16

Schoon als een duif

(1513-1527)

 

Het pausdom en de Habsburgers

 

De Sixtijnse Kapel in het Vaticaan was sinds 1484 de vergaderplaats voor alle conclaven geweest. De kardinalen werden in de kapel zelf gehuisvest in speciaal daarvoor gebouwde slaapkamertjes die zich langs de wanden aaneenregen, maar later in de zestiende eeuw, toen het college sterk in omvang was toegenomen, werden die geplaatst in de gangen dicht bij de kapel, waar de stemming zelf plaatsvond, zoals ook nu nog gebeurt. Bij het loten om de slaaphokjes werd je als een grote geluksvogel beschouwd wanneer je het kamertje kreeg recht onder het fresco van Perugino, waarop Christus staat afgebeeld terwijl hij de sleutels aan Petrus overhandigt. Tijdens het conclaaf van 1503 was dit kamertje bezet door Julius 11, en ook Clemens vu in 1523 en Paulus iii in 1534 waren de gelukkigen die het kregen, hoewel dit geen garantie was voor een succesrijk pausdom. Julius 11 was de laatste paus die een doeltreffende, onafhankelijke militaire rol in Italië speelde, en zelfs hij was zowel in diplomatie als in krijgskunst succesvol geweest. In het begin van de zestiende eeuw waren Frankrijk en het keizerrijk in een strijd gewikkeld om de macht over Noord-Italië. De opvolging van een kleinzoon van keizer Maximiliaan 1 op de tronen van de koninkrijken van Castilië (1506) en Aragón (1516) bracht Spanje en zijn groeiende rijk in de Nieuwe Wereld, samen met de koninkrijken van Sicilië en Napels, onder Habsburgse heerschappij. Ondanks een Frans-pauselijke poging om een alternatieve kandidaat te vinden, werd in 1521 dezelfde jongeman ook weer gekozen als keizer van het Heilige Roomse Rijk van de Duitse natie, waarmee hij de facto het monopolie van zijn familie op het bezit van de keizerlijke titel veilig stelde tot de afschaffing daarvan in 1806. De nieuwe keizer, Karel v (1521-1556), was vastbesloten te voorkomen dat zijn Franse rivaal, Frangois 1 (1514-1547), zijn aanspraak op Milaan en het afdwingen van de keizerlijke suzereiniteit over de meeste staten van Noord-Italië, zou waarmaken. Het gevolg was een hele reeks van conflicten tussen die twee, die zich met tussenpozen voortzette totdat Frankrijk vanaf het jaar 1562 werd ondergedompeld in burgeroorlogen. Lang voordien was de kwestie van de overheersing in Noord-Frankrijk al opgelost door de overwinning van de Habsburgers in de slag bij Pavia in 1525, waarna Fran^ois 1 de gevangene van de keizer was geworden en moest worden vrijgekocht.

Wat in de dertiende eeuw de politieke nachtmerrie van het pausdom was geweest, werd werkelijkheid in de zestiende eeuw, waarin rijk en regno (het verenigde koninkrijk van Sicilië en Napels) voor het eerst sinds 1254 weer werden verenigd. In de toenmalige omstandigheden was dit lang niet zozeer een bedreiging voor de onafhankelijkheid van het pausdom als in het vroegere tijdperk, maar sinds de tijd van het Grote Schisma hadden de keizers tot de eerste verdedigers van algemene concilies voor de hervorming van de kerk behoord en waren ze dus nauw verbonden met de conciliare theorie en de pogingen om grenzen te stellen aan de pauselijke almacht. Aan de andere kant hadden twee zeer sterk gedeelde belangen in de jaren 1520 toch een nauwe samenwerking tussen paus en keizer moeten bevorderen. Het eerste hiervan was het bedwingen van de snelle verspreiding van de nieuwe denkbeelden van Martin Luther en Huldrich Zwingli over de hervorming van de religie, die in die tijd hun krachtigste invloed hadden in de keizerlijke territoria. Het tweede betrof de schijnbaar niet tegen te houden Ottomaanse veroveringen, die de oostelijke grenzen van het imperium bedreigden. Belgrado viel in 1521, in 1526 werden de Hongaren definitief verslagen tijdens de slag bij Mohacs, en in 1529 werd voor de eerste maal Wenen belegerd. In feite gaf Wenen de uiterste grens van de Ottomaanse expansie aan, maar dat had toen niemand nog kunnen weten. Vergeefs maakten de elkaar opvolgende pausen plannen voor kruistochten en deden een beroep op de heersers van WestEuropa om vrede met elkaar te sluiten en zo al hun krachten op de islamitische dreiging te richten, maar de pauselijke diplomatie zelf droeg bij tot de de verdeeldheid van het christendom. Tijdens een verrassend snel conclaaf in 1513 werd de eerste Florentijnse paus gekozen, Giovanni de' Medici, de zoon van Lorenzo de Luisterrijke, die de naam aannam van Leo x (1513-1521), om aan te geven dat hij net zo'n hervormer en verdediger van de kerk zou zijn als Leo ix (1049-1054). Hij was ook heerser over Florence geweest sinds zijn familie in 1512 van een achttien jaar durende ballingschap was teruggekeerd, en het bestuur van de Medici over de stad in stand te houden, was voor hem een zeer belangrijk doel. Dit was een belang dat werd gedeeld door zijn neef Giulio, die hij benoemde tot kardinaal en vicekanselier van de Roomse kerk, en die in 1519 heerser over Florence en tevens aartsbisschop van de stad werd. Giulio, die bij Leo's dood op een haar na werd gekozen, werd paus onder de naam Clemens vu (1523-1534) tijdens het heftig bestreden conclaaf dat volgde op het kortstondige pontificaat van Hadrianus vi (1522-1523). Beide Medici-pausen hoopten dat kortstondige Franse interventies in Milaan zouden leiden tot een tegenwicht voor de macht van de Habsburgers in Italië, en ze waren ook bang dat, wanneer ze Frangois 1 niet steunden, dit ertoe zou kunnen leiden dat hij de verbannen leiders van de Florentijnse republiek van 1494-1512 zou helpen. Leo x was de slimste in die steeds verschuivende bondgenootschappen, want in 1513 verbond hij zich met Karel v, Aragón en Engeland tegen Frankrijk. Daarna, in 1515, gooide hij het op een akkoordje met Frangois 1, waarna hij in 1521 ten slotte weer een hele draai terug maakte naar een keizerlijk bondgenootschap. Hadrianus vi, die in Spanje grootinquisiteur was geweest, was op consequente wijze pro-Habsburg, maar Clemens vi betrok in 1524 het pausdom opnieuw bij een bondgenootschap met François 1, veranderde na de Franse nederlaag in de slag van Pavia, in 1525, van positie, maar voegde zich in 1526 weer bij een nieuwe alliantie van Frankrijk, Venetië en Milaan tegen Karel v, juist toen de keizer trachtte het hoofd te bieden aan de Turkse overwinning in Hongarije.

De laatste van al die diplomatieke hergroeperingen bleek noodlottig te zijn. Het nieuwe bondgenootschap, bekend als het Verbond van Cognac, bood geen enkele hulp toen keizerlijke troepen, hoofdzakelijk Zwitserse en Duitse huurlingen met nog enkele Spaanse contingenten, Rome belegerden. Hoewel hun bevelhebber door een verdwaalde kogel werd gedood, vielen ze in juli 1527 de stad binnen en begonnen die te plunderen. Het was een plundering die onmiddellijk tot een grote slachting leidde, waar pas een eind aan kwam toen de soldaten begrepen dat het veel voordeliger was hun slachtoffers in leven te houden in ruil voor een losgeld. Hoeveel mensen er omkwamen is niet zeker, maar een Spaanse soldaat herinnerde zich dat hij toezicht had gehouden op de begrafenis van meer dan 10.000 lijken, en dit op maar één oever van de Tiber.1 Men vermoedt dat de bevolking van Rome werd gehalveerd.

De hierop volgende bezetting van de stad tot augustus 1528 maakte een langdurige plundering en nog meer moordpartijen mogelijk, die soms nog werden verergerd door religieuze verschillen, immers velen van de Zwitserse en Duitse soldaten steunden de nieuwe protestantse hervorming. De universiteit van Sapienza, in 1303 opgericht door Bonifatius vm, werd totaal verwoest, evenals een deel van het pauselijk paleis. De bibliotheek van het Vaticaan overleefde het alleen maar doordat zij als onderdak werd gebruikt voor de officieren van het bezettingsleger. Nadat het allemaal achter de rug was, noteerde een dagboekschrijver uit die tijd: 'Zelfs de hel was fraaier om naar te kijken.'2

Clemens had zijn toevlucht gezocht in het Castel Sant'Angelo, maar in juni 1528 stemde hij erin toe het reusachtige losgeld van 400.000 dukaten te betalen. Het grootste deel daarvan wist hij met veel moeite bij elkaar te krijgen voordat hij geheel bankroet in december 1528 uit Rome vluchtte. Hoewel Karel geschokt was door de verslagen over de plundering, maakte hij het lijden van de stad nog groter door te weigeren zijn soldaten te betalen, tot ze in de zomerhitte begonnen te verhongeren en aan ziektes overleden. Hierop volgde een korte pauselijk-keizerlijke toenadering, die Karels kroning in februari 1530 in Bologna mogelijk maakte. Later tijdens zijn pausdom vatte Clemens zijn onafhankelijke diplomatie weer op, begon geheime onderhandelingen met Frangois en bezocht in 1533 Frankrijk om aanwezig te zijn bij het huwelijk van Catharina de' Medici, wier overgrootvader, Pietro de' Medici, de grootvader van Clemens vii was, met de zoon en mogelijke opvolger van de koning Henry 11 (1547-1559). Maar hij verzette zich tegen Franse voorstellen om de pauselijke zetel opnieuw naar Avignon te verhuizen. Over het algemeen heeft Clemens' reputatie veel geleden onder de rampzalige gevolgen van zijn diplomatie, en hij werd wel 'zonder enige twijfel de meest noodlottige pontifex die ooit op een pauselijke troon heeft gezeten'3 genoemd. Latere pausen aanvaardden over het algemeen de Habsburgse overheersing in Italië, vooral omdat Frankrijk als alternatief minder mogelijkheden bood. De Spanjaarden riepen bij het volk in Rome dikwijls veel tegenzin op, want-de herinnering aan de plundering van 1527 leefde nog sterk onder hen, en de Napolitaanse paus Paulus iv (1555-1559) koesterde niet alleen een sterke wrok over hun regering in zijn vaderland, maar had ook het gevoel dat hij persoonlijk met geringschatting was behandeld toen hij als gezant in Castilië werkzaam was. Dit bracht hem ertoe aan weer een andere van de zich steeds weer herhalende Frans-Habsburgse oorlogen deel te nemen en te proberen de Spanjaarden uit Napels te verdrijven, maar dit liep op rampzalige wijze af. Zijn legertje werd al snel verslagen en de Spaanse onderkoning, de hertog van Alva, viel de pauselijke staten binnen. Het hieruit voortkomende vredesverdrag was alleen mild omdat de nieuwe Spaanse koning, Filips 11, veel respect voor het pauselijk ambt had. Na dit conflict, dat vanwege de achternaam van Paulus iv bekend werd als de Carafa-oorlog van 1555-1560, en het uitbreken van de burgeroorlogen in Frankrijk, werd het vertrouwen in de paus in Spanje bijna absoluut tot aan het eind van de eeuw, vooral vanwege het Spaanse standpunt over de noodzaak om de verspreiding van het protestantisme tegen te gaan. Dit werd nog versterkt door de toenemende economische afhankelijkheid, want de bevol-king van Rome breidde zich snel uit. Het inwoneraantal, tegen het eind van de vijftiende eeuw op 20.000 geschat, was tegen het eind van de zestiende eeuw al tot 100.000 gestegen. De bevolking kon zichzelf niet onderhouden, vooral in de vaak voorkomende j aren van mislukte oogsten in de jaren tachtig en negentig van de vijftiende eeuw. De stad moesat in die periode leven van de verschepingen uit Spanje en het door Spanje geregeerde Sicilië, Napels en Sardinië, waardoor Filips 11 nog meer macht kreeg over het pausdom.4

 

Pausdom en reformatie

 

De pauselijke inkomsten namen al bijna even snel af als de nieuwe uitgaven voor oorlogen, bouwprojecten in Rome en de manier van leven aan het pauselijk hof toenamen. In het bijzonder had Leo x het grootse ontwerp van Julius 11 voor een nieuwe Sint-Pieter overgenomen en bovendien was hij wanhopig bezig om geld bijeen te krijgen voor een kruistocht tegen de Turken. Al even slecht bij kas was Albrecht von Brandenburg (overleden in 1545), de aartsbisschop van Mainz en Maagdenburg en tevens administrateur van de bisschopszetel van Halberstadt. In 1517 was hij zijn bankiers de reusachtige bedragen schuldig die hij aan de paus had geschonken voor de dispensaties die hij nodig had om die veelheid aan winsten te kunnen behouden, en hij was zo slim om de speciale aflaat die de paus kort geleden had afgekondigd, te gebruiken voor het financieren van de bouw van de Sint-Pieter, zodat hij de helft van de daarmee in Duitsland verkregen opbrengsten voor zichzelf kon houden.

Eerdere vermoedens betreffende de verkoop van aflaten en ongerustheid betreffende het definiëren van de doeleinden ervan, had nu de weg vrijgemaakt voor koopmanschap onder hoge druk, met vaste tarieven voor het terugbetalen van vrijwillige offerandes. Volgens de instructies die aartsbisschop Albrecht had gegeven aan de dominicaanse bedelmonnik Johann Tetzel (■(■ 1519), die was belast met het aanprijzen van de nieuwe aflaat, moesten wetgevers, evenals bisschoppen, vijfentwintig gouden guldens per aflaat betalen. Abten, graven en baronnen moesten er tien neerleggen en lagere edelen en geestelijken zes. Gewone leden van het lekendom moesten, afhankelijk van hun inkomen, elk één of een halve grilden betalen.5 Tetzel zelfwerd er later van beschuldigd te hebben beweerd dat aflaten vergeving zouden opleveren, zelfs voor seksuele aanranding van de Heilige Maagd Maria, en ook konden worden gekocht om vergeving te krijgen voor nog niet bedreven zonden. Enkele van de Duitse vorsten, zoals de keurvorst Friedrich von Saksen, weigerden aflaatverkopers in hun staten toe te laten, en het was aan de Saksische universiteit van Wittenberg dat op 31 oktober 1517 de augustijner kanunnik en professor in de theologie Maarten Luther (1483-1546) op de deur van de universiteitskathedraal zijn vijfennegentig stellingen spijkerde die kritiek leverden op de theorie en de praktijk van de aflaat en daarmee een debat moesten uitlokken. Deze bevatten de proposities dat, 'als de paus bekend was met de afpersingen van de aflaatpredikers, hij nog liever zou willen dat de basiliek van Sint-Petrus tot de grond toe afbrandde dan dat deze werd opgebouwd met de huid, het vlees en de beenderen van zijn schapen' (stelling nr. 50), dat de paus met genoegen de Sint-Pieter zou verkopen 'om van zichzelf aan de armen te geven' (51), en dat de rijkdom van de paus zoveel groter was dan die van de rijkste andere mensen, dat hij van zijn eigen geld één basiliek van Sint-Pieter zou kunnen bouwen, in plaats van met het geld van zijn getrouwe gelovigen (86).6 Het pausdom had in dat tijdperk het ongeluk dat het zich had verplicht tot zelfpromotie door middel van een programma van grootse pracht die het niet kon betalen zodat het zich wel moest verlaten op diezelfde hulpmiddelen waarvan idealisten als Luther dachten dat het die nooit door de vingers zou zien.

Als Luther al meende dat de paus, als hij eenmaal goed was ingelicht, zijn optimistische verwachtingen waar zou maken, dan werd hij al snel teleurgesteld. Albrecht von Brandenburg, nu kardinaal, zond een rapport over Luthers stellingen naar Leo x. Omdat het vrijwel onmogelijk was de doctrine van de aflaten te verdedigen, werd besloten Luther van ketterij te beschuldigen omdat hij het gezag van de paus aantastte. In oktober 1518 werd hij ontboden naar een landdag vaïi het keizerrijk die in Augsburg werd gehouden, en waar de pauselijke afgevaardigde kardinaal Thomas Cajetan (1468-1534) hem bevel gaf zijn stellingen te herroepen. Nadat hij dit had geweigerd, werd Luther in de nacht, uit angst voor arrestatie, de stad uit gesmokkeld.

In november 1518 verzocht Luther om een algemeen concilie en begon hij de geschiedenis van het pausdom te bestuderen en ook polemische pamfletten uit die tijd, zoals Julius buitengesloten uit de hemel, om argumenten te vinden ten gunste van het conciliair gezag boven dat van de paus. Een beroep op het conciliarisme was lange tijd de gebruikelijke reactie geweest van hen die in onenigheid met het pausdom waren, maar Luther nam na een debat in Leipzig met de dominicaan Johann Eek, in juli 1519, een radicaler standpunt in. Toen Eek hem hekelde omdat hij de denkbeelden van Jan Hus deelde, die in 1415 door de Raad van Konstanz wegens ketterij tot de brandstapel was veroordeeld, raakte Luther ervan overtuigd dat ook algemene concilies zich konden vergissen, en dat de Schrift de enige betrouwbare en gezaghebbende bron was, zoals Hus en Wyclif al hadden betoogd. In 1529 schreef hij: 'Zonder het te weten zijn wij allemaal Hussieten. In datzelfde jaar publiceerde Luther traktaten, zoals Beroep op de christelijke adeldom van de Duitse natie, waarin hij de 'romanisten' aanviel en argumenteerde dat de kerk in Duitsland slechts kon worden gered door de volledige vernietiging van het pauselijk gezag, in het bijzonder door de afschaffing van aflaten, dispensaties, excommunicaties, de betaling van annaten, het klerikaal celibaat, jubeljaren en missen voor de dood. Hij bekritiseerde de rijkdom van de kardinalen en drong aan op een hervorming van het universitaire curriculum, weg van de middeleeuwse scholastische theologie en gericht op bestudering van de bijbel. Al die tijd nam hij ook een krachtig nationalistische toon aan, en vaak wees hij op gebeurtenissen in het Duitse verleden om de schade aan te tonen die het pausdom had aangericht, zoals in zijn traktaat Tegen het roomse pausdom, een instelling van de duivel (1545), waarin hij een diabolisch bezielde Clemens iv beschrijft die eigenhandig de biddende Conradin onthoofdt, de laatste van de dynastie der Staufen. Bescherming door zijn eigen heerser, keurvorst Frederik 111 de Wijze van Saksen (1486-1525), was van groot belang voor het overleven van Luther en de verbreiding van de hervormingsbeweging die door zijn geschriften en zijn preken was begonnen. In 1494 was de dominicaanse monnik Girolamo Savonarola (1452-1498) de facto leider van een nieuwe Florentijnse republiek geworden dankzij zijn preken tegen klerikale misbruiken, waaronder zedeloosheid en de verkoop van aflaten. Hij eiste ook een terugkeer naar een meer op de Schrift gebaseerd geloof, maar zijn aanval op pleziertjes als gokken, muziek en mooie kleren - gesymboliseerd door een 'vreugdevuur van ijdelheden' in 1497 - vervreemdde de openbare mening in de stad van hem en leidde ertoe dat hij aan de inquisitie werd overgeleverd om verbrand te worden.9

De steun die Luther in veel delen van Duitsland kreeg, en ook in zijn geboorteland Saksen, had steviger fundamenten dan die van Savonarola. Op 15 juni 1520 vaardigde Leo x de bul Exsurge Domine (Sta op, Heer) uit, waarin hij eenenveertig stellingen van Luther veroordeelde, bevel gaf zijn geschrif-ten te verbranden en hem twee maanden gaf om zich te onderwerpen of anders de mogelijkheid van excommunicatie onder ogen te zien. Luthers antwoord hierop was al even dramatisch: hij organiseerde zelf een verbranding in Wittenberg, waarbij boeken met canonieke wetten en pauselijke decreten, samen met een kopie van de pauselijke bul, aan de vlammen werden prijsgegeven. Hij verklaarde dat Leo x de evangeliën had veroordeeld. Zijn excommunicatie volgde in januari 1521, maar hij zelf en zij n toenemende aantal volgelingen bevonden zich toen al buiten bereik van Romes macht. Hoewel de Reformatie in Duitsland vooral wordt gezien in het licht van de dramatische botsing van denkbeelden en persoonlijkheden vertegenwoordigd door Luther en zijn tegenstanders in de jaren 1517 tot 1521, was deze toch duidelijk dieper geworteld dan een vertelling, geconcentreerd op de bijdrage van één enkel individu, zou doen veronderstellen. Luthers tijdgenoot Huldrich Zwingli (1484-1531) in Zürich maakte aanspraak op een onafhankelijke inspiratiebron voor zijn theologische denkbeelden en een soortgelijk hervormingsprogramma. De omvangrijke steun die Luther in vele delen van Duitsland uit alle delen van de maatschappij kreeg, getuigt ook van een diepgewortelde ontevredenheid met de toenmalige toestand van de kerk en de rol die daarin door het pausdom werd gespeeld.

Voor een deel ligt het probleem bij de richting die het pausdom al sinds de twaalfde eeuw had ingeslagen. Het was een steeds groter en ingewikkelder wettelijke, financiële en administratieve organisatie geworden waarin de eens door Gregorius de Grote en Bernard van Clairvaux bepleite pastorale en spirituele prioriteiten nog maar een kleine rol speelden. Het lekendom kon het pausdom niet langer beschouwen als een dergelijk leiderschap, en ook in de vroomheid van het volk speelde het geen rol meer. Geen enkele paus sinds Leo ix (1049-1059) was om zijn heiligheid vereerd, met uitzondering van Gregorius x (1271-1276), die in de omgeving van Arezzo een zuiver plaatselijke cultus genoot. De meesten van de weinige middeleeuwse pausen die nu als heiligen worden erkend, werden pas aan het eind van de negentiende eeuw heilig verklaard.10

De pauselijke conflicten met plaatselijke regeerders, die door hun onderdanen vaak werden gezien als een verpersoonlijking van hun nationale identiteit, veroorzaakten spanningen tussen twee politieke en kerkelijke loyaliteiten. Efeze conflicten losten in toenemende mate zichzelf meer ten gunste van de koning dan van de paus op. Dit was vooral het geval in Frankrijk, maar de Duitse vaderlandsliefde was de krachtigste bron voor de steun van zowel de vorsten als het volk aan Luther toen deze tegenover de pausen en de hoofdzakelijk Italiaanse kardinalen kwam te staan. Belastingheffingen voor de kruistochten, die nooit voor dat oorspronkelijke doel werden gebruikt, werden een specifieke bron van ontevredenheid. Zelfs de clerus, wiens superioriteit ten opzichte van het lekendom al was vastgesteld en gewaarborgd sinds de tijd van Gregorius vii, werd er in toenemende mate van vervreemd door zijn belastingen, schandalen en bureaucratische misbruiken. De grandioze pauselijke bouwprogramma's in Rome, al sinds het einde van het Grote Schisma, waarvan het nieuws werd verspreid door de toenemende stroom van bezoekers aan de stad, droegen alleen maar bij tot de abusieve mening dat het pausdom een instelling was die zich wentelde in het geld. Een vergelijkbare situatie had zich voorgedaan in het begin van de dertiende eeuw, toen een opleving in volkse vroomheid hand in had was gegaan met groeiende kritiek op het gedrag en de privileges van de clerus. In sommige gebieden leidde deze tot de verbreiding van bewegingen zoals de waldenzen en katharen, die hun leden een strenger, vromer leven aanboden, hoewel de theologie achter de bewegingen niet orthodox was. De net gevestigde inquisitie hielp in deze periode, waarin geloof in de idealen van de kruistocht belangrijk was en die de opkomst zag van ordes van bedelmonniken, zoals de dominicanen en franciscanen, de onvrede onder leken binnen de perken te houden.

De rijke kloosterordes waren in de vroege zestiende eeuw nogmaals onderwerp van volkse afkeuring, met name de lang gevestigde ordes, en zelfs de monniken werden verdacht van hebzucht en desinteresse in de pastorale zorg van leken. Hun betrokkenheid als inquisiteurs en aflaathandelaren maakte het volkse wantrouwen alleen maar erger. De Nederlandse wetenschapper Desiderius Erasmus ("j" 1536) leverde in zijn Lof der zotheid (Morae encomium) van 1511 satire op zij 'die zich gewoonlijk religieuzen en monniken noemen: beide benamingen zijn geheel onjuist, omdat [...] een aanzienlijk deel van hen verre van religieus is'.11 Nieuwe lekengemeenschappen voorzagen in een uitlaatklep voor vroomheid die de ordes niet meer konden leveren.

Lekenvroomheid werd steeds intenser. Een beweging die bekend is geworden als de Moderne Devotie (in het Latijn Devotio Moderna) verspreidde zich eind veertiende eeuw vanuit de Nederlanden en werd invloedrijk in grote delen van Duitsland en Italië. Ze benadrukte het belang van een innerlijk leven voor zowel geestelijken als leken, met name via intensieve reflectie op het lijden van Jezus, stond een spiritueler priesterschap voor en bekritiseerde het idee dat puur externe handelingen tot verlossing kunnen leiden. De bekendste literaire productie van de beweging is Thomas a Kempis' ("j" 1471) Over de navolging van Christus {De imitatione Christi), en de spirituele idealen ervan worden gereflecteerd in schilderijen waarin tijdgenoten deelnemen aan scènes uit het leven van Jezus, met name het geboortefeest en het passieverhaal. Lekengemeenschappen ontstonden onder invloed ervan, en een daarvan, de Zusters en Broeders des Gemenen Levens, had een sterke invloed op de opvoeding van de strenge Nederlandse paus Adrianus vi (15221523). Er was ook een tegenstroom aan het ontstaan tegen de theologie en filosofie die al zo lang werden onderwezen aan de universiteiten van West-Europa. De dominante scholastiek van Thomas van Aquino (1225-1274) en Duns Scotus (1266-1308) lag onder vuur vanwege de dogmatische zekerheden en mechanische methodes van argumenteren, die uit de mode waren in een periode waarin innerlijke spiritualiteit en intellectuele groei werden nagestreefd. Herontdekking van de Klassieke Oudheid leidde ook tot hernieuwde interesse in vroegchristelijke auteurs. Bernard van Clairvaux was, in het bijzonder vanwege zijn kritiek op het pauselijk hof, van invloed op Luther, maar SintAugustinus 430) was dat nog meer.12 Hij was een van de vele schrijvers die baat hadden bij de geboorte van de boekdrukkunst: na 1470 werden er vele edities van zijn werk herdrukt voor een groeiend lezerspubliek. Zijn ideeën over de onverdiende aard van het rechtvaardig zijn voor God als enige vereiste voor verlossing, ondermijnden de dominante nadruk die de kerk aan het einde van de Middeleeuwen legde op het belang van goede werken en het voorzien in hulpmiddelen zoals aflaten, begenadigingen en bedelingen om zonden mee kwijt te schelden die volgens de augustijners zonder genade onuitwisbaar waren. Dit leidde Luther, die ook werd beïnvloed door de geschriften van Paulus, met name zijn Brief aan de Romeinen, tot zijn overtuiging dat rechtvaardiging, dat wil zeggen verlossing, kon worden bereikt via enkel het geloof zelf.

De zoektocht naar hervorming en een heropleving van een religieus leven was geen fenomeen dat zich enkel in Noord-Europa afspeelde. De nieuwe vroomheid leidde in meerdere Italiaanse steden, waaronder Rome, tot het vormen van oratoria, groepen die grotendeels uit aristocraten bestonden en die samenkwamen om te bidden. In deze decennia werden tevens nieuwe religieuze ordes als de theatijnen (1524), kapucijners (1528) en barnabieten (1530) voor mannen en de ursulinen (1535) voor vrouwen gesticht, maar die werden toen ze net bestonden verdacht van protestantse neigingen of het zoeken naar directe 'verlichting' van de Heilige Geest in ongehoorzaamheid aan de autoritaire structuren en sacramentele gebruiken van de kerk. Zo werd een van de stichters van de orde van barnabieten, Sint-Antonius Zaccaria (die in 1897 heilig werd verklaard) tweemaal onderzocht op ketterij, evenals gravin Ludovica Torelli, de beschermvrouwe van deze nieuwe orde.13 Dat was een teken voor wat nog komen zou, nu de leiders van de kerk zich zorgen maakten over lekenenthousiasme dat niet werd gereguleerd door de clerus en over extremen van hervormingslust in de religieuze ordes die autoriteit bekritiseerden.

Met name belangrijk onder de nieuwe ordes in het midden van de zestiende eeuw was de Sociëteit van Jezus, de jezuïetenorde. Deze werd in 1539 gesticht door de Baskische edelman Ignatius van Loyola (1491-1556), en ontwikkelde zich uit een groep van zes discipelen in Parijs die zijn spirituele oefeningen volgden en die beloofden óf naar Palestina te gaan om te proberen moslims te bekeren, óf in dienst van de paus te treden. Paulus 111 verklaarde de orde op 27 september 1540 tot gemeenschap voor 'propagatie van het geloof', waarvan de volledig geprofeste leden een 'Vierde Gelofte' moesten afleggen, die 'jezuïeten beschikbaar voor pauselijke missies' maakte, naast de gebruikelijke drie geloften van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid.^ Twee van de oorspronkelijke zes leden bevonden zich onder de meest uitgesproken verdedigers van pauselijke autoriteit tijdens het Concilie van Trente, en in de jaren 1580 werden de jezuïeten 'zwarte ruiters van de paus' genoemd.

We hebben gezien hoe het pausdom ten tijde van Alexander vi en Julius 11 werd bekritiseerd. Erasmus veroordeelde dergelijke pausen en hun curie openlijk in zijn Lof der zotheid:

Zelfs een korreltje van dat zout, waarvan Christus melding maakt [zou genoeg zijn om hen te ontdoen van] zo veel schatten, zo veel eerbewijzen, zo veel heerschappij, zo veel overwinningen, zo veel ambten, zo veel dispensaties, zo veel inkomsten, zo veel aflaten, zo veel paarden, muilezels, wachters, zo veel genietingen. [...] In hun plaats zal zij (de wijsheid) vigiliën, vasten, tranen, toespraken, preken, studie, zuchten en duizenden dergelijke ellenden invoeren. Maar men moet niet over het hoofd zien, dat zo veel schrijvers, zo veel kopiisten, zo veel snelschrijvers, zo veel advocaten, zo veel promotors, zo veel secretarissen, zo veel muilezeldrijvers, zo veel paardenknechten, zo veel wisselaars, zo veel koppelaars [...] honger zouden moeten lijden.15

 

De katholieke reformatie

 

Het feit dat de kritiek van de protestantse hervormers zich zo concentreerde op het toenmalige pauselijk leiderschap binnen de kerk leidde ertoe dat degenen die tegen die hervormingen waren dat leiderschap juist verdedigden. Het pausdom werd door één stroming binnen de kerk gewaardeerd en verheerlijkt terwijl het door een ander kamp werd verafschuwd, en naarmate de meningen verhardden en de scheur onherroepelijk werd, werden de geschriften over de autoriteit van de houder van het pauselijk ambt demonstratiever. Zo zei bisschop Tommasso Campeggi, zoon van een kardinaal en broer van een andere, in zijn De Auctoritate et Protestate Romani Pontificis in Ecclesia Dei (Over de autoriteit en macht van de paus van Rome in de kerk van God) tegen Paulus iv:

Als gevolg van waarheid, genade en rechtvaardigheid heeft de rechterhand van de Heer u op wonderbaarlijke wijze leiding gegeven, o Paulus, beste en grootste der pausen. Zijn rechtvaardigheid en oordeel bereidden uw stoel voor. De Heer is u voorgegaan in zegeningen en heeft de kroon van kostbare juwelen op uw hoofd geplaatst. De Heer heeft u gekleed in de gewaden van verlossing, en Hij heeft u omgeven met de mantel der rechtvaardigheid; Hij heeft u als een bruid getooid met een kroon en als echtgenoot opgeschikt met Zijn juwelen.

Maar niet iedereen wilde zo ver gaan als Campeggi als het aankwam op het toeschrijven van onbeperkt gezag aan de paus.

Meerdere kardinalen in de eerste helft van de zestiende eeuw wilden bepaalde oude zekerheden ter discussie stellen. Onder hen bevond zich de inquisiteur van Luther, kardinaal Thomas Cajetan, die toegewijd voorstander van de paus was, maar die tevens van mening was dat scheiding toegestaan zou moeten worden, die twijfelde aan het materiële bestaan van de hel en die voorstander was van een liturgie in lekentaal. Andere kardinalen wilden een grotere rol in de leiding van de kerk spelen en vonden dat de paus afhankelijker moest zijn van hun advies en toestemming. Men begon weer over het college als senaat van de kerk te spreken, maar de invloed van de kardinalen werd ingeperkt door een dramatische toename in hun aantal.1? In 1517 zwoer een verbitterde kardinaal Alfonso Petrucci (1491-1517) samen met een arts van de paus om Leo x te vergiftigen. Toen er indiscrete brieven werden onderschept, werd hij gevangengenomen in het Castel Sant'Angelo. Hij bekende en werd gewurgd, maar Leo vermoedde dat er andere kardinalen bij waren betrokken, waarop hij een ongekend aantal van achtendertig nieuwe kardinalen aanstelde, een aantal dat tot 1946 in geen enkel consistorie zou worden geëvenaard. Hiermee werd het college meer dan twee keer zo groot, wat het altijd «ou blijven. Onder Sixtus v (1585-1590) diende een maximum van zeventig kardinalen, dat pas overtroffen zou worden in 1959. Andere ontwikkelingen, zoals het aanstellen van individuele kardinalen die moesten dienen als beschermheren van de belangen van de staten die aan Rome gehoorzaamden, leidden ook regelmatig tot verdeeldheid onder de leden van het heilig college, zoals het nu bekend begon te worden, en tot beperking van de mate waarin ze mochten meewerken, waardoor het pauselijk absolutisme toenam. Het grotere gezag van de hogere katholieke leiders gaf hun ook meer invloed bij het aanwij zen van nieuwe kardinalen uit hun eigen gelederen, waardoor de politieke verdeeldheid binnen het college groter werd. Toen Sixtus v in 1588 vijftien congregaties instelde, die functioneerden als gespecialiseerde clerus waaraan in Rome woonachtige kardinalen werden toegewezen, werd de scheur nog groter. Partijen en facties binnen de groep kardinalen werden steeds gewoner, met name toen een reeks korte pontificaten in de zestiende eeuw leidde tot duidelijk afgebakende groepen van kardinalen die door de verscheidene pausen waren aangesteld en die over het algemeen na diens dood trouw bleven aan zijn familie en die tijdens conclaven over het algemeen eensgezind optraden.

Deze tendens binnen het college zich te verdelen in dergelijke politieke of familiegeoriënteerde facties werd versterkt door het formaliseren van de rol van kardinaal-nepoot. Grootschalig nepotisme was sinds het einde van de dertiende eeuw wijdverspreid. Het was van het midden van de zestiende eeuw tot de gewoonte werd afgeschaft door Innocentius xn (1691-1700) gangbaar dat de eerste kardinaal die door de paus werd aangesteld een nauw familielid van hem was, gewoonlijk een neefje, dat de officiële titel 'kardinaal-nepoot' kreeg. De dagelijkse gang van zaken van het pausdom liep gewoonlijk via hem, en vragen om een beslissing werden het eerst aan hem gesteld. Een of twee lekenneven kregen normaal gesproken het commando over het pauselijk leger en de leiding over het Castel Sant'Angelo, in tijden van gevaar het toevluchtsoord van de paus en de plaats waar zijn vijanden werden gevangengenomen.

Dit systeem werd ontworpen voor iemand die niet in staat was het uit te voeren. In 1550 resulteerde een lang en verbitterd conclaaf in de verkiezing van een compromiskandidaat, Julius 111 (1550-1555). Hij was eerder in zijn carrière erg gecharmeerd geraakt van een Napolitaans zwervertje genaamd Innocenzo en haalde zijn broer over hem te adopteren. Innocenzo was op zijn achttiende Julius' eerst benoemde kardinaal, waardoor alle pauselijkdiplomatieke en administratieve zaken eerst bij Innocenzo terechtkwamen. Hij bleek uitermate incompetent, maar Julius bleef hem zo trouw dat er een nieuwe functie, die van staatssecretaris, moest worden gecreëerd om een andere kardinaal zijn werk uit te kunnen laten voeren. Deze titel werd onder Paulus iv (1555-1559) samengevoegd met die van kardinaal-nepoot. Innocenzo, die altijd de rang van kardinaal bleef behouden, werd beschuldigd van twee moorden en twee verkrachtingen en bracht tot zijn dood in 1577 een aantal jaren als kloostergevangene door.

Hij was niet het enige voorbeeld dat herinnerde aan het leven aan de curie aan het einde van de vijftiende eeuw. Sommige erg oude kardinalen uit die periode leefden nog. Onder hen bevond zich Alessandro Farnese, geboren in 1468, wiens zus de laatste minnares van Alexander vi was geweest. Alexander maakte Farnese in 1493 kardinaal, waarna hij de bijnaam 'de petticoatkardinaal' kreeg. Net als zijn weldoener had hij een dochter en drie eigen zoons, van wie er één, evenals een kleinzoon, tot kardinaal werden gemaakt toen Farnese tot Paulus 111 (1534-1549) werd verkozen. Hij behield altijd zijn affectie voor de familie Borgia, en stuurde in 1537 een kardinaalshoed naar Alexanders dertienjarige achterachterkleinzoon in Spanje (die stierf tijdens het bezoek van het pauselijk gezantschap dat de hoed presenteerde).19 Hij volgde hun precedent in het vervreemden van pauselijk territorium om een staat voor zijn familie te creëren en installeerde zijn zoon Pierluigi (die in 1549 werd vermoord) in 1545 als hertog van Parma en Piacenza. Hij was degene die Michelangelo opdracht gaf het plafond van de Sixtijnse Kapel te beschilderen, boven het altaar Het Laatste Avondmaal af te beelden, het Campidoglio (het plein op de Capitolijn en voormalige zetel van de regering in Rome) opnieuw vorm te geven, en het grootste van alle grootse paleizen in de stad, het Palazzo Farnese, te ontwerpen.

Paulus in was beroemd om de uitgebreide liturgische ceremonies die hij ontwikkelde en om het feit dat hij in 1536 het Romeinse carnaval nieuw leven inblies. Dit publieke spektakel en populaire vermaak, samen met zijn bouwen decoratieve programma's, waren onderdeel van een plan om de uniciteit van Rome te vergroten en nadruk te leggen op het sacrale karakter van de stad.20 Hij maakte nadat een vloot Turken in 1535 de mond van de Tiber binnenvoer tevens plannen om de stad opnieuw te fortificeren, maar dat was een te dure onderneming. Hoewel Paulus 111 de laatste renaissancepaus is, initieerde hij tevens een nieuwe fase in de pauselijke geschiedenis door tot de katholieke reformatie over te gaan.

De term is een belangrijke, aangezien hij aangeeft dat wat over het algemeen de Contrareformatie wordt genoemd niet enkel een reactie was op de kritiek van lutheranen en calvinisten, maar in plaats daarvan een oprechte beweging die hervorming van de kerk van binnenuit voorstond, en een met wortels die dieper lagen dan die van de protestantse reformatie van 1517.22

Het grootste probleem bij het invoeren van een dergelijk programma van internevernieuwing was de lang gevestigde overtuiging dat fundamentele hervormingen alleen kunnen worden voorgesteld door een algemene raad, die op zichzelf alleen zeggenschap had als hij was bijeengeroepen door de paus. De pausen waren sinds hun ervaring met die in Konstanz, Basel en Pisa echter extreem achterdochtig waar het concilies betrof. Keizer Karel v, hoewel persoonlijk onwrikbaar in zijn traditionele geloof, had behoefte aan religieuze overeenstemming of ten minste stabiliteit binnen de verscheidene staten in zijn rijk, vooral toen hij voor de Turkse dreiging stond gesteld. Hij en vele van de prinsen in zijn rijk waren voorstanders van een hervormingsraad, maar om die zeggenschap toe te kennen, moest die wel in keizerlijk territorium worden gehouden. Frankrijk was niet happig op een dergelijke bijeenkomst en Rome verzette zich, aangezien het vond dat een dergelijke vergadering moest worden gehouden in de kerkelijke staten of in ieder geval in Italië, zodat het concilie op gepaste wijze kon worden georganiseerd en niet uit de hand zou lopen, zoals met de voorgaande door de keizer geïnitieerde vergaderingen het geval was geweest. Pogingen om in 1537 te Mantua en in 1538 te Vicenza een vergadering te beleggen, mislukten toen vertegenwoordigers uit Duitsland weigerden die bij te wonen. Een oplossing werd gevonden door voor te stellen de raad in Trente bijeen te laten komen, dat zowel in Italië lag als in het keizerlijk territorium. Een eerste bijeenkomst daar in 1542 mislukte omdat de Fransen weigerden te komen, maar het Concilie van Trente, de langste bijeenkomst van haar soort in de geschiedenis van de kerk, opende er in december 1545. Aanvankelijk was de opkomst gering, met maar vijf kardinalen en dertig bisschoppen, maar toen in 1562-1563 de derde zitting werd gehouden, waren daar meer dan tweehonderd bisschoppen aanwezig, waardoor het niet eenvoudig was de vergadering in de hand te houden. Het evenement was afhankelijk van de deelnemers, en ook hier speelde Paulus iii een belangrijke rol. Hij stelde tijdens zijn loopbaan als paus zevenentwintig nieuwe kardinalen in twaalf consistories aan, van wie er vier later paus zouden worden.2' Zoals nu standaard was, waren veel van deze kardinalen door de keizer (die tevens koning van Spanje was) of door de koning van Frankrijk genomineerd, maar onder hen bevond zich ook een groep hervormers die nauw betrokken was bij de nieuwe kloosterordes en het Oratorium van de Goddelijke Liefde in Rome, dat in 1516 werd gesticht. Onder de belangrijkste ordes bevond zich een groep die bekendstond als de spiritualen. De orde had vooraanstaande leden als de Venetiaanse aristocraat Gasparo Contarini (1483-1542), de Engelse edelman Reginald Pole (1500-1558, die een neef van koning Henry vin was), Jacopodo Sadoleto ("j" 1547), Marcello Cervini (de toekomstige Marcellus 11) en Gianpietro Carafa, die Paulus iv werd en een van de stichters van de orde van theatijnen was. Aan hen gelieerd waren de Napolitaanse dichteres Vittoria Colonna (1490-1547?), een vriendin van Michelangelo, en de non Giulia Gonzaga, hertogin van Fondi ("j" 1566). Paulus m droeg deze groep kardinalen in 1536 op een rapport te schrijven, dat het jaar daarop verscheen. Het droeg de titel Concilium de Emenden- da Ecclesia (Advies over de hervorming van de kerk) en was een blauwdruk voor verregaande institutionele en theologische veranderingen, waarin de nadruk werd gelegd op de noodzaak voor een goed opgeleide clerus die heldere morele leiding aan leken moest geven. Tevens werd voorgesteld de hoeveelheid curiepersoneel in te krimpen en wanpraktijken aan banden te leggen. Bovenal moesten inspiratie, leiding en het goede voorbeeld van de top komen, in de hoop dat, zoals ze tegen de paus zeiden, 'we de kerk van God onder uw leiding gezuiverd zullen zien en schoon als een duif'.24 Paulus 111 was echter onzeker hoe ver hij de hervormingen moest laten gaan, en er ontstonden meningsverschillen over het beleid van verzoening en confrontatie dat men moest voeren ten aanzien van de protestanten.

Meerdere van de kardinalen die verantwoordelijk waren voor de Emenden- da Ecclesia waren in hun leeswerk en discussies naar een idee van rechtvaardiging via het geloof gekomen dat erg deed denken aan dat van Luther, maar dan zonder zijn verwerping van pauselijk primaatschap of zijn vermindering van de zeven sacramenten van de kerk naar twee - de doop en de eucharistie - waarover hij van mening was dat ze als enige door de Heilige Schrift werden toegestaan. Deze overeenkomst in overtuiging zette de intellectueel invloedrijkste van de spiritualen, kardinaal Contarini, in Regensburg in 1541 aan tot discussies met leidinggevende lutheranen. Hoewel er een formule over rechtvaardiging via het geloof werd overeengekomen, kon men het niet eens worden over het vraagstuk van de sacramenten en werd de bijeenkomst in verdeeldheid ontbonden. Dat gaf degenen die geen compromissen wilden sluiten meer invloed bij de paus.

Kardinaal Carafa, wiens angst voor ketterij hem nu had losgemaakt van zijn eerdere sympathieën, haalde de paus in 1542 over de slapende inquisitie nieuw leven in te blazen. Hij stelde zichzelf en vijf andere kardinalen als inquisiteurs voor om zo te proberen met geweld de verspreiding van lutherse en calvinistische ideeën tegen te gaan. Carafa verklaarde later dat hij vrijwillig het hout zou sprokkelen om zijn eigen vader op de brandstapel te zetten als bleek dat hij een ketter zou zijn. Met gezag om te arresteren, beslag te leggen en te executeren, dat alleen kon worden ingetrokken door de paus zelf, beperkte de nieuwe Roomse inquisitie zich tot delen van Italië, aangezien andere staten, waaronder het door Spanje geregeerde Sicilië en Napels, niet toestonden dat een pauselijk instituut onafhankelijk binnen hun grenzen opereerde. Er werden tussen 1542 en 1555 door de Roomse inquisitie slechts ongeveer tien mensen terechtgesteld voor ketterij, hoewel het er meer werden onder Paulus ^(1555-1559) en met name onder Piusv(i566-i572).25

Deze verharding van meningen markeerde niet het eind van een zoektocht naar compromissen. Toen het Concilie van Trente in 1545 bijeenkwam, bevonden zich onder de mensen die waren gestuurd om er leiding aan te geven kardinalen Pole en Cervini, die beiden hadden bijgedragen aan de Emen- denda Ecclesia. Pole reisde incognito aangezien hij vreesde voor moordenaars die zouden kunnen worden gestuurd door Henry vin, die Poles moeder en oudere broer al om het leven had laten brengen uit wraak voor de verwerping van het nieuwe religieuze beleid van de koning die Pole hadgepubliceerd.26

Lutherse vertegenwoordigers werden op de vergadering verwacht, maar kwamen niet.

Karel v had gehoopt dat er tijdens de raad disciplinaire kwesties besproken konden worden voordat men over de controversiëlere doctrinaire zou beginnen, maar Paulus 111 stond erop dat de volgorde werd omgedraaid. Tijdens het concilie zelf werd een compromis bereikt, waar om en om doctrinaire en disciplinaire onderwerpen werden behandeld. Hoe dan ook, de afgevaardigden, bijna allemaal Italianen, en hun vele theologische adviseurs, bleken bijna zonder uitzondering conservatiever dan hun leidinggevenden. Ze gebruikten een van de allereerste rechtvaardigingen voor pauselijke autoriteit en verordineerden dat de waarheid in zowel de Heilige Schrift als in de traditie sinds de apostelen was geopenbaard. Ze beslisten verder dat het Vulgaat, de Latijnse bijbelvertaling die grotendeels werd vervaardigd door Sint-Hiëro-nymus (I 419), waar en gezaghebbend was, ondanks recente kritiek op de tekst. Zelfs de formule over rechtvaardiging die Contarini in Regensburg met de lutheranen was overeengekomen, werd verworpen ten gunste van een formule, die een combinatie van geloof en werken voorstelde. Ruzie hierover leidde ertoe dat Pole in december 1546 een zenuwinzinking kreeg. De gevaren van dergelijke concilies vanuit het perspectief van de paus werden gerealiseerd in de decreten van Trente, die verordineerden dat bisschoppen in hun bisdommen moesten resideren en die de vermeerdering van beneficies verboden. Er was geen ruimte voor pauselijke vrijstelling van deze voorwaarden, wat nogal een probleem was, aangezien tachtig tot honderd senior-ambtenaren een permanente aanstelling in de curie hadden, die werden betaald door de bisdommen waarvan ze in naam bisschop waren. Het aannemen van geld om meerdere prebenden te kunnen houden was een andere zeer belangrijke financiële strategie. Paulus 111 gebruikte in 1547 een zogenaamde tyfusuitbraak in Trente om de raad in het gareel te krijgen en zijn legaties op te kunnen dragen de vergadering te verplaatsen naar Bologna, in de kerkelijke staten. Veertien keizerlijke bisschoppen, gesteund door Karel v, weigerden te gaan, en men accepteerde uiteindelijk dat de delegaties in Bologna wel mochten vergaderen, maar geen decreten mochten uitvaardigen. Het was niet verrassend dat de paus in februari 1548 de gehele raad ontbond. Het lange en verbitterde conclaaf dat in november 1549 begon en tot februari 1550 duurde was het product van politieke verdeeldheid in het college, met facties van kardinalen die óf Franse, óf keizerlijke belangen steunden, en weigerden een kandidaat te accepteren die werd voorgedragen door hun tegenstanders. Theologische kwesties die voortkwamen uit pogingen met de protestanten te onderhandelen voegden nog een dimensie aan het conflict toe. Pole, die sterk tegen bemoeienis van seculiere leiders had geargumenteerd, werd door Carafa tot ketter verklaard toen het ernaar uit begon te zien dat Pole zou worden verkozen. Zoals de Venetiaanse ambassadeur opmerkte, gaven de bookmakers uit Rome hem ondertussen de grootste kans op het pausschap.27 De keizer vond hem een acceptabele kandidaat, maar hij verloor zijn kans toen werd geweigerd hem midden in de nacht per adorationem door zijn medestanders te laten uitroepen. Tijdens het stemmen de volgende dag kwam hij één stem tekort, en de aankomst van meer Franse kardinalen in Rome deed hem de strijd verliezen.

Het conclaaf, dat Pole 'een komedie, of nee, een tragedie' noemde, werd gekenmerkt door een flagrante veronachtzaming van de regels. De kardinalen werden vergezeld door hun koks en barbiers en hun leken-en klerikale adviseurs ( conclavisti) , die als tussenpersonen naar de buitenwereld fungeerden. Meerdere conclavisti schreven over de conclaven waaraan ze hadden deelgenomen of waarover ze uitgebreide informatie hadden verstrekt voor hun werkgevers. Er zijn maar weinig van die geschriften gepubliceerd, maar ze zijn de belangrijkste bron van informatie over deze bijeenkomsten. De facties organiseerden feesten om stemmen mee te winnen, en de keizerlijk ambassadeur klom op het dak van de Sixtijnse Kapel om de verkiezing te bespreken met kardinalen die hem steunden. De stank van de riolen en duizenden kaarsen was uiteindelijk zo overweldigend dat het blok van kardinalen dat trouw was aan de familie Farnese van Paulus m met de pro-Franse factie overeenkwam Giovanni Maria Ciocchi del Monte te verkiezen, die in ere van Julius n, wiens kamerheer hij was geweest, de naam Julius m (15501555) aannam.28

De nieuwe paus liet onder druk van Karel v in 1551 het Concilie van Trente opnieuw bijeenkomen, ondanks tegenwerpingen van Hendrik n van Frank-rijk. Lutherse en calvinistische vertegenwoordigers werden uitgenodigd, maar wilden alleen komen als de kwesties van de Heilige Schrift en traditie opnieöw werden besproken. Het concilie vaardigde decreten uit over transsubstantiatie en de ware aanwezigheid in de eucharistie, maar stelde het uit om te spreken over tweeledige communie: via gewijde wijn en gewijd brood, die aan lekenkerkgangers werden gegeven. Duitse protestanten wilden dat onderwerp al heel lang bespreken, en het concilie hoopte dat ze nu zouden komen om dat te doen. Een opstand van Duitse prinsen tegen Karel v en angst dat het leger van de lutherse hertog Maurits van Saksen de stad naderde leidde ertoe dat de vergadering in de zomer van 1552 werd geschorst. Een van de leidinggevende spiritualen-kardinalen, wetenschapper en voormalig kardinaal-bibliothecaris Marcello Cervini, werd tijdens een kort maar verhit conclaaf in april 1555 tot Marcellus 11 verkozen. Hij behield net als Adrianus vi zijn eigen naam, en zou net als Johannes Paulus 1 in 1978 grote verandering in het pausdom bewerkstelligen. Hij sneed in de kosten voor zijn kroning, plande bezuinigingen aan het pauselijk hof en begon met het opstellen van een hervormend decreet. Hij was criticus van nepotisme onder zijn voorganger en instrueerde zijn familieleden niet naar Rome te komen. De parallel met Johannes Paulus i gaat zo ver dat beiden binnen een maand na hun verkiezing stierven. Het is heel toepasselijk dat hun tombes onder de Sint-Pieter tegenover elkaar liggen. De premature dood van Marcellus, op zijn vierenvijftigste, was van groot belang voor de toekomstige richting van het pausdom, aangezien het conclaaf van mei 1555 tevens een hervormingsgezinde paus koos, maar van een heel andere soort: de negenenzeventigjarige inquisiteur kardinaal Gianpietro Carafa, die de naam Paulus iv (1555-1559) aannam. Hij was streng, autoritairder dan zijn voorgangers en onverzettelijk tegen alle compromissen in kwesties van doctrine of discipline om de protestanten tegemoet te komen. Er werd over hem gezegd dat hij zo fel en vastberaden was dat er vonkjes van zijn voeten vlogen als hij liep. Ignatius van Loyola, stichter van de orde van jezuïeten, die in botsing met hem was gekomen toen Carafa in 1537 inquisiteur in Venetië was, verklaarde: 'Ieder bot in mijn lichaam trilt bij het horen van het nieuws' van Carafa's verkiezing.29 Zijn enige zwakte was nepotisme: hij had overmatig vertrouwen in zijn twee neefjes, van wie hij er een tot kardinaal-staatssecretaris maakte terwijl de andere een hertogdom kreeg. Ze haalden hem over tot een desastreuze overeenkomst met Frankrijk en veroorzaakten een militaire nederlaag tegen Spanje. Paulus' aversie tegen het huis Habsburg in combinatie met zijn wantrouwen jegens concilies maakten dat hij weigerde het Concilie van Trente opnieuw bijeen te laten komen. In plaats daarvan stelde hij een hervormende commissie van zestig bisschoppen in Rome samen, die onder onmiddellijke supervisie van de paus werkte. Hij autoriseerde in 1557 publicatie van de eerste index van verboden boeken door de Heilige Congregatie van de inquisitie, de Index Librorum Prohibitum, die van toepassing was op de gehele kerk; er waren eerder al plaatselijke equivalenten uitgegeven in de Nederlanden (1529), Venetië (1543) en Parijs (1551). Het was een lijst van (delen van) werken die katholieken niet mochten lezen. Bezit van dergelijke werken was zondig en de Index adviseerde hoe ze konden worden aangepast. Dat veroorzaakte diepe verontwaardiging, maar ook spot, aangezien er meerdere klassiekers uit de Italiaanse letterkunde op de lijst stonden, zoals het werk van Dante. Toch werden er in één dag in Venetië meer dan 10.000 boeken die op de Index stonden verbrandt0

De antipathie van Paulus iv tegen het huis Habsburg en zijn twijfels over de orthodoxie van zijn voormalige vrienden onder de spiritualen leidden ertoe dat hij onenigheid kreeg met koningin Maria 1 (1553-1558) van Engeland, die met Filips 1 van Spanje was getrouwd, en haar aartsbisschop van Canterbury, kardinaal Pole, die het koninkrijk samen net weer trouw aan Rome hadden gemaakt. Hij trok in 1557 Poles benoeming tot pauselijk gezant in en wachtte op zijn terugkomst om hem aan de inquisitie te kunnen onderwerpen. Een andere liberale kardinaal, Giovanni Girolamo Morone, werd ervan beschuldigd luthers te zijn. Hij werd van zijn functie ontdaan en in datzelfde jaar in het Castel Sant'Angelo opgesloten. Pole bereidde een lang document voor om hem te verdedigen, maar was zo verstandig om tot zijn dood in 1558, twee dagen na die van de koningin, in Engeland te blijven. De impopulariteit van de onderdrukkende maatregelen die door Paulus iv werden genomen, waaronder het onderbrengen van de joden in een getto, leidde na zijn dood op 18 augustus 1559 tot een gewelddadige opstand in de stad. Het hoofdkwartier van de Roomse inquisitie, dat hij in 1542 persoonlijk had aangeschaft, werd met de grond gelijkgemaakt en de gevangenen werden vrijgelaten. Meer geïnstitutionaliseerde wraak werd op zijn twee neefjes genomen, die de paus begin 1559 wegens wanbestuur had laten ontslaan. Beiden werden nu beschuldigd van misdaden van ketterij tot moord, veroordeeld door een commissie van acht kardinalen en terechtgesteld in het Castel Sant'Angelo. Een dergelijk lot was kardinaal-nepoten nog nooit eerder overkomen, maar ze hadden dan ook heel wat belangen met voeten getreden, een oorlog verloren en, het belangrijkst van alles, de steun van hun oom verspeeld, dus stonden de achttien kardinalen die Paulus iv had gecreëerd niet achter hen.31

De nu gewoon geworden politieke complicaties leidden tot nog een lang conclaaf voordat Pius iv (1559-1565) op eerste kerstdag 1559 werd gekozen. Hij vertegenwoordigde in sommige opzichten een terugkeer naar een oudere pauselijke stijl, aangezien hij zijn bevordering dankte aan de familie Farnese, waar zijn broer was aangetrouwd, en hij was een van de laatste pausen die zelf kinderen had. Zijn kardinaal-nepoot, Carlo Borromeo (1538-1584), die in 1610 heilig verklaard zou worden, was van grote invloed op de hervormingen. De activiteiten van de inquisitie werden beperkt, en in 1564 kwam een nieuwe, minder drastische, versie van de Index uit.

Er was onenigheid over de hervormende vergadering aangezien zowel het Franse hof als keizer Ferdinand 1 (1558-1564), broer van Karel v, een geheel nieuwe raad wilde. Dan zouden alle kwesties die al waren besproken opnieuw op de agenda kunnen worden gezet, wat door de protestanten werd geëist. Calvinisme en lutheranisme groeiden gestaag in zowel Frankrijk als het rijk. De overeenstemming die in 1548 te Augsburg was bereikt, liet elke staat de religieuze overtuiging van de vorst volgen, maar in Frankrijk, dat nu werd geregeerd door Catharina de' Medici, werd de politiek gedomineerd door het steeds groter wordende conflict tussen katholieke en protestantse facties, wat uiteindelijk in 1562 tot een burgeroorlog zou leiden. Religieuze verzoening werd dus in beide staten als essentieel voor politieke stabiliteit gezien. Het was Filips n van Spanje (1556-1598) die deze pogingen verijdelde en ervoor zorgde dat het Concilie van Trente weer bijeenkwam. Zijn perspectief was anders dan dat van zijn oom, de keizer, aangezien de weinige protestanten in Spanje meedogenloos werden vervolgd door de inquisitie, met name nadat een groep in 1559 in de koninklijke hoofdstad Valladolid werd aangetroffen en tot de brandstapel werd veroordeeld. Nog veel meer bisschoppen, met name uit Spanje, woonden deze derde fase van het concilie bij. Aangezien er sinds 1552 geen hervormingen meer waren geweest, was er meer kritiek op het pausdom. De superioriteit van een algemene raad boven die van de paus werd nogmaals verkondigd, maar ook vurig betwist, met name door de Italianen.'2

De eis dat diocesane bisschoppen in hun eigen bisdom moesten resideren werd bekrachtigd, waardoor er zo veel verdeeldheid ontstond dat de raad op het randje van instorten leek te balanceren. Enkel de aanstelling van de recent bevrijde kardinaal Morone als voorzitter van het concilie leidde tot een resolutie, en het decreet tegen niet-resideren werd vanaf 1564 actief toegepast in de curie, onder invloed van Carlo Borromeo en een groepje hervormende kardinalen die dezelfde mening waren toegedaan. Borromeo, die de eerste aartsbisschop van Milaan was die decennialang in zijn aartsbisdom resideerde, bracht tevens de voorschriften van het Concilie van Trente in praktijk dat bisschoppen frequent moesten preken, intensief toezicht moesten houden op hun clerus en de kloosters in hun bisdom, en regelmatig provinciale synodes moesten organiseren. Zijn neef Mark Sittich von Hohenems, kardinaal Altemps (1533-1595), voerde een vergelijkbaar programma in het bisdom Konstanz in, wat een ander lid van de groep, kardinaal Paleotti (15221597), in Bologna deed.33

De decreten van het concilie werden op 26 januari 1564 formeel bevestigd door paus Pius iv en werden in gedrukte vorm in circulatie gebracht, hoewel alle documenten en debatten pas in de twintigste eeuw volledig zouden worden gepubliceerd.34 Buiten Italië was circulatie van de decreten afhankelijk van de seculiere machthebbers. De koningen van Spanje en Frankrijk weigerden het recht op te geven hun eigen bisschoppen aan te wijzen. Spanje ontving in 1564 alle decreten van Trente, maar ze konden daar alleen met koninklijke toestemming worden toegepast. In Frankrijk werden de decreten toegelaten door enkele regionale synodes van bisschoppen, maar de gehele kerk van het koninkrijk stemde er pas in 1615 mee in. Zo zou keizer Maximiliaan n (1564-1576), die de harmonie tussen de katholieke en protestantse prinsen moest bewaren, de conciliaire decreten ook niet automatisch aannemen.35

Pius iv vaardigde onder invloed van zijn neefje Carlo Borromeo in 15611562 een reeks decreten uit die van invloed waren op de meeste administratieve afdelingen binnen de curie. Men loste het probleem van betaling van de pauselijke bureaucratie nu de inkomsten niet meer uit bisdommen buiten Rome mochten worden getrokken op door de belastingen in de kerkelijke staten te verhogen, maar dat zorgde voor aanzienlijk verzet en grote onrust. Kardinaal Borromeo en zijn groep stelden tijdens het conclaaf van januari 1566 de verkiezing van de extreem ascetische Michele Ghisleri veilig. Hij was voormalig herder, dominicaans monnik en universitair docent theologie. Hij was in 1557 door Paulus iv tot grootinquisiteur benoemd, aan wiens herinnering hij trouw bleef, maar hij nam de naam Pius v (1566-1572) aan als teken van goede wil naar Borromeo en de kardinalen van Pius iv. Hij stelde zijn eigen kardinaal-nepoot aan, maar was verder een fel tegenstander van nepotisme. Zo stelde hij een bul op die vervreemding van welk deel dan ook van de kerkelijke staten verbood om zo te voorkomen dat zijn opvolgers hun familieleden op die manier zouden bevoordelen. Controversiëler waren zijn beslissingen de familie Carafa te rehabiliteren en de auteur van een satire over wijlen Paulus iv te laten executeren. Hij overwoog zelfs het inquisitoriale proces tegen kardinaal Morone opnieuw in te stellen en de beelden uit de Klassieke Oudheid die sinds het midden van de vijftiende eeuw door het Vaticaan waren verzameld te laten vernietigen, maar het lukte de kardinalen hem dat plan op te laten geven.

Tijdens zijn pontificaat werden de catechismus (1566), het brevier (1568) en het misboek (1570) gereviseerd, waarmee projecten werden afgesloten die het concilie aan de paus had verzocht uit te voeren toen het in 1563 werd ontbonden. Pius v deelde het enthousiasme van Paulus iv voor de inquisitie, en stelde een nieuw hoofdkwartier in ter vervanging van het pand dat in 1559 was vernietigd, een gebeurtenis waarover men dacht dat ze de 'noordelijke ketters' sterker had gemaakt.37 In 1564 was er een nieuwe Index verschenen, en Pius v stelde in 1571 een permanente Congregatie van de Index samen om hem regelmatig bij te werken en de uitvoer ervan te overzien. Hij vaardigde ook decreten uit met nieuwe of zwaardere straffen voor sodomie, blasfemie en klerikaal concubinaat, en wilde voor overspel de doodstraf opleggen, maar dat werd hem uit zijn hoofd gepraat. Hij verbande prostituees uit Rome, dat al lang de reputatie had de 'Europese hoofdstad van de prostitutie' te zijn (die bekendstond als 'de Franse zonde') en hief belasting op de rijtuigen en juwelen van edellieden. Zijn bul Regnans in Excelsis (Regeren in de hemel) uit 1570, waarin hij koningin Elizabeth 1 van Engeland excommuniceerde en katholieken bevrijdde van hun trouw aan haar was geheel in de lijn met de confronterende aanpak die de Heilige Stoel nu aannam jegens het protestantisme, maar creëerde ernstige problemen voor de Engelse katholieken, wier politieke en religieuze loyaliteit twee kanten op werd getrokken. Ze werden tevens onderwerp van nu schijnbaar gerechtvaardigde verdenking door de koninklijke regering, en katholieke priesters werden vervolgd als verraders. Velen van hen werden gemarteld en terechtgesteld. In 1571 loste een angst op die al heel lang leefde, toen na het opstellen van een Heilig Verbond tussen de paus, Spanje en Venetië de geallieerde vloot de Turken beslissend versloeg tijdens de slag bij Lepanto op 7 oktober. Het verhaal deed de ronde dat Pius v het tijdstip, de dag en het resultaat van de gebeurtenis had voorspeld, wat een van de wonderen werd die zijn canonisatie in 1712 steunden (het andere was de wonderbaarlijke levering van een voorraad tarwe aan een klooster van dominicaanse nonnen in Prato) .39 Hij vierde in 1572 de overwinning in Lepanto door op 7 oktober het nieuwe liturgische feest van de Heilige Maagd Maria van de Rozenkrans op de kalender te plaatsen . Het pausdom had tussen het tijdperk van Pius v en dat van Paulus 111 enorme veranderingen doorgemaakt, die werden gesymboliseerd door, maar die niet ontstonden tijdens, het Concilie van Trente, dat constant met diep wantrouwen door Rome was gevolgd. Uiteindelijk was de uitkomst van het concilie min of meer wat één partij binnen de kerk wilde. Een humanere en liberalere groepering had tijdens het proces gefaald voet aan de grond te krijgen, en de mogelijkheden die ze vertegenwoordigde gingen verloren. Er kunnen parallellen worden getrokken met het Tweede Vaticaans Concilie van 19621965 en de implementatie daarvan. Vanaf 1555 waren autoriteit, centralisatie, uniformiteit en controle in opkomst. Weerstand tegen verandering en oppositie tegen alles wat onorthodox was werd instinctief, waardoor de kerk schijnbaar sterker was, maar in feite slecht was aangepast om de intellectuele uitdagingen aan te gaan waarvoor ze zich zou zien gesteld in het 'tijdperk van de wetenschap'.