*

 

Moe.

Zó moe van het leven.

Zo moe van het gemis.

Zo moe van alle vergissingen, alle misverstanden, alle fouten.

Zo moe van al dat nadenken, uitpluizen, het eeuwige waarom.

Het bed naast het mijne - ja - heeft een verleden. Vijftien jaar geleden een teakhouten plank met zes grote letters erop. Twee van marsepein, twee van chocola, twee van banket.

Samen een woord vormend: moeder.

Dat zijn de herinneringen.

En in een grote witte vaas vijftig rode rozen.

De laatste jaren hou ik niet meer van rode rozen...

De herinneringen zijn niet de grote momenten, maar de kleine.

En die betekenen dat het leven toch goed is geweest. Waardoor je iemand bent geworden, open voor de mensen om je heen. Eigenlijk is het geweldig boeiend, het leven. Als je stil kunt zijn. En stilte betekent heel hard zwijgen. Luisteren naar de klanken om je heen. Het punt bereiken van waaruit je kunt uitdelen. Zodra je kunt uitdelen vanuit jezelf wijkt de horizon, komen er meer mensen op je pad. Je ervaart dat een kluizenaarsbestaan niet dat is waartoe je geboren bent. Je ervaart dat mensen bedoeld zijn om samen te zijn. Die Muiderkring van vroeger, die heeft me al vele jaren geïntrigeerd. Dingen van de geest uitwisselen, dat is rijkdom. Je schenkt jezelf weg en je krijgt jezelf met hoge rente terug.

Toen Renée klein was en verbaasd en blij dat ze uit mijn buik geboren was zei ze: ‘Hier ben ik en hier blijf ik.’ En godzijgeprezen is het ook zo gegaan. Ze is gebleven. Want er zijn momenten gekomen, uren, dagen, waarop eenzaam zo heel erg eenzaam is.

De auto liet het afweten midden in een drukke stad. Twee politieagenten. De wegenwacht. Een ziek hondje op de achterbank. Een zieke Renée op de voorbank. Anderhalf duizend gulden garagekosten. Waar moet je het allemaal vandaan halen. Maar die twee zieke wezentjes geven je kracht. Ergens vandaan, uit het niets, stijgt je verantwoordelijkheidsgevoel. Je redt het. Je brengt ze allebei veilig thuis. En eenmaal thuis, plof je in elkaar. Maar je hebt het klaargespeeld. Want ze zijn van jou afhankelijk. Van jou alleen. In vroeger tijden één telefoontje naar huis en even later was de partner er. - U hebt genoeg kracht om élke beslissing zélf te nemen -.Jawel, maar je verrekt van de pijn. Hoe lang zul je het nog volhouden? Hoelang?

Zolang Renée je nodig heeft. Zolang er een beroep op je wordt gedaan. Zolang wordt je de kracht gegeven om te knokken.

Bijna 53.

Jarenlang heb je gedacht dat je dan eindelijk tijd zou hebben voor jezelf. Tijd om eindelijk dat boek te schrijven, en die chansons, waarvan je zeker wist dat het zou lukken.

Sommige dingen in het leven weet je heel zeker – maar je zult het nog een jaar of vijftien moeten uitstellen. Vijftien jaar. Vroeger leek dat een eeuwigheid. Maar naarmate je ouder wordt gaat het leven sneller.

Leven per dag maakt het toch wat gemakkelijker.

God help me.

Laat me vergeten hoeveel eenvoudiger het was in die jaren voor de grote vergissing.

Maar je hebt mensen leren kennen die dezelfde strijd strijden. Dappere mannen en vrouwen. Natuurlijk ook mannen. Niet alleen vrouwen kennen dit verdriet. Je hebt ook in mannenogen die blik gezien, die alleszeggende blik van herkenning.

De grote vergissing.

Was het eigenlijk wel een vergissing? Is het geen terugblik door een rosé bril? Ben je vergeten dat je uit machteloze wanhoop servies hebt stukgesmeten? Dat was toch niet voor niets? En al die ochtenden dat je bij het ontbijt al dacht: dit is wéér een verpeste dag. En al die uren dat je met een blinde blik zat te staren en dacht: - misschien heb je nog dertig jaar tegoed, moet het dertig jaar zo verder gaan, is dat nou leven? — Al die vrienden die je eindelijk weer opzoekt en die, wetend dat je lichamelijke pijn lijdt, verbaasd tegen je zeggen: - Hoe is het mogelijk, je hebt er nog nooit zo goed uitgezien – Wat is er dan in je blik veranderd?

Want het moet die blik zijn waarin ze een verandering zien. Er goed uitzien heeft te maken met ogen, alleszeggende ogen. Is het toeval dat je werkelijk en letterlijk een rosé bril hebt gekocht? En daar kijkje verdomd helder door!

Geen la vie en rosé.

Wel rien de rien.

Non je ne regrette rien.

Ni le beau.

Ni le mal.

Want het is als een ragoût met veel ingrediënten, dat leven.

Mijn moeder was gestorven. Ik nam haar taak over. Onvoorbereid. Op een zaterdagmiddag stond ik in de keuken en deed wat ik haar had zien doen. Een ragoût, ook toen. Wat heeft het voor zin om plannen te maken? Kleine plannetjes, alors, maar de levensgrote plannen, daar staat een genie achter, een almacht, een groot geordend geheel.

En jij mag meedoen.

Maar erg belangrijk ben je niet.

Er zijn er nóg vier miljard.

Kann denn Liebe Sünde sein? –

Je gedachten dwalen.

Voor het eerst in die twee jaar heb je een groot stuk door het land gereden, met Renée en Pinky. Je hebt een weekend gecreëerd waar je nog maar kort geleden als een berg tegenop zag. Over een nat glibberig wegdek heb je die auto gemanoeuvreerd en je hebt ze veilig weer thuis gebracht, die twee. Want nou zijn het jouw schouders waar al die verantwoordelijkheid op rust.

– Nie nachgeben –

Je begint eraan te wennen.

Je wint de kost, maar je wint nog meer.

Zoals je toen in die keuken stond en de taak van je moeder overnam, zo sta je nu in het leven, en wat je partner deed, dat doe jij nou.

Het lijkt zo eenvoudig allemaal, maar dat is het niet.

Je gordijnen zijn niet meer gesloten als er daglicht is.

Eigenlijk is het één groot wonder.

Hoe vaak heb ik me die vraag gesteld: - hoe word je, vijftien jaar na je vijfendertigste weer die vrouw van toen? -

Maar besef je wel dat dat proces al in volle gang is?

Sta er eens even bij stil.

Daar reed een vrouw door het land. Honderden auto’s op de snelweg.

In de meeste auto’s een man èn een vrouw èn kinderen. Kleine geordende geheeltjes.

En daar tussendoor die vrouw in tariefgroep III.

Maar ze was zich daar niet van bewust, want het begon waarachtig te wennen!

Bijna dertig jaar geleden stond ze bij het open graf van haar moeder en eigenlijk had ze erin willen springen, want zonder die moeder was het leven ondenkbaar. God, wat is er veel gebeurd sindsdien.

Spannend.

Dramatisch.

Eenzaam.

Gelukkig.

Pijn.

Pijn, pijn.

Kracht.

De glimlach.

De moed.

Doorgaan.

Hadden al die geordende geheeltjes in al die auto’s er wéét van hoe verrekt moeilijk het kon zijn?

Had jijzelf daar vroeger weet van?

Nee toch?

Als je denkt dat je het voor elkaar hebt dan draai je de sleutel om tussen jou en de anderen. De partner zei heel vaak: ‘Nou, dat hebben we weer gehad, daar hoeven we weer heel lang niet naar toe.’ En dat deed afbreuk aan wat je had ondernomen. Daarom ga je toch niet op pad, om te kunnen zeggen: ‘Dat hebben we weer gehad?’ Gabriël, zo was het immers niet op die lianenbrug?

Dat was een en al diepe vreugde.

Dat was mens-zijn.

Maar die zes letters bij je kraambed waren dat óók: M-O-E-D-E-R.

Lang geleden werkte ik twee jaar bij wat men noemde: zeer moeilijk opvoedbare kinderen. Daar waren er bij met een intelligentiequotiënt van 160. Die haalden zo’n grote ouderwetse radio helemaal uit elkaar en zetten hem weer in elkaar. En als het karwei plat was dan was er muziek... Dat waren de getekenden, de gestigmatiseerden, die niet bij hun ouders thuis mochten wonen omdat ze te lastig waren. Er waren er bij met wie ik – bijna vijfentwintig jaar na toen - nog altijd contact heb. Ans, die met messen gooide en met hete thee, is een prachtige moeder van zes kinderen geworden. Ze gooide met hete thee zoals ikzelf later het servies stuksmeet. Want ze was een individualiste en omdat ze dat was stopte men haar in een isoleercel. Het werd een vicieuze cirkel. Haar moeder had haar in een kelder achtergelaten toen ze een baby van een halfjaar was. Sindsdien had ze haar leven in kindertehuizen gesleten. Dwars door alle wetmatigheden heen was ze méns gebleven. Ze heeft naar mij nooit met messen gesmeten. Ze noemde haar eerste kind naar mij, haar tweede naar een familielid van mij, haar derde naar een toenmalige verloofde van mij, haar vierde naar de titel van een van mijn boeken. Ze stuurde twintig jaar lang bloemen als ik jarig was. Mensen als zij worden in inrichtingen gestopt.

Zij begreep de regels, de woorden, die bij mij woonden toen ik ziek, doodziek was:

 

Ik zal de halmen niet meer zie

noch binden ooit de volle schoven

maar doe mij in de oogst geloven

waarvoor ik dien.

 

Zij nam het mij niet kwalijk dat ik wegging uit dat tehuis, want je kunt een punt bereiken, als bij een reddingsvlot, dat zóveel en niet meer kan dragen. Je maakt de hand los die het grijpt. Je neemt de ander niet aan boord, omdat het betekent dat je er anders allebei aangaat.

Ik ging weg uit dat tehuis. Ik ging om dezelfde reden weg uit mijn huwelijk. Ik ging weg bij mensen van wie gezegd werd dat ze een gouden hart hadden. Maar Julien Vangansbeke heeft ooit gezegd: ‘Het is nooit uitgesloten dat iemand, van wie men gewoonlijk zegt “Hij heeft een gouden hart”, u op een dag om koperpoets vraagt...’

Ach, dat slaat op de meesten van ons.

Dat slaat ook op mijzelf, bij tijd en wijle.

Allemaal maken wij fouten.

Kleine fouten en razendgrote fouten.

Weet je, mijn kind, dat is wat ik je zeggen wil. Er zijn puur slechte mensen op de wereld. Er zijn puur goede mensen op de wereld. Maar de meesten van ons zijn een mengsel. En daar horen wij bij. Wij, je vader en ik. En onze vrienden. Wij proberen het leven te leven zoals onze goede ouders het ons hebben voorgeleefd. Maar we stoten ons vaak.

Leven is het moeilijkste vak dat bestaat.

En opvoeden is daar een onderdeeltje van.

Opvoeden is vóór-leven.

Je hebt het goddank gehaald, dit schooljaar. Dwars door alle pijn heen heb je het gehaald. Weet je, iemand zei ooit tegen een arts: ‘Dokter, kunt u me gelukkig maken?’ En de arts antwoordde: ‘Jazeker, maar dan moet ik u uw geheugen ontnemen.’ Twee jaar lang heb ik gedacht dat die arts gelijk had. Maar mijn god, hoe groot was zijn ongelijk!

Je kunt niet aan de toekomst beginnen zonder het verleden in te calculeren. Je moet de moed hebben om dat verleden recht in de ogen te zien.

De meeste mensen - ook ik, Renée - zullen dan een zelfportret tegenkomen waarop in harde letters het woordje 1K geschreven staat.

Ook je vader.

Ook ik.

En die twee ikken hebben gebotst.

Maar er is ’n verzachtende omstandigheid. We hebben allebei eerlijk ons best gedaan. Dat geldt goddank voor de meeste mensen op deze planeet. We doen ons best, maar het kan soms zo verdomd moeilijk zijn.

Dat moeten we onder ogen zien.

Met die wetenschap is een nieuwe toekomst mogelijk. Op haat kun je geen toekomst zaaien.

Op haat zul je nooit kunnen oogsten.

Pas als je de fouten van het verleden erkend en doorleefd hebt, pas dan ben je op de goede nieuwe weg. Op die weg vind je de beloning voor al je inspanningen. Op die weg, je weet het, komen de bloesemtakken terug.

Mijn dochter, we zijn samen al die wegen gegaan. We hebben samen het leven weer bewoonbaar gemaakt. Ik ben trots op je. Weet je waarom ook? Omdat je je vader hebt opgebeld om hem te vertellen dat het je gelukt is op school. Toen ik dat hoorde, toen werd iets diep binnen in mij heel zacht. Want die zes letters - moeder - die kreeg ik van hem. En nog zo oneindig veel meer. Die warme nachten van zomaar heel stil weten dat je op elkaar kon vertrouwen. Dat is iets dat ik je nooit helemaal zal kunnen duidelijk maken.

En hoe vreemd het ook mag klinken: dat botst niét met de situatie van nu. Dat gaat nooit verloren. Die periode hoef ik niet door te krassen.

Ik niet. Integendeel. Heel geleidelijk aan ben ik gaan beseffen dat het een rijkdom was en een rijkdom zal blijven, ook al heeft het leven een wig tussen ons gedreven. ‘Wat ben je zacht,’ zeg je vaak.

Als dat waar is, dan komt het ook dáárdoor, mijn dochter.

Er zijn goede mensen om mij heen geweest. O zeker, ook slechte. Maar overwegend waren de goede. Het gaat er maar om met welke ogen je ernaar kijkt. Met welke huidje het voelt. Met welke ziel je het doorleeft.

Let maar eens op de ogen van veel mensen. Daarin kun je lezen hoe ieder op zijn manier het leven probeert te leven. Er zijn onhandige mensen, die de blik in hun ogen afschermen omdat ze bang zijn dat ze zich teveel prijsgeven. Dat is jammer. Ze maken zich onbereikbaar. Toch zijn ook zij de moeite waard.

Ik ben er zo oneindig veel tegengekomen, omdat mijn vak van schrijven een vak is van mensen leren kennen.

En omdat het niet een vak is dat je als een inbreuk op je vrije tijd beschouwt.

Ja, het is een vak.

Maar het is ook een huid waarin je leeft.

Het is werken. Maar het is ook eeuwigdurende vakantie. Het is er zeven dagen per week en tweeënvijftig weken per jaar. Ook al ben je met vakantie aan een Spaans strand of in een Zwitsers chalet of in een Zweedse stuga. Het is er altijd en je wordt er niet moe van.

Moè word je van het leven er omheen.

Van de vergissingen en van de pijn.

Maar niet van het werk.

In deze filosofie groei jij op, Renée.

Wat mijn moeder mij gegeven heeft kan ik je niet geven. Het was een ander tijdperk. Het leven is sindsdien over de kop geslagen zoals in een grote glazen bol de knikkers met cijfertjes erop die moeten bepalen of je de lotto gewonnen hebt.

Het turbulente leven in een turbulente wereld.

De rust uit mijn jeugd is een artikel dat — in die vorm althans - is uitverkocht. Daar is een wereldoorlog overheen gegaan. Met concentratiekampen en uitvindingen die te afschuwelijk zijn om te beschrijven. En toen de vrede uitbrak wisselden de koude oorlogen elkaar af. Toen kwam de welvaart.

De armoede van de welvaart.

Het overspoelde de mensen. Ze kochten zich kapot. Ze wilden hébben.

God, wat wilden ze veel hebben.

En wat werden ze daardoor arm.

Er stond een vierdeurs kleerkast in de slaapkamer van mijn ouders. De jurken van mijn moeder gingen met gemak in een kwart van die kast. De pakken van mijn vader namen twee deuren in beslag.

De notabele, weet je wel.

En in het overige kwart lagen de handdoeken, de theedoeken, het ondergoed, de lakens, de slopen, de ontbijtlakens, de vingerdoekjes en de grotere servetten.

Eén kwart voor mijn moeder.

Zés kwart voor mij nu.

Want ik heb er ook aan meegedaan, maar de laatste jaren in veel mindere mate. Toen het grote verdriet grotendeels verwerkt was, bleek de welvaart overbodig. Als je door zo’n grote storm van gevoelens bent gegaan, dan worden materiële dingen tamelijk belachelijk.

Tk heb niet graag veel,’ zei een vriend in het buitenland.

Ik heb ook niet graag veel. Maar je gooit nou eenmaal niet alles weg. En weggéven doe ik, dat weet je, regelmatig, maar er zijn nog maar zo weinig mensen die willen aannemen.

In de tijd van mijn moeder was dat zó anders. Je bracht wat je teveel had naar een klooster, en geloof maar dat het van daaruit zijn weg vond.

Er ging dus een oorlog overheen, maar nog veel meer. Er werden ‘onmisbare’ apparaten uitgevonden. Het heeft allemaal bij elkaar wel het voordeel dat je nu, in deze tijd, tijd hebt om naar binnen te kijken, tenminste: als je je niet laat leven.

Bij jezelf naar binnen te kijken.

En daar, zoals een van mijn lezers schreef, is moed voor nodig.

The courage to be!

Daar ben ik in dit manuscript mee bezig en straks wil ik er andere mensen in laten delen. Mensen zoals die mevrouw uit Den Haag die schreef: ‘Laat ons dat nieuwe aspect van het leven zien.’

Ze bedoelde eigenlijk precies hetzelfde als wat Gunnel Beekman schreef in wat ik dit boek als motto heb meegegeven: ‘Je hebt woorden nodig. Het is fijn als iemand de zaken voor je onder woorden brengt.’ En die lezeres uit Amsterdam die schreef: ‘De ethiek van het geluk is dat je jezelf gelukkig kunt maken door een ander te helpen. Kunt u - en dat kunt u zeker met uw pen — de wereld niet wakker krijgen in dat opzicht? Dan hebt u uw licht niet onder de korenmaat gezet. Eén mens kan veel bereiken!’

Ik probeer het via jou.

En als ik schrijf, dan schrijf ik samen met de westerse denkers, want zij hebben mij hiin woorden gegeven, en ofschoon alles al eerder gezegd is kan alles in zekere zin weer nieuw zijn.

Immers: ik geef jou iets anders dan mijn moeder mij gaf. Zij had het te druk met het wasbord, de wasketel op de grote gasbrander, de was uitspreiden op de ‘bleek’, dat was het grote gazon waarop wat wit was nog witter moest worden, dank zij een zakje blauwsel in het spoelwater. Zij had het te druk met al die planken vol weck-glazen en al die grote keulse potten waarin eieren en sperziebonen werden behoed voor bederf. Zij had het te druk met het zeil te wrijven, ook al had zij altijd dienstmeisjes. Maar zij bleef óók zitten wachten in een van de kamers beneden totdat de laatste tram in de remise was en ik terugkwam van mijn avonddienst bij de krant. Wij bespraken dan niet de diepe dingen van het leven, maar het was wél weldadig dat ze er was. Zo weldadig, dat ik haar dan ook niet missen kon toen ik haar op mijn vijfentwintigste moest verliezen.

Twee jaar later klapte ik in elkaar.

En nu, twee jaar na weer een groot verdriet, klap ik niet in elkaar, want ik heb jou, maar misschien zou het ook gelukt zijn als ik jou niet had gehad. Dat moet je niet verdrietig maken. Er is geen reden voor verdriet in dit opzicht. Ik probeer je te laten zien dat ook jij sterk genoeg zult zijn als je het ooit zonder mij zult moeten stellen. Want wat ik jou, zevenentwintig jaar na het verlies van mijn moeder, probeer door te geven is: the courage to be!

En niet alleen jou, Renée, want schrijven bedoelt een handreiking te zijn naar veel meer mensen, ook mensen van jouw leeftijd, ook mensen die vluchten uit de werkelijkheid. Iemand zei eens: Tedere vlucht uit de werkelijkheid eindigt in een noodlanding.’

Een handreiking naar allerlei soorten mensen: sterken en zwakken.

Het was Georges Bidault die zei: ‘De zwakken hebben één wapen: de vergissingen van hen die denken dat ze sterk zijn.’ Ik geloof dat dat érg waar is. Zolang de wereld bestaat waren er sterken die probeerden de zwakken te overheersen. Soms zelfs probeerden ze hen uit te roeien.

Maar ik ben erg veel sterke zwakke mensen tegengekomen.

Want wat is zwak?

Als je een handicap hebt?

Als je arm bent?

Als je ongeletterd bent?

Als je lelijk bent?

64

Als je eenzaam bent?

Juist in dit rijtje kwam ik de sterken tegen. De mensen die bleven doorgaan.

Die op hun eigen vierkante meter een eigen IK bevochten.

Die daar veel meer moeite voor moesten doen, en iets waar je moeite voor hebt moeten doen maakt je blij en sterk en zelfs gelukkig.

Die grandioze film op de tv vanavond onderlijnde dat op een machtige manier.

– Like normal people —

Twee geestelijk gehandicapte jonge mensen die wilden liefhebben en trouwen, en die, om dat te bereiken, bérgen moesten verschuiven. Roger zei het simpel zó:

‘It’s easier doing the hard stuff together than doing it alone.’

Hij wist dat hij niet alleen de kans moest krijgen om te kunnen slagen, maar ook de kans om te kunnen mislukken.

Gewoon mens zijn dus, alles inbegrepen.

Toen ze wisten dat ze van elkaar hielden zei die zwakzinnige jongen tegen dat zwakzinnige meisje:

‘Je hoeft nu nooit meer ergens bang voor te zijn.’

En: ‘Als je getrouwd bent, ben je niet meer gehandicapt...’

De ‘normale’ mensen om hen heen bekeken hen meewarig. Hoe zouden zij kunnen slagen, waar het voor de normalen al zo’n torenhoge opgave was.

Maar Roger zei heel beslist tegen de normalen:

‘We want you to be as happy as we are!’

Gehuwde gehandicapten.

En waarom ook niet?

Soms is ons verstand een hindernis op de weg naar het geluk.

‘Ik!’ zegt het verstand.

‘En ik!’ zegt het andere verstand.

‘Ik moet aan mijn trekken komen.’

‘Ik word verwaarloosd.’

‘Ik ben er ook nog.’

‘Ik krijg niet genoeg aandacht.’

‘Ik, ik, ik.’

Ik en mijn kind.

Ik en mijn huis.

Ik en mijn werk.

Ik en mijn gevoelens.

Wat is er met dat woordje WIJ gebeurd?

Jarenlang bestond het leven uit WIJ. Hoe verraderlijk sluipt in de taal naar binnen wat het gekwetste ego niet meer accepteert.

Soms zijn wij zulke levensgrote stumperds, wij normalen.

Soms.

Vaak.

Vroeger stond ik te zingen aan het fornuis.

Vroeger zat de partner te zingen achter het stuur.

Dat gafje het gevoel van: ‘Je hoeft nu nooit meer ergens bang voor te zijn.’ Nou ja, het is voorbij.

Passé defini.

 

Let others take the highroad

the low road or the far

but we will take the sideroad

where appleblossoms are.

 

We.

De combinatie is veranderd.

Het cijferslot heeft een nieuwe formule gekregen.

Laat ik in godsnaam de sleutel niet meer verliezen.

Laat ik in stand houden wat is opgebouwd voor mijn dochter en mij.

Richard Burton zei in de film ‘II Viaggio’: ‘In de spiegel kijken en zeggen: het leven is heerlijk en ik ben gelukkig!’

Soms werkt het.

Deze vrouw had het nauwelijks een jaar geleden vaak zo benauwd midden in de nacht dat ze de ramen opensmeet en naar lucht snakte.

Ze had zich aan het leven en aan de liefde vertild.

Een dóódsimpel liedje op de radio, een goede zin in een boek, een mooi schilderij of een aangrijpend accoord, ze kon er niet tegen.

Wat mooi was, wat eerlijk was, juist dat deed pijn.

Wat huilde ze veel in die tijd.

Er was liefde gewonnen.

Er was liefde verloren.

Er was een arts die begreep dat verloren liefde noch via medicamenten noch via een operatie geheeld kon worden.

Hij zei: ‘Voor het magische woord “liefde” buig ik m’n hoofd, uit naam van de geneeskunde.’

Hij kon niet helpen.

Toch werd ze zichzelf weer, zelfs wat ruimer, veel meer gericht naar de wereld en de anderen. Geleidelijk aan kreeg ze steeds vaker het gevoel dat ze nu pas haar ogen opende en dat daardoor de wereld zoveel wijder werd. Het geluk vond ze dichter bij huis dan vroeger. Het was niet meer nodig om er verre grenzen voor te overschrijden.

Waar kwamen ineens al die niéuwe mensen vandaan? Als je zelf geen hand uitsteekt krijg je ook geen hand terug.

Tel je zegeningen, vrouw van nu!

En tel niét alleen de zonnige uren.

Al regent het, al stormt het, wat dan nog.

‘Diep in je binnenste,’ zei een jong meisje, ‘kun je alles vinden wat je ook “buiten” tegenkomt.’

Waar had ze haar wijsheid vandaan?

Misschien omdat ze was opgegroeid op de vulkaan van de wereld in de jaren tachtig. Ze moeten zich toch ergens aan vasthouden, die jonge mensen van nu. En de meesten van hen lukt het waarachtig ook nog.

Maar niet die jongen uit de klas van Renée, die een paar dagen geleden zelfmoord pleegde. Zestien jaar oud en altijd de clown uithangen in de klas. ‘Hij zat altijd naast me in de scheikundeles,’ zei Renée voordat ze begon te huilen. Toen ging ze naar haar kamer en greep naar een beproefd middel: woorden. Ze schreef een gedicht:

 

ZELFMOORD

je bent weg voorgoed

je hebt afscheid genomen

van de rest van je leven

je moet kapot zijn geweest

al op je zestiende

terwijl we dat allemaal niet wisten

je speelde de clown in onze klas

er was niets aan je te zien

of misschien toch

dat masker van vrolijkheid

hadden we misschien toch kunnen doorprikken

om daarna de echte Jean-Paul te vinden

De Jean-Paul waaruit de wil om te leven

was weggestroomd

je zat bij de overgang in de grijze zone

alleen wist niemand toen nog dat je in je

leven ook in de grijze zone zat

het is allemaal zo luguber hetzelfde

want je moest op school kiezen: over / niet over

en in je leven: doorgaan / niet doorgaan

en je hebt gekozen

Jean-Paul, WAAROM?

 

Renée, onze tranen om Jean-Paul vloeiden door elkaar. Vlak daarna vroeg je of je mijn auto mocht wassen... Vanuit mijn werkkamer heb ik naar je gekeken. Je stond in de zon. Ik had geen woorden meer.