15
Een leider van de wereld, niet van de kerk
(1449-1513)
De 'Donatio' ter discussie
In de winter van 1439 werkte Lorenzo Valla, de Latijnse secretaris van koning Alfonso 1 van Napels, aan een nieuw boek. Daarmee wilde hij de tekst blameren waar de pauselijke heerschappij over alle eilanden van afhing, want zijn meester was tevens koning Alfonso v van Aragón en Sicilië (1416-1458), die in gevecht was met een rivaliserende pretendent op de Siciliaanse troon, die door Eugenius iv werd gesteund. Valla (i4o6/'o7-i457) was een voormalig docent aan de universiteit die ooit missionaris in China had willen worden en reeds beroemd was om zijn discussies over algemeen aanvaarde kennis. Hij had tegenover de inquisitie gestaan omdat hij zich keerde tegen het ortho-doxe standpunt dat iedere apostel had bijgedragen aan de geloofsbelijdenis die zijn naam draagt. Hij zou vervolgens de brief verwerpen die Christus aan koning Abgar van Edessa zou hebben geschreven en Sint-Augustinus van ketterij beschuldigen.
Hij was niet de eerste die de authenticiteit van de 'Constitutie van Constantijn' ontkende, waarin verondersteld werd dat keizer Constantijn 1 een schenking deed aan paus Silvester 1. Keizer Otto 111 plaatste er in de jaren 990 al vraagtekens bij en een volgeling van Arnold van Brescia had in 1152 de tekst een 'leugen en ketterse fabel' genoemd.1 De tekst was nog onlangs als apocrief bestempeld door de Duitse canonieke rechtsgeleerde Nicolaas van Cusa (1401-1464), deelnemer aan het Concilie van Basel, die in 1433 de Con- cordantia Catholica had geschreven, een omvangrijke verdediging van het keizerlijk boven het pauselijk gezag.2 Hij beweerde dat de pausen in het westen zelfs na de tij d van Constantijn ondergeschikt waren aan de keizers en dat de bewering dat het pausdom in de tijd van Karel de Grote de keizerlijke waardigheid had overgedragen 'van de Grieken op de Duitsers' niet historisch was.3
Valla gebruikte munten, inscripties en voorheen verwaarloosde historische teksten en legde met een veel gedetailleerdere historische en linguïstische analyse de vele vergissingen en tekstuele anachronismen in de 'Constitutie' bloot.4 Het enthousiasme in de Renaissance voor de herontdekking van het 'zuivere' Latijn uit de Oudheid voorzag Valla van filologisch gereedschap voor de opsporing van grammaticale vormen en woordgebruik in de tekst die pas vér na de vierde eeuw konden zijn ontstaan.'
Toch was Valla's werk niet in brede kring bekend. Zelfs in 1520 accepteerde bijvoorbeeld Henry vi 11 van Engeland nog de historiciteit van de' Donatio Constantini' en het pausdom probeerde kritiek erop te onderdrukken.6 Dit werd op de hak genomen in een anoniem gepubliceerde dialoog tussen SintPieter en paus Julius 11 (1503-1513), 'Julius uitgesloten uit de Hemel':
julius: ...ze zeggen dat een zekere Constantijn alle majesteit van zijn rijk heeft overgedragen aan de Roomse paus Silvester...
petrus: Zijn er betrouwbare verslagen van dat prachtvolle geschenk?
julius: Alleen een opmerking die bij de decretalen is inbegrepen.
petrus: Misschien is het gewoon een grap.
julius: Dat denk ik zelf ook wel eens. Welke man die een beetje bij zijn verstand is zou zo'n fantastisch mooi land afstaan, al is het aan zijn vader? Maar goed, we geloven het graag en we hebben gedreigd met het opleggen van absolute stilte aan de snuffelaars die het tegendeel proberen te bewijzen.7
Nicolaas V en het einde van het conciliarisme
Een groeiende wrijving ten tijde van Eugenius iv tussen het pausdom en de nieuwe wetenschap die in grote delen van Italië werd beoefend, veranderde in hofmakerij onder zijn opvolger, Nicolaas v (1447-1455). Hij werd geboren als Tommaso Parentucelli in 13 97, zoon van een arts. Hij was al jong wees en werkte als leraar met de kinderen van adellijke families om zijn studie in Bologna te bekostigen. Later trad hij toe tot de huishouding van de bisschop aldaar, de kartuizer Niccolö Albergati ("[ 1443). Albergati, die in 1426 tot kardinaal werd benoemd, was een toonaangevend pauselijk diplomaat die voor Eugenius iv in 1438 het Concilie van Fer-rara had voorgezeten.8 Parentucelli stond hem meer dan twintig jaar lang bij en zijn verdiensten vonden erkenning in zijn benoeming tot opvolger van Albergati in Bologna. In 1446 werd hij nogmaals beloond, ditmaal met een kardinaalshoed, vanwege zijn succes bij het helpen overhalen van de keizerlijke vergadering of rijksdag in Frankfurt tot erkenning van Eugenius iv als rechtmatig paus in plaats van Felix v. Parentucelli was een verrassende keus op het conclaaf van 1447, die grotendeels was te danken aan de noodzaak de verkiezing van een Colonnafamilielid van Martinus v te blokkeren. Hij nam de naam Nicolaas v aan (1447-1455) ter ere van zijn voormalige mentor kardinaal Albergati. Als paus legde hij een passie voor boeken en gebouwen aan de dag. Hij stelde een verzameling van twaalfhonderd manuscripten samen die de basis vromde voor de Vaticaanse bibliotheek. Even belangrijk waren zijn pogingen de stad Rome te herstellen.
Terwijl de curie elders was gevestigd, had Rome geleden onder twee eeuwen verwaarlozing en zelfs de belangrijkste kerken en monumenten waren vervallen. De stad was voor haar economisch welvaren afhankelijk van het pauselijk hof en door de afwezigheid daarvan was het aantal inwoners in de vroege vijftiende eeuw gezakt tot 20.000. De meeste mensen woonden in de ommuurde Leonijnse stad of Borgo, zoals deze ook heette, dicht bij de SintPieter en van daar langs de Tiber tot Trastevere, en er woonden nog maar een paar mensen aan de overkant van de rivier in een paar losse buurten binnen de oorspronkelijke stadsmuren. De stad was een smerige troep. Zoals Martinus v in 1425 tot zijn ongenoegen noteerde: 'Veel inwoners van Rome gooien (...) ingewanden en andere organen, koppen, poten, botten, bloed en huiden op straat, rot vlees en rotte vis, afval, uitwerpselen en allerlei stinkende en rottende kadavers.'9
In de jaren 1420 was Martinus begonnen met de restauratie van de Lateraanse Basiliek en de Sint-Pieter, maar het stadsherstel werd onderbroken toen Eugenius iv de stad uit werd gegooid. Het was dus Nicolaas v die begon met de gedaanteverwisseling van Rome en die het Vaticaans Paleis tot permanente pauselijke residentie maakte. Daar het binnen de Borgo was gelegen en het Castel Sant'Angelo omvatte, was het Vaticaan veiliger dan het nagenoeg vervallen Lateraans Paleis. Nicolaas begon het Vaticaan te fortificeren en restaureren, maar de stad bleef onrustig. In 1453 werd een moordcomplot en poging een gemeenschappelijke regering te installeren streng onderdrukt. Een slechte gezondheid en de angst voor meer samenzweringen overschaduwden zijn laatste jaren. Een van zijn plannen betrof een nieuw stratenplan in de Borgo, dat in 1450, het volgende jubeljaar, nog niet gereed was. Ondanks slecht weer en een pestuitbraak kwamen voor het eerst in honderd jaar talrijke pelgrims naar Rome. Een tragedie op de brug over de Tiber naar de Borgo, de Ponte Sant'Angelo, waarbij tweehonderd pelgrims ofwel in de stuwing werden verpletterd ofwel verdronken, leidde tot verdere verbeteringen aan de brug en de wijk. Die verbeteringen voorzagen in een bredere en veiligere toegang tot de Sint-Pieter, in 1452 het podium voor de laatste keizerlijke kroning in de stad toen Frederik in (1440-1493) door de paus werd gekroond.
Behalve dat hij boeken verzamelde, gaf Nicolaas v ook opdrachten tot het schrijven ervan en hij haalde Lorenzo Valla ertoe over Herodotus en Thucydides in het Latijn te vertalen. Dit pauselijk patronaat stond ver af van de ervaringen die de geleerde met Eugenius iv had gehad, toen hij Rome over zee moest ontvluchten om aan vervolging wegens ketterij te ontkomen en het tekent de nieuwe richting die Nicolaas v insloeg. Hij benoemde Nicolaas van Cusa, die eerder de keizerlijke oppermachtigheid verdedigde, in 1448 tot kardinaal en hielp Aeneas Sylvius Piccolomini vooruit door hem bisschop van Trieste en later van Siena te maken; hij was een prominente figuur geweest op het Concilie van Basel en tevens secretaris van tegenpaus Felix v. De neiging tot verzoening van de paus zelf vergemakkelijkte ook het einde van het schisma in 1449, toen hij Felix 1452) toestond af te treden in ruil voor een benoeming tot kardinaal. De paar overlevende kardinalen die door Felix waren benoemd, werden door Nicolaas vrijwel allemaal herbenoemd of anderszins gecompenseerd. Het is opmerkelijk dat zo veel voormalige partijgangers van het Concilie van Basel zich weer aansloten bij het pausdom en dat het enthousiasme voor het conciliarisme bijna helemaal verloren ging. Het conciliair mechanisme was echter niet alleen omslachtig gebleken, het was er ook niet in geslaagd de in brede kring geëiste hervormingen teweeg te brengen. Met steun van wereldlijke leiders slaagden nationale kerkgenootschappen er op hun beurt beter in aan de vraag te voldoen. Aangemoedigd door Karel vu vaardigde de Franse kerk bijvoorbeeld in 1438 een Pragmatische Sanctie uit, die het recht van depaus verwierp zowel ten aanzien van voorbehouden beneficiën als op het nemen van annaten, zijnde de inkomsten uit het eerste jaar van degenen die werden genomineerd.
In vroeger eeuwen zou een dergelijke verwerping van het pauselijk gezag de excommunicatie van koning en bisschoppen en de dreiging van een intejdict op het koninkrijk tot gevolg hebben gehad, maar het aanzien van het pausdom was zo sterk gedaald en de wrevel onder de geestelijkheid van de West-Europese koninkrijken zo gestegen dat de ontplooiing van zulke geestelijke sancties geen effect meer had. Deze kwetsbaarheid werd onderkend in de opleving van diplomatieke activiteit tussen de curie en de koninklijke hofhoudingen in de jaren na het einde van het Grote Schisma in 1417. Van de kant van de paus moesten er concessies worden gedaan. Onderhandelingen met de keizer en de Duitse Rijksdag leidden tot beperkingen van de pauselijke rechten en geldelijke vorderingen binnen het Roomse Rijk die vergelijkbaar waren met de eisen die de Franse geestelijkheid in 1438 had opgelegd. In 1442 accepteerde Eugenius iv ten slotte de Aragonese macht in Napels en erkende hij Alfonso i als koning.
In Engeland bestonden al wettelijke machten die beroepen op Rome beperkten en die pauselijke voorzieningen en de betaling van annaten tegenhielden, dankzij een reeks van parlementaire wetten uit de jaren 1350 en de vroege jaren 1390. Deze werden in de praktijk niet volledig toegepast en hun hoofddoel kan zijn geweest om de Engelse heersers bij hun onderhandelingen met de curie van wisselgeld te voorzien.10 De Franse koningen waren op eepzelfde manier voorzien van een krachtig wapen: het aanbod tot intrekking of de dreiging met herinstelling van de Pragmatische Sanctie van Bourges; ze gebruikten dit bij hun diplomatieke onderhandelingen met het pausdom tot diep in de zestiende eeuw. Onder die omstandigheden is het niet verbazingwekkend dat succesvolle diplomaten zoals kardinaal Albergati en 297
Aeneas Sylvius Piccolomini in die periode tot de meest geprezen en gewaardeerde dienaren van de paus werden gerekend. Bij hun vaardigheden was ook het vermogen begrepen zich in de wetenschappelijke en kunstzinnige cultuur van de toenmalige koninklijke en prinselijke hoven te begeven. Geleerden die bedreven waren in het schrijven in de nieuwe 'klassieke' stijl en die beantwoordden aan de hang naar de Klassieke Oudheid raakten dus in trek als koninklijke en pauselijke secretarissen, bestuurders en afgevaardigden. De curie bood sommigen onder hen bijzonder goede kansen; in het ge-val van Nicolaas v en Pius 11 (1458-1464) zelfs de weg naar de Heilige Stoel. Een andere nagel aan de doodkist van de conciliaire beweging was het vooruitzicht van hereniging van de Latijnse en Griekse kerken na een schisma van vier eeuwen. Eugenius' instelling van het Concilie van Ferrara en later het Concile van Florence, dat door keizer Johannes vin Palaeologus was bezocht, was doorslaggevend geweest; de oproep om het bij te wonen bracht Nicolaas van Cusa ertoe te breken met het Concilie van Basel en leidde tot zijn stellingname tegen conciliarisme. In de praktijk bleken de overeenkomsten die in 1439 in Florence werden gesloten geen lang leven beschoren omdat de keizer ze in zijn sterk geslonken rijk niet kon handhaven en er bijna niets terechtkwam van de westerse militaire steun waarvoor hij zijn concessies had gedaan. Sommige westerse staten, in het bijzonder de Republiek van Genua, hielpen de Ottomaanse Turken zelfs bij het verslaan van een pauselijk-Hongaarse kruistocht bij Varna in 1444. Anderen, zoals de even handelsgerichte Republiek Venetië, hadden er geen zin in stelling te nemen tegen de Turken zolang hun eigen gebieden veilig waren. Er werd in het westen dus weinig aandacht besteed aan de wankele toestand van het piepkleine overblijfsel van het Romeinse Rijk, zoals de inwoners het nog steeds noemden. Het had zijn langste tijd ruim gehad, totdat het helemaal werd vernietigd door de Turkse verovering van Constantinopel in 1453.
Deze gebeurtenis veroorzaakte een diepe schok en dat deed ze niet alleen onder degenen die net het Romeinse verleden herontdekten of het belang van het Oosterse Rijk voor het pausdom verwerkelijkten door hernieuwde interesse in werken als het Liber Pontificalis. 11 De Ottomaanse Turken hadden aanvankelijk als bondgenoten van de keizer hun greep op Zuidoost-Europa vanaf het einde van de veertiende eeuw verstevigd." Het grootste deel van de oostelijke Balkan was al in hun handen en de val van Constantinopel werd gevolgd door de verovering van het westelijke deel. Athene viel in 1456, het grootste deel van de Peloponnesus in 1460, Bosnië in 1463 en Epiros in 1479, toen de Turken begonnen met de verovering van Albanië. In het noorden lag het koninkrijk Hongarije, dat nu de frontlinie vormde tegen de Turkse expansie.
De geleerde paus: Pius II
Op het conclaaf na de dood van Nicolaas v in maart 1455 kwamen de kardinalen om te beginnen overeen dat de gekozen paus zich aan de organisatie van een kruistocht moest wijden. Onder de omstandigheden was de keuze voor de stuurse zesenzeventigjarige Aragonese kardinaal Alfonso de Borja (Borgia op z'n Italiaans) verrassend. Hij werd paus onder de naam Callistus 111 (1455-1458). Ook De Borja werd beloond voor zijn diplomatieke successen; eerst kreeg hij het bisdom Valencia voor het doen aftreden van Clemens vm in 1429 en later de kardinaalshoed voor zijn aandeel in het verkrijgen van de erkenning van Eugenius iv door Alfonso v van Aragón en Sicilië. Hij was de eerste Spaanse paus en als zodanig kenmerkend voor het grotere gebied van waar het college van kardinalen nu afkomstig was.
Zijn verkiezing was bedoeld om die van de Griekse kardinaal Bessarion (| 1452) te voorkomen, de titulair aartsbisschop van Nicea, een buitengewoon geleerd man en een voorname vluchteling in Rome, zoals er meer waren uit landen die door de Turken onder de voet waren gelopen. Bessarion was kardinaal sinds 1439 en werd algemeen gezien als de kandidaat bij uitstek voor de opvolging van Nicolaas v, wiens interesses hij deelde. Vooroordelen die zich concentreerden op zijn baard, een onderscheidend kenmerk van de Griekse geestelijkheid tegenover de Latijnse, gaven zijn tegenstanders echter de middelen om zijn kansen teniet te doen.13
Callistus was vastberaden zich te houden aan zijn belofte van voor zijn verkiezing en een kruistocht op touw te zetten ter herovering van Constantinopel. Hij stopte de bouwactiviteiten die Nicolaas v in Rome was begonnen, verkocht schatten, wendde fondsen aan voor de huur van galeien en huurlingen en beval de prediking van een kruistocht, waarvoor hij tevens een tiende oplegde aan kerkelijke inkomsten, een steeds minder populair middel om geld bij elkaar te brengen. In Frankrijk dreigden juristen van de universiteit van Parijs opnieuw met een algemeen concilie dat de pauselijke financiële autonomie nog verder moest beperken en er klonk soortgelijk gemor in het Roomse Rijk.
Hoewel deze tegenstand nergens toe leidde en het bijeengebrachte geld werd gebruikt voor militaire operaties tegen de Turken die resulteerden in een overwinning bij Belgrado (1456) en de nederlaag van een Turkse vloot voor de kust van Lesbos (1457), kon de paus geen enkele grotere westerse macht overhalen zich aan het project te binden. Zelfs in Italië gaf koning Alfonso prioriteit aan de oorlog tegen Genua boven de pauselijke oproep tot kruisvaart. Dit was reden voor Callistus om zich tegen opvolging van de koning van Napels door diens buitenechtelijke zoon Ferrante (1458-1494) te keren terwijl Sicilië verviel aan de kroon van Aragón. Als alternatieve kandidaat overwoog hij liever een van zijn eigen neven dan een van de nu overtollige pretendenten van het huis Anjou, wat typisch was voor Callistus' obsessie met het invoegen van zijn familie in de machtsstructuur van de Roomse kerk en de pauselijke staten. Op een consistorie in september 1456 werden drie nieuwe kardinalen benoemd van wie er twee neven van de paus waren en geen enkele ouder dan vijfentwintig jaar was. Een van de neven, Rodrigo Lanzol Borja y Borja, werd in 1457 tot vicekanselier van de Roomse kerk benoemd, welk cruciaal ambt hij de vijfendertig jaar daarna zou blijven uitoefenen tot hij paus werd onder de naam Alexander vi (14921503). Op een tweede consistorie in december werden nog zes vooral Italiaanse kardinalen benoemd, waaronder ook Aeneas Sylvius Piccolomini, die tot paus werd gekozen in augustus 1458.
Aeneas Sylvius, telg van een verarmde Sienese adellijke familie, is een van de meest innemende en tevens best gedocumenteerde pausen vóór die van tegenwoordig. Dat is grotendeels te danken aan zijn autobiografische geschriften, die hij in navolging van Julius Caesar 'Commentaren' noemde en die eveneens in de derde persoon geschreven waren. Behalve een apart werk dat gewijd was aan zijn ervaringen ten dienste van het Concilie van Basel in 1438 en 1439 schreef hij een biografie van twaalf delen die zijn gehele leven beslaat, van 1405, het jaar van zijn geboorte, tot eind 1463. Een vervolg in deel dertien loopt tot zijn dood in juli 1464.15 Daarbij kwam nog een aanzienlijk corpus aan andere werken in proza en dichtvorm.
Na een studie humanistiek en burgerlijk recht aan de universiteiten van Siena en Florence trad hij in dienst bij een reeks van geestelijken die het Concilie van Basel bijwoonden. Daaronder was ook Niccolö Albergati, door wie hij de latere Nicolaas v ontmoette. Albergati stuurde hem namens het concilie in 1435 op een geheime diplomatieke missie naar Schotland om koning Jacobus 1 over te halen de Engelse grens te overschrijden en zo de regering van Henry vi ertoe te bewegen vrede te sluiten met Frankrijk. Hij beschrijft hoe hij bevroren raakt op een barrevoetse pelgrimage naar een Mariaschrijn, waar hij dank zegt voor zijn redding uit een schipbreuk, hoe hij in Schotland vader wordt van zijn eerste onwettige kind - geen van zijn kinderen zou de wieg overleven - en hoe hem op zijn terugkeer in vermomming door NoordEngeland onderdak wordt geboden in een dorp waar de mannen zich uit angst voor Schotse plunderaars in een versterkte toren in veiligheid brengen en hun vrouwen buiten laten, omdat 'ze denken dat de vijand hun vrouwen 300 geen kwaad kan doen, aangezien ze verkrachting niet beschouwen als een misdaad'.16 Geen enkele andere paus was zo'n openhartig chroniqueur van zichzelf en de tijd waarin hij leefde.
Aeneas' aanhoudende geloof in het Concilie van Basel - waar anderen het lieten afweten - leidde in 1439 tot zijn benoeming als secretaris van tegenpaus Felix v, over wie hij verre van enthousiast was. Bij zijn beschrijving van de resultaten van het afscheren van de baard die Felix als kluizenaar had laten staan, merkte Aeneas op dat 'het scheermes van de barbier datgene had weggehaald wat een waarachtig en passend ornament was geweest... toen hij zonder baard tevoorschijn kwam, met zijn onbeduidende gezicht, zijn scheve ogen (hij was scheel) en zijn slappe wangen, zag hij eruit als een erg lelijke aap'.1? In 1442 gaf Felix met tegenzin zijn bezwaren op tegen Aeneas' overplaatsing naar het hof van Frederik 111. Aeneas was nog onlangs als dichter door Frederik gelauwerd en hij zou later een geschiedenis over hem schrijven. Hoewel hij een deel van zijn inkomen verkreeg uit kerkelijke beneficiën had Aeneas Sylvius zich lang tegen wijding verzet. Maar in 1445 ging hij als keizerlijk gezant naar Eugenius iv, bij wie hij zich persoonlijk verontschuldigde voor zijn langdurige trouw aan het Concilie van Basel, waarna hij zich verzoende met vrienden in Rome die zich veel eerder hadden onderworpen. Die verzoening bracht een dramatische verandering teweeg in zijn standpunten en levensstijl. In 1446 werd hij tot deken gewijd, hij werd bisschop van Trieste onder Nicolaas v toen deze nog maar drie weken paus was, en in 1451 werd hij overgeplaatst naar Siena.
Daar hij pas vrij recent tot kardinaal was benoemd, was zijn verkiezing tot paus meer te danken aan verdeeldheid in het college dan aan een gevestigd corpus dat hem steunde. Zijn kansen stegen toen de Italiaanse kardinalen in een Orsini-kamp en een Colonna-kamp tegenover elkaar stonden, maar gezamenlijk vastbesloten waren de voornaamste Franse kandidaat, Guillaume d'Estouteville, buiten de deur te houden. Achteraf gezien had hij zelf verbazingwekkend groot vertrouwen in de uitslag en hij schreef dat 'de meeste mensen voorspelden dat kardinaal Aeneas van Siena paus zou worden'.18
Zijn verslag biedt de meest uitgebreide getuigenis van willekeurig welk conclaaf tot dan toe. Zo beschrijft hij hoe de kardinalen elkaar ontmoeten in de toiletruimten om hun stemmingen te bespreken en hij vertelt ook hoe, als alleen hijzelf (met negen stemmen) en de Franse kardinaal (met zes stemmen) de laatste ronden ingaan, de medestanders van de laatste hun steun aan hem willen overdragen per accessum, voor een noodzakelijke tweederde meerderheid. Dit betekende dat kardinalen openlijk verklaarden hoe zij hun stemgedrag veranderden en niet op de volgende geheime stemming wachtten. Dat deden ze niet zonder eigenbelang, want door zo'n sleutelrol te spelen konden ze een beloning van de gekozen kandidaat verwachten. Kardinaal Rodrigo Borgia was de eerste die zich uitsprak, maar toen een derde kardinaal opstond om te voorzien in de vereiste tweederde meerderheid probeerden twee anderen hem zonder succes de kamer uit te duwen voor hij iets kon zeggen. Aeneas noteert ook met bitterheid hoe de bedienden van de kardinalen volgens de traditie de bezittingen van de pas gekozen paus plunderen en hem van al zijn boeken en kleren beroven.
Hoewel de pausen uit deze periode wel de neiging vertoonden namen te kiezen van voorgangers van veel langer geleden dan de recente Johannesen, Benedictussen en Clemensen, was Aeneas' keuze voor Pius n een academische grap. Het was veeleer een toespeling op Virgilius' verwijzingen naar de ('pieuze') 'Vrome Aeneas' in de Aeneïs dan een gedenking van de obscure paus Pius i (± i42-± 155). De manier waarop naar kardinalen werd verwezen veranderde ook. Er valt aan af te lezen hoe velen van hen buiten de pauselijke staten de functie van bisschop of aartsbisschop vervulden en dus niet steeds aan het pauselijk hof verkeerden. Zij stonden nu bekend onder hun functie in plaats van onder de kerk waaraan hun titel was verbonden. Aeneas Sylvius zelf kende men bijvoorbeeld als kardinaal van Siena en niet als kardinaal van de Santa Sabina.
Pius 11 (1458-1464) deelde de wetenschappelijke smaak van Nicolaas v, maar erfde als eerste zorg van zijn pontificaat voor alles de kruistocht van Callistus in. Hij zette daarmee niets voort 'omdat het moest', want hij trok snel het verzet in dat zijn voorganger tegen de opvolging van Ferrante van Napels (1458-1494) had geboden en steunde hem tegen een volgende pretendent van het huis Anjou, die door rebellerende baronnen in huis was gehaald. Pius was ook standvastig bij de verwerping van zijn eigen vroegere overtuigingen. In dat licht vaardigde hij in 1460 de bul Execrabilis (Verwerpelijk) uit, waarin hij op straffe van onmiddellijke excommunicatie elk beroep bij een algemeen concilie verbood ten aanzien van een wettelijk of theologisch pauselijk besluit.20
Met zijn achtergrond voelde Pius zich meer op zijn gemak als patroon van geleerden die in de humanistische en klassieke leer waren geschoold. Hij hielp de humanisten, onder welke naam ze bekend werden, vooruit bij de pauselijke regering en steunde de Romeinse Academie die door Giulio Pomponio Leto rond 1457 was gesticht. Deze diende als discussieforum voor de geleerden die in toenemende mate werden aangetrokken door de werkgelegenheid in de pauselijke bureaucratie en door de gelegenheid tot bestudering van de overblijfselen van het klassieke verleden van Rome.21
Hij richtte een College van Abbreviatoren op voor de pauselijke notarissen en opstellers van decreten. Hij kon echter weinig tijd en fondsen besteden aan de herbouw van Rome zelf of aan de bevordering van projecten zoals de Vaticaanse bibliotheek.
In 1462 gaf hij wel een ander aanzien aan zijn geboorteplaats, het Toscaanse dorpje Corsignano. Het ligt op een heuveltop en hij bracht er de zetel van een bestaand bisdom naar over, bouwde er pauselijke en bisschoppelijke paleizen en verlangde van alle kardinalen van de curie dat ze huizen voor zichzelf bouwden in deze nieuwe stad, die hij naar zichzelf Pienza noemde (ruwweg' Stad van Pius'). Hij wilde een deel van het jaar met zijn hofhouding in Pienza doorbrengen; aldaar schiep hij er behagen in de niet erg enthousiaste kardinalen mee te nemen op lange en vaak modderige wandelingen en picknicks in de plaatselijke bossen en heuvels.
Behalve aan Pienza besteedde Pius zijn geld en energie aan de werving van manschappen voor een nieuwe kruistocht en aan pogingen de Europese grootmachten tot deelname daaraan te bewegen. Daartoe riep hij in 1459 een congres bijeen in Mantua dat door hemzelf en de kardinalen werd bijgewoond, ondanks de smeekbeden van de Romeinen om de stad niet te verlaten. De afwezigheid van het pauselijk hof vormde een bedreiging voor de welvaart van de stad en wekte angst voor nieuwe politieke rustverstoringen. Het resultaat van het congres stelde teleur. Keizer Frederik m en de ko-ning van Frankrijk, die allebei werden verwacht, kwamen niet opdagen en een plaatsvervangende keizerlijke afvaardiging werd teruggestuurd omdat de leiders niet van voldoende hoog niveau waren. Francesco Sforza, de hertog van Milaan (1450-1466), kwam wel even langs, maar vertrok voordat er overeenkomsten werden gesloten. Het Congres van Mantua, dat duurde tot 1460, bevestigde vooral hoe weinig belang de West-Europese heersers aan een nieuw kruisvaarderswaagstuk hechtten, laat staan dat ze er persoonlijk aan deel wilden nemen.
Doortastend als altijd verkondigde Pius u evenals de bejaarde Callistus iii dat het zijn bedoeling was mee te gaan op de kruistocht waar hij zelf toe opriep. Geld speelde geen rol van betekenis meer omdat er aluin was ontdekt op pauselijke grond - een onmisbaar middel voor het beitsen van wol dat tot dan toe alleen beschikbaar was door handel met de Turken. De aluinmijn die in Tolfa bij Civitavecchia met steun van de bank van de Medici werd geopend, leverde het pausdom een monopolie op aluin in het westen op en Pius n vaardigde in 1463 een bul uit waarmee hij er bij christenen op aandrong alleen van hem aluin te kopen.22
In de zomer van 1464, nadat Venetië schepen had toegezegd, verzamelde zich een expeditieleger bij Ancona. De lichamelijk verzwakte paus werd ernaartoe gedragen om een expeditie aan te voeren die feitelijk al uit elkaar viel voor hij aankwam. Hij stierf in Ancona op 15 augustus 1464 en de hele onderneming ging niet door.
Het pausdom in de Renaissance
Pius' autoritaire stijl was de kardinalen als senaat van de kerk een doorn in het oog geweest, daar ze van de paus een meer tot overleg en overeenstemming geneigde houding verwachtten. Dankzij enkele per accessum verklaringen kozen ze in een enkele stemronde Pietro Barbo tot zijn opvolger; hij kwam uit Venetië en was een neef van Eugenius iv.2' Er is gezegd dat hij de naam Formosus 11 (knap, mooi) wilde aannemen omdat hij trots was op zijn uiterlijk en van gedachten veranderde toen de kardinalen begonnen te giechelen - enerzijds om de betekenis van de naam zelf, anderzijds om wat er met de eerste drager ervan op de Kadaversynode was gebeurd. Wat er ook waar moge zijn van dat verhaal (op zijn talrijke portretten ziet hij er niet bijzonder in het oog springend uit), hij nam de naam Paulus 11 aan (1464-1471) en droeg die als eerste paus sinds de achtste eeuw.
Op het conclaaf waren de kardinalen een capitulatie van achttien clausules overeengekomen. Daarin was een eed begrepen die strekte tot gebruik van de opbrengsten van de aluinmijn voor de promotie van een nieuwe kruistocht, en de plechtige belofte om binnen drie jaar tot een algemeen concilie op te roepen. Paulus verwierp de capitulatie na zijn verkiezing, hoewel verscheidene Europese heersers, inclusief de keizer, er bij de nieuwe paus op aandrongen een hervormingsconcilie bijeen te roepen. Hij was bang dat het concilie gericht zou zijn op beperking van het primaat van de paus. Die angst werd gerechtvaardigd door bedreigingen van Lodewijk xi van Frankrijk en de Universiteit van Parijs tijdens polemische onderhandelingen over de vrijheden die de Franse kerk opeiste. Behalve dat hij de kardinalen van zich vervreemdde, verontrustte Paulus in 1466 ook het burgerlijk bestuur door het College van Abbreviatoren af te schaffen, dat door zijn voorganger was opgericht; een van de leden, de latere pauselijke bibliothecaris Bartolomeo Platina (1421-1481) liet zich daarom het commentaar ontvallen dat Paulus een hekel had aan alle daden en decreten van Pius n en ze opzettelijk terugdraaide.24 In 1468 hief Paulus de Romein-se Academie op, beschuldigde de leden van heidense opvattingen en van samenzwering met de Turken. Verscheidene leden, waaronder Platina, werden in het Castel Sant'Angelo gevangengezet en gemarteld om hen tot een bekentenis te dwingen. Paulus verbood ook de studie van heidense dichters op Romeinse scholen, wat toevoegde aan zijn grotendeels onverdiende reputatie van cultuurbarbaar. 304 Zijn belangstelling gold meer het verzamelen van kunstwerken en antiquiteiten, waarvan er veel werden tentoongesteld in het paleis dat hij naast de kerk van San Marco (de beschermheilige van Venetië) had laten bouwen. Van die kerk was hij in 1451 kardinaal-priester geworden. Niet alleen waarborgde hij de verdediging van het paleis tijdens het conclaaf van 1464, wat de menigte ervan weerhield de residentie van de nieuwe paus zoals gebruikelijk te plunderen, hij bleef er ook wonen, liever dan in het Vaticaan. De bouw van het paleis en van het aangrenzende Piazza Venezia aan de zuidgrens van het bewoonde deel van de oude stad betekenden een belangrijke stap in de stedelijke vernieuwing van deze sector van Rome. Met zijn voorkeur voor publiek vermaak, feesten en ceremonieel bracht Paulus leven in de brouwerij, te beginnen met de viering van zijn verkiezing. Hij decreteerde tevens dat voortaan etke kwarteeuw een jubeljaar zou worden gehouden, maar leefde niet lang genoeg om dat van 1475 mee te kunnen maken.
Zijn opvolger, Francesco della Rovere, was een franciscaan en beroemd prediker die was gestegen tot de rang van generaal van de orde in 1464 en die met steun van kardinaal Bessarion kardinaal werd in 1467. Hij nam de naam Sixtus iv aan (1471-1484) en keerde terug naar de culturele agenda van Nicolaas v; hij stond toe dat de Romeinse Academie werd heropgericht, stelde kamers in het Vaticaan ter beschikking voor een nieuwe bibliotheek, vergrootte het aantal manuscripten en benoemde Platina in 1475 tot eerste bibliothecaris. Hij bouwde een nieuwe, grotere pauselijke kapel in het Vaticaan die bekend werd als de Sixtijnse Kapel, en waarin hij fresco's liet maken door toonaangevende kunstenaars, zoals Perugino, Ghirlandaio en Botticelli. Hij bouwde ook een nieuwe brug over de Tiber, de Ponte Sesto. Een andere opdracht betrof een uitgebreide frescocyclus voor het Santo Spirito-armenziekenhuis in de Borgo dat door Innocentius m was gesticht. De fresco's beeldden Sixtus' moeder af terwijl ze een visioen heeft van zijn toekomstige status, daarna verschillende perioden van zijn leven en ten slotte wordt hem door Sint-Petrus toegang tot het paradijs verleend als beloning voor zijn liefdadigheid jegens de patiënten van het ziekenhuis.25
Evenals Paulus 11 verwierp Sixtus een in conclaaf gesloten overeenkomst, die in zijn geval de benoeming tot kardinaal van familieleden moest voorkomen. In december 1471 maakte hij twee neven kardinaal en in de loop van zijn pontificaat kwamen er nog vier bij; in totaal benoemde hij er vierendertig. Hij stond ook algemeen bekend als iemand die mensen binnen de pauselijke huishouding en de curie begunstigde die uit zijn geboortestreek Liguria kwamen. Deze herrijzenis van nepotisme op een schaal die niet meer was waargenomen na het einde van het Avignonese pausdom weerspiegelde een heerlijker stijl van pauselijke regering, die vergelijkbaar was met de hofhoudingen van de voornaamste Italiaanse heersers. Pausen vertrouwden in toenemende mate op hun familieleden voor advies en raadgevingen - ook op verwanten die niet tot kerkelijke orden behoorden - dan op de kardinalen, die vijandig konden zijn en kliekjes vormden. Ook werd de persoonlijke veiligheid van de paus vaak aan familieleden toevertrouwd, door middel van benoemingen tot prefect van Rome en gouverneur van het Castel Sant'Angelo. Dat gebeurde ook met het bestuur van het pauselijk leger, waar invloed werd uitgeoefend middels de ambten van kapitein-generaal en vaandeldrager van de kerk. Hoewel dit de pausen voorzag van adviseurs en militaire bevelhebbers die zich aan hun persoonlijk belang verbonden, betekende het ook dat het beleid van de paus in toenemende mate werd beheerst door familiebelangen en dynastieke bevoordeling, die vaak de vorm had van regionale machts-en gebiedsuitbreiding. Een opvallend voorbeeld van waar dit in uit kon monden, deed zich voor onder Sixtus iv. Een van de weinige diplomatieke successen van Paulus 11 was de zogenoemde Pax Paolina (Vrede van Paulus) geweest, een verdedigingsverbond dat in 1470 werd gesloten tussen de heersende machten in Italië - het koninkrijk Napels, het hertogdom Milaan, Florence onder de Medici, de republiek Venetië en het pausdom. Dit verbond werd ondermijnd door het Pazzi-complot van april 1478, een mislukte coup in Florence. Het complot beoogde dat de twee zonen van Cosimo de Medici tijdens het gebed in de kathedraal zouden worden vermoord en de familie Pazzi en andere aristocratische bondgenoten die uit de stad verbannen waren in ere zouden worden hersteld. Giuliano, de jongste van de gebroeders Medici, werd gedood, maar Lorenzo overleefde. Zijn medestanders namen de meeste samenzweerders al snel gevangen en de laatsten werden meteen opgehangen vanuit de ramen van het Palazzo Vecchio. Aangezien de aartsbisschop van Pisa, die tegen de Medici was gekant, een van degenen was die aldus zonder vorm van proces aan zijn einde kwam, volgde snel een pauselijke berisping. Er werd een interdict over de stad uitgesproken en de oorlog werd verklaard.26
Een van de voornaamste samenzweerders was Girolamo Riario. Hij was een neef van Sixtus iv (die hem graaf van Imola had gemaakt) en getrouwd met een zuster van de hertog van Milaan. De Pazzi hadden de Medici in 1474 al vervangen als pauselijke bankiers na een terugloop in inkomsten uit het aluinmonopolie door overproductie. Girolamo was inmiddels Sixtus' intieme raadsman in politieke aangelegenheden. Hij verwachtte voor het pausdom financieel voordeel te behalen bij de dankbare Pazzi-familie én wraak te nemen op de Medici, die ertegen waren geweest dat hij Imola kreeg, dat dicht bij de Florentijnse grens lag. Hoewel het niet is bewezen, wordt algemeen aangenomen dat de paus zelf op de hoogte was van het complot en geen bezwaar had gemaakt. Het resultaat was rampzalig. Niet alleen mislukte de samenzwering, maar de oorlog (1478-1480) die eruit voortkwam had weinig resultaat en dreef Florence tot een alliantie met Lodewijk xi van Frankrijk, met wie het pausdom al bijna twintig jaar overhoop lag. Daar kwam nog bij dat de Turken gebruikmaakten van de gelegenheid om Otranto in te nemen en de inwoners over de kling te jagen, wat de dreiging van een islamitische verovering van Italië nieuw leven inblies. Dit dwong de paus tot een overijlde politieke verzoening, gevolgd door een kruistocht ter herovering van Otranto en ter uitroeiing van het Turkse garnizoen dat er was gelegerd. In 1482 brak een algemene oorlog uit en in 1483 bracht Girolamo Riario zijn oom er tevens toe zich te keren tegen een andere voormalig bondgenoot, de republiek Venetië; die had namelijk aspiraties in de Romagna en daar lag zijn eigen graafschap Imola. Het jaar daarop staken de voornaamste Italiaanse staten de koppen bij elkaar om vrede te forceren, waarbij het pausdom nauwelijks werd geraadpleegd. De bittere oorlogen die Sixtus iv in zijn laatste jaren voerde, werden betaald uit fondsen die theoretisch gezien nog steeds bedoeld waren voor de kruisvaart; de oorlogen noodzaakten tot een belastingverhoging in de pauselijke staten; die had rellen en plaatselijk opstanden tot gevolg en een verhoogde verkoop van ambten en aflaten, wat weer voeding gaf aan de vraag naar hervorming. Aan die kwesties moet kort aandacht worden besteed; er zij nog opgemerkt dat Girolamo Riario in 1488 in Imola het slachtoffer werd van de wraak van de Medici.27
De methoden die het pausdom gebruikte om inkomsten te genereren, waren onderhevig aan beperkingen die door de Concilies van Konstanz en Basel werden opgelegd en door nationale kerken werden overgenomen, en die het pausdom in een steeds moeilijker financiële positie brachten. Er is berekend dat bijna 70 procent van het pauselijk inkomen in de late vijftiende eeuw afkomstig was uit belastingen in de pauselijke staten. Posities in de curie en andere benoemingen van pauswege waren lange tijd alleen vergeven in ruil voor voorafgaande betalingen door de ontvangers. Sixtus iv liet de pauselij ke financiën zodanig verzwakt achter, dat zijn opvolger Innocentius vm (14841492) de pauselijke tiara in 1484 voor 100.000 dukaten moest belenen, en de laatste riep veel nieuwe en overbodige functies binnen de curie in het leven, louter opdat hij ze kon verkopen. Kopers moesten er maar op hopen dat hun kosten konden worden gedekt met leengelden en steekpenningen van smekelingen en procederenden. De doctrine van aflaten was ontwikkeld door middeleeuwse theologen, met name door de dominicanen Albert de Grote (t 1280) en Thomas van Aquino (t 1274) en bevestigd door het Concilie van Konstanz in 1415 tegenover Wyclif die haar verwierp. Een aflaat is gedefinieerd als 'de kwijtschelding voor God van een tijdelijke straf voor zonden die reeds wat hun schuld betreft uitgewist zijn; de christengelovige, die in de goede gesteltenis is en aan zekere en welomschreven voorwaarden voldoet, verkrijgt deze door de hulp van de kerk, die als bedienares van de verlossing de schat van genoegdoening van Christus en de Heiligen gezagvol beheert en aanwendt'.28 Aflaten waren geen middel tot verkrijgen van vergeving of een vervanging van boetedoening: in plaats daarvan stonden zij een beperking toe van de tijd die een ziel in het purgatorium zou moeten doorbrengen, waarvan het bestaan pas in 1254 formeel was bepaald.
Binnen de typisch scholastische discussie van die periode werd eraan vastgehouden dat de vergeving die met een aflaat werd verkregen was afgeleid van 'de overvloed van verdienste' die de kerk had vergaard, boven alles door Christus' zelfopoffering aan het kruis: 'In de wens, zijn zonen te verrijken met rijkdommen, opdat aldus de mens over oneindige rijkdom mag beschikken en degenen die hem aanwenden van Gods vriendschap deelgenoot worden', zoals Clemens vi het in zijn bul Unigenitus (De Eniggeborene) in 1343 ter verkondiging van deze leer onder woorden bracht. Deze oneindige rijkdom, die moest worden verbreid 'door de gezegende Petrus, drager van de sleutels van de hemel en door zijn opvolgers als plaatsvervangers op aarde', werd nog vermeerderd door het leven van de maagd Maria en de verdiensten der heiligen. Het Vierde Lateraans Concilie van 1215 legde aan bisschoppen de beperking op dat zij slechts aflaten voor de periode van een jaar mochten toekennen. Het recht van de paus om aflaten toe te kennen, was niet beperkt in die zin omdat het was afgeleid van de 'volkomenheid van macht'. De bevordering van kruistochten was een van de vroegste toepassingen van aflaten geweest en ze konden ook worden verdiend met pelgrimages naar Rome tijdens jubeljaren, door het bijwonen van de liturgie en heiligenverering in de patriarchale basilieken en andere daartoe aangewezen kerken in de stad. Hoewel aflaten nooit werden verkocht, vervaagde het onderscheid door de eis om er offerandes voor terug te geven.
Oorlog was niet het enige wat op de pauselijke financiën drukte, want het groeiende aantal bouwprojecten in Rome moest eveneens worden betaald. Daarin was ook het onderhoud aan de Sint-Pieter begrepen. De oorspronkelijke kerk van Constantinus stond nog steeds overeind, met enkele latere toevoegingen zoals een loggia aan de westgevel vanwaar de paus zegeningen kon uitspreken, maar ondanks regelmatige reparaties in de loop der eeuwen was een grootscheepse restauratie of volledige vervanging nu vereist. Hoewel herstelwerkzaamheden al onder Nicolaas v begonnen, nam Julius n rond 1505 in het verlengde daarvan het besluit om een geheel nieuwe kerk te bouwen. Zo ongelooflijk duur als het was, kenmerkte dit project de manier waarop het pausdom zich nu wilde presenteren.
Na eeuwen van afwezigheid en verwaarlozing betekende dit een hernieuwd accent op de band tussen de pausen en de stad Rome. Het Rome dat men voor ogen had, was niet de vieze en verkleinde stad waar Martinus v in 1420 naar was teruggekeerd, maar een geïdealiseerd amalgaam van de oude hoofdstad van het Romeinse Rijk en een nieuwe pauselijke stad. Hieruit ontstonden de grootse bouwprojecten die de diensten van de toonaangevende architecten van die tijd vereisten en die stijlen uit de Klassieke Oudheid deden herleven, en tevens het patronaat over geleerden die de literatuur en de materiële overblijfselen van het oude Romeinse verleden boven water haalden waar de nieuwe bouwwerken door zouden kunnen worden geïnspireerd. Onder hen was Flavio Biondo van Forli (j 1463), die pauselijk secretaris was onder alle pausen van Eugenius 1 v tot Pius 11 en die beschouwd wordt als de vader van de archeologie. Zijn Roma Ristorata (Rome hersteld) was de eerste poging tot topologie van de stad en verenigde de antieke monumenten met de belangrijkste christelijke overblijfselen. Hij schreef ook een geschiedenis die het gehele tijdvak besloeg van het einde van het Romeinse Rijk tot 1440 aan toe.
Hoewel de echtgenote van graaf Girolamo Riario heerste over het Castel Sant'Angelo toen Sixtus iv in augustus 1484 stierf, verwachtte de familie niet dat haar voornaamste kerkelijke vertegenwoordiger, kardinaal Giuliano della Rovere, hem op zou volgen. Sixtus heerschappij had zoveel kwaad bloed gezet dat het familiebezit en het eigendom van zijn Genuese gunstelingen werden geplunderd door Romeins gespuis. Op het conclaaf, het eerste dat in de nieuwe Sixtijnse Kapel werd gehouden, deed kardinaal Della Rovere zijn best om de verkiezing van de vriendelijke lichtgewicht Giovanni Batista Cibo tot stand te brengen, de laatste was immers een voor alle facties op het conclaaf aanvaardbare kandidaat. Toen hij eenmaal netjes was gekozen, nam Cibo de naam Innocentius vm aan. Hij was geboren in Genua en opgevoed in Napels, waar zijn vader diplomaat was en waar hij twee onwettige kinderen had verwekt, waarna hij zijn loopbaan in de hogere geestelijkheid in 1467 vervolgde als bisschop en in 1473 als kardinaal. Innocentius vm brak met kardinaal Della Rovere nadat hij zich door hem had laten meeslepen in een rampzalige poging tot steun aan opstandelingen tegen koning Ferrante van Napels in 1485. Het resulteerde in het verlies van de jaarlijkse schatting die het koninkrijk moest betalen en in een vrede onder nadelige voorwaarden in 1486, die Innocentius ertoe aanzette zich te verbinden met de Medici, vijanden van de familie Della Rovere. Hij huwelijkte een van zijn zonen uit aan een dochter van Lorenzo de Medici ('\ 1493), inmiddels onbetwist heer en meester van Florence, en benoemde diens zoon Giovanni tot kardinaal in 1489, hoewel deze pas dertien jaar oud was. De benoeming werd geheim gehouden tot Giovanni zestien was, de wettig toegestane leeftijd waarop hij het ambt kon vervullen. Even sluw was een in 1489 gesloten verdrag met de Turkse sultan Bayazid 11 (1481-1512), die Innocentius het relikwie van de heilige lans zond, die bij de kruisiging zou zijn gebruikt; tevens betaalde de sultan jaarlijks 40.000 dukaten voor de gijzeling van zijn jongere broer Cem, die op christelijk grondgebied onderdak had gezocht nadat hij een opvolgingsgeschil had verloren. Zo groeiden de pauselijke fondsen terwijl Innocentius' introductie van een nieuw apostolisch secretariaat het regeringsbedrijf verbeterde.
De Borgia-paus: Alexander VI
Een langdurig ziekbed, waarop hij alleen moedermelk zou hebben gedronken, ging vooraf aan de dood van Innocentius vm in juli 1492 - het jaar van de val van Granada en Columbus' eerste reizen naar Amerika. Op het daarop volgende conclaaf werd kardinaal Rodrigo Borgia gekozen tot Alexander vi (1492-1503), hoewel hij de enige niet-Italiaan was binnen een electoraat van drieëntwintig kardinalen, waarvan er acht neven waren van eerdere pausen. Zijn vijfendertigjarige kardinaalschap had hem rijkdom, allerlei functies en verschillende paleizen opgeleverd en dat alles werd de andere leden van het college aangeboden in ruil voor hun stem op het conclaaf.30 Hij hield er alleen in Spanje al zestien bisdommen op na en zijn functie van vicekanselier was de meest lucratieve binnen de curie.
Zijn pontificaat is lang beschouwd als het meest aanstootgevende en losbandige van allemaal, tenminste sinds de tiende eeuw. Al tijdens zijn leven kreeg hij kritiek op zijn gedrag, maar dat was nog niets vergeleken bij de reputatie die hij in later eeuwen zou krijgen. Hijzelf en enkele van zijn familieleden werden ervan beschuldigd dat ze velen die hen in de weg stonden hadden vermoord; de dood van de paus in augustus 1503 en de gelijktijdige ziekte van zijn zoon Cesare werden al snel toegeschreven aan een slordige poging van hun kant om één der kardinalen te vergiftigen.31
Ze werden ook gezien als corrupt en liederlijk, omdat ze met verachting zouden neerkijken op het geloof en met cynisme op devotie. Rond 1655 beval een latere paus de vernietiging van een schilderij van Pinturicchio dat Alexander vi geknield afbeeldde voor de Madonna met Kind, omdat er werd verteld dat Alexanders maitresse, Giulia Farnese, model had gestaan voor de heilige maagd. In 1940 zouden er nog twee fragmenten van het schilderij hebben bestaan, waarvan er één, met het kindeke Jezus, onlangs is herontdekt.'2
In volgende eeuwen werd alles wat met de Borgia's te maken zou kunnen hebben met uiterste omzichtigheid behandeld door de katholieke kerk, daar het mogelijk elementen van laster bevatte die door protestantse polemici en antiklerikalen konden worden gebruikt. Zo waren de toren en appartementen die door Alexander vi aan het Vaticaans paleis werden toegevoegd en die prachtig waren versierd door Pinturicchio lange tijd niet toegankelijk voor toeristen. In 1885 leidde de onverwachte ontdekking van het register van officiële brieven van Alexander door een groep Oostenrijks-Hongaarse geleerden, die toestemming hadden gekregen om het tot dan toe volkomen verwaarloosde archief in het Lateraans paleis te bezoeken, tot onmiddellijke sluiting op bevel van paus Leo xm; er werden gewapende wachters voor de deur gezet en alle documenten werden in allerijl overgebracht naar de veiliger omgeving van het Vaticaanse geheime (d.w.z. persoonlijke) archief.
De wetenschap dat er een dagboek bestond van Johann Burchard, ceremoniemeester aan het pauselijk hof gedurende een groot deel van de pontificaten van Innocentius vm en Alexander vi, in welk manuscript allerlei intieme details en schokkende onthullingen werden vermoed, was een andere reden voor opwinding onder geleerden en Vaticaanse inbeslagname. Het boek werd 'achter slot en grendel gehouden alsof het een demon betrof die niet los rond mocht lopen'.34 Hoewel het een boeiende bron is, beschrijft hij alleen de processies, diplomatieke ontvangsten en liturgische ceremoniën waarbij de auteur zelfwas betrokken, en hij schrijft vaak over zijn protesten tegen inbreuken op het protocol.35 Afgezien van de vermelding van de aanwezigheid van vijftig naakte courtisanes op een banket dat in 1501 in tegenwoordigheid van de paus werd aangeboden door zijn zoon Cesare, staat er vrijwel niets in het dagboek dat ook maar de lichtste schok zou kunnen veroorzaken. Het verhaal van Burchard illustreert de toenemende mate waarin belang wordt gehecht aan ceremonie aan het pauselijk hof in deze periode, met grote aandacht voor protocol en een zorgvuldige organisatie van gebeurtenissen om de rangen en standen van de deelnemers te benadrukken en voor de symbolische betekenis van elk gebaar en elke beweging. Muziek, in het bijzonder gezongen, maakte een steeds groter deel uit van de liturgie en het vermaak aan het hof. De pracht en afmetingen van de nieuwe pauselijke kapel van Sixtus iv stonden grotere aantallen koorzangers en meer doorwrochte vormen van aanbidding toe, in het paleis zowel als in de grote basilieken van de stad. Alexander vi sprong er onder de pausen dan wel uit met zijn openlijke verhoudingen met maitresses en zijn negen onwettige kinderen die hij als kardinaal en paus verwekte, maar dat gedrag ging niet ten koste van de aandacht die hij besteedde aan zijn kerkelijke plichten; die nam hij zeer serieus, zij het met een liefde voor show, pracht en praal. Burchard vertelt dat Alexander liever een halfuur wachtte tot de Heilige Deur (een dichtgemetselde toegang tot de Sint-Pieter die alleen in jubeljaren werd gebruikt) ter markering van het heilige jaar 1500 helemaal geopend was, dan dat hij er voor de vorm een paar stenen uit liet slaan en de basiliek door de gewone deur betrad.37 Zijn persoonlijke smaak - hij had een voorliefde voor sardines - was sober. Politiek gezien werd zijn pontificaat gekenmerkt door zijn reactie op de Franse interventie in Italië en door zijn pogingen zijn kinderen in machtsposities in de Italiaanse maatschappij te manoeuvreren. Hij had van huis uit hechte banden met Aragón, stond veel goedgunstiger tegenover de koningen van Napels dan zijn voorgangers en erkende de opvolging van Ferrante door diens zoon Alfonso 11 (1491-1495). Hij gebruikte de vriendschap ook om zijn eigen kinderen vooruit te helpen, bijvoorbeeld door zijn zoon Joffre aan een onwettige dochter van koning Alfonso uit te huwelijken, waardoor Joffre prins van Squillace werd.
De aanspraken op het koninkrijk Napels van het verdreven huis Anjou waren geërfd door de oude tak van het Franse koninklijk huis Valois en in 1494 leidde Karel vm (1483-1498) een legermacht naar Italië om zijn aanspraken kracht bij te zetten. De joviale maar niet erg competente Franse koning werd aangemoedigd door kardinaal Giuliano della Rovere, wiens eigen ambities werden bedreigd door het pausdom van de Borgia's. Della Rovere was kort na aanvang van Alexanders pontificaat in ballingschap gegaan aan Karels hof. De adellijke facties van de Orsini en de Colonna in Rome spanden eveneens samen met Karel en opnieuw werd er gesproken over een algemeen concilie om de paus af te zetten.
Geen enkele Italiaanse staat was op zichzelf sterk genoeg om de Franse koning, die bovendien een pact met de hertog van Milaan had gesloten, te weerstaan. Het Franse leger moest zonder tegenstand doortocht worden verleend door de pauselijke staten en Rome, hoewel Alexander zich gedurende het koninklijk bezoek uit voorzorg terugtrok in het Castel Sant'Angelo, waar hij nieuwe pauselijke appartementen had laten bouwen. Zijn zoon Cesare, op dat moment kardinaal, werd gegijzeld maar ontsnapte al snel toen de Fransen met weinig moeite Napels onder de voet liepen. Alfonso n vluchtte en deed afstand van de troon ten gunste van zijn onwettige zoon Ferrantino (1495-1496). De pauselijke diplomatie had inmiddels echter een verbond tot stand gebracht dat bekend werd als de Heilige Liga van 1495 en dat gesloten werd tussen de nieuwe keizer Maximiliaan 1 (1493-1519), de koninkrijken Castilië en Aragón, het hertogdom Milaan en de republiek Venetië. Toen hij hiermee werd geconfronteerd, moest Karel vm zich snel uit Napels terugtrekken en zich al vechtend een weg banen over de Alpen. Hij stierf drie jaar later doordat hij zijn hoofd stootte tegen een deurpost.
Karels aanspraken en zijn koninkrijk werden geërfd door zijn krachtdadiger en meedogenlozer neef Lodewijk xn (1498-1515), die in 1499 Italië binnenviel om het koninkrijk Napels op te eisen en wraak te nemen op Ludovico Sforza de Moor, hertog van Milaan (1494-1499), die in 1495 Karel vm in de steek had gelaten. Het hertogdom gaf zich al snel over en bleef tot 1511 in Franse handen. Onder de omstandigheden had de paus geen andere keus dan zijn bezwaren tegen de nietigverklaring van Lodewijks huwelijk in te trekken, zoals de koning eiste, en hem toe te staan te trouwen met de weduwe van zijn voorganger; aldus versterkte de koning zijn aanspraken op de troon, ondanks de belachelijke en obscene gronden waar de hele toestand op steunde. De Heilige Liga van 1495 functioneerde niet meer en bij het Verdrag van Granada werden Lodewijk xn en koning Fernando 11 van Aragón, de vorst van Sicilië, het eens over een deling van het koninkrijk Napels. Alexander vi had hier niets bij in te brengen en de laatste onafhankelijke koning werd in 1501 door de Frans-Spaanse alliantie onteigend. Toen de Fransen en Spanjaarden daarop ruzie kregen, namen de laatsten het koninkrijk in 1504 met gemak in en herenigden het met Sicilië. Door een pauselijke erkenning werd dit in 1510 geformaliseerd. Daarna werd het koninkrijk tot 1714 vanuit Spanje bestuurd door onderkoningen. Deze gebeurtenissen markeren het einde van de ongemakkelijke nasleep die de pauselijke installatie van het huis Anjou in het koninkrijk Sicilië in 1266 had gehad. In de laatste jaren van zijn pontificaat maakte Alexander vi zich meer zorgen om de erfenis die hij zelf aan zijn kinderen zou nalaten. Voor zijn dochter, de ten onrechte beruchte Lucrezia (1480-1519), die het onderwerp was van veel schunnige en grotendeels ongegronde achterklap, probeerde hij een huwelijk te arrangeren, wat ten slotte werd gesloten met de erfgenaam van het hertogdom Ferrara. In 1497 gaf Alexander de pauselijke leengoederen Benevento en Terracina als erfgerechtigd eigendom aan zijn oudste zoon Juan, die tevens de Aragonese titel hertog van Gandia droeg. Later dat jaar werd Juan echter in Rome vermoord; afgaande op de roddels kreeg Cesare de verantwoordelijkheid in de schoenen geschoven, en hij kreeg ook de schuld van de moord op een van de echtgenoten van zijn zuster in 1499, maar geen van beide beschuldigingen werd bewezen. Cesare gebruikte de dood van zijn broer om af te treden als kardinaal en daarna was hij als kapitein-generaal van de kerk zijn vaders militaire opperbevelhebber.
De pauselijke staten bestonden nu uit vier onderscheiden gebieden met een paar losse toevoegingen. Ten eerste was er het oorspronkelijke Patrimonium Petri in de omgeving van Rome en ten tweede het hertogdom Spoleto ten oosten daarvan. Beide grensden in het zuiden aan het koninkrijk Napels, dat enkele pauselijke enclaves omvatte, zoals Benevento. Ten derde was er de Marche van Ancona, ten noorden en oosten van Spoleto, vanuit Rome gezien aan de andere kant van de Apennijnen, en ten vierde de Romagna, die zich ten noorden van de Marche uitstrekte tot aan Ravenna, dat sinds de veertiende eeuw niet meer onder keizerlijke, maar onder pauselijke heerschappij viel. De Romagna had inhalige buren, Florence in het westen en Venetië in het noorden, en het was het meest vluchtige en verafgelegen van de pauselij-ke gebieden. Binnen deze vier grotere gebieden lag een groot aantal kleinere politieke en administratieve eenheden, ook belangrijke steden zoals Bologna. De plaatselijke vorsten betaalden wel belasting aan Rome, maar ze negeerden de pauselijke heerschappij als het maar even kon. Formeel waren ze ingelijfd bij het pauselijk bestuur omdat ze waren benoemd tot zaakgelastigden over de landerijen en nederzettingen die ze bestuurden, maar ze konden nooit volledig worden vertrouwd. Alexander vi en zijn zoon streefden ernaar de Romagna in een erfgerechtigd hertogdom voor Cesare te veranderen door de zaakgelastigden uit de weg te ruimen. Cesare slaagde hier nagenoeg helemaal in met gebruikmaking van meedogenloze methoden, die later door Niccolö Macchiavelli in zijn boek uit 1532 II Principe (De vorst) werden toegejuicht, maar zijn vader en hij werden in 1503 getroffen door malaria. De paus stierf en zijn zoon was te ziek om het daaropvolgende conclaafte beïnvloeden; het koos een oude, sukkelende neefvan Pius 11 tot paus onder de naam Pius m, en toen die nauwelijks een maand later stierf, was de weg vrij voor een tweede conclaaf, waar de meest geduchte tegenstander van de Borgia's uit tevoorschijn kwam: kardinaal Giuliano della Rovere, die de naam Julius 11 aannam (1503-1513).
De schrikwekkende paus: Julius II
De dood van zijn vader ondermijnde de positie van Cesare Borgia volkomen en hij moest al snel onderdak zoeken in Spanje, waar hij in 1507 werd vermoord. Andere leden van zijn familie hadden het minder zwaar te verduren, hoewel de landgoederen van de Borgia's in de Romagna pauselijk bezit werden en Rome korte tijd in de greep was van anti-Spaanse gevoelens. De nieuwe paus, over wiens eigen afkomst wijd en zijd werd geroddeld, hanteerde dezelfde methoden als zijn voorganger. Hij arrangeerde voordelige huwelijken voor Felice, een van de drie dochters die werden geboren tijdens zijn kardinaalschap, en een tak van de familie erfde het hertogdom Urbino in de pauselijke staten in 1508; het zou in hun bezit blijven tot 1631.38 Hoewel hij het aanbieden van geldelijke prikkels ten conclave verbood, ging het gerucht dat hij zijn eigen verkiezing met steekpenningen had gekocht en hij legde een afspraak om binnen twee jaar na het conclaaf een algemeen concilie bijeen te roepen naast zich neer.
Julius 11 leeft nu vooral in de herinnering voort als patroon van Michelangelo, die werkte aan de graftombe van de paus in de kerk van San Pietro in Vinculis. Hij gaf in 1506 ook opdracht aan Bramante om te beginnen aan een nieuwe Sint-Pieter ter vervanging van de basiliek van Constantijn en hij huurde Rafael in om delen van het Vaticaan te versieren, niet in de laatste plaats met een fresco waarop Gregorius ix met de gelaatstrekken van Julius 11 zijn verzameling decretalen uitvaardigt. Rafael schilderde ook een opmerkelijk portret van een bebaarde Julius dat zo goed leek, dat bezoekers na zijn doodsbang waren dat hij uit de dood was opgestaan.39
Julius, die bekend werd als il papa terribile, was vastbesloten om de grenzen van de pauselijke staten in hun volle omvang in ere te herstellen, om in het bijzonder het pauselijk gezag op te leggen aan Perugia en Bologna en om gebieden die in 1503 door Venetië waren ingenomen te heroveren. Hij nam zelfde leiding over zijn legers, zelfs toen hij tegelijkertijd ten prooi viel aan jicht en syfilis, en verdreef de Venetianen rond 1508 met diplomatie en militair optreden uit de Romagna. In 1506 verjoeg hij de Bentivoglio-dynastie uit Bologna en herwon hij het bestuur van Perugia. Met de bedoeling om een einde te maken aan het Franse bestuur van Milaan veranderde hij van kamp, erkende in 1510 de Spaanse soevereiniteit over Napels en sloot met Venetië en Spanje in 1511 een nieuwe Heilige Liga. Lodewijk xii reageerde met de hernieuwde uitvaardiging van de Pragmatische Sanctie van Bourges die de rechten van de paus binnen de Franse kerk beperkte en met steun aan een kleine groep dissidente kardinalen die in Pisa in 1511 een algemeen concilie bijeenriepen om Julius af te zetten; een van hen werd tot paus gekozen onder de naam Martinus vi, hoewel hij nooit door een wereldlijke macht werd erkend. Daar hun oproep tot het houden van een hervormingsconcilie de welwillende belangstelling had van keizer Maximiliaan, riep Julius het Vijfde Lateraans Concilie bijeen om ze voor te zijn. Het werd bijna uitsluitend bijgewoond door Italianen, veroordeelde het Concilabulum (de kleine kletswinkel) van Pisa en verklaarde de Pragmatische Sanctie nietig.40
Het gezag van de rivaliserende concilies hing geheel af van de schommelingen in de militaire en diplomatieke situatie. Een verzwakking van de Franse macht in Noord-Italië dwong het Concilie van Pisa te verhuizen naar Milaan en uiteindelijk naar Lyon.41 De vijf kardinalen die er hun steun aan verleenden, werden geëxcommuniceerd; na de dood van Julius in december 1513 werd het Concilie van Pisa door Lodewijk xii verworpen, hij herriep de Pragmatische Sanctie en erkende het Vijfde Lateraans Concilie, dat voortduurde tot 1517 en ten slotte het gebruik van smeergelden bij de pausverkiezing verbood.42
In Julius' laatste levensjaren groeiden de pauselijke staten door de inname van Modena (1510), Parma en Piacenza (1512) en door de verdrijving van de Fransen uit Italië. Hoewel hij het pauselijk gezag in de pauselijke staten herstelde, kreeg Julius uit alle delen van Europa steeds meer kritiek op zijn veldtochten, waar hij zelf tot het eind van zijn leven enthousiast aan deelnam; de critici vonden dat dit niet het soort leiderschap was dat van een paus werd verwacht. In de satirische dialoog 'Julius uitgesloten uit de Hemel', waaruit eerder in dit hoofdstuk is geciteerd, schept Julius op tegen Sint-Petrus over zijn successen, als hij bij de hemelpoort aankomt met twintigduizend soldaten die in zijn oorlogen zijn omgekomen:
julius: Je droomt zeker nog steeds van die oude kerk waarin je blootgesteld was aan armoede, angst, gevaren en duizend andere beproevingen, met een paar hongerige bisschoppen en een paus die rilt van de kou. Maar de tijden zijn veranderd en alles is beter geworden... ach, stel je voor dat je het leven van nu in Rome kon zien: de kardinalen in het purper, bijgestaan door hele regimenten van vazallen, met paarden die een koning niet zouden misstaan, muilezels getooid met fijne stoffen, goud en juwelen, sommige zelfs beslagen met goud en zilver! Stel je voor dat je maar een glimp ziet van de verheven paus, die op de schouders van zijn manschappen in een gouden stoel omhooggedragen wordt, terwijl zijn volk hem aan alle kanten op een enkel gebaar van zijn hand eer bewijst; stel je het gedonder van de kanonnen voor, het vuur uit de lopen en het gejuich van het volk, de uitroepen, alles verlicht met vlammende toortsen, zelfs de machtigste vorsten wordt maar nauwelijks toegestaan zijn gezegende voet te kussen... stel je voor dat je dat alles kon zien en horen - wat zou je daar niet van zeggen?
petrus: Dat ik een tiran zou zien die wreder is dan alle andere op aarde, de vijand van Christus, de vloek van de kerk.43
Als Sint-Petrus aan Julius de toegang tot de Hemel weigert, dreigt de paus de Hemel te bestormen en Petrus te verdrijven. Dit soort kritiek op het pausdom van die tijd was nog mild vergeleken bij wat er later zou volgen.