*

 

Vroeger, in mijn kinderjaren, was het de vader die een hand uitstak om me over een sloot te helpen. Later, in de goede jaren, was het de partner die een hand uitstak om me over een sloot te helpen. Nu reiken Renée en ik elkaar de hand.

Jean-Paul, ik ben zo bang dat hij zich vergist heeft. Partner, wat jammer dat jij en ik die hand vergaten om elkaar over het ravijn heen te helpen toen de opening van het ravijn nog smal genoeg was om de sprong te wagen.

Eigenlijk is die opening niet eens breder geworden. Maar de wereld rondom heeft zich ermee bemoeid.

En we hebben inmiddels zoveel alléén gedaan.

Ieder voor zich.

Onnozele dingen, zoals met vakantie gaan.

Je weet van elkaar dat bij allebei het heimwee mee op reis ging.

Maar ach, je bent gescheiden.

Ik kwam een kaartje tegen in mijn portefeuille dat de zondvloed heeft overleefd: ‘Met dank voor de elf jaren en dat de goede elfjes je altijd mogen omringen’.

Zulke kaartjes, zulke woorden, boren in het hart.

Het kan niet.

Het kan niet waar zijn.

Twee werkelijkheden, die elkaar tegenspreken, zijn gelijktijdig in alles eikaars gelijke.

Hoeveel woorden zullen er nog geschreven worden over mannen en vrouwen die zich vergisten.

Zolang de wereld blijft bestaan zal dit probleem blijven bestaan.

Maar achter de pijn zal wel iets nieuws aan ’t groeien zijn, iets dat leeft, een nieuwe huid, een nieuwe basis. Dat is de primaire wet van al wat leeft.

Nu zijn we beland in het stadium waarin we wéten dat we wat meer voor elkaar hadden kunnen doen. Schuldgevoelens?

Ach nee, wat is schuld.

Jij niet.

Ik niet.

Op dat moment, twee jaar geleden, waren we kapotge-streden, en verder reiken dan ons menszijn konden we niet.

Wonderlijk, hoeveel macht er ligt verborgen in tijd.

De Friezen zeggen:

De tijd houdt geen pauze.

De tiid haldt gjin skoft.

Dwars door alles heen tikten de klokken verder.

Ook toen we ze niet meer hoorden.

Toen we dachten dat ze stilstonden.

In huis leek het alsof ze stilstonden.

Maar in het echte leven tikten ze door.

En als je nu terugkijkt, dan is er toch wel veel ten goede gekeerd.

Misschien omdat we, ieder in ons alleen-zijn, de deur hebben geopend voor alles wat eerlijk is. En die eerlijkheid zegt ons, dat we allebei ons best hebben gedaan, dat er eigenlijk geen warmer plekje bestond dan bij elkaar zijn.

Ik hoor het aan je stem als je af en toe belt.

‘Hoe gaat het?’

‘Och, wel goed.’

‘Hoe gaat het met jou?’

‘Och, ook wel goed.’

Er klinkt heimwee in door.

Maar ook een soort kracht.

En zelfs trouw.

We vinden het allebei moeilijk om van een ander te gaan houden.

De seizoenen zijn terug.

Maar we danken allebei god in de hemel dat we wérk hebben om ons er overheen te tillen.