*

 

Moeder, ik heb je overleefd!

Het is nog maar krap één dag, maar ik heb je overleefd. Vannacht om drie uur was ik wakker. Het zweet gutste over mijn hele lijf en ik had het benauwd en dat heeft de klok rond aangehouden.

Vannacht om drie uur was ik drie uur drieënvijftig. Toen stierf je.

Ik was er niet bij.

De avond tevoren was een avond van een beetje liefde geweest.

Van die onbenullige voorbijgaande liefde met een man die nu zeventig is en royaal gezegend met kleinkinderen. Moeder, heb je het zó benauwd gehad die nacht?

Om kwart over drie in de nacht arriveerde de taxi bij het ziekenhuis. Het zuurstofapparaat hadden ze al weggehaald.

Je had die avond nog een sinaasappel gegeten, zei een non.

Je was nog warm.

Je rechterarm hing opzij van het bed en je mooie blauwzwarte haar plakte op je voorhoofd.

‘Spreek ik met de jarige?’ vroeg vanmorgen om kwart over negen de joelende energieke stem van een romanschrijfster.

Gód!

Ik was er na aan toe om in een plastic zakje te ademen. Ja, ik ben dejarige, maar ik wist lang geleden al intuïtief dat deze verjaardag een T-splitsing zou zijn.

Op de dubbel-elpee, het verjaarscadeau van Renée, zingt Barbara: ‘Le Soleil Noir.’

Moeder, ik heb je overleefd.

Ik heb je benauwdheid geleefd.

Ik keek vanmorgen naar de lucht en wilde eigenlijk daar zien wat mensen zien als zij sterven. Een prachtig groen weiland en een openstaande poort en er met de kracht van een flinke stofzuiger naar toe gezogen worden. Zoals Richard Bach zuiver door gedachtenkracht de wolken wilde laten oplossen, zo wilde ik zuiver door gedachtenkracht dat weiland, die poort en die zuigkracht.

Maar er kwam niets.

Eigenlijk had ik genoeg geleefd.

Maar ik was vijfentwintig, toen, en Renée is vijftien. Renée, posthuum naar jou genoemd, moeder, zat op de rand van mijn bed, tussen mij en die lucht, tussen mij en jou, en toen was het alsof je iets tegen me zei.

Je zei: ‘Je hebt er Renée voor in de plaats gekregen.’ Maandenlang had ik niet meer gehuild, maar vanmorgen heb ik niet geprobeerd de verjaardagstranen tegen te houden. De tranen die ik niet huilde aan je open graf huilde ik bijna achtentwintig jaar later.

Alles heeft zijn tijd.

Alles moet ooit gebeuren.

Eb en vloed, dag en nacht, zomer en winter, liefde en scherven, zon en maan, de kraai en de keerkringvogel, vallen en rechtop staan, bevrucht worden en baren, gezond en ziek zijn, gelukkig en hondsellendig zijn, tevredenheid als deel van een compleet geheel en stille eenzaamheid. Geloven dat alles goed zal gaan, dat je wint, en bang zijn dat het nu fout zal gaan, dat je gaat verliezen. De toekomst tegemoet vol zelfbewustzijn, en de toekomst tegemoet met angst dat het nog maar éven is. Moeder, een mooie lap stof voor een ochtendjas (je had nog nooit een ochtendjas gehad) was mijn verjaarscadeau voor jou.

Het is nooit een ochtendjas geworden.

Ik heb er vijf.

Wat heb ik een ander leven.

Wat heb ik veel dingen en wat had jij veel ménsen, die allemaal van je hielden. De bloemenman die elke week aan huis kwam gaf mij toen een gratis boeketje en zei schor: ‘Legt u dat maar op haar graf.’

De sigarenman kwam condoleren en zei: ‘Wat hebben jullie véél verloren.’

De grote zwarte wagen reed de straat in en iemand zei: ‘Maar daar kómt ze toch!’

Drieënvijftig, maar drie uur lang.

Wat heb ik enorm tegen deze verjaardag opgezien. Niemand uitgenodigd. Alles afgehouden.

Er staan wel veel bloemen in de kamer.

Er waren érg veel bloemen op de kist, toen.

Onvermijdelijk heeft deze verjaardag moeten komen, en godzijdank is het bijna middernacht.

Ik ben in mijn vierenvijftigste.

De macht der getallen was te gast in dit huis.

Moeder, ik heb je overleefd.

Straks zal men zich in het academisch ziekenhuis opnieuw over mij buigen. Zeseneenhalf jaar lang heb ik geen angst gehad na de amputatie. Nu?

Nu wil ik gerustgesteld worden.

Ik heb reden om te aarzelen.

Ik zal gaan.

Met jouw kracht zal ik gaan.

Een paar weken na je dood stond ik in de keuken. In de volkomen stilte heb ik je nog éénmaal gehoord. Je noemde mijn naam. Er zullen veel mensen zeggen: Onzin!

Maar: there is more between heaven and earth than man shall know.

Vannacht heb ik je benauwdheid geleefd.

Hysterie?

Waarachtig niet.

Het was zo waarachtig als iets maar waarachtig kan zijn.

De T-splitsing.

Moeder, help me nog een béétje verder. En dan doe ik het alleen.

Want de weg die vandaag is aangelegd, is een weg die jij nooit gekend hebt.

Mijn weg.

Mijn lied.

 

Langs die weg hangen regels van Johan W. Schotman:

 

Is zo ons hart niet? Eenzaam in een zee

en woelig aangeknaagd door ’s levens branding;

maar weinig schepen wagen er een landing

en voeren zelden kostbaarheden mee.

 

De witte maan wekt met haar zilveren schijn

des nachts de beelden van verloren landen

en ongetelde sterren gaan dan branden

boven het eiland, waarop we eenzaam zijn.

 

Langs die weg de herinnering aan het gesprek, lang geleden, met deze toen al hoogbejaarde dichter.

Andere herinneringen aan gesprekken met duizenden mensen.

Colleges filosofie aan de universiteit.

Socrates in de boekenkast.

Maar de wijsbegeerte vond ik ook op straat.

‘Gelukkig zijn, dat is je eigen taak’, zei Geeske. ‘Gelukkig zijn, dat moet je zélf doen.’

De wolken aan de koepel die het leven omspant laten oplossen door eigen geestkracht. Het leven zien en aanvaarden zoals het nü is.

Niet meer zoveel vechten.

Blij zijn om de harmonie van nu, want daar is dwars door alles heen genoeg reden voor.

Eindelijk hérbeginnen.

Mijn weg.

Mijn lied.

 

Each song has wings

it won’t stay long

so don’t mind me

I ain’t nothing but a song.

 

Elk lied heeft vleugels

lang duurt ’t niet

treur niet om mij

ik was slechts ’n lied.

 

When you walk through a storm

hold your head up high

don’t be afraid of the dark

at the end of that storm

is a golden sky.

 

Ik begin te vermoeden waar de sleutel ligt.

Moeder, is dat je allerlaatste geschenk?

Morgen misschien zonder pijn.

Morgen kan het geweldig zijn.

Morgen probeert de neuroloog de neuraaltherapie.

Morgen is ons zon beloofd en 24 graden.

Na de prikken samen met Renée naar het strand.

Langs de Noordzee is de koepel groter dan in het Gooi.

Ik verheug me op de dag van morgen.

Hoor je dat, lijf?

Hoor je dat, ziel?

Ik verheug me!

En dat is de allereerste keer sinds jaren.