aan Hitler om namens hem Nederland te besturen (...) Er zijn kopieën bij verschillende vrienden van mij in Nederland.’ De brief zou door Bernhard met de hand zijn geschreven, aan Hitler zijn gericht en ook in Berlijn zijn aangekomen. Kamphorst weigerde te vertellen hoe zij aan de brief kwam, maar suggereerde dat dat door toedoen van de Duits-Britse dubbelspion Gerard van Reede zou zijn gebeurd. Ook in het boek Leonie, van historicus en niod-medewerker Gerard Aalders, wordt hier uitvoerig op ingegaan.
In het najaar van 2003 heb ik contact gehad met een vroegere collega van de journalist De Mari, de latere adjunct-hoofdredacteur van De Telegraaf, Jacques Heytink. Hij verzekerde me dat Kamphorst de brief in haar bezit had en dat juist vanwege de inhoud de hoofdredactie van De Telegraaf verdere publicaties tegenhield. Hij beweerde zelf een kopie in zijn bezit te hebben maar zei me ‘die niet te durven laten zien’. In diezelfde periode ontving ik van een neef van de inmiddels overleden Kamphorst, de heer John Brennan, dezelfde verzekering. Hij zei voorts dat de brief ‘in een kluis lag’ en volgens Kamphorsts laatste beschikking pas openbaar mocht worden gemaakt na de dood van Juliana en Bernhard. Volgens andere verhalen kan het niet anders dan om een kopie gaan en zou het origineel zich bevinden in de archieven van de sis in Londen.
Ten slotte bestaat er een versie van het verhaal dat Bernhard de brief weliswaar heeft geschreven maar op uitnodiging van ‘bepaalde Duitse kringen’. In dat verband werd zijn stiefvader, maar ook bijvoorbeeld admiraal Canaris genoemd. Die verklaring is vanzelfsprekend onzin als de brief aan Hitler persoonlijk was gericht. Ook eerder al, in 1938, zou er vanuit Berlijn sprake van zijn geweest om Bernhard voor het ‘Stadhoudersschap’ van Nederland te benaderen. Daarbij zou zelfs een auto-ongeluk van Juliana dat jaar in Oostenrijk met opzet zijn veroorzaakt door de sa. Was zij komen te overlijden, dan zou Bernhard volgens deze samenzweringstheorie regent/stadhouder zijn geworden en zelfs onder druk kunnen worden gezet met zijn belaste pro-nazi-verleden. Dat is een verhaal alleen Bernhards oorlogsvriend Ian Fleming, schepper van James Bond, waardig: Wilhelmina was toen nog koningin en was eigenzinnig genoeg om het record van koningin Victoria te overtreffen. Dat wil zeggen, zij zou dan nog minstens twintig jaar regeren (wat zij ook deed). In die periode zou de in 1938 geboren prinses Beatrix al meerderjarig zijn en dus de wettige troonopvolgster.
In het genoemde Telegraaf-artikel van De Mari is ook sprake van een betaling van honderdduizend Reichsmark die Bernhard, na zijn huwelijk, zou hebben ontvangen wegens bewezen diensten aan het Reichsicherheitshauptamt (rsha) dat onder leiding stond van de gevreesde Reinhard Heydrich. Dat zou dan in 1938 of zelfs nog later moeten zijn gebeurd aangezien het rsha, het oppermachtige zenuwcentrum van de Gestapo, sd en de politie, in dat jaar werd opgericht. Een bron van dit ‘nieuws’ is twijfelachtig, de SD-man Willy Lages. Hij was een van de beruchte drie Duitse gevangenen in de koepel van Breda. Hij en enkele anderen vertelden tijdens hun verhoren dat Bernhard dat aanzienlijke bedrag zou hebben ontvangen in ruil voor ‘informatie’.
Ook hier is veel over gespeculeerd waarbij telkens werd gewezen naar het tweede deel van dr. L. de Jongs Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. De Jong refereert daarin (p. 156,157) aan een brief van Heydrich aan Hitlers minister van Buitenlandse Zaken (tevens chef militaire inlichtingen) Von Ribbentrop. Die brief, d.d. 12 december 1940, begint als volgt: ‘Waarde partijgenoot Von Ribbentrop. Een vertrouwensman (“Gewährsmann”) van mijn Bureau beschikt, zoals reeds bij herhaling kon worden vastgesteld, over voortreffelijke verbindingen met Nederlandse regeringskringen. Hij is persoonlijk bevriend met de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Kleffens en is, volgens eigen zeggen, de laatste tijd verscheidene malen voor zittingen van een “actie-commissie” uit de Nederlandse regering uitgenodigd.’
Inderdaad bestond er zo’n ‘actie-commissie’ van de regering. Het was een klein, select gezelschap rond premier De Geer, waarbij soms ook koningin Wilhelmina aanwezig was. In deze commissie werd vooral gesproken over mogelijke agressie van Duitse zijde en hoe in dat geval de opstelling van Nederland zou moeten zijn, waarbij ook het idee van een vrije doortocht aan de Duitse troepen naar Frankrijk en Engeland serieus aan de orde is gekomen.
Vanzelfsprekend was het Berlijn, dus ook de rsha van Heydrich, geld waard te weten hoe Nederland zou reageren. Honderdduizend Reichsmark?
Lou de Jong houdt zich op de vlakte: ‘Een vreemde brief. Wie is die Gewährsmann geweest?’
Het is niet bekend of prins Bernhard bij de enkele zittingen van de commissie aanwezig was - er bestaan geen stukken of notulen - alhoewel De Jong wel kennis had van de aanwezigen, die hij echter met uitzondering van Wilhelmina, premier De Geer, de ministers Dijxhoorn (van Oorlog) en Van Kleffens (van Buitenlandse Zaken), opperbevelhebber Reynders en de topman van gs iii Roelofse, niet noemt. Van Kleffens was het dus niet, aangezien Heydrich schrijft dat zijn bron ‘een vriend van Kleffens’ was. Het is waarschijnlijk dat Bernhard ten minste enkele malen bij de bedoelde commissie aanwezig is geweest, op instigatie van Wilhelmina die haar schoonzoon zeer waardeerde. Bernhard was bovendien toen al haar persoonlijk adjudant en aanstaand inspecteur-generaal van de Nederlandse strijdkrachten. Heydrich zegt voorts in de brief dat ‘Duitsland wellicht via de informant zal worden benaderd met bepaalde suggesties, maar dat, omgekeerd, hij ook gebruikt zou kunnen worden om zulks over te brengen...’
Om wie zou dat gaan? Heydrich schreef de brief op 12 december 1940, Nederland was toen zeven maanden bezet. Bernhard was toen even lang in Londen. Wilhelmina kan de bron niet zijn, haar standpunten waren bekend; noch Reynders, noch de topman van GS iii was in de positie, bovendien waren zij geen vriend van Van Kleffens, evenmin als premier De Geer dat was. Bernhard was dat wel, al was het maar omdat ook Van Kleffens er al eerder, in 1939, blijk van had gegeven om via Göring (!) Italiaanse bemiddeling te vragen om de vrede te bewaren.
Interessant maar nooit bewezen was de notitie van Telegraaf-journalist De Mari dat er een document zou bestaan waaruit ontegenzeggelijk zou blijken dat die honderdduizend Reichsmark door het rsha waren uitbetaald.
Het is mijn vaste overtuiging dat als De Mari gelijk zou hebben, prins Bernhard ook toen al uit idealistische, zij het opportunistische motieven heeft gehandeld om zijn nieuwe vaderland, Nederland, voor erger te behoeden. Maar het is ook mijn overtuiging dat, zoals Paulus schreef, geld de wortel is van alle kwaad.
In alle drie de gevallen, Hess, de vermeende Stadhoudersbrief en Heydrichs ‘Gewährsmann’, maar zeker ook inzake het zogenoemde Englandspiel of Nordpolspiel, is het betreurenswaardig, en op zijn minst uiterst vreemd dat prins Bernhard weigerde om na de oorlog gehoord te worden door de Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945. Wilhelmina mocht niet vanwege haar koninklijke onschendbaarheid, maar Bernhard wel.
Tomas Ross, Den Haag, april 2005