Wassenaar, 26 april 1942

Bob schudde zijn hoofd en zette zijn koptelefoon af. ‘Niets meneer. De lijn is wel niet dood of uitgeschakeld maar het signaal komt niet door.’ Hij schoof zijn bril waarvan één glas met een pleister was afgeplakt, weer voor zijn ogen. ‘Als u het goed vindt, probeer ik het dadelijk weer, maar ik ga nu liever de lucht uit. Je weet nooit met die peilwagens van de moffen.’

Teengs knikte geërgerd en draaide zich om naar Jeanne.

‘Heb je geen idee waar je oom kan zitten?’

‘Het spijt me, nee. De laatste keer dat ik hem sprak, woonde hij in Baarn maar daar wilde hij weg omdat er Duitsers op Soestdijk zaten.’

‘I see,’ zei Teengs, en hij ging hen voor de keldertrap op.

Ze volgden hem naar de serre van een grote voorkamer met uitzicht op het gazon en de oprijlaan. Het carillon van de naburige kerk was zelfs tot in de grote kelder doorgedrongen. Het was net verstomd en Kist hoorde het geklingel nog in zijn oren nagalmen. Op zijn horloge was het precies tien uur en hij nam aan dat de dienst was begonnen.

‘If you don’t mind,’ zei Teengs, ‘dan neem ik een alcoholische versnapering. Ik neem aan dat jullie iets anders willen? Koffie?’

‘Graag,’ zei Jeanne. Kist knikte en ging tegenover haar op de leren bank zitten. Teengs stak zijn hoofd om de deur en riep het dienstmeisje toe koffie te serveren. Zijn vrouw, had hij gezegd, was het weekeinde naar haar zus, die elk moment kon bevallen. Kist vroeg zich af of de jongeman die hen had opgewacht en de jongen die zojuist tevergeefs gepoogd had Anjer te bereiken, ook in de villa woonden.

Dat was de tweede vraag die Kist na hun begroeting had gesteld: ‘Weet je waar we Anjer kunnen bereiken?’

Maar tot zijn verbazing was Teengs pas sinds enkele weken op de hoogte van het bestaan van Anjer en diens zender, al kende hij Bernhards privé-secretaris Willem Röell wel.

Kists eerste vraag, nog in de tuin, was vanzelfsprekend of iemand buiten Inlichtingendienst er weet van had dat Teengs er de leiding over had.

‘Hoezo?’

Maar zelfs het feit dat Tromp de naam van de groep kende, had Teengs niet verontrust. ‘Don’t worry. Zodra we hoorden van Tulp, is het kantoortje opgedoekt en is iedereen behalve mijn twee bodyguards hier ondergronds gegaan. Dit huis staat op naam van mijn firma. We doen zelfs zaken met de moffen.’

Toch had hij ogenblikkelijk de blonde jongeman gesommeerd naar de kelderwoning van Tromp in de Rembrandtstraat te gaan en hem, zodra hij de woning verliet, geen seconde uit het oog te verliezen.

‘Is hij gewapend?’

Jeanne had een grimas van verdriet gemaakt. ‘Ja. Hij heeft in ieder geval een Browning.’

Teengs liep naar de huisbar in de achterkamer. Hij zag er weliswaar bezorgd uit maar oogde nog steeds even gesoigneerd en gebruind als Kist zich hem van de jaren bij gs iii herinnerde; een atletisch gebouwde, jongensachtige man met blond haar waarin geen spoortje grijs viel te bespeuren, en helblauwe ogen die naïef de wereld in keken. Uit ervaring wist Kist hoe bedrieglijk dat uiterlijk was. Hans Teengs Gerritsen had bij de dienst bekendgestaan als een keiharde agent, maar vooral ook als een opportunist die allereerst aan zijn eigen belang dacht. Wat dat betrof, bedacht Kist, had hij wel wat weg van zijn vriend Bernhard. Alleen al deze villa en het kostbare interieur moesten een fortuin hebben gekost waar zelfs de hoogste functionaris bij de dienst alleen maar van kon dromen.

Hij herinnerde zich verhalen dat Teengs met een zakenpartner genaamd Meuser buiten iedereen en alles om zaken deed met het Amerikaanse vliegtuigconcern Lockheed, waarbij Bernhards contacten in de Verenigde Staten hen geen windeieren hadden gelegd.

Teengs ging met een glas witte martini naast Jeanne zitten. Het dienstmeisje dat tot Kists verrassing een Duitse was, kwam binnen en zette een koffieservies op de salontafel, compleet met room, petit-fours en kandijsuiker.

‘Bitte!’

Onder andere omstandigheden, dacht Kist grimmig, kon je je voorstellen dat de oorlog hier ver vandaan werd gevoerd.

Teengs hief zijn glas en knikte naar de met zilver beslagen sigarettendoos op tafel. Als je wilt roken, go ahead.

Kist opende de doos en snoof verrast de scherpe geur van kretek op. Hij koos een Chesterfield en gaf zichzelf vuur met de zilveren tafelaansteker.

‘Goed,’ zei Teengs. ‘Medio februari kreeg ik van Erik Hazelhoff het bericht door dat hij een agent Tulp in de nacht van de 23ste bij Scheveningen wilde afzetten. We pikten hem op en brachten hem onder aan de Thomsonlaan, waar het hoofdkwartier van mijn groep Inlichtingendienst was gevestigd. Bernhard moest wel groot vertrouwen in de vent hebben, want hij had hem papieren meegegeven waarin hij zijn plannen omschreef om hier een Nationaal Comité te vormen dat als regering kon functioneren.’

Jeanne knikte opgewonden.

‘Was de koningin daarvan op de hoogte?’ vroeg Kist.

‘I think so. Je weet hoe zij over die doetjes in haar kabinet daar denkt. Zelfs Gerbrandy is, zo hoor ik, inmiddels uit de gratie. Bovendien schijnt de Majesteit er genoeg van te hebben en zou ze liever vandaag dan morgen Juliana en Bernhard op de troon zien.’ Hij grinnikte om hun verbazing. ‘Jazeker. Vooral Bernhard. Willemien is dol op hem en ze beseft donders goed dat Juul het niet alleen zal kunnen. Een schat van een mens maar... ‘too soft, you know’. En Bernhard is natuurlijk ook een moordvent.’

Kist nipte van zijn koffie. Teengs moest eens weten hoe Leeper over Bernhard dacht!

‘Heeft het met de komende invasie te maken?’ vroeg Jeanne. ‘Wil de prins dan alvast een voorlopige regering hier klaar hebben?’

‘Dat laatste. Die hele invasie is rubbish, my dear. De Engelsen zijn maar net in staat hun eigen luchtruim te verdedigen. Al die berichten zijn alleen maar bedoeld om de moffen angst aan te jagen. Een invasie nu betekent collectieve zelfmoord, am I right, Daan?’

Kist knikte en zette zijn kopje neer. Teengs ging er kennelijk vanuit dat ook hij door de cid van Bernhard was gedropt om Tulp te vinden. Het leek verstandig hem vooralsnog in die waan te laten.

‘Klopt,’ zei Kist, ‘Bernhard is net als veel anderen, zowel in Engeland als in Duitsland zelf, van mening dat de oorlog zinloos is, en daarmee ook zo’n invasie.’ Hij glimlachte naar Jeanne. ‘Je had het gisteravond over de missie van Rudolf Hess vorig jaar. Bernhard was daar zijdelings bij betrokken via zijn vrienden, prins George van Kent en Lord Hamilton, die al veel langer in contact stonden met een groep Duitsers die schoon genoeg hadden van Hitler. De kans op vrede bestond wel degelijk, maar Churchill was en is mordicus tegen. Hij wil koste wat het kost Berlijn op de knieën krijgen en zo de oude Britse suprematie in Europa herstellen.’

‘That’s right,’ zei Teengs. ‘Vandaar dat hij die invasie ook zo graag wil, snap je? De sukkels in Londen, zoals Gerbrandy, denken dat hij dat uit menslievendheid wil, maar Bernhard dus niet. Nou is het natuurlijk verdomd lastig om vrede met de moffen te propageren, je wordt algauw van collaboratie beschuldigd. Nevertheless...’ Hij nam een slok en boog wat naar voren. ‘Ook als het mislukt, ook als die invasie er wél komt, willen we niet dat Holland na de bevrijding een bijwagen van de Engelsen wordt. Vandaar dat de prins eigen agenten is gaan inzetten die hier alvast een secret army kunnen vormen, en vandaar ook dat Comité.’

‘Weet je wie daarvoor gevraagd worden?’ vroeg Kist.

‘Sure. Tulp heeft me de betreffende stukken meteen na aankomst gegeven, al zal the bastard ze wel gekopieerd hebben voor zijn Duitse meesters. Maar dan nog lijkt het me sterk dat ze snappen om wie het gaat. Desondanks heb ik de aangezochte mensen uit veiligheidsoverwegingen aangeraden onder te duiken.’

Hij grimlachte even. ‘Ik begrijp je nieuwsgierigheid maar om dezelfde redenen hou ik hun namen liever voor me. You never know, do you? Het zijn in elk geval mannen die geen boter op hun hoofd hebben en op brede steun van het volk kunnen rekenen.’

Hij zweeg en pakte een kreteksigaret uit de doos.

‘Maar Tulp, of liever Van Reijt,’ zei Kist, ‘moet dus nog een andere opdracht mee hebben gekregen, want hij wist van Anjer en jij niet.’

‘Klopt. Again, security reasons. Ik kreeg de taak die personen te benaderen en dat door te geven aan Londen. Wat ik nu begrijp is dat Hazelhoff vervolgens contact op zou nemen met Anjer en die op zijn beurt met Van Reijt. Van Reijt zou dan de belangrijkste man van dat Comité voor besprekingen naar Londen moeten brengen.’

Teengs stak de sigaret op en ogenblikkelijk rook Kist de scherpe kruidnagellucht. ‘Enkele dagen nadat Van Reijt hier was aangekomen, kreeg ik van Hazelhof door dat hij fout was. Hij legde niet uit hoe ze daarachter waren gekomen maar ik neem aan dat jij dat wel weet.’

Kist knikte en vroeg zich opnieuw af wat Teengs’ reactie zou zijn als hij hem de waarheid zou vertellen.

‘Toen pas hoorde ik ook over Anjer en diens zender. Weliswaar stond hij in contact met Bernhard maar vanwege Tulp hebben ze daar die verbinding natuurlijk als de sodemieter afgebroken. Wij hebben hem toen meteen de boodschap gestuurd geen enkel bericht meer te zenden, ook niet naar Duitsland, en alleen op ons signaal te reageren...’

‘Duitsland?’ vroeg Kist verbluft. ‘Zond Anjer naar Duitsland?’

‘Sure. Je had het er net zelf over. Bernhard onderhoudt namens Kent en Hamilton via Anjer contact met zijn stiefvader Patchoulidzew, en via hem met de kring rond Canaris. Al zouden de moffen wat opvangen, dan nog gaat het ogenschijnlijk om onschuldige boodschappen, maar Anjer verzekerde me dat de lijn onbesmet is.’ Teengs nam een slokje. ‘We wachtten die middag natuurlijk tot Van Reijt terug zou zijn. Volgens zijn zeggen was hij naar familie in Rotterdam, dus we zaten al klaar om hem bij terugkeer aan zijn ballen op te hangen...’ Hij glimlachte naar Jeanne. ‘Excuse me, my dear. Op de een of andere manier moet the bastard er lucht van hebben gekregen, want hij kwam niet opdagen.’

‘Tromp!’ zei Jeanne. ‘Tromp had een verbinding met Londen!’

Teengs keek verbaasd op. ‘Maar toch niet met de jongens rond Bernhard? I mean, Churchill houdt hen wel in de gaten, maar Operatie Tulp was maar bekend bij een enkeling.’

Kist zweeg en dacht terug aan hoe Leeper de toets op de bandrecorder had ingedrukt. Had Bernhard in de Ritz ook over Van Reijt gesproken, wie weet zelfs mét hem? Maar dan nog, van wie kon Tromp hier in bezet gebied dat dan hebben gehoord?

‘Hoe dan ook,’ zei Teengs, ‘we hadden godzijdank maatregelen genomen. Het kantoortje opgedoekt en je oom werd ingelicht geen contact met hem op te nemen. Gezien wat ik nu van jullie hoor over die Tromp, zal Van Reijt zich gedeisd hebben gehouden tot ze elkaar konden ontmoeten.’ Hij glimlachte naar Kist. ‘Je zei dat je Tromp gisteren na spertijd thuis zag komen. Het zou best kunnen dat hij Van Reijt toen heeft opgezocht. Wie weet wel bij die vrouw van Peekema. Daar zit-ie dan leuk, want dat is een soort moffenbordeel, zelfs Zes en een Kwart schijnt er wel eens te komen.’

‘Ik denk het niet,’ zei Kist, want toen die De Graaf vertrokken was, belde ze hem op, dus op dat moment zat hij in elk geval niet bij haar.’

‘Tja, eigenaardig. En je weet zeker dat die kerel het over Inlichtingendienst had?’

‘Ja.’

‘Hoe zag hij eruit?’

De deur ging onverwacht open en de bebrilde jongen kwam lachend binnen. ‘Ik kreeg zojuist contact met Anjer, meneer!’

‘Aha. Very good.’ Teengs stond op. ‘Kom snel, het is weliswaar de dag des Heren maar dat weerhoudt de moffen er niet van met hun peilwagens op pad te gaan.’ Hij glimlachte naar Jeanne en liet haar voorgaan de gang in. Als je wilt, kun je je oom zelf inlichten over de heren Tulp en Rabarber.’

 

Achter in de kleine cabine luisterde Joseph Schreieder slaperig naar de staccato fluittonen die soms door geruis en gekraak werden onderbroken. Het vrachtwagentje waarin hij zat, stond nu stil en door het zijraampje kon hij het jonge groen van een parkachtige tuin zien, tussen de bomen het wit van een landhuis. Zodra de eerste fluittoon door kwam, had de man van de Funküberwachungsstelle zijn koptelefoon opgezet en met gebaren de chauffeur aangegeven welke richting hij moest nemen.

‘We zitten er niet ver vandaan,’ zei Polizeileutnant Heinrich naast hem, ‘maar al die bomen zijn de pest.’

Schreieder knikte ongeduldig. ‘En nu?’

‘Zoeken. Doorgaans wordt er niet meer dan enkele minuten gezonden maar als we geluk hebben duurt het wat langer. In dat geval is het mogelijk nadere gegevens over de ontvanger te verkrijgen, als die tenminste niet over een mobiele zender beschikt. Wanneer verwacht u uw man?’

‘Elk moment,’ zei Schreieder.

Heinrich kwam gebogen overeind en liep naar de Orpo-man, die zijn apparatuur bijstelde.

Schreieder ging wat verzitten. Hij was stijf van de rit van het Binnenhof naar Wassenaar en verlangde naar een kop hete, sterke koffie. Hij onderdrukte een geeuw en vroeg zich af hoe zijn vrouw bij het ontwaken had gereageerd toen ze merkte dat hij niet thuis was. Ongetwijfeld zou ze uit haar humeur zijn. De vakantie was toch al beroerd verlopen met het overlijden van haar vader en hij had beloofd de eerste dagen na hun terugkomst nog vrij te nemen. Haar blikken gisteravond, toen de wachtpost hen had gestoord, waren veelzeggend geweest en ze had hem ook geen welterusten gewenst toen ze niet veel later naar bed was gegaan. Maar wat had hij verdomme anders kunnen doen?

Wie was de man die de envelop had gebracht? De wacht had niet meer geweten dan dat het een reus van een vent was, wel twee meter lang, die met een fiets aan was komen lopen en slecht Duits met een Nederlands accent sprak. Hij had de naam Tulp genoemd maar Tulp was hij niet geweest want die was dood. In de envelop zat een briefje waarop gehaast en in even slecht Duits was gekrabbeld: ‘U kunt het lichaam van Tulp alias Niek van Reijt vinden in de rk kerk aan het Kamperfoelieplein alhier.’

Een reus die slecht Duits sprak en schreef. Had hij te maken met een telegram dat enkele weken geleden uit Londen aan een van de gevangen agenten was gezonden en waarin navraag werd gedaan over Tulp? Hij had het aan Giskes laten lezen maar ook Giskes had niet begrepen waarom de soe die vraag stelde, en had gesuggereerd de agent te laten bevestigen dat hij Tulp had ontmoet en nu graag verdere informatie wilde.

Daarop was nooit antwoord gekomen.

Hadden de Britten vervolgens die kolos gestuurd om Tulp te doden? Dat moest wel. Van der Waals had immers gezegd dat de groep Inlichtingendienst Tulp als een verrader beschouwde.

Maar waarom had die man dan de envelop bij hem thuis afgegeven?

Erin zaten gecodeerde stukken uit Londen zodat hij de Dienststelle had gebeld en gevraagd onmiddellijk een motorkoerier te sturen. Toen hij zelf een uur later op het Binnenhof was gearriveerd, hadden ze de tekst al ontcijferd.

Een Nationaal Comité dat bevoegd was namens Bernhard zur Lippe Biesterfeld en onder zijn leiding en die van zijn vrouw als overgangsregering op te treden ‘in het geval van vrede of een wapenstilstand’.

Opnieuw had hij het betreurd geen enkele lijn met de mensen rond Bernhard te hebben.

De personen die het Comité moesten vormen waren niet gecodeerd maar naar sprookjesfiguren en dergelijke genoemd waar de experts niet uit waren gekomen. Maar enkele andere namen in de begeleidende tekst waren hem genoegzaam bekend: de drie Nederlanders die indertijd de Nederlandsche Unie hadden opgericht, De Quay, Einthoven en Linthorst Homan; en die van de oud-premiers Colijn en De Geer. Uitdrukkelijk stond vermeld dat geen van die vijf in welke zin dan ook betrokken mochten worden bij het te vormen Comité. De drie oprichters van de Unie stonden op het punt gegijzeld te worden, Colijn verbleef in Duitsland, en De Geer was vanwege zijn verregaande ijdelheid en opportunisme sowieso de eerst aangewezene om door Van der Waals te laten benaderen.

Hij schrok op omdat Heinrich iets zei en toen hij opkeek, schudde de Polizeileutnant mistroostig zijn hoofd. De wagen trok op en draaide langzaam een zijweg in, het geluid van de motor niet meer dan een zacht zoemen. Schreieder staarde naar buiten en luisterde met een half oor naar de zwakke fluittonen onder het geruis. In tegenstelling tot andere keren was Van der Waals vanochtend stil geweest en afwezig; meestal praatte hij honderduit en was hij goedlachs maar nu had hij vooral gezwegen. Kwam dat omdat het zo vroeg was geweest? Had hij problemen met een van zijn vrouwen? Of had het te maken met de vijfduizend gulden die hij mis was gelopen? Van der Waals was dol op geld en gaf het met bakken uit, aan vrouwen, huizen, kleding, drank en auto’s; desondanks was hij, met alle risico’s die dat met zich meebracht, ontegenzeglijk de beste V-Mann van allemaal.

Natuurlijk was hij de Duitse zaak niet toegedaan, waarom zou hij? Als hij eerlijk was, dacht Schreieder, was hij dat zelf ook niet. Maar zijn drijfveer had tenminste nog iets idealistisch; dat anderen hem een goed politieman vonden en hem daarnaar betaalden was bevredigend maar niet meer dan dat. Zo waren er zoveel. Snel tevreden met wat ze hadden en wie ze waren. Veel boeiender, uitdagender was het om niet naar anderen te kijken, niet van hen afhankelijk te zijn en je eigen grenzen op te zoeken. Jezelf als maatstaf. Wat dat betrof dacht hij meer Engels dan Duits, zo Beiers als hij ook was. Duitsers dachten altijd collectief, altijd als geheel, nooit als individu. Hitler had dat goed begrepen en er zijn voordeel mee gedaan, maar juist daarom zou hij Engeland en de Engelsen nooit kunnen begrijpen. Engelsen waren eerst en vooral individuen, overtuigd van hun eigen kunnen, hetgeen de Britse suprematie in de geschiedenis verklaarde. Duitsers schaamden zich ervoor te excelleren, net als Nederlanders; een Engelsman stond zich er juist op voor. Dat was ook de reden dat het hem niet moeilijk viel zijn Engelse tegenstanders te bewonderen. Ze waren schakers die, net als hij, zetten vooruit dachten en een strategie ontwikkelden, niet vanwege een of andere idiote ideologie, niet voor het geld en de korte genoegens die Van der Waals nastreefde, niet voor de complimenten van je superieuren, maar uitsluitend voor jezelf, voor je eigenwaarde, om te bewijzen dat je beter was dan de ander. Daarom was hij zo verbaasd en ook wel teleurgesteld geweest dat de Britten met open ogen in de val waren gelopen die Giskes en hij hadden opgezet met het Englandspiel, of zoals Giskes het noemde, Nordpolspiel. Misschien zat er wel wat in wat Giskes zei, dat het juist vanwege hun eigendunk en verondersteld superioriteitsgevoel nu al twee maanden lang klakkeloos de berichten van hun gevangengenomen agenten voor zoete koek slikten. Engelsen konden zich simpelweg niet voorstellen dat een ander, zeker een buitenlander, vooral een Duitser, hen te slim af kon zijn.

De fluittonen braken af maar kwamen even later weer door toen de wagen rond een kerk reed en vervolgens weer tot stilstand kwam. Schreieder keek op zijn horloge. Vijf over halfelf. Waar bleef Van der Waals verdomme?

Vijfduizend gulden. Van der Waals was het meer dan waard. Dat hij Tulp niet had kunnen vangen was per slot zijn schuld niet. In het afgelopen jaar had hij tientallen groepen weten op te rollen en als hij gelijk had, zou dat vandaag ook gebeuren met die Inlichtingendienst. Ongeduldig tuurde Schreieder naar buiten. Weliswaar had zijn eigen dienst de groep al maanden geleden getraceerd, maar nooit was duidelijk geworden wie de leider was; een man die blijkbaar zo belangrijk was dat Bernhard zur Lippe Tulp naar hem had gestuurd met het plan voor dat Comité. Volgens Van der Waals huisde hij hier in Wassenaar, in de buurt van een kerk met een carillon. Bovendien had hij gezegd dat die man mogelijk meer wist van Anjer.

Anjer!

Schreieder maakte een grimas en zag het als uit steen gehouwen gezicht van Seyss-Inquart voor zich op, die vroege maartse ochtend op Clingendael, de ijsblauwe ogen achter de brillenglazen strak en cynisch op hem gevestigd.

‘Het RSHA-rapport heeft het over een ontvanger hier die zich “Anjer” noemt. “Anjer” bevestigde de ontvangst van de boodschap en meldde terug deze opnieuw gecodeerd door te sturen naar Duitsland. Ik neem aan, Herr Kriminal-Direktor, dat u niet bekend bent met deze zender. Anders had u dat ongetwijfeld aan uw superieuren gemeld.’

Schreieder glimlachte flauwtjes. Seyss moest eens weten hoe Van der Waals aan zijn kennis van Anjer was gekomen! Dolly Peekema. Hij had het niet willen geloven toen Van der Waals dat vertelde, maar Giskes assistent Kimmel had bevestigd dat hij Tulp bij haar thuis had gezien, in innige omhelzing! Het was wel duidelijk hoe Seyss toen op Clingendael aan zijn informatie over Anjer was gekomen. Van Dolly Peekema, maar wat zou hij ervan zeggen dat zijn minnares die van Tulp zelf in bed had gekregen?

Hij schrok opnieuw op omdat het portier tegenover hem onverwacht werd opengetrokken. Van der Waals stapte snel in en trok de deur achter zich dicht.

‘Excuses dat ik te laat ben,’ zei hij, ‘maar jonkheer De Geer was wat lang van stof.’

‘Und?’

Van der Waals grinnikte voldaan. ‘Alle zeven, Herr Kriminal-Direktor! Zelfs de heer Vorrink...’

‘Vorrink!’

‘Ja, al weet de kale jonkheer helaas niet hoe hij benaderd kan worden, maar...’

‘Scheiße!’ Achterin bij de installatie draaide Heinrich zich woedend om: ‘Gestopt! Verdammt noch mal!’

Nu pas viel het Schreieder op dat het stil was in de cabine. Hoofdschuddend kwam Heinrich op hem toe en knikte naar Van der Waals. ‘We zitten vlakbij. Het lijkt me het beste dat je vooruit loopt en steeds wacht tot je er zeker van bent dat we achter je zijn.’

‘Geen probleem,’ zei Van der Waals. Hij haalde een zakkammetje te voorschijn, boog zich naar de zijspiegel en verlegde geroutineerd de scheiding in zijn haar naar de andere kant.

 

‘Het Loo?’ vroeg Jeanne verbluft. ‘Maar daar zijn toch Duitsers?’

‘Sure,’ zei Teengs. ‘Maar een deel van het personeel woont er nog en de moffen zijn in de veronderstelling dat je oom Wilhelmina’s opperhoutvester is, snap je? Bovendien zit hij niet in het paleis zelf maar enkele kilometers verderop, in het jachtslot het Oude Loo.’ Hij doofde zijn kretekje. ‘De beste plek ook voor zijn zender want de moffen hebben hun eigen, veel krachtiger zendinstallatie op het paleis zelf zodat hij nauwelijks risico loopt om uitgepeild te worden.’ Hij keek naar de staartklok. ‘Het is nu kwart voor elf. Als we ongehinderd door kunnen rijden, kunnen we hem over een uur of twee de lijst overhandigen. Laten we in godsnaam hopen dat Tromp nog van niets weet en de moffen niet heeft ingelicht... Wat is er?’

Maar Kist gaf geen antwoord. Als bevroren staarde hij bij het grote raam van de serre naar de slungelachtige gestalte van een man in een licht kostuum die op zijn gemak over de oprijlaan aan kwam wandelen.

Teengs kwam naast hem staan.

‘De Wilde!’ zei hij zachtjes. ‘Godverdomme, hoe weet hij van dit huis?’

‘De Wilde?’ Kist liet zijn blik geen moment los van de man, die nu het gazon overstak naar het bordes.

‘Ja. Een bastard die voor de sd werkt. Don’t worry. We hebben hem bij zijn ballen, zie je. Ik heb hem op Tulp gezet. Mogelijk heeft hij nieuws, al begrijp ik...’

‘Hij heet geen De Wilde,’ zei Kist toonloos. ‘Hij is de man die ik gistermiddag bij Dolly Peekema zag. De Graaf.’

‘Wat?’

Jeanne zag doodsbleek.

‘Jesus christ!’ zei Teengs zachtjes. Ook hij keek gebiologeerd naar de man die nu het bordes beklom. ‘Weet je het zeker?’

‘Ja. Ik zag hem al eerder in een dure bmw in de stad. Hij weet van Anjer!’

De bel galmde door het huis.

‘All right,’ zei Teengs grimmig, ‘hij mag jullie niet zien. Daan, waarschuw Bob de zender te verbergen en zeg hem dat hij zijn pistool bij zich steekt. Blijf zelf daar. Jeanne gaat naar het dienstmeisje in de keuken.’

Kist rende de kamer al uit toen de bel opnieuw klonk. Nog vóór hij de kelderdeur achter zich sloot, zag hij Jeanne op een holletje de keuken in verdwijnen. Hij daalde de stenen trap af en liep haastig over de plavuizen door de schemerige ruimte naar het vertrekje waar de zendapparatuur achter een werkbank stond opgesteld.

Bob zat aan een tafeltje terwijl hij aantekeningen op een blocnote maakte.

‘Bob!’

De jongen keek op.

‘Er is iets fout. Vlug, de zender!’

Kist snelde al naar de zijkant van een grote houten plaat die met twee haken recht overeind tegen de muur onder een kelderraam stond. Hij maakte een haak los en wachtte tot Bob hetzelfde met de andere had gedaan.

‘Moffen?’

Het vale licht flikkerde op het ene brillenglas.

‘Nee. Een vent die Teengs De Wilde noemt.’

‘De Wilde? Hoe weet hij in godsnaam dat we hier zitten?’

‘Ken je hem?’

‘Nou en of!’

Ze lieten de houten plaat op de staanders zakken en bukten zich om de liggende er recht tegen aan te zetten, zodat het geheel een werkbank leek waarin de zender nu was verborgen.

‘Heb je je pistool hier?’

‘Ja.’

‘Steek het bij je en ga naar Teengs. Jij kent die vent immers.’

Bob knikte zenuwachtig. Hij liep naar een muurkast en haalde er een kolossaal pistool uit dat Kist verbaasd als een Luger herkende.

‘Hoe kom je daaraan?’

De jongen grijnsde. ‘Van een mof die niet kon zwemmen. En jij?’

Kist tikte op de binnenzak van zijn jasje. ‘Ga maar.’

Even later hoorde hij de voetstappen van de jongen op de plavuizen wegsterven.

Het was doodstil in het vertrek. Wat gebeurde er boven? Wat kwam die vent doen op een zondagochtend? ‘Ik heb hem op Tulp gezet,’ had Teengs gezegd, ‘we hebben hem bij zijn ballen.’

Grimmig staarde hij naar het raampje boven hem waarachter het groen van de struiken schemerde. Was hij hier om Teengs te informeren over Dolly Peekema? Over Tulp? Maar Teengs was duidelijk even in paniek geweest omdat hij dit huis kende en...

Hij verstijfde. Tussen het groen achter het raampje waren twee glimmend zwarte leren laarzen verschenen die even stilstonden. Kist lag al plat achter de werkbank toen het bolle gezicht van een man zich tegen het bestofte glas aandrukte, de ogen beschaduwd door de klep van een hoge pet. De mond van de man ging open en weer dicht maar Kist kon niet verstaan wat hij zei. Een seconde later was hij verdwenen. Met het zweet op zijn rug kroop Kist achteruit naar de kelderruimte waar hij overeind kwam en het pistool te voorschijn haalde. Hij sloop naar de trap maar stond stil toen hij een vrouw hoorde gillen. Jeanne? Het dienstmeisje? Wat gebeurde er? In drie sprongen was hij de trap op en drukte een oor tegen de deur.

Teengs stem klonk kalm en geaffecteerd: ‘Wat is verdomme aan de hand? Wie geeft u het recht mijn huis hier binnen te vallen?’

Iemand lachte. ‘We waren bloemetjes aan het zoeken, Teengs, vooral tulpen en anjers en toen zagen we jouw mooie tuin, dus we dachten: misschien kan de bewoner ons wel helpen.’

Het was de wat temerige stem van de man die Dolly Peekema had bedreigd.

‘Sie sollen doch mit uns mitkommen.’ Een bedrieglijk vriendelijke stem van een man die hoorbaar autoriteit bezat.

‘Waarom? Ik ben een bekend zakenman. Dit is mijn neef, die hier logeert. Ik heb zelfs een Duits dienstmeisje Getrude hier en...’

‘Sie haben hier einen illegalen Sender versteckt, mein Herr. Sie kommen jetzt mit während meine Männer ihre Wohnung durchsuchen werden. Machen sie...’

Opeens weerkaatsten rennende voetstappen, korte staccato tikken van damesschoenen en meteen daarna leek het Kist alsof zijn trommelvlies knapte door twee luide knallen achter elkaar. Instinctief week hij achteruit.

Onder de galmende echo jammerde een hoge stem: ‘O, mein Gott! Mörder! Mörder!’

De stem van het dienstmeisje!

Jeanne! Godverdomme, Jeanne!

In een vlaag van razernij rukte hij de deur open, het pistool op armlengte voor zich uit toen in de hal een salvo losbarstte. In een flits zag hij Bob in een waaier van bloed ruggelings van de brede trap af vallen. Wolken kalk dwarrelden van het plafond als sneeuwvlokken naar beneden, waar een Duitse soldaat z’n machinepistool liet zakken. Pal tegenover hem zat Jeanne onderuitgezakt tegen een radiator, haar ogen wijd opengesperd alsof ze zich verbaasde over het rafelige gat tussen haar borsten waaruit het bloed over haar blouse en rok stroomde. Het dienstmeisje stond lijkbleek in de deuropening van de woonkamer. Een meter bij haar vandaan hield de man in het lichte kostuum Teengs onder schot. Een kleine, corpulente Duitse officier stak zijn pistool weg en liep naar hen toe. Kist herkende het bolle gezicht dat even achter het kelderraampje was opgedoemd.

Op dat moment zag Teengs hem. Heel even vernauwden zijn helblauwe ogen zich. Toen schreeuwde hij: ‘De lijst! Breng de lijst naar haar oom!’

De man in het lichte kostuum draaide zich met een ruk om, de kleine officier keek verrast opzij en tastte weer naar zijn pistool. Kist schoot twee keer in zijn richting, trok de deur dicht en schoof de grendel ervoor. Nog voor hij halverwege de trap was hoorde hij het houtwerk achter zich versplinteren door een volgend salvo jankende kogels. Hij sprong naar beneden en rende naar het vertrek. Waar was die lijst? Teengs had hem bij zich gehad toen ze hier Anjer opriepen. Hij had vanwege het gevaar dat Tromp inmiddels op de hoogte was van diens identiteit en schuilplaats, de namen niet doorgegeven maar hem aangeraden op hen te wachten.

Ergens achter hem weergalmde luid gekraak en in paniek besefte hij dat ze de kelderdeur hadden geforceerd. Teengs had geroepen de lijst naar Anjer te brengen, dus moest hij hem hier ergens achter hebben gelaten.

Een stem riep in het Duits dat hij tien tellen kreeg om zich over te geven.

‘Eins...!’

De lijst verdomme!

Schroeilucht prikkelde zijn neusgaten en toen hij opzij keek, zag hij Bobs smeulende sigarettenpeuk op diens blocnote liggen. De lijst stak er half tussenuit.

‘Fünf!’

Hij propte het vel in zijn broekzak, klauterde op het houten blad van de werkbank en sloeg met het pistool het glas van het kelderraampje kapot. Boven het gerinkel uit schreeuwde de stem: ‘Acht!’ Rennende laarzen weergalmden op de plavuizen. Met een hand aan het kozijn draaide hij zich om en schoot lukraak de donkere kelder in. Iemand vloekte en een kogel boorde zich naast hem in de muur. Hij sprong op en wrong zich langs de uitstekende glaspunten door het raampje. Opnieuw klonk er een schot en tegelijkertijd trok een vlammende pijn door zijn zij, zodat hij het uitschreeuwde. Met zijn vrije hand graaide hij naar de takken voor zich, trok zich met een uiterste krachtsinspanning naar buiten en dook weg in het dichte gebladerte terwijl een serie kogels fluitend langs zijn hoofd vloog.

Hijgend rende hij tussen de struiken door en voelde hoe de hand die hij tegen zijn zij hield gedrukt, nat was van het bloed. Tussen de bloesemende takken van de bomen kon hij de massieve contouren van de kerk zien. Hij holde er al naartoe toen hij niet ver achter zich weer hoorde schreeuwen. Zijn slapen bonkten als trommelslagen en bij elke stap leek de stekende pijn zijn ribben uit elkaar te trekken. Een kogel scheurde op nog geen paar centimeter naast hem de bast van een boom en direct daarna weergalmde het geratel van een machinegeweer. Hij dook opzij, krabbelde weer overeind en rende hijgend naar een beschaduwd pad dat zich tussen kolossale rododendrons kronkelde. De kerk was verdwenen maar plotseling doemde een tuinhek voor hem op, erachter een vredig, stil laantje. Hij rukte het hekje open en wilde al verder rennen toen hij een auto aan hoorde komen. Verwilderd keek hij om en zag de crèmekleurige bmw op zich af komen razen. Zwaar ademend stond hij stil en richtte de Beretta op de spiegelende voorruit toen de wagen piepend afremde en het portier aan de passagierskant openvloog.

‘Spitskool!’

Als verlamd bleef hij staan.

Achter hem klonk gekraak van takken maar hij hoorde het nauwelijks en dook voorover de wagen in, die onmiddellijk met gierende banden optrok.

De man aan het stuur keek even opzij en grijnsde toen hij de Beretta op zich zag gericht, toen keek hij weer voor zich en liet het stuur door zijn grote handen draaien om een scherpe bocht te nemen.

‘De groeten van Leeper en Römer,’ zei Tromp.

Balmoral Castle, Aberdeenshire, Schotland,
24 augustus 1942

Bernhard kon zich niet herinneren zich de afgelopen maanden zo goed te hebben gevoeld. Hier zat hij, in een slaapkamer zo groot als een kleine zaal, een fles maltwhisky van vijfentwintig jaar oud onder handbereik en Ann niet ver van hem vandaan.

Hij nipte van zijn glas en staarde naar de prachtig aangelegde tuinen die het kasteel omringden, erachter de zilveren stroom van de Dee, het diepblauw van het meer en verder weg de kartelige bergtoppen van de Grampians.

Het was de eerste keer dat hij op Balmoral Castle was, de zomerresidentie van de Windsors, een kasteel vergeleken waarbij Soestdijk of Het Loo armzalige hutjes waren. Het zou aardig zijn, dacht hij terwijl hij de whisky genietend even in zijn mond hield, om straks na terugkeer een dergelijk paleis te laten bouwen al zou Jula dat wel geldverspilling vinden. Hij keek op omdat hij beneden zich stemmen hoorde en boog zich over de balustrade van het enorme balkon. Twee mannen daalden het bordes af naar het terras waar een grote tuintafel stond. Een van de twee keek omhoog, een oudere man in uniform en met een martiale, witte snor. Hij stak een hand op en lachte toen Bernhard bij wijze van groet zijn glas hief.

‘Don’t drink too much. We have a long evening to go!’ riep generaal Sikorsky met een loodzwaar Pools accent.

‘I know!’

Ook de Albanese koning wuifde even alvorens te gaan zitten.

Boven de wazige bergen verdween de zon achter de wolken zodat het glooiende land bij de rivier plotseling werd beschaduwd. Ergens aan de overkant van het water zou Ann nu ongetwijfeld buiten zitten en naar het kind lachen dat hij nog niet had gezien.

Een zoontje dat ze nog geen naam had gegeven. Hij zou het wel naar zijn broer Aschwin willen vernoemen maar vreesde dat ze het daar niet mee eens zou zijn.

Hij nam weer een slok en keek naar het meer waarop een kleine zeilboot voer. Heydrich was dood! Nog steeds kon hij het niet geloven, al waren er al maanden voorbijgegaan. Op 27 mei had een groep Tsjechische partizanen een aanslag op Heydrich gepleegd in Praag waar hij sinds het najaar plaatsvervangend Reichsprotektor van Bohemen-Moravië was. Zwaargewond en buiten bewustzijn was hij een week later gestorven. ‘De duivel heeft er concurrentie bij gekregen!’ had Churchill gezegd en voor die ene keer was hij het met Churchill eens geweest. Toch had hij de maanden daarna nog in de rats gezeten. Reinhard Heydrich had weliswaar indertijd toegezegd zijn positie als prins-gemaal te respecteren, maar respect was voor de vroegere chef van het Reichsicherheitshauptamt niet meer dan een vodje papier. Of, dacht Bernhard, een oud bankbiljet van honderdduizend Reichsmarken zoals hij die indertijd als jongeman bij de ss van Heydrich bij duizenden had ontvangen. Hij had toen hoog opgekeken tegen de wat oudere Gestapoman die hoog in de gunst van Himmler stond. Later, na het huwelijk met Juliana, had Heydrich hem door zijn stiefvader Pantchoulidzew laten benaderen om informatie over het buitenlands beleid van de Nederlandse regering door te geven. Ook toen nog had hij heilig geloofd dat Heydrich in tegenstelling tot Hitler de neutraliteit van Nederland wilde eerbiedigen en dus had hij enkele malen inlichtingen verstrekt aan diplomaten van de Duitse ambassade en agenten van de rsha in Hotel Weimar. Dat hij ook daar geld voor had willen hebben, was achteraf gezien dom geweest maar hij had het toen hard nodig gehad. Pas toen hem was gebleken dat zijn geheime informatie de Duitsers alleen maar in de kaart hadden gespeeld, had hij beseft bedrogen te zijn.

De zeilboot verdween achter een kaap, een plotselinge valwind deed het water golven.

Al die jaren hier in Groot-Brittannië was hij bang geweest dat Heydrich alsnog zijn verleden zou onthullen. Wat was er mooier voor de nazi-propaganda dan naar buiten te brengen dat de man van de toekomstige Nederlandse koningin niet alleen bij de sa en de ss had gezeten maar nog tot in 1939 als Gewährmann geheime kabinetsbesluiten aan Berlijn had doorgegeven? Maar nu, al ver in augustus, leek dat gevaar voorgoed bezworen en nam hij aan dat, mochten er ooit belastende stukken hebben bestaan, die waren vernietigd. Ook zijn stiefvader, Tschuli, ging daarvan uit. In een van zijn laatste berichten die via Anjer binnen waren gekomen, had Tschuli gemeld dat Himmler zelf daartoe waarschijnlijk opdracht had gegeven aan Heydrich. Dat klonk logisch. Himmler had immers de brief al ontvangen die hij afgelopen april in Fritzes appartement bij Central Park had geschreven. Himmler had er geen enkele baat bij dat hij, Bernhard zur Lippe, belasterd zou worden nu de plannen voor vrede zo ver waren gekomen.

‘Stadhouder?’ had George fronsend gezegd. ‘Statthalter?’

Een soort gouverneur, had hij uitgelegd, een oude Hollandse titel. ‘Het past uitstekend binnen de plannen, George! Ik kan binnen de erfopvolging van de Oranjes nu eenmaal geen koning worden.’

De plannen. Afgezien van de stijfkoppige De Gaulle, die net als Churchill door wilde blijven vechten, waren alle vorsten en regeringsleiders hier in ballingschap het erover eens dat een vrede nu verreweg te verkiezen was boven een oorlog die steeds ongewisser werd. Hitler was niet, zoals Churchill had gepredikt, ten onder gegaan in de Russische winter, integendeel, zijn troepen rukten op naar Stalingrad en de algehele verwachting was dat Moskou nog vóór de komende winter zou vallen. Daarmee zou hij toegang hebben tot de onuitputtelijke oliebronnen in de Oekraïne en werd het hele idee van een invasie nog ridiculer dan het al was. Al schenen Seyss-Inquart, Christansen en Rauter in Nederland er, zoals Fritze had voorspeld, steeds meer rekening mee te houden. Volgens de laatste berichten waren grote delen van de Hollandse kust geëvacueerd en tot ‘Sperrgebiet’ verklaard en werden overal bunkers en andere versterkingen aangelegd. Ook dat verliep dus volgens plan; wanneer George morgen de voorstellen in Stockholm met Göring zou overleggen, was er voldoende druk om de Rijksmaarschalk te overreden.

Over de oprijlaan kwam een zilverkleurige Rolls Royce aanrijden, de koninklijke standaard links voor achter de koplamp. De wagen was de trots van George. Bernhard haalde het niet in zijn hoofd hem tegen te spreken als de prins, hertog van Kent lyrisch de kwaliteiten van de peperdure limousine opsomde. Maar in zijn hart vond hij het een auto die meer bij Churchill paste, een weliswaar gerieflijke en geruisloze wagen maar meer voor oude, bezadigde mannen dan voor een sportief type als George of hemzelf. De Rolls stopte voor het bordes en een lakei snelde toe om het portier te openen. De prins droeg een smetteloos wit zomerkostuum en witlederen autohandschoenen. Lachend begroette hij koning Zoegoe en Sikorsky en was vóór Bernhard hem toe had kunnen roepen het bordes al op en verdwenen.

Georgieboy. Al sinds jaren een goede vriend, al vanaf het huwelijk met Juliana. Een vent om jaloers op te zijn en niet alleen omdat hij met de mooie Marina was getrouwd. Het was een voordeel om Brit te zijn, en dan nog een van de meest vooraanstaanden van dit land, dat nog steeds een immens wereldrijk bestierde. Het was ook niet meer dan logisch dat de broer van de koning de kleine delegatie morgen zou leiden maar desondanks deed het hem pijn dat hij er niet voor uitgenodigd was.

Hij liep terug en schonk zichzelf nog een bodempje in, indachtig Sikorsky’s waarschuwing voor de nog lange avond, waarop ze voor het laatst het plan zouden bespreken; het plan over hoe en waar de vrede te tekenen maar vooral hoe het nieuwe Europa eruit zou moeten zien. Wat dat betrof, verschilde hij wél van mening met George en de anderen, die een bevrijd Nederland samen met België en Luxemburg als een vooruitgeschoven deel van Groot-Brittannië zagen om tegenwicht tegen Duitsland en Frankrijk te bieden. Hoewel hij Roosevelts argumenten voor een sterk blok, ook met een ander Duitsland, tegen Rusland met vuur had verdedigd, waren de meesten daartegen, niet alleen uit angst voor een herlevend nationaal-socialisme maar vooral voor Amerikaanse hegemonie.

‘My friend Bernhard is sometimes even more American than president Roosevelt himself,’ had George spottend opgemerkt.

Bernhard glimlachte en pakte zijn pijp en tabakszak.

Het maakte niet uit. Sinds kort waren de berichten uit Nederland zeer hoopgevend; de Ordedienst was redelijk op poten en inmiddels was sprake van goed georganiseerde en bewapende groepen die hun steun en loyaliteit aan het ‘Plan voor Holland’ hadden betuigd. De vorming van een voorlopige regering verliep daarentegen trager dan hij had gewild.

Hij liep naar buiten en ging met een bil op de balustrade zitten om de pijp te stoppen. De arrestatie van Teengs was, niet alleen wat het Nationaal Comité betrof, een slag geweest. Hij zuchtte en maakte de tabakszak open. Nog dikwijls vroeg hij zich af of hij toch niet had moeten bemiddelen om Willem Röell vrij te krijgen; de kans daarop was niet denkbeeldig geweest, zeker niet via de Zweedse koning die een goede verstandhouding had met Hermann Göring. Willem, zijn trouwe secretaris en echtgenoot van Jula’s trouwe hofdame, die meteen al die eerste dag van de inval had aangeboden te blijven en het contact te onderhouden tussen hem en zijn moeder Armgard en Tschuli.

‘Anjer.’

Hij stak de pijp tussen zijn lippen.

Maar natuurlijk had hij Willem niet kunnen redden! Hij zou dan immers hebben moeten erkennen dat hij, buiten Churchill en het Nederlandse kabinet om, een radioverbinding met Duitsland onderhield. Dan zou het hele geheime vredesproces in één klap op losse schroeven zijn komen te staan! Zijn moeder en Tschuli zouden worden gearresteerd en ongetwijfeld niet veel later ook anderen, zoals Hans Oster of mogelijk zelfs Canaris. Hoe schuldig hij zich ook voelde, het was eenvoudig onmogelijk geweest en het enige waar hij op kon hopen was dat Willems adellijke familie succes zou hebben met een gratieverzoek.

Weer keek hij op omdat opnieuw een auto langzaam over de brede oprijlaan naar het kasteel toe reed. Ditmaal was het een zwarte, gesloten Daimler. De wagen remde af en reed langzaam langs het terras waarop de Albanese vorst en de Poolse generaal hem nieuwsgierig bekeken tot hij achter de Rolls tot stilstand kwam. Dezelfde lakei kwam op een holletje aanlopen en opende het achterportier. Een bleke man met een hol gezicht en in een slobberig kostuum kwam moeizaam de auto uit. Hij stond stil, een hand op het portier, en draaide langzaam zijn hoofd alsof hij alles om zich heen goed wilde opnemen. Toen hij Sikorsky opmerkte, schrok hij even maar groette vervolgens met een korte, stijve hoofdbeweging; Zoegoe leek hij niet te zien. Hij deed een stapje naar het bordes toe, bleef weer staan en keek toen plotseling omhoog alsof hij zich al eerder van Bernhards aanwezigheid bewust was geweest.

Een moment lichtten zijn ogen op in de donkere kassen onder de zware wenkbrauwen, zijn lippen weken van elkaar in een glimlach en weer knikte hij stijfjes. Meteen erna liep hij zo gehaast het bordes op dat de verraste lakei hem rennend volgde.

Bernhard stak de pijp aan en blies peinzend een rookwolkje voor zich uit. Het was niet zo gek, dacht hij, dat niemand van de pers of het publiek ooit had opgemerkt dat de man die als Rudolf Hess sinds 10 mei van het vorig jaar gevangenzat wat kleiner en dikker was maar verbazingwekkend was wel dat het kennelijk ook nooit iemand was opgevallen dat, zoals hij zo-even weer had gezien, Rudolf Hess al van kinds af aan een spleetje tussen zijn voortanden had. Zou zijn zoontje hem nog herkennen als hij straks na ruim een jaar terugkwam? Bernhard grinnikte bij de herinnering aan Trix en Ireentje, die wat angstig voor de vreemde man die hen wilde kussen achter Jula waren gekropen toen hij in april naar Canada was gekomen. Hij nam weer een trekje van de pijp en vloekte geïrriteerd toen bleek dat die uit was. Uit de zak van zijn colbert haalde hij een pakje Lucky Strike, stak er een op en inhaleerde gretig terwijl hij zich afvroeg of Ann ermee in zou stemmen als hij als eerste voornaam Bernhard zou suggereren.

La Chaise-Dieu, Auvergne, Vichy-Frankrijk,
27 augustus 1942

Hoewel Frans nooit zijn beste vreemde taal was geweest, kon Kist het bericht in Le Figaro redelijk begrijpen. Twee dagen geleden, op 25 augustus, was de hertog van Kent samen met veertien andere passagiers omgekomen toen het watervliegtuig waarin zij zaten door een onverklaarbare oorzaak tegen een heuvel in de Schotse Hooglanden was gevlogen. George van Kent was onderweg geweest naar IJsland. De Engelse regering had een week van nationale rouw afgekondigd.

Hij vouwde de krant op en legde hem terug op het tafeltje. Kent dood. Churchill zou ongetwijfeld een zucht van verlichting hebben geslaakt alvorens zijn condoleances op Buckingham Palace aan te bieden. Leeper vast en zeker ook.

Hij legde een franc op de krant en groette de kleine besnorde Fransman die achter de bar stond. ‘Au revoir.’

‘Bonne chance!’

Buiten liep hij langs de gele huizen naar de kolossale kathedraal die het stadje domineerde.

De Fransman had gezegd dat hij er om vier uur precies zou worden gehaald door een man die hem verder naar het zuiden zou brengen. Hij liep het brede bordes op en vroeg zich af waar Tromp nu zou zijn. Ergens in Frankrijk, net zoals hij al enkele maanden onderweg naar de Pyreneeën.

Hij had zijn leven te danken aan Jan Tromp, die net als hij in opdracht van Leeper in bezet gebied was gedropt al had hij niet willen zeggen wat zijn opdracht was geweest.

‘Het is verstandiger dat je dat niet weet, Daan.’

‘De tas van Bernhard?’

De reus had volstaan met een glimlach en de bmw op top snelheid laten voortrazen over de smalle weggetjes van de Peel. Natuurlijk was het dat, al begreep hij er geen jota van.

‘En Mulder?’

‘Mulder was fout. Römer kon dat niet weten toen hij jou naar hem toe stuurde. Ik ook niet tot die nacht. Herinner je je dat je aangehouden werd door twee moffen?’

‘Hoe weet jij dat, verdomme?’

‘Omdat ik wist dat je zou komen. Mulder niet, maar Römer had me gevraagd hem alsnog te informeren over jouw komst. We zouden je samen oppikken maar ik raakte hem kwijt zodat ik alleen op goed geluk verder ben gelopen. Hopeloos natuurlijk, als je die polder niet kent. Ik ging dus terug in de hoop dat hij je al zou hebben gevonden. Bij het begin van het dorp zag ik hem praten met die twee moffen. Hij noemde ook Jeanne en mij, en zijn bedoeling was wel duidelijk. Hij wilde dat je ongestoord naar zijn huis kon gaan en dat ze ons dan gedrieën zouden pakken.’

‘Waarom hielden ze me dan toch aan?’

‘Waarom lieten ze je dan gaan? Kom op, Daan, al was je werkelijk zat, het was uren na spertijd! Ze controleerden je alleen maar, jongen, om te weten of je werkelijk degene was over wie die Mulder het had.’

‘Waarom zijn ze dan niet op komen dagen? We hebben zeker een kwartier binnen gezeten!’

De reus had de bmw stilgezet tussen een paar dikke bomen aan de rand van het stroomdal van een beekje. ‘Omdat ik ze allebei heb afgeschoten direct toen jij weer op weg was. Wat kon ik anders?’

Hij had zich weer de knallen herinnerd toen hij in het donker naar de brug was gerend en had aangenomen dat het de uitlaat van de Duitse motor was.

Zwijgend had hij vervolgens aangehoord hoe Tromp Mulder bij de brug had opgewacht en ook hem had neergeschoten.

‘Waarom zei je dat dan niet?’

‘Sorry, Daan. We stappen hier uit. Je volgt de beek een kilometer of twee tot je bij een kapelletje komt. je daalt daar af en blijft het pad naar rechts volgen tot het niet meer dan een karrenspoor is. Na nog een paar honderd meter ben je in België, een kilometer of tien van het dichtstbijzijnde station. Hier is een vergunning waarmee je in het buitenland mag reizen, op naam van je valse pb, Jacob de Groot. Blijf je zo noemen tot je in Spanje bent. Good luck. We zien elkaar in Engeland.’

Hij duwde de zware kerkdeur open en rook de zoetige lucht van wierook. Enkele seconden bleef hij stilstaan tot de pijn in zijn zij was verminderd. De enorme kerk was verlaten en donker maar niet ver van het altaar scheen licht op een meterslang, manshoog doek waarvan hij meende dat het een afscheiding tussen de kerkbanken en de zijbeuk vormde tot hij tot zijn verbazing zag dat het een reusachtig schilderij was. Nieuwsgierig liep hij er heen en zag dat het doek een carnavaleske optocht van aangeklede skeletten met grijnzende schedels voorstelde die juichend en springend achter elkaar liepen, voorop een geraamte gehuld in pauselijk habijt, erachter kennelijk een vorst met de kroon op de schedel, dan enkele kardinalen, een adellijke vrouw met een sleepjurk om haar knoken; daarna volgden tientallen anderen, ridders, troubadours, monniken, burgers...

En op dat moment herinnerde hij zich haarscherp hoe Violet hem in de tuin aan de Cam had gevraagd: ‘Ken je La Chaise-Dieu? Een stadje in de Auvergne. t Stelt niks voor maar middenin staat een enorme kathedraal en daarin hangt een meterslang linnen doek waarop allemaal skeletten dansen. Une danse macabre.

Langzaam liep hij erlangs en probeerde tevergeefs de Latijnse tekst onder de huiveringwekkende beelden te lezen al begreep hij er wel iets van vanwege middeleeuwse teksten die hij op andere schilderijen had gelezen. ‘Mors sceptra ligonibus aequat’. ‘De dood maakt koningen en dagloners gelijk.’

Geesje en hun ongeboren kind, Fuchs, Notenboom, de Duitse soldaat die hij in Vlaanderen had neergeschoten, zijn collega Helen die door Fuchs in Londen was gedood, John Spencer die met al die anderen levend in het Weimar was verbrand, Heering die door Van Reijt was vermoord, Van Reijt zelf, Jeanne, Römers neef Anne Mulder, George, hertog van Kent, al die tienduizenden anderen, Nederlanders, Britten, Russen, Fransen, Duitsers...

Hoe hoog je ook was, aan welke kant je ook stond, alles eindigde in een laatste ‘danse macabre’.

‘C’est beau, n’est-ce pas, monsieur? Horrible mais beau.’

Hij keek op en zag een kleine man die hem glimlachend toe knikte.

Als u zo goed wilt zijn, monsieur, ik zou graag voor het donker wordt weer thuis willen zijn.’

Hij knikte en liep met de man de kerk weer uit. Enkele minuten later zat hij achter in een oude Panhard en staarde naar de grillige vulkaantop waar de smalle weg zich naartoe kronkelde. Ver erachter de Pyreneeën en Spanje. Dan Portugal. Dan Engeland en Violet. Hij leunde achterover en probeerde zich haar voor te stellen, hoe ze straks samen met hem in de tuin aan de oever van de Cam zou zitten en de eenden zou voeren terwijl hij aan een schilderij werkte maar op de een of andere manier lukte het hem niet zich haar voor de geest te halen.