*

 

Een mens verandert als zijn omgeving verandert. Iemand vroeg waarom de kranten in onze tijd vaak zo rauw zijn in hun berichtgeving. Iemand antwoordde dat de toon van een krant een weerspiegeling is van wat er in de wereld om ons heen gebeurt. Dat geldt in het groot. Dat geldt in het klein. Als het leven je hard aanvalt dan moet je helaas zelf ook vanuit een harder uitgangspunt terugknokken.

Maar onder die opperhuid sterft niet de mens die je eenmaal was.

De kwetsbare, gevoelige mens kan jarenlang strijden omdat het leven dat nou eenmaal van hem vereist. Maar als de rust weerkeert dan komen er nieuwe takjes aan die ziel. En eigenlijk is het wonderbaarlijk te ontdekken dat er een nieuwe balans ontstaat.

Even zo wonderbaarlijk is het ouder worden.

Al die ervaringen, al die teleurstellingen, al die pijn, al die kameraadschap, al die illusies en desillusies, hoe zou je mens kunnen zijn zonder dat?

Er was op zijn minst één jaar waarin we elkaar harde woorden toeslingerden. Veel mensen blijven daarin steken. Groeien niet verder. Blijven over de partner praten met een metalen stem en harde lijnen in het gezicht. Als je dat doet, kun je dan ooit het geluk hervinden? Als die partner jarenlang je beste vriend is geweest, dan verdient hij het niet om met woorden gekraakt te worden. Noch hij noch jij.

Het vergt tijd om dat te leren inzien. Maar het maakt je wel rijker. Het lóónt.

Het leven is te kort om negatief te zijn.

Zelfs al waren de woorden in dat jaar dat de stoppen doorsloegen bikkelhard, oneerlijk, grievend; zelfs al veroorzaakten ze wonden, later worden ze belicht vanuit een andere hoek.

Allebei waren we hard en grievend.

Waarom?

Omdat we allebei zoveel te verliezen hadden.

Eigenlijk schreeuw je uit angst.

Allebei.

Toen je dat begon te begrijpen, toen kwamen de seizoenen terug.

Wat een opluchting was het, om tegen jezelf te kunnen zeggen dat het helemaal niet een grote mislukking was geweest.

Vlak na de separatie zei Renée: ‘Mam, wat een ruimte!’ Kn zo lijkt het ook, maar het is schijn.

De werkelijke ruimte kwam pas twee jaar later, toen het zélfonderzoek was afgerond en toen je tot de positieve conclusie kwam dat het allemaal lang niet slecht was geweest.

Geen verloren jaren.

Geen verloren leven.

Integendeel.

En dan is je huis plotseling niet meer te groot. Er zijn ervaringen overheen gegroeid die niets meer met het oude leven te maken hebben. Ervaringen, jaren oud en splinternieuw, precies zoals de garderobe in de kleerkast. Je kunt ze plukken en er een boeketje van maken. En dat boeketje is van jou!

Moegestreden, moegeleden, moegeleefd, kruip je uit de cocon — of noem het tunnel - en je verkreukelde vleugels waaieren uit.

De glimlach is er als je praat over de fiscus die je in tariefgroep III heeft geplaatst: onvolledig gezin met een kind.

‘Mam, ik ken geen ander gezin dat zo volledig is als het onze.’

Dat is balsem.

Maar balsem is ook de stille zekerheid dat alle verdriet niet zinloos is geweest. Hoe kon het in vredesnaam gebeuren dat je die conclusie niet eerder kon trekken? Omdat je uitging van de verkeerde premissen. Omdat mensen - en jij ook, jijzelf ook - er altijd in eerste instantie van uitgaan dat ze hun IK moeten verdedigen.

Omdat mensen - en jij ook, jijzelf ook, hoor je dat, ziel? - hun eigen versie van het grote verhaal voorop stellen. Maar leg je oor te luisteren. Luister ook naar wat het hart van de ander heeft willen zeggen en niet kón zeggen. Accepteer dat ook dat hart eigenlijk schreeuwde uit angst. Weet je dat alles dan veel transparanter wordt om je heen? Wie heeft mij dat toch doen inzien? Niemand.

In de jaren zonder seizoenen groeide het vanzelf.

Worstelde het zich boven de grond uit.

Kreeg stengel en blad. Kreeg bloesem.

‘Mam, de prunus staat in bloei.’

‘Ja Renée, ons scheepje zinkt niet.’

‘Mam, hoe is het met je pijn?’

‘Die pijn is er, maar pijnigt vandaag minder dan gisteren en morgen minder dan vandaag.’

Misschien is dat niet waar, maar ik wil dat het waar is. Ik wil het - ook voor Renée.

Wat een verschil is er tussen die vijftienjarige nu en de vijftienjarige die ik zelf geweest ben. Wat wist ik van het leven? Wat wist ik van de pijn van mijn moeder? Misschien spéélde ik zelfs nog toen ik vijftien was. Dat is er nu niet meer. Maar we lachen wél weer samen. We vinden nieuwe mode uit. Een ringetje om een teen in plaats van om een vinger. Dat heeft nog nooit iemand uitgevonden. Dat vinden wij uit. En elke avond zegt ze: ‘Dank je wel voor het eten, mam.’

Heb ik ooit mijn moeder bedankt voor het éten?

En toch had zij er veel meer werk aan. Zij lag niet midden op de dag een uur op bed, met een glas sap en een schaaltje kaaskoekjes op het roltafeltje ernaast. Lekkere hapjes, haar door haar dochter aangereikt. Zij was trouwens ook niet gescheiden.

Zij was geen kostwinster. Wat een woord eigenlijk.

Ik win de kost.

Ik win.

Wat won mijn moeder?

Een mand vol verstelgoed. Dat breng ik naar de naaister.

Een wasbord. Daar heb ik een volautomatische machine voor.

Uren in de keuken staan om goulash te maken. Ik hoef alleen maar de deur van de diepvries open te maken.

Zij had geen auto en fietsen kon ze niet omdat ze een handicap had.

Zij liép door het leven. Door haar hele leven, en dat nog wel met een ziek been. Ik herinner mij grote pakken steriel gaas van Brocades. En grote dozen met Akkertjes, de pijnstillers van vroeger.

Op de foto naast mijn bed was ze achtenveertig jaar. Vier jaar jonger dan ik nu, maar veel ouder. Ik herinner mij geen gesprekken over El Salvador, over homofilie, pedofilie, psychiatrie.

Was zij eigenlijk gelukkig, mijn moeder?

Ik denk het niet. Maar dat was nooit een onderwerp van gesprek.

Wat déden we eigenlijk vroeger?

Wat ik me heel sterk herinner is dat er mensen waren die zich verveelden. Dat woord bestaat in ons leven niet, noch in het mijne, noch in dat van Renée.

Vervelen.

Hoe functioneert dat?

Ik kan er geen zinnig woord over zeggen. Ook zonder televisie zou ik niet weten hoe je dat doen moet, je vervelen.

Ze hadden geen apparaten. Ze moesten alles zelf doen, en toch weet ik zeker dat veel mensen zich verveelden, vooral op zondag.

Waar ligt dat aan?

Zou dat nóg zo zijn?

De welvaart was maar een fractie van wat ze nu is. Maar als er geschilderd moest worden dan kwam de huisschilder. Op feestdagen kwam er zelfs een kokkin!

En huwelijken, hoe functioneerden die?

Er was zo’n vanzelfsprekendheid in vroeger jaren.

Ben ik daarom pas op mijn vijfendertigste getrouwd? Was ik bang voor die vanzelfsprekendheid?

Was ik daarom zo geïnteresseerd in de kleurige verschijningen van de zigeuners die aan de deur kwamen bedelen?

Durfde ik daarom niet in die bungalow die een vriend voor me wilde bouwen?

Wilde ik daarom nooit en te nimmer een mevrouw worden?

Ik bén het ook niet geworden.

Ik heb mijn naam voluit geschreven.

Dat mag op mijn grafsteen.

En die grafsteen moet maar geen marmeren geval worden.

Ooit, toen ik samen met een groep mensen de schrijfster Clare Lennart ging begraven zag ik daar in Bilthoven op de begraafplaats dat iemand begraven was onder een zwerfkei. Zo’n door de jaren gladgeslepen roestbruine afgeplatte steen.

En ik wist het.

Als ooit het einde zou zijn gekomen aan dit zowel sprankelende als moeizame leven, dan zou dat het moeten zijn. Begraven worden onder een zwerfsteen. Een roestbruine kei. Net zo ongewoon als een ringetje om een teen.

En het opschrift:

Ik heb mijn naam voluit geschreven.

Een zekere E. van Maasdijk heeft ooit een gedicht geschreven:

 

Bewogen Leven

 

 

Dit zij mij troost: mij werd gegeven

wat het bestaan den sterke biedt:

de volheid van het aardse leven.

 

Naar toppen van het hoogste streven

naar dalen van het diepst verdriet

daar werd ik stormend heengedreven.

 

Ik ken het mild verpozen niet

de luwe lommerlanen niet

doch ook de lauwe halfheid niet:

Ik heb mijn naam voluit geschreven.

 

Wanneer de dood m’in d’ogen ziet

mij vord’rend voor zijn ver gebied

onthoud ik hem het Welkom niet.

Dan zal ik buigen - zonder beven

en danken voor ’t bewogen leven.

 

Deze regels zijn mijn credo geworden. Al ken ik wel het mild verpozen. Al ken ik wel de luwe lommerlanen. En al heb ik donders goed de keerzijde leren kennen van het privilege om eeuwig en altijd te worden aangezien voor ‘de sterke’!

Als kind al in het ouderlijk gezin en later als volwassene. Zelfs in dat zaaltje in het Paleis van Justitie: ‘Mevrouw kan in haar eigen onderhoud voorzien.’

Niettemin: het was en is nog altijd een bewogen leven. Zelfs in de jaren zonder seizoenen.

 

Ich zähle täglich meine Sorge

und lieb dich wie zuvor

wenn ich nicht mehr zähle

weisz ich dasz ich dich verlor. –

 

Zo is het gegaan.

Van Godfried Bomans stammen de woorden: ‘Wat veel huwelijken samenhoudt is de gemeenschappelijke herinnering aan de tijd toen het nog een huwelijk was.’

Dat laat zich denken.

Maar bij ons was die herinnering blijkbaar niet voldoende.

Kijk maar niet om.

De vrouw van Lot keek ook om en versteende ter plekke. Twee jaar lang heb ik het wel gedaan en de steen is nog voelbaar.

‘Mevrouw voorziet...’

Mevrouw is geen mevrouw, edelachtbare. Is per definitie geen mevrouw, evenmin als jij edelachtbaar bent omdat je ’n jaar of wat rechten hebt gestudeerd. Ik kén het immers allemaal. Ik zat toch ook op die universiteit. We hebben toch allemaal samen het Io Vivat gezongen. Later leer je relativeren.

Dat woordje ‘edelachtbare’ is tamelijk nonsensicaal. Edel en achtbaar zijn predikaten die je op een andere manier verdient. Dat weet jij toch zelf ook wel, edelachtbare. Jij bent toch ook ontgroend. Als je tenminste het spel meegespeeld hebt.

Tussen jou en mij geen academisch vocabulaire, edelachtbare.

Dat is te doorschijnend.

Het doet mij denken aan die zogenaamd demente opa die kans had gezien om de achterdeur uit te sluipen en in een verfwinkel een blik blauwe en een blik goudkleurige verf te kopen. Thuisgekomen bouwde hij zich van de eettafel en een leunstoel een stellage, net hoog genoeg om bij het plafond te kunnen. Hij schilderde een nachtblauwe hemel bezaaid met fonkelende sterren.

‘Zijn laatste daad van waanzin’, zeiden de familieleden wat later.

Opa zei alleen maar: ‘Ik heb de hemel in huis gehaald.’ Enkele uren later was hij dood.

‘Gestorven door uitputting,’ zei de hooggeleerde specialist.

‘Een natuurlijke dood,’ zei de zeergeleerde huisarts. ‘Een daad van waanzin,’ zei de psychiater.

‘Hij was stapel mesjokke,’ zei oma.

Allemaal vonden ze een etiket. Maar opa had geen etiket nodig, al was hij diep in zijn ziel edelachtbaar, ook zonder universiteit.

Opa had zijn hemel blauw geschilderd.

Hij wist, dement als hij geacht werd te zijn, dat zoiets heel eenvoudig is.

Twee potten verf en een kwast.

Grote wonderen kosten weinig geld.

Grote titels zijn gratis.

Renée is ook zo’n gratis wonder.

‘Wat wij in ons land de Turken laten doen daar kunnen de Nederlanders niet tegen,’ zegt ze. ‘Daar zijn de Nederlanders met teveel vitamientjes voor opgevoed.’ ‘Zou die vrouw daar in Limburg, als ze aan ’t doodgaan is, niet ’n ontzettend schuldgevoel hebben tegenover zichzelf, omdat ze met dat hele leven totaal niets heeft gedaan?’

‘Mam, je zegt dat mensen zich vroeger ook verveelden, net zoals bepaalde mensen nu. En dat, terwijl ze vroeger toch veel meer te doen hadden. Maar denk je niet dat dat een onderhuidse verveling was?’

Ik ben alert.

Ze gaat weer iets bijzonders zeggen, dat kind van mij, dat zichzelf goddank verre van bijzonder vindt.

‘Wat bedoel je met onderhuidse verveling?’

Renée zegt: ‘Als je je verveelt terwijl je aan ’t werk bent. Verveling tijdens levenszinloze bezigheden, dus tijdens het bezig zijn met dingen die niets te betekenen hebben. Hoeveel mensen zouden vandaag (het is Pinkster-drie) zijn bezig geweest met het verleggen van mappen, boeken, stenen, onderdeeltjes? Heen en weer en heen en weer. Dan vervéél je je toch onderhuids?’

Dat is ons tafelgesprek.

De deurtjes van het televisiemeubel blijven gesloten. De afwas blijft staan tot morgenochtend. Misschien zelfs wel totdat ik morgenavond weer ga koken. Inderdaad, dan ziet de keuken er ongezellig uit. Maar de keuken is geen woonvertrek. Wonen is een bewuste bezigheid, een hoofdzaak. Daar hebben we andere vertrekken voor.

In de jaren zonder seizoenen zijn we gedéprogrammeerd.

De dingen hebben andere uren gekregen.

Voor Renée was dat doodgewoon.

Ik, die al een halve eeuw op aarde was, had er aanvankelijk meer moeite mee. Het hóórde toch zo, dat je tussen zes en zeven aan het fornuis stond?

Maar waarom horen de dingen te hóren?

Waarom zijn er zoveel wetmatigheden?

Vanavond om half elf hebben we de fietsen uit de garage gehaald en hebben we langs de Vecht een kilometer of zeven gefietst.

Zaterdagavond.

Niemand hoeft morgen vroeg op te staan.

Ik had een jaar of vier niet meer gefietst. Fietsen verleer je evenmin als dagdromen.

We are no longer young, but we still have our dreams (Mac Millan).

The only way to have a friend is to be one (Emerson).

Grow old along with me,

the best is yet to be. (Robert Browning).

Welke van deze drie past hier niet meer in het rijtje? zou in een multiple choice vraag van het middelbaar onderwijs kunnen staan.

Het antwoord is simpel. De laatste van de drie hoort bij het stuk leven dat in scherven is gevallen.

Maar op een avond als vandaag zet je dat van je af. Je fietst met je dochter in het licht van de maan langs woonboten waarin volledige gezinnen onder het lamplicht zitten. Het doet geen pijn vandaag. Zonder dat bewust te willen tel je je zegeningen: Het eigen huis - Renée — Pinky - de werkkring die je met niémand zou willen ruilen.

In je ziel een diepe erkentelijkheid voor dat alles. Erkentelijkheid is een zeldzame plant die meestal op graven groeit.

Er is moed voor nodig geweest om dit punt te bereiken. Voor moed is geen weg onbegaanbaar (Ovidius). Maar die weg heeft je wel blaren onder je voetzolen bezorgd. En blaren in je ziel. Die heb je doorgeprikt. Rücksichtlos.

 

Het is ver na middernacht. Het keurig opgemaakte bed dat aan het mijne grenst heeft een verleden. Diep in mijn hart leeft de vraag of we zinloos gescheiden zijn. Dat is zo ongeveer het enige onderwerp waar ik met Renée niet over praten kan. Dat is niemands schuld. Zij is er te jong voor. Ook al begrijpt zij veel meer dan de meeste kinderen van haar leeftijd, zij heeft nu eenmaal nog niet dat grote aantal jaren dat noodzakelijk is om dit te begrijpen. Een jong mens denkt in afgebakende kleuren. Dat deed ik ook toen ik jong was. Met een vergoelijkende glimlach kan ik terugdenken aan al die hevige meningen die ik er op na hield, vooral in de universiteitsjaren.

Ik wist het.

Ik was volwassen!

Het katholicisme was een vergissing met zijn alleen-zaligmakend.

Vrouwen die een abortus lieten plegen waren te veroordelen.

Een tante gaf een bestelling op aan een ober. Hij zei: ‘Dat is wel een dure cocktail, mevrouw.’ Ze keek hem koeltjes aan en herhaalde haar bestelling. Ik vond haar te hooghartig. Ik glimlachte tegen de ober. Toen de cocktail kwam zei ik: ‘dat is verdomd verrukkelijk.’ Mijn tante zei: ‘Je bedoelt: het is verbazend lekker.’ Ik moest algemeen beschaafd Nederlands praten maar dat vond ik te duur! Te opschepperig. Mijn vader zat altijd op de eerste rij bij alle lokale gebeurtenissen, want hij hoorde tot de notabelen. Prachtig vond ik dat toen ik nog op de lagere school zat. Maar wat kréég ik er een afkeer van later. Ik wilde niet notabel zijn. Ook niet via-via. Mijn kans op vriendjes werd er trouwens door verkleind. En later veel later, kwam ik weer op de eerste rij terecht.

Ik nam rustig plaats.

Ik rebelleerde niet meer.

Vrouwen die een abortus lieten plegen hadden daar ongetwijfeld een gegronde reden voor.

Het katholicisme was tóch niet zo’n vergissing. In alle werelddelen liep ik de katholieke kerken binnen. En ik voelde me er thuis...

Dat had weinig met het etiket te maken. Ik bezocht ook moskeeën. Mijn kind werd door een gereformeerde dominee in een hervormde kerk gedoopt. Het zijn allemaal momentopnamen.

Prentjes in een heelal.

Ik geloofde in de leer van Darwin, maar hield de deur op een flinke kier voor het Genie dat een schepping tot stand had gebracht.

Tijdens die lange dagen op bed keek ik vaak naar buiten, omhoog, in de richting van de hemel. Talloze religieuzen hadden mij vroeger verteld dat daar de hemel was.

Heb ik het ooit echt geloofd?

Altijd was er dat intellectuele addertje onder het gras dat mij er op wees dat nog nooit iemand van daar was gekomen.

Iemand die bewijzen kon dat het waar was.

Later zwom ik in het meer van Galilea en keek ik de man aan die met een omhooggeheven handpalm bij die grot in Bethlehem stond.

Eerst betalen voordat je de plek van het kribje mocht zien.

Het klopte niet.

De rozenkransenverkoper in Nazareth vormde ook een schrille tegenstelling met die foto - ansichtkaartformaat van het meisje dat zojuist haar eerste heilige communie had gedaan. Een wit kroontje op het donkere haar. Een wit kerkboek. Ogen boordevol geloof. Een bidstoeltje bij de grot van Maria, een van die Maria’s, Sterre der Zee of Moeder van Barmhartigheid of Heilige Maagd of de Onbevlekte.

En toch, 37 jaar daarna zat ik naast mijn vader in een bejaardenkliniek. Nauwelijks hoorbaar probeerde hij, die de orkaan niet had kunnen verwerken, bijna zonder stemgeluid te zingen:

 

O Reinste der scheps’len

o moeder en maagd

 

en ik stemde in, we zongen samen, vader en dochter, na moeilijke jaren herenigd. In de schemering van die schrille kliniek klonk het mooiste duet uit mijn hele leven.

 

Gij die in uw armen het Jezuskind draagt

Maria aanhoor onze vurige bêe

geleid ons door ’t leven

o sterre der zee

o sterre der zee

o sterre der zee

geleid ons door ’t leven

o sterre der zee.

 

Het had geleken alsof hij alles vergeten was.

Daarom was hij in die kliniek.

Maar dit kende hij nog, mijn vader, de notabele. Gelukkiger glans op zijn gezicht heb ik nooit gezien.

Die dochter,

 

die langs zoveel zijwegen was gegaan,

getrouwd met een andersdenkende,

gevlucht uit het benauwde dorp naar de wijde

wereld,

gevlucht uit de enge wetmatigheden naar het land

van, de paradijsvogels,

die dochter, een afvallige die op zondagmorgen

uitsliep in plaats van het

Lied van Christus Koning mee te zingen,

die dochter kende de woorden nog,

kende de melodie nog,

zonrg luid en dankbaar met haar vader mee.

 

Twee weken later was hij dood.

Ik arriveerde - na 200 kilometer gereden te hebben – een kwartier te laat. Ik had die ochtend een vreemd dwingend gevoel dat mij deed opbellen naar het ziekenhuis.

‘Zuster, hoe is het met mijn vader.’

‘Het zal wel goed zijn, mevrouw, ik ben nog niet in zijn kamer geweest.’

‘Zuster, alstublieft, ga dan nú, ik moet dadelijk het land in, maar ik ben niet gerust.’

Zij legde de hoorn naast het toestel, het duurde niet lang.

‘Mevrouw, kunt u onmiddellijk in uw auto stappen, de temperatuur loopt tegen de veertig.’

Een kwartier te laat.

De Reinste der Schepselen was het slotaccoord geweest. Een laken al over zijn gezicht.

Dat was een technisch foutje.

Het horloge al af. Een familielid had het goed en snel kunnen gebruiken. Evenals alle kisten met sigaren die snel in de kliniek waren opgehaald. De partner en ik aan weerszijden van het doodsbed.

Drie dagen later op het kerkhof had ik het hele mannenkoor uit volle borst willen laten zingen:

 

O Reinste der schepselen

o moeder en maagd.

 

Het lukte niet.

Het stond niet op de agenda.

De koffietafel wel.

Maar die stond niet op mijn agenda.

Ik hield niet - en hou nog altijd niet - van die vreemde gewoonte: koffie en belegde broodjes en limburgse vla ter ere van iemands dood. Koffie en als het even kon ook nog wat borrels.

Nee, mijn vader, dat heb ik je niet aangedaan.

Ik heb iets anders voor je gedaan.

In de nacht na je dood, toen ik tegen de partner had gezegd, verwonderd omdat gebeuren kon wat gebeurd was: ‘Nu heb ik geen vader en geen moeder meer’, toen ben ik gaan schrijven,

 

mijn toevlucht,

mijn vluchtheuvel,

mijn schuilkelder,

 

toen heb ik, mijn vader met je ridderorde, je nog wat woorden gegeven, want het is fijn als iemand de zaken voor je onder woorden brengt:

 

Nu weet je waartoe de mens op aard’ moest komen

nu ken je doel en zin van alle menselijke dromen

nu mag je glimlachen om aardse twisten

om alles waarin mensen zich vergisten

 

ver verheven boven alle menselijk tumult

ben je gearriveerd in een genade zonder schuld

lieve vader, adem nu vrij

de benauwenissen van de geest zijn nu voorbij

 

adem nu vrij, de eindeloosheid is voor jou

wie weet is ook daarginds de hemel blauw

glimlachje vrij, het wordt nu nooit meer nacht

nu ben je eindelijk onkwetsbaar, het is volbracht.

 

Het werd vijfhonderd maal gedrukt en tijdens de rouwdienst uitgedeeld. Wij vertrokken voordat de anderen de begraafplaats verlieten.

Hij en ik.

Wat begrepen we elkaar goed in die tijd.

Soms denk ik dat we elkaar nu nog even goed zouden begrijpen. We waren meer dan echtgenoten. We waren vrienden. En we waren zo thuis bij elkaar. Ik heb eens iemand horen zeggen: ‘Het wordt allemaal betaald; elke keuze wordt betaald.’ Maar waarom moeten wij onze keuze dan zo duur betalen? Iets vreemds heeft ons overspoeld. Onkruid. En toen zei je, toen we allang gescheiden waren: ‘Wie weet hoe we in ’t leven nog eens naast elkaar komen te staan.’

Wat doe ik nu?

Ik kijk om.

Dat is niet de bedoeling.

Het komt door de herinnering aan mijn vader. Omdat we daar samen waren.

Samen in die kliniek, in dat ziekenhuis, in die kerk, op die begraafplaats.

Samen bij zoveel andere gebeurtenissen.

Daarom is een echtscheiding een amputatie.

Stop.

Kijk niet achterom.

Vrouw van Lot, neem niet het risico om wéér te verstenen.

Je hebt het jezelf geleerd, ziel.

In die zes eenzame weken die je net achter de rug hebt heb je je voorgenomen om opnieuw te beginnen. Je eigen leven tot doelwit te maken. Daar ben je niet zo’n held in. Maar als je zelf gelukkig wordt kun je ook meer geluk uitdelen. Val niet terug in de put. Waarom sta je vanavond zo dicht bij de rand? Ik weet het wel.

Omdat je meer pijn hebt.

Pijn is een gruwelijke tegenstander.

Maar realiseer je je wel dat je al lange tijd niet meer gehuild hebt?

Al die tranen uit de jaren zonder seizoenen.

Je werkt weer.

Je kookt weer.

Je fietst weer.

Je lacht weer.

Maak dat dan deze avond niet kapot.

Denk aan dat jonge mensenkind dat vandaag zo moe was van al die repetities. Vanmiddag verzorgde jij haar en vanavond verzorgde zij jou. Vanmiddag legde jij het elektrisch kussentje op haar buik omdat de menstruatiepijn zo hevig was. Vanavond masseerde zij tijgerbalsem in jouw versteende spieren. Dit is weer zo’n dag... zoals er maar niet teveel meer moeten komen. De rododendron bloeit.

Je hebt rosé anjers cadeau gekregen en kersenbonbons en friese koek.

Je hebt vrienden.

Denk daaraan.

En ga nu maar slapen.

Want van de pijn win je het vanavond toch niet meer.