13
Vals, schuldig Babylon
(1294-1378)
De papa angelicus
In de vroege morgen van 7 september 1303 slopen gewapende mannen door een stad in de heuvels, veertig kilometer ten oosten van Rome, met de bedoe-ling de paus gevangen te nemen of te doden. Hun aanvoerders waren een Romeins aristocraat, Sciarra Colonna, en Guillaume de Nogaret, opperste minister van koning Filips iv de Schone van Frankrijk. Het geluid van troepen die zich in de richting van het pauselijk paleis bewogen, wekte de bewoners van Anagni.1 Terwijl de kerkklokken luidden, verzamelden de meest vooraanstaande burgers van de stad zich op het centrale plein, terwijl anderen de pauselijke schatkamer begonnen te plunderen, alsmede de huizen en wijnkelders van kardinalen die loyaal waren aan de paus. Drie kardinalen vluchtten door een rioolbuis. Twee kardinalen en enkele schildwachten bleven bij de paus, Bonifatius vm (1294-1303).
De samenzweerders eisten de pauselijke schatkist, de invrijheidstelling van twee gevangen kardinalen van de familie Colonna en het aftreden van Bonifatius. Die avond was Bonifatius vm gevangen in zijn eigen kamer. Sciarra, een broer van de twee gevangen kardinalen, dreigde de paus te doden, maar De Nogaret hield hem tegen. Hem was opgedragen Bonifatius naar Frankrijk te brengen ter berechting door een algemeen concilie van de kerk, waar hij onder meer beschuldigd zou worden van de moord op zijn voorganger Celestinus v (1294), de papa angelicus. Negen jaar eerder koos een klein en bitter verdeeld gezelschap kardinalen de vijfentachtigjarige Pietro da Morrone tot paus, die de naam Celestinus v aannam.2 Geboren als zoon van een boer was hij in zijn jonge jaren benedictijner monnik geweest, waarna hij kluizenaar werd in de Abruzzen en op de Monte Morrone in een grot woonde. Zijn reputatie van heilig man en geneesheer trok zo veel discipelen en leken aan, dat hij zich op een meer solitaire plaats terugtrok. Hij bracht zijn volgelingen echter ook onder in een gemeenschap die in 1263 door Urbanus iv officieel werd erkend als onderdeel van de benedictijner orde en in 1274 door Gregorius x onder bescherming van de paus werd gesteld. In 1293 gaf Pietro de leiding van de gemeenschap, die later de Celestijnse orde zou worden genoemd, uit handen en ging hoog op de Monte Morrone in een kleine grot in retraite.
Niet zo ver van de wereld staande als zijn loopbaan zou kunnen doen veronderstellen, had Pietro een nieuwe religieuze orde gesticht en geleid, hij had twee van haar kloosters bestuurd en haar eerste algemene kapittel voorgezeten. Daarnaast volgde hij vanuit zijn afgelegen kluis wat er in de kerk gebeurde. Het was zijn eigen brief aan een der kardinalen, waarin hij waarschuwde voor Gods toorn omdat ze er niet in slaagden een nieuwe paus te kiezen, die leidde tot zijn eigen verkiezing in 1294.
Celestinus' loopbaan stond in nauw verband met de leerstellingen vanGioacchino da Fiore (1135-1202), een Calabrische mystieke kluizenaar en monastiek leider die de komst van de papa angelicus en het tijdperk van de heilige geest had geprofeteerd; daarin zou het eeuwige evangelie worden geopenbaard, de bestaande organisatie van de kerk zou plaatsmaken voor de orde der rechtvaardigen en de mensheid zou rechtstreeks met God communiceren in een tijdperk van universele liefde. In 1200 had Gioacchino zijn geschriften voor onderzoek aan Innocentius 111 gegeven, maar hij stierf voor hij toestemming kreeg. Zijn boodschap werd verspreid, hoewel een deel van zijn leer werd veroordeeld door het Vierde Lateraans Concilie in 1215. Dante, wiens ideeën hij beïnvloedde, plaatste hem in het paradijs. Rond 1250 beweerde een van zijn volgelingen, Gerardo di Borgo San Donnino, dat de broeders franciscanen de orde der rechtvaardigen waren uit de profetie.3 De franciscanen waren zelf bitter verdeeld door een kwestie rond eigendomsrecht van bezit, een zaak die werd verergerd door hun stijgende po-pulariteit en de goederen, landerijen en kerken die hun werden gegeven. De strengere factie binnen de orde, die al snel bekendstond als de spiritualen, wenste alle eigendom te verwerpen en omarmde de boodschap van Gioacchino en vervolgens Celestinus v dus van harte. Dit conflict tussen franciscanen bracht Alexander iv tot het instellen van een commissie die Gioacchino's leerstellingen moest onderzoeken. Dat resulteerde in de veroordeling van de laatste ketter in 1263, maar er werd een compromis bereikt met de spiritualen in 1279, toen paus Nicolaas m al het franciscaner eigendom onder pauselijk bestuur stelde om het in hun naam te gebruiken. Verwachtingen van een nieuw en spiritueler tijdperk waren niet beperkt tot de volgelingen van Gioacchino en de franciscanen. In Milaan bijvoorbeeld, ontwikkelde zich een kleine gemeenschap van leken en religieuzen rond een mysterieuze ascete die Guglielma werd genoemd (")" 1281). Haar volgelingen beschouwden haar als de Heilige Geest in vrouwelijke vorm. Zij benoemde de non Maifreda da Pirovano, familie van de heren Visconti van Milaan, tot paus en plaatsvervanger. Gelovigen verwachtten dat Maifreda in het jaar 1300 met Pasen en Pinksteren de mis zou vieren, wat zou leiden tot Guglielma's wederkeer en het begin van een nieuw tijdperk van de Geest. De inquisitie arresteerde Maifreda en anderen echter en ondervroeg en verbrandde hen voor de tweede mis kon worden gezegd.4
Ondanks de veroordeling van Gioacchino van Fiore en de vervolging van de Guglielmieten leefde er bij veel christenen, onder wie ook hogere geestelijken, een verlangen naar en verwachting van een nieuw tijdperk. De uiteindelijke keuze van de kardinalen voor Pietro da Morrone in juli 1294 weerspiegelt deze tijdgeest. Hoewel hij in eerste instantie zijn uitverkiezing weigerde, kwam hij de stad L'Aquila binnen op een ezel om te worden gekroond in een kerk van zijn eigen orde. Hij schonk de spirituale franciscanen de status van onafhankelijk genootschap als de Arme Kluizenaars van Paus Celestinus en op 18 september benoemde hij het significante en symbolische aantal van twaalf nieuwe kardinalen, wellicht ter inhuldiging van een 'monastiek tijdperk van de Heilige Geest'.5 Ze waren niet allemaal monnik; onder hen waren ook de aartsbisschoppen van Lyon en Bourges, de kanselier van het diocees Parijs, de pauselijke vicekanselier en de kanselier van het koninkrijk Sicilië. En toen, op 13 december 1294, om redenen die onverklaard bleven, deed Celestinus afstand van de troon, wat voor het eerst was sinds Silverius dat in 537 had gedaan. Kardinaal Benedetto Caetani, die ervan werd verdacht hem bij deze beslissing te hebben beïnvloed, werd op 24 december unaniem tot opvolger gekozen onder de naam Bonifatius vin. Celestinus wilde terugkeren naar zijn grot op Monte Morrone, maar Bonifatius vreesde dat hij een gereedschap zou worden van de vele vijanden van de nieuwe paus. Terwijl hij Bonifatius naar Rome begeleidde voor diens kroning in januari 1295 ontsnapte hij echter en hij werd in heel Zuid-Italië achterna gezeten tot hij in juni gevangen werd genomen bij een poging het oostelijke keizerrijk te bereiken. Bonifatius zette hem gevangen in een kasteel in Anagni en daar stierf hij op 19 mei 1296.
Wolf, leeuw of hond: Bonifatius VIII
De nieuwe paus had een zeer verheven idee van zijn ambt. Hij werkte de pauselijke liturgie uit en verhoogde de pauselijke tiara, waar hij een tweede kroon aan toevoegde en een enorme robijn, die verloren ging bij de kroning van een van zijn opvolgers. In Rome, Orvieto en Anagni werden standbeelden van hem met deze verhoogde tiara opgesteld, waardoor zijn vijanden hem ervan konden beschuldigen beelden van zichzelf te hebben opgericht ter aanbidding door het volk.6 Bonifatius was er ook op belust de belangen van zijn familie, de Caetani, te bevorderen; sommige leden werden benoemd op hoge geestelijke posten en van anderen werd het landgoed uitgebreid. Zijn neef Pietro, die markies van Ancona werd in 1296, kreeg het bestuur van de Torre de la Milizie in Rome en veranderde de enorme tombe van Caecilia Metella op de Via Appia in een versterkt paleis. Pietro's zonen werden geholpen door giften in land en huwelijken met welgestelde erfgenamen. Andere pausen hadden eerder die eeuw kritiek gekregen op de begunstiging van hun families, maar Bonifatius was de eerste die het college van kardinalen samenstelde uit zijn eigen familieleden; vier van de vijftien werden benoemd tijdens zijn pontificaat.
Geleerd en sterk als hij was, kon Bonifatius ook heerszuchtig en arrogant zijn op ogenblikken dat andere kwaliteiten werden gevraagd. Het pausdom kon niet langer vertrouwen op het resultaat van zuiver spirituele wapenen zoals excommunicatie en miste een sterke wereldlijke beschermer. Maar de meest voor de hand liggende kandidaat, de koning van Frankrijk, werd de meest vastberaden tegenstander van de paus.
De geestelijkheid was in Engeland en Frankrijk in de vroege twaalfde eeuw vrij van wereldlijke rechtspraak. Geestelijken waren bij decreet van het Vierde Lateraans Concilie van 1215 ook ontheven van belastingen door de wereldlijke heersers, maar zij konden wel verplicht worden tot het betalen van een tiende deel van hun inkomsten aan het pausdom ter ondersteuning van kruistochten.7 De doelstellingen waarmee kruistochten werden ondernomen waren na 1095 uitgebreid en de expedities werden in de dertiende eeuw vaker afgekondigd. Pauselijke 'kruisvaarderstienden' werden steeds algemener en konden wel langer dan een jaar worden geheven. De opbrengst werd meestal gedeeld, waarbij de curie ook wat kreeg, maar het grootste deel werd aan de wereldlijke vorst gegund om hem bij te staan in het gestand doen van zijn kruisvaarderseden.
Deze handelwijze was zeer impopulair bij de geestelijkheid die werd aangeslagen en hoewel de curie gezanten stuurde om op de incassering toe te zien, werd die incassering met veel passief verzet in toenemende mate getraineerd. De belasting die de Franse geestelijkheid in 1266 kreeg opgelegd door Clemens iv was bedoeld ter dekking van de kosten van de expeditie van Karel van Anjou tegen Manfred van Sicilië, welke expeditie tot kruistocht was uitgeroepen, maar werd uiteindelijk pas in 1274 geïncasseerd. Ambitieuze wereldlijke heersers begonnen de taxatie van de geestelijkheid eveneens te zien als een inkomstenbron die hun rechtens toekwam vanwege hun rol als beschermer van de kerk. In 1294 riep Edward 1 van Engeland in afwezigheid van de nieuwe aartsbisschop van Canterbury een provinciale synode van zijn leidende geestelijken bijeen om te eisen dat ze hem de helft van hun jaarlijkse inkomsten betaalden. Hij verwierp een aanbod van 20 procent en dreigde degenen die weigerden met opheffing van zijn protectie, waardoor zij en hun bezittingen niet meer door de wet werden beschermd. Hij deed hetzelfde voorstel in 1296. Aan de andere kant van het Kanaal nam Filips iv van Frankrijk vergelijkbare maatregelen, waarbij hij de noodzaak van een voorafgaande pauselijke machtiging negeerde en beweerde dat zijn rijk werd bedreigd door een Engelse invasie.
In februari 1296 vaardigde Bonifatius vin de bul uit die bekend is vanwege de begintekst, Clericos laicos, en die was bedoeld om het koninklijk afromen van het inkomen van de geestelijkheid een halt toe te roepen. Met de stelling dat 'de geschiedenis leert dat leken in het algemeen vijandig staan tegenover de geestelijkheid' werd het de geestelijkheid verboden nog belas-ting te betalen zonder voorafgaande pauselijke goedkeuring, en werd het de leken verboden belasting te innen op straffe van een excommunicatie die de rest van hun leven niet zou worden opgeheven. Zowel in Engeland als in Frankrijk was de reactie hevig.
Koning Edward maakte de leidende geestelijken van zijn koninkrijk duidelijk dat zij ernstige consequenties tegemoet konden zien als zij het pauselijke bevel gehoorzaamden. Toen zij in januari 1297 besloten dat zij 'de Eeuwige meer vreesden dan hij die voor het moment koning was, en de gevaren voor hun ziel meer dan die van wereldlijke zaken', stelde hij de geestelijkheid buiten de wet en ontnam hun alle wettelijke bescherming ten aanzien van leven en eigendommen. Daar dit snel werd gevolgd door inbeslagname van kerkelijke landerijen en inkomsten, volgde al snel volledige onderwerping aan de wil van de koning.
In Frankrijk verbood Filips iv in augustus 1296 de uitvoer van ongemunt goud en zilver, juwelen en elke andere vorm van verhandelbare valuta uit zijn koninkrijk, waarmee hij verhinderde dat betalingen van de kerk in Frankrijk naar de paus werden gestuurd. Aangezien al die regelmatige inkomsten het pausdom normaliter lang van tevoren tot onderpand dienden bij het direct verkrijgen van fondsen bij Italiaanse bankiers, dreigde dit het kredietsysteem waarop de pauselijke financiën waren gefundeerd te ondermijnen in een tijd waarin Bonifatius een langdurige en onsuccesvolle oorlog betaalde om de Aragonese koning uit Sicilië te verdrijven.
Daar een dreigement met excommunicatie van de Franse koning in september 1296 geen effect sorteerde en financiële rampspoed op de loer lag, krabbelde de paus in februari 1297 terug en verklaarde dat de Clericos laicos slechts een verklaring van algemeen principe was en dat een monarch in tijden van onmiddellijk gevaar zijn geestelijkheid zou mogen aanslaan zonder voorafgaande pauselijke goedkeuring. Hij gaf niet aan wie er besloot dat zo'n situatie zich voordeed, maar koning Filips wilde dat hij dat besluit zelf mocht nemen en stuurde zijn opperste minister om de paus tot toestemming te bewegen. Intussen zette Bonifatius vaart achter de diplomatiek gezien nuttige heiligverklaring van de grootvader van de koning, Lodewijk ix.8
In Italië leidden Bonifatius' pogingen om de landerijen van zijn familie uit te breiden tot een botsing met zijn voormalige bondgenoten, de familie Colonna, die de paus tevens zijn groeiende sympathie jegens de familie Orsini kwalijk nam, hun Romeinse rivalen, waarvan er twee onlangs tot kardinaal waren benoemd. De twee Colonna-kardinalen, die in 1294 vóór hem hadden gestemd, begonnen twijfel te uiten over de wettigheid van Bonifatius' vervanging van Celestinus v en in mei 1297 overviel een groep vazallen van de Colonna een pauselijk geldtransport. Bij de onderhandelingen over teruggave eiste Bonifatius dat de Colonna-kardinalen zijn gezag zouden erkennen, dat zij hun broer die de overval had geleid zouden uitleveren en drie vestingen op essentiële posities zouden overgeven. In plaats daarvan vluchtten zij en vaardigden ze het eerste van drie Colonna-manifesten uit, dat beweerde dat Bonifatius een usurpator was en schuldig aan simonie, aangezien het voor pausen illegaal was om af te treden. Zij hadden reeds de mening gepeild van toonaangevende canonieke rechtsgeleerden aan de universiteit van Parijs, het middelpunt bij uitstek van de West-Europese wetenschap van die tijd, en eisten nu dat Bonifatius werd geschorst tot een kerkenraad de zaak kon beslechten.
Een van de Colonna-kardinalen had banden met de spirituale franciscanen, die zich nu achter hen schaarden. De spiritualen waren geschokt door het lot van Celestinus v en door Bonifatius' opheffing van alle decreten van zijn voorganger, inclusief de herroeping van hun onafhankelijke status. De franciscaner mysticus en dichter Jacopone da Todi voegde zich bij de opstandige Colonna in hun thuisstad Palestrina en stelde aanklachten op tegen Bonifatius, waarvan nu werd aangenomen dat hij Celestinus had vermoord.9
Een schedel met een spijkergat erin werd als bewijs aangevoerd, terwijl Bonifatius op zijn beurt kruisvaardersvoorrechten en volledige aflaat beloofde aan degenen die de wapenen opnamen tegen de Colonna.
Gezanten van de rebellen hadden de opperste minister van Filips iv al ontmoet toen hij op weg was naar Bonifatius en hem aangeboden gemene zaak met hem te maken, zodat de paus zou besluiten water bij de wijn te doen. Eind 1297 onthief hij Frankrijk van de voorwaarden van de Clericos laicos en stond toe dat kerkelijke belasting door de koning werd opgelegd als die besloot dat dat noodzakelijk was. Toen Filips tot bedaren was gebracht kon Bonifatius zich met de Colonna bezighouden; hij bestormde Palestrina in 1298 en verwoestte de hele stad op de kathedraal na.
Het hoogtepunt van Bonifatius' pontificaat kwam in 1300, het brandpunt van allerlei messiaanse en apocalyptische verwachtingen en een jaar dat hij met een oudtestamentische term tot jubeljaar uitriep. Het was het eerste van wat een reeks van heilige jaren zou worden, waarin pelgrims die de sacramenten kwamen ontvangen in de patriarchale basilieken van Rome een nieuwe, volledige aflaat zouden krijgen. Zo veel pelgrims ondernamen de reis, en zo aanzienlijk waren hun giften dat een tijdgenoot optekende dat twee geestelijken dag en nacht bij het hoogaltaar van de Sint-Paulus buiten de Muren stonden om de enorme hoeveelheden offeranden in munten op te stapelen.10 Deze toevloed van offeranden bracht het pauselijk vermogen, dat sterk verminderd was door de conflicten van 1296 en 1297, weer op peil en maakte Bonifatius minder verzoeningsgezind toen het conflict met de koning van Frankrijk in het jaar daarna weer oplaaide. In 13 01 werd Bernard Saisset, de bisschop van Pamiers, een nieuw diocees ten zuiden van Toulouse, beschuldigd van verraad en ketterij. Hij werd voor de koning berecht, wat een uitdaging was van het canoniek recht. In werkelijkheid was zijn overtreding wellicht nauwelijks meer geweest dan onvoorzichtige kritiek op het koninklijk bestuur, maar de politieke situatie in Zuidwest-Frankrijk was gevoelig en koning Filips kan hebben besloten een publiek voorbeeld te stellen van duidelijke dissidentie.11 De bisschop werd korte tijd gevangengehouden en Filips vroeg Bonifatius per brief om goedkeuring, waarbij hij opmerkte dat de bisschop de paus had beschreven als de vleesgeworden duivel zelf.
Bij wijze van antwoord eiste Bonifatius de vrijlating van de bisschop, herriep hij de concessies die hij in 1297 had gedaan en dreigde hij met excommunicatie. Met goedkeuring van het college van kardinalen vaardigde hij een bul uit die de koning veroordeelde wegens overtredingen tegen de kerk en tegen zijn eigen onderdanen. Het lukte echter niet om hiermee de sympathie van de Franse geestelijkheid te winnen, want het koninklijk hof hield de echte tekst achter en bracht een gefingeerd decreet in de openbaarheid met de schandelijke bewering dat het pausdom volledig gezag had in het koninkrijk, zowel in wereldlijke als in geestelijke aangelegenheden, alsof Frankrijk net als Sicilië een pauselijk leengoed was. Dit beledigde de nationale trots die zich gaandeweg de dertiende eeuw had ontwikkeld en die het krachtige antwoord van de koning toejuichte, dat hij aan de paus gestuurd zou hebben met de woorden 'Uwe Domheid'.
Daarop riep Bonifatius vm de Franse bisschoppen in november 1302 voor een concilie naar Rome, maar de koning verbood hun het koninkrijk te verlaten en beval hun in plaats daarvan in april een bijeenkomst van prelaten, baronnen en andere trouwe onderdanen bij te wonen; die werd later gezien als de eerste vergadering van de Staten Generaal en de dichtste benadering van een vertegenwoordigende vergadering in Frankrijk vóór 1789.13 Aldaar weigerde de Franse adel Bonifatius te erkennen als rechtmatig paus, terwijl de bisschoppen hem vroegen de veronderstelde bewering van wereldlijk gezag over het koninkrijk te laten vallen. Bonifatius en zijn kardinalen ontkenden dat die bewering ooit was gedaan en stelden dat hier sprake was van vervalsing, maar zij hielden ook vast aan het standpunt dat een paus tussenbeide kon komen in de wereldlijke zaken van een koninkrijk teneinde zondigheid te onderdrukken of te voorkomen. Het andere verzoek van de Franse bisschoppen, dat het concilie in november zou worden afgeblazen, werd geweigerd, maar slechts de helft trotseerde de koninklijke ergernis en ging er toch heen. Het concile bereikte uiteindelijk weinig.
Bonifatius, die woedend was vanwege zijn mislukte concilie, vaardigde op 18 november 1302 een nieuwe bul uit met betrekking tot het pauselijk primaat boven wereldlijke heersers, Unam sanctam: aangezien er maar één Arke was geweest, was er daarom ook maar één kerk en zat daar slechts één aan het hoofd: Christus, die op aarde werd vertegenwoordigd door zijn afgevaardigde, de opvolger van Petrus. Hij voegde eraan toe: 'als de aardse macht zondigt, dient zij door de geestelijke macht te worden beoordeeld... maar als de opperste macht zondigt, kan zij slechts door God beoordeeld worden, niet door de mens'.
In Frankrijk werden plannen gesmeed om een algemeen concilie van de kerk bijeen te roepen teneinde Bonifatius van allerlei te beschuldigen, onder meer van ketterij, afgeleid van zijn bewering dat hij nog liever een hond was dan een Fransman. Van honden werd gedacht dat ze geen ziel hadden en volgens zijn opmerking zou dat dus ook gelden voor de Fransen. Ernstiger waren beschuldigingen in verband met de abdicatie en dood van Celestinus v en beweringen omtrent seksueel wangedrag. Net zoals de manifesten van de Colonna een overijlde stortvloed van verhandelingen over pauselijke abdicatie teweeg hadden gebracht, begonnen canonieke rechtsgeleerden en theologen nu lijvige boeken te schrijven over de verhouding tussen koninklijk en pauselijk gezag. Bijzonder opmerkelijk waren Over christelijk bestuur van Giacomo van Viterbo, Over ecclesiastische macht door Egidio van Rome en Over koninklijke en pauselijke macht door Jean van Parijs, die allemaal verschenen in 1302-1303; de eerste twee werken steunden het pauselijke standpunt, het laatste werk steunde het koninklijke standpunt. Bonifatius vin bereidde zich voor op de uitvaardiging van een volgende bul op 8 september 1303, waarin hij alle buitenlandse allianties van de Franse koning nietig verklaarde, diens onderdanen van hun trouw ontsloeg en feitelijk aanzette tot opstand, en vijandige buren zoals Edward 1 van Engeland aanmoedigde Frankrijk binnen te vallen. Het was geen toeval dat de samenzweerders Anagni binnenvielen en Bonifatius gevangennamen op de dag vóór de bul zou worden afgekondigd.
Als ze de paus meteen uit de stad hadden weggevoerd, zou hun plan hebben kunnen slagen, maar op de negende, terwijl de samenzweerders nog steeds debatteerden over de volgende stap, werden ze verdreven door de burgers van Anagni; zij kwamen de paus bevrijden omdat ze vreesden dat de stad onder interdict zou komen, dat de priesters de sacramenten niet meer moch260 ten toedienen en dat 'de ganse christenheid tegen ons op zal staan'.15 De bevrijde paus vergaf de gemeenschap in het openbaar, inclusief degenen die zijn persoonlijke eigendommen hadden gestolen. Hij kreeg een escorte mee naar Rome, maar zijn gezondheid was ondergraven door wat bekend werd als de Opstand van Anagni en hij stierf een maand later. Zoals een Engelse chroniqueur het onder woorden bracht: 'Hij kwam als een wolf, regeerde als een leeuw en eindigde als een hond.'
De verhuizing naar Avignon
De cruciale vraag voor zijn opvolger was hoe hij moest omgaan met de nasleep van de Opstand. De kardinalen verkozen met algemene stemmen de dominicaan Benedictus xi (1303-1304), die Bonifatius sinds 1298 terzijde had gestaan en die werd gesteund door Karel 11 van Napels. Hij probeerde een fijngevoelig beleid van compromissen te voeren, bracht twee kardinalen van de Colonna terug uit excommunicatie, echter zonder hen weer toe te laten tot het college, en sprak Filips iv vrij van alle schuld aan de zaak Anagni. Hij was echter vastbesloten diegenen te straffen die persoonlijk waren betrokken bij de zaak en stelde een datum vast waarop ze ter berechting of excommunicatie voor hem moesten verschijnen. Hij stierf echter al voor die tijd in Perugia aan dysenterie, hoewel werd vermoed dat er vergif in het spel was.
Na Benedictus xi kon geen der kardinalen voldoende steun in het college genereren om te worden gekozen, aangezien het nu verdeeld was over de verhouding met Frankrijk en de rehabilitatie van de Colonna. Een ruzie die elf maanden duurde, leidde in juni 1305 tot de verkiezing van een buitenstaander, Beitrand de Got, aartsbisschop van Bordeaux. Zijn onlangs overleden broer was een van Bonifatius' kardinalen geweest en hoewel hij op goede voet stond met Filips iv was hij geboren in Gascogne en dus een onderdaan van Edward i van Engeland, hertog van Aquitaine.
Met Clemens v (1305-1314), zoals hij zich noemde, begint de periode van het pausdom van Avignon. Die periode zou duren tot 1378, maar het was in eerste instantie niet Clemens' bedoeling permanent buiten Italië te verblijven.17 Hij was in zijn aartsdiocees toen men hem koos en hij werd gekroond in Lyon, zij het niet in de kathedraal, maar in een kerk in dat deel van de stad dat onder Frans bestuur viel, ten westen van de Rhöne. De omstandigheden in Italië bleven onstuimig, dus vestigde Clemens zich in de Comtat-Venaissin. Dat was een van acht gewesten die in 1229 aan de paus waren afgestaan door Raymond vu van Toulouse, maar die pas in 1274 geheel onder pauselijke heerschappij waren gebracht. Verscheidene steden in het gewest, met name Avignon, waren onder pauselijke suzereiniteit in bezit van de koningen van Angevin van Napels, die tevens graven waren van de Provence. Clemens v werd snel na zijn verkiezing ziek, waarschijnlijk door de maagkanker waar hij uiteindelijk aan stierf, en kon in de loop van zijn pontificaat regelmatig niet werken. Hoewel hij verklaarde naar Italië te willen gaan, bleef hij zijn hofhouding door de Comtat-Venaissin heen en weer schuiven en bracht hij een paar maanden in Avignon door in 1309,1311 en de winter van 1312-1313. Zijn grootste onderneming was het bij eenroepen van een algemeen concilie in Vienne in oktober 1310, maar dat werd een jaar uitgesteld. Tegelijkertijd werd op aandringen van Filips iv een postuum gerechtelijk proces tegen Bonifatius vin voorbereid. De koning beweerde dat zijn titel en afkomst - hij was Rex Christianissimus, de Meest Christelijke Koning, en kleinzoon van Sint-Lodewijk - hem de goddelijke verplichting oplegden om op te treden tegen een paus die tot ketterij was vervallen. Ondertussen werkten pauselijke ambtenaren de hoorzittingen tegen tot er een schikking kon worden bereikt die elke gerechtelijke veroordeling van een vorige paus vermeed. Dit lukte ten slotte in 1311, toen alle eerdere concessies aan Frankrijk werden hersteld en er een symbolische boete werd opgelegd aan Guillaume de Nogaret in ruil voor opheffing van zijn excommunicatie. Het proces tegen Bonifatius werd voor onbepaalde tijd geschorst.
Canonieke rechtsgeleerden hadden vanaf het midden van de twaalfde eeuw glossaria toegevoegd aan verzamelingen van pauselijke decretalen en erover gedebatteerd, waarmee ze een groot corpus aan literatuur schiepen die de decretalen interpreteerde. Een van de onderwerpen die hen interesseerde was de pauselijke superioriteit boven alle aardse jurisdictie en ze ontvouwden de redenering dat een paus alleen wegens ketterij kon worden afgezet.18 Omdat hij echter aan geen enkel hof onderworpen was, kon er geen onderzoek naar het geloof van de paus worden ingesteld. Alleen als hij in het openbaar verklaarde dat hij in doctrines geloofde die al door zijn voorgangers waren veroordeeld, kon hij als een ketter worden beschouwd. En zelfs dan moest nader worden beredeneerd dat hij automatisch geen paus meer was omdat hij toegaf zelf een ketter te zijn, aangezien er niemand als rechter boven hem plaats kon nemen. Er kon geen uitzondering worden gemaakt voor een wereldlijke macht die het recht opeiste om een paus te dagvaarden die niet openlijk had bekend een ketter te zijn en dus aftrad. De Franse koning had twee extra oogmerken: de heiligverklaring van Celestinus v en pauselijke instemming met het proces tegen de ridders van de tempelorde. Dit schijnen allebei cynische stappen, in het eerste geval om Bonifatius nog meer te schande te maken en in het tweede om de koninklijke schatkist te verrijken door inlijving van het bezit van een uiterst welgestelde 262 militaire orde, waarvan de functie als kruisvaarders nu minimaal was. Maar andere invloedrijke belanghebbenden, onder wie de spirituale franciscanen, de orde die Celestinus zelf had gesticht en een aantal leden van het college van kardinalen, drongen aan op zijn heiligverklaring.19 De publieke opinie was gunstig en hoewel Clemens het proces rekte, gafhij in 1313 toe, op aanbeveling van een commissie die tijdens het Concilie van Vienne was samengesteld. De nieuwe heilige werd echter uitgeroepen onder de naam Pietro da Morrone en niet als Celestinus v, waarmee aan zijn pauselijke status voorbij werd gegaan. De zaak van de tempeliers is goed gedocumenteerd.21 Op 1 oktober 1307 werden ongeveer 15.000 mensen die bij de orde waren aangesloten in een verbazingwekkend efficiënte, in heel Frankrijk gehouden veegactie gearresteerd; Waarnemers uit die tijd namen aan dat de paus vooraf toestemming gaf omdat de tempelorde een vrijgestelde orde was, dat wil zeggen, aan geen enkele andere wereldlijke of kerkelijke macht verantwoording schuldig dan de paus. Deze indruk werd vurig door Filips iv gepropageerd, maar Clemens hoorde pas twee weken later van de arrestaties en klaagde schriftelijk dat 's konings 'overhaast handelen door allen wordt gezien, en terecht, als een daad van minachting voor onszelf en de kerk van Rome', daar de koning zich vergreep aan personen en eigendommen die onder pauselijke bescherming stonden.22
De kwestie werd opgelost toen de Grootmeester en honderddrieëndertig andere Tempelridders schuld bekenden aan een deel van de aanklachten die tegen hen waren ingediend, inclusief de ontkenning van Christus en het spugen op crucifixen. Hoe de bekentenissen ook verkregen waren - er werd officieel gezegd dat er geen geweld was gebruikt -, zij stelden Clemens ertoe in staat andere koningen te schrijven en hun in het geheim te gelasten ook in hun koninkrijken de tempeliers op te pakken en hun eigendom te bemachtigen. Een deel van de koningen was woedend om de actie van Filips iv. Zo veranderde het proces in een Europese aangelegenheid die werd geleid door de paus in plaats van door de Franse koning.2'
In 1305 begon Clemens v met het omvormen van het college van kardinalen tot een corpus dat grotendeels Frans was in plaats van overwegend Italiaans. Daartoe benoemde hij tien nieuwe leden van wie er negen Frans waren. Toen hij in 1314 stierf waren er vierentwintig Franse kardinalen en maar zes Italiaanse. Wat nog opmerkelijker was: acht van hen waren familie van de paus. Anderen waren bevriende Gascogners. Zij bleven titels van de Romeinse priesterlijke en diaconische kerken voeren, maar hadden er geen werkelijke band mee. Het werd afgekeurd dat de meeste nieuwe kardinalen tot canonieke rechtsgeleerden waren opgeleid en Dante betreurde de vervanging van geestelijke waarden door wettelijke met het droge commentaar:
'Daardoor heeft men het evangelie en de kerkleraren verlaten en bestudeert men alleen nog maar de Decretalen, en wel zo intensief dat het aan de kantlijnen, die vol aantekeningen staan, te zien is', waarmee hij refereerde aan de gewoonte van rechtsgeleerden om interpretatieve aantekeningen te maken in de kantlijn van wetsteksten.
Terwijl tijdgenoten dachten dat Filips iv van Frankrijk de hand had in de keuze van nieuwe kardinalen, schiep Clemens een corpus van adviseurs en assistenten met wie hij zich op zijn gemak voelde. Het pausdom werd meer het persoonlijk bezit van de houder van het ambt, een imitatie van een dynastieke monarchie, maar dan zonder erfopvolging. Clemens verdeelde andere kerkelijke ambten en beloningen naar believen onder zijn familie, vrienden en landgenoten, hoewel zijn Gasconse bedienden zich met persoonlijke bezittingen uit de voeten maakten toen hij stierf en zijn lichaam lieten voor wat het was. Hij vermaakte het grootste deel van de pauselijke schatkist aan zijn eigen familieleden en de koningen van Engeland en Frankrijk. Het pauselijke financiële departement stond bekend als de Camera - omdat het oorspronkelijk in de pauselijke privévertrekken (camera) gehuisvest was. Van de iets meer dan één miljoen florijnen die daar tegen het einde van zijn pontificaat waren verzameld gingen er 320.000 naar de twee monarchen. Nog eens 300.000 werden aan de neef van de paus gegeven, de burggraaf van Lomagne, vermoedelijk ter ondersteuning van de kruisvaart, en 200.000 florijnen werden als giften verdeeld onder andere familieleden. Slechts 70.000 florijnen werden achtergelaten als specifieke erflating aan de volgende paus.26
Niemand maakte bezwaar tegen de behandeling van de schatkist als persoonlijk eigendom van de bekleder van het pauselijk ambt; de canonieke rechtsgeleerden hadden vastgesteld dat een paus geen simonie kon plegen, aangezien hij vrijelijk kon beschikken over het geld van de kerk. Na de dood van Clemens in Carpentras verdeelden de kardinalen zich in Gasconse, Proven^aalse en Italiaanse facties die geen van drieën de benodigde meerderheid konden waarborgen. Toen Gascogners onder leiding van de neef van de overleden paus het conclaaf overvielen, vluchtten de kardinalen naar Avignon, waar zij onder bescherming stonden van koning Robert de Wijze van Napels (1309-1343), de zoon van Karel 11. Het kostte hun nog twee jaar om een voormalig bisschop van Avignon te kiezen tot Johannes xxn (1316-1334). Deze was al over de zeventig; hij was kanselier geweest van Karel 11 en Robert van Napels en zijn verkiezing kwam voort uit Franse koninklijke druk op de in Lyon vergaderde kardinalen. Hij was net zo'n nepotist als zijn voorgangers, maar zijn gunsten gingen uit naar zijn streekgenoten uit de Quercy. Van de achtentwintig kardinalen die hij benoemde waren er zes familieleden, twee waren Italiaans, een was Spaans en de rest was Frans. Tot 1368 zou er geen nieuwe Engelse kardinaal worden gekozen en tot 1378 geen uit het Roomse Rijk.
De pausen van Avignon
De nieuwe paus verwachtte dat hij de curie terug kon brengen naar Rome zodra de situatie in Italië was gestabiliseerd. In de pauselijke staten was de curie afwezig en de regering van Gasconse bestuurders die door Clemens v waren benoemd was incompetent. Dat leidde ertoe dat meer en meer steden in de macht kwamen van plaatselijke potentaten of volksgemeenschappen. Elders heerste een inheemse oorlog tussen twee rivaliserende bondgenootschappen die het Welfs-Ghibellijnse of het pro-en contrapauselijke conflict uit voorafgaande eeuwen voortzetten. Rond deze tijd had de kwestie echter veel minder van doen met rivaliserende ideologieën en was zij vooral gericht op de plaatselijke strijd om de macht.27 Zo konden vijandige facties zich scharen achter de naam Welfen of Ghibellijnen, naarmate hun onmiddellijk belang het best werd gediend door de een of de ander. Onder het Welfse verbond, dat zich mocht verheugen in pauselijke bijval en bestond sinds 1266, vielen de Angevin-koningen van Napels en de overheersende factie in de stad Florence. Daartegenover stonden de heren Visconti van Milaan, de steden Pisa en Lucca en de Aragonese koningen van Sicilië. De keizers hadden de laatste twintig, dertig jaar weinig interesse gehad in Italiaanse aangelegenheden, maar steunden in het algemeen de Ghibellijnen. Keizer Hendrik vu stierf plotseling in 1313, kort nadat hij door Clemens v was geëxcommuniceerd wegens een poging tot afzetting van Robert van Napels, en antipausgezinden riepen dat hij op bevel van de paus was vergiftigd door zijn biechtvader. Clemens v greep de dood van Hendrik aan om te decreteren dat het rijk direct was onderworpen aan de paus zolang er een keizerlijke vacature was en dat de eed die een keizer aflegde bij zijn kroning op zichzelf al erkenning van de pauselijke suzereiniteit betekende.28 Daar hij zelf ook al snel stierf en de Heilige Stoel twee jaar vacant bleef, kon deze bewering niet in de praktijk worden getoetst maar bleef ze een twistappel voor later. Bij de keizerlijke verkiezingen van 1314 brak ruzie uit tussen de twee rivaliserende kandidaten, Lodewijk van Beieren en Frederik van Oostenrijk. Johannes xxn steunde de Oostenrijkse hertog, maar die werd in 1322 bij Mühldorf beslissend verslagen en gevangengenomen door inwoners van Beieren. Toen eiste Johannes, in het licht van het decreet van Clemens v, dat Lodewijk de status van vazal van de paus moest aannemen om als keizer te worden bekrachtigd, hetgeen ertoe leidde dat Lodewijk bij conflicten in Italië stelling nam tegen de paus en geleerden in bescherming nam die het keizerlijke gezag verdedigden tegen dat van de paus. Een van de beste onder die geleerden was de arts Marsilius van Padua (j voor 1343), die de pauselijke beweringen belachelijk maakte in zijn monumentale werk Defensor Pacis (Verdediger van de vrede) uit 1324; daarin ontkende hij dat Sint-Petrus ooit enig gezag had gedragen dat het gezag van de andere apostelen of de kerk oversteeg en hij beweerde dat de keizer de macht had de paus te benoemen, af te zetten of anderszins te straffen. Johannes xxii veroordeelde Marsilius in 1327 en was onvermoeibaar in zijn pogingen hem te pakken te krijgen; Clemens vi beschreef zijn werk in 1343 als het ergste voorbeeld van ketterij dat hij ooit had gezien.
Johannes xxii maakte nog meer vijanden tijdens zijn pontificaat door zijn behandeling van de spirituale franciscanen. Het conflict over de juiste levenswijze van de franciscaner orde was ernstig verdiept na de mislukte poging van Celestinus v hem tot een apart corpus om te vormen. In 1312 vaardigde Clemens v, die duidelijk welwillend was, een decreet uit waarin hij een deling van de orde weigerde te steunen en van de spiritualen verscheidene interpretaties accepteerde van hoe het 'leven in armoede' moest worden ge-leid.30 De meer autoritaire Johannes xxii kreeg in het begin van zijn pontificaat ruzie met sommigen van hen over de opslag van voedsel in franciscaner kloosters. Vier broeders weigerden zijn beslissing te accepteren dat het bewaren van voorraden voor toekomstig gebruik was gerechtvaardigd. Dat was namelijk ernstig in tegenspraak met het evangelisch gebod om 'dus niet bekommerd voor de dag van morgen [te zijn]' (Mattheus 6:34). Zij verklaarden de paus tot 'ketter en vernietiger van het evangelisch leven',31 maar in 1318 werden ze zelf in Marseille als ketters verbrand. Een bredere kloof opende zich in 1321 na een ketterproces in Narbonne waar de beschuldigden stelden dat Christus en de apostelen geen bezit hadden gehad. Een franciscaan kwam tussenbeide en zei dat dat een volstrekt orthodox geloof was, wat een jaar later werd bevestigd door een concilie van spiritualen in Perugia. De zaak werd aan de paus voorgelegd. Hoewel hij inschikkelijk wilde zijn, veroordeelde hij hun standpunt toch als ketters en hij herriep de overeenkomst van 1279 waarbij het eigendom van de orde aan het pausdom in beheer was gegeven. Toen enkele spiritualen hem daarop voor ketter uitmaakten, stuurde hij de inquisitie op hen af en beval ten slotte in 1326 hun volledige onderdrukking. Een paar werden er verbrand, andere werden onderworpen, maar een aantal leiders zochten een goed heenkomen bij de keizer en waren hem van dienst bij zijn propagandaoorlog tegen de paus. De voornaamste van hen was 266 de theoloog en filosoof Willem van Ockham (± 1285^ 1347), die Een korte ver- handeling over Tyrannieke regering van goddelijke en menselijke zaken schreef. Dit werk ging in het bijzonder over de regering van het Roomse Rijk, en over degenen die eraan waren onderworpen en die in het licht van de correcte verhouding tussen geestelijk en wereldlijk gezag werden overweldigd door een paar mensen die de Hoogste Bisschoppen worden genoemd. Zijn kortere werken omvatten Een dialoog over de rechten van het Roomse Rijk en Acht kwes- ties over de macht van de paus en in zijn bewijsvoeringen citeerde hij de opmerking van Sint-Bernard tegen Eugenius 111, dat het pausdom in de overvloed aan weelde die het had vergaard de opvolger van Constantinus was en niet van Petrus." Zowel Ockham als Marsilius verloor aan invloed toen de keizer na de dood van Johannes xxn tot een schikking met het pausdom poogde te komen, maar hun geschriften bleven bestaan en kregen in de vroege vijftiende eeuw alsnog een grotere betekenis. Lodewijk iv, die in 1324 door de paus was geëxcommuniceerd, moest nog steeds als keizer worden gekroond. Hij begaf zich in 1328 naar Rome waar hij verklaarde dat Johannes xxn een ketter was en derhalve afgezet diende te worden, en zag toe op de verkiezing van een franciscaan, die in 1303 de naam Nicolaas v aannam (1328-1330). Deze werd erkend door Willem van Ockham en andere tegenstanders van Johannes xxn, maar - wat nog niet eerder was voorgekomen - de keizer liet zich kronen door vertegenwoordigers van de Romeinse gemeenschap, met niemand anders aan het hoofd dan Sciarra Colonna, die in 1303 de aanval op Bonifatius vm leidde. Deze wereldlijke ceremonie bracht de theorieën van de antipausgezinden in praktijk, die ontkenden dat de paus noodzakelijkerwijs deel had aan de keuze of kroning van een keizer. Daar hij zelfs door zijn eigen keizer werd genegeerd, onderwierp Nicolaas v zich aan Johannes xxn toen Lodewijk iv zich in 1330 uit Italië terugtrok en leefde hij nog drie jaar als gepensioneerde onder de rechtmatige paus.
In de winter van 1331-1332 hield Johannes vier preken waarin hij een standpunt tegenover de eeuwige en directe waarneming van God onder woorden bracht (het beeld dat de ziel van de godheid heeft na de dood) dat zich volstrekt niet verhield met het orthodox geloof. Theologen aan de universiteit van Parijs en elders verwierpen zijn interpretatie toen hun om raad werd ge-vraagd, wat zijn vele vijanden van nieuwe munitie voorzag; zij verwierpen hem als ketter en riepen op tot een algemeen concilie om hem te berechten. Er wordt gezegd dat hij op zijn sterfbed van gedachten veranderde, maar de ideeën die hij naar voren had gebracht werden in 1336 categorisch veroordeeld door zijn opvolger.34
Waarschijnlijk lag de angst voor een concilie dat de leerstellingen van Johannes xxi 1 moest beoordelen eraan ten grondslag dat de kardinalen in Avignon het onmiddellijk eens waren over de verkiezing van Benedictus xn (1334-1342). Hij is een van de weinige middeleeuwse pausen die bekend is bij lezers van nu, omdat hij onder de naam Jacques Fournier de antiheld is van het boek Montaillou van Emmanuel Le Roy Ladurie, dat de inquisitieverslagen van 1318-1325 gebruikt om en détail aspecten bloot te leggen van het dorpsleven in Zuidwest-Frankrijk in deze periode. Fournier had in Parijs theologie gestudeerd, was cisterciënzer abt geweest en bisschop van Pamiers en hield toezicht op het onderzoek naar veronderstelde kathaarse ketters in zijn diocees. Toen hij in 1327 kardinaal werd in Avignon nam hij de drie stortingsregisters mee, waarvan er nog één over is. Als ervaren inquisiteur vermeed hij het theologisch kreupelhout waar zijn voorganger zo in verstrikt was geraakt. Contemporaine verslagen zijn het over hem eens in hun beschrijving: 'streng' en 'een vurig tegenstander en hardvochtig vervolger van ketters'.35 Zijn pontificaat was echter meer gewijd aan diplomatieke pogingen tot het waarborgen van vrede dan aan de jacht op ketters. Hij probeerde zonder succes te bemiddelen in het conflict dat in 1337 uitbrak tussen de koningen van Engeland en Frankrijk dat uiteindelijk de Honderdjarige Oorlog zou worden. Ondanks de veronderstelde Franse voorkeur van het pausdom was Benedictus zelf onpartijdig. Toen Engelse gezanten op weg naar zijn hof in 1340 werden ontvoerd en aan de Fransen uitgeleverd werden door zijn eigen hofmaarschalk, gebruikte hij kerkelijke sancties om hun vrijlating te bewerkstelligen en liet hij de maarschalk ophangen bij het logement van de gezanten.36 Hij probeerde ook op te treden als eerlijke tussenpersoon in conflicten tussen Engeland en Schotland, Castilië en Navarra, de rivaliserende koningen van Sicilië en de Orsini en Colonna in Rome.
Net als zijn voorgangers verwachtte Benedictus de Heilige Stoel terug te brengen naar Italië of zelfs naar Rome en hij maakte plannen om zijn hof naar Bologna te verhuizen. Toen die stad vijandig bleef, begon hij Avignon te veranderen in een pauselijke residentie voor de lange termijn. Johannes xxii woonde er in het bisschoppelijk paleis daar hij het ambt van bisschop van de stad had aanvaard, maar Benedictus begon een nieuw paleis te bouwen op die plaats, waarvoor hij de bisschop compenseerde met een ander paleis. Hij bouwde een streng-eenvoudig gebouw met kruisgang en kapel, gemodelleerd naar een klooster, maar met de pauselijke vertrekken in een stevige toren.3? De kosten waren hoog terwijl de inkomsten uit Italië en elders juist terugliepen vanwege de oorlog op het schiereiland. Benedictus betaalde ook voor de volledige restauratie van de Sint-Pieter in Rome en voor de werkzaamheden aan het Lateraans Paleis en hij verdeelde 100.000 florijnen onder het college van kardinalen, wier eigen financiën achteruit gingen.'8
Hij verwierp het nepotisme van zijn voorgangers, weigerde zijn verwanten dan wel binnen de kerk, dan wel in de wereldlijke maatschappij te bevoordelen, herriep afspraken die door eerdere pausen waren gemaakt en vorderde ook schenkingen terug. Er werden gezanten op pad gestuurd om iets te doen tegen misstanden zoals het 'oneindig aantal' Spaanse priesters dat er concubines op na hield.39 Benedictus legde ook een eenvoudiger levensstijl op aan de benedictijner monniken en zijn eigen cisterciënzer orde, hetgeen leidde tot vijandigheden. Een anonieme commentator beweerde dat de paus een krent was die de broeders haatte, alle kardinalen als leugenaars beschouwde en meer dronk dan ieder van hen, waarmee hij het ontstaan veroorzaakte van de toost: 'Bibamus papaliter' - 'Laat ons drinken als een paus!'4° Anderen verhaalden van wonderen bij zijn graftombe en groot verdriet in de curie zowel als in de kerk toen hij stierf.4'
De opvolger die de kardinalen kozen was van een heel ander soort. Chroniqueurs juichten de komst van Clemens vi toe (1342-1352) en schertsten dat zijn naam zijn natuur weerspiegelde. Ook anderen waren er blij mee. Filips iv van Frankrijk had zijn zoon gestuurd om het conclaaf over te halen om zijn voormalig kanselier en aartsbisschop van Rouen te kiezen, Pierre Roger, wat de kardinalen al bleken te hebben gedaan. De nieuwe paus herriep de kloosterlijke hervorming van zijn voorganger en het moratorium op de toekenning van beneficiën, wat tot resultaat had dat Avignon algauw overliep van de rekwestranten - volgens een bron wel 100.000 in het eerste jaar. Omdat hij verkondigde dat niemand zijn gezelschap ontevreden zou verlaten, moest hij ook meer vergaren om weg te geven en zijn belofte gestand te doen; in 1344 verklaarde hij alle kerken, beneficiën, kerkelijke ambten en waardigheden tot gereserveerd voor de Heilige Stoel, waarmee hij feitelijk alle andere beschermheren van hun rechten onteigende en zichzelf van een ruime voorraad voorzag. In 1343 werd hij er door de Romeinse bevolking toe overgehaald om 1350 weer tot jubeljaar uit te roepen, liever dan die gebeurtenis tot eenmaal per eeuw te beperken zoals Bonifatius vin had bedoeld. Men verwachtte dat Rome economisch wel zou varen bij de toestroom van pelgrims en hoopte dat ook de paus verleid zou worden terug te keren naar de lang veronachtzaamde stad die langzaam verviel. Clemens was echter niet van plan te verhuizen, tot irritatie van de Italianen in de curie. Onder hen was de dichter Petrarca (1304-1374), klerk in pauselijke dienst, wiens gedachten over Avignon als zijnde 'de fontein der angsten, de verblijfplaats der gramschap, de school der dwalingen, de tempel der ketterij, eens Rome, nu een met schuld beladen Babyion, de leugensmidse, de afschuwelijke gevangenis, de hel op aarde', daarom al nijdiger en nijdiger werden.42 Onder degenen die gevoelden dat het pausdom naar Rome terug moest keren was ook de Zweedse edelvrouw en zieneres Birgitta Birgersdotter (1303-1373). Zij had een klooster gestichten werd drie keer heilig verklaard onder de naam Sint-Birgitta van Zweden (door verschillende partijen in het Grote Schisma, in 1391,1415 en 1419). In de jaren 1340 begon zij Clemens te kapittelen omdat de verhuizing naar Rome maar niet wilde slagen; zij kwam zeifin 1349 aan en wachtte de komst van de paus af.
Intussen veranderde Clemens het strenge paleis van Benedictus xii in een gebouw met meer luxe en grandeur, dat het decor werd van een kwistige opeenvolging van partijen, dansfeesten en toernooien. In 1348 kocht hij Avignon van koningin Johanna van Napels, de kleindochter en opvolgster van Robert de Wijze. De kosten daarvan, tezamen met die van andere bouwprojecten, legden een enorme druk op de pauselijke begroting en het effect ervan zou nog sterk worden gevoeld tijdens de pontificaten van zijn opvolgers. Dit gebeurde in een tijd dat de Engels-Franse oorlog leidde tot terugloop van de bijdragen vanuit de Franse kerk, die toch al protesteerde tegen de pauselijke financiële eisen, terwijl revolutie en wanorde in de pauselijke staat de inkomsten uit Italië afknepen.
Het jubeljaar 1350 had plaats in de nasleep van de Zwarte Dood die in Europa had huisgehouden en Avignon zwaar trof in 1348. In een brief van een vriend van Petrarca wordt beweerd dat de helft van de bevolking was gestor-ven. Clemens reageerde met de generositeit waar hij om werd toegejuicht, betaalde de artsen en grafdelvers namens de burgers en kocht een stuk land om tot gemeentelijke begraafplaats te dienen, waar tussen 14 maart en 27 april meer dan 11.000 mensen werden begraven. Sommige mensen gaven de joden de schuld van de catastrofe - ze zouden waterputten hebben vergiftigd en de paus kwam tussenbeide om hen te beschermen tegen lynchpartijen. Achteraf werd de pest algemeen ervaren als straf van God en kwamen populaire religieuze bewegingen op met een uiterst boetvaardige inslag, waarbij inbegrepen zelfkastijding. Deze werden zo bedreigend dat Clemens hun onderdrukking gebood in 1349. Politiek gezien had het pontificaat van Clemens vi gemengd resultaat. De Engels-Franse oorlog ging verder, maar de dood van Lodewijk iv in 1347 werd gevolgd door de verkiezing van een nieuwe keizer, Karel iv van Bohemen, die veel warmere banden met de pausen aanknoopte omdat hij veel minder geïnteresseerd was in Italiaanse aangelegenheden dan zijn voorgangers. In Italië nam het geruzie om het koninkrijk Sicilië wel af, maar ernstiger bedreigingen van de pauselijke bezittingen ontstonden met de opkomst van ambitieuze stedelijke tirannen zoals de Visconti's in Milaan, en van plaatselijke potentaten en gemeenschappen in de pauselijke staten. In 1347 vond in Rome 270 een populistische opstand plaats tegen de adellijke facties die de stad lang hadden overheerst. Veel edelen vonden daarbij de dood. Een voormalig notaris, Cola di Rienzo, werd feitelijk als dictator geïnstalleerd met de "buitengewone titel 'de enige die gedoopt is door de Heilige Geest, de ridder, de gestrenge en genadige bevrijder van de stad, de vurige liefhebber van Italië en de wereld en de verheven Tribuun'.43 In zijn titels is een toespeling op het beloofde 'Nieuwe Tijdperk van de Geest' te vinden en zijn positie verzwakte niet toen de paus hem excommuniceerde, maar in 1350 werd hij afgezet en naar Avignon gestuurd om te worden berecht.
Clemens' vrijgevigheid strekte zich in het bijzonder uit tot zijn eigen familie en vrienden. Acht van de vijfentwintig kardinalen die hij benoemde waren familie van hem, de laatste een pas twintigjarige neef, over wie een kruiperige chroniqueur overtuigd was dat hij 'de glorie van zijn vader' zou zijn.44
Petrarca beweerde ooggetuige te zijn geweest van pauselijk minnespel en sommige chroniqueurs dachten dat de dood van de paus in 1352 voortkwam uit een losbandige levensstijl; waarschijnlijk was de oorzaak een tumor.45
Het conclaaf dat volgde was het eerste waar het college van kardinalen het handelen van willekeurig welke gekozene trachtte in te perken, door vooraf een capitulatie of lijst van afspraken op te stellen waar zij vervolgens allemaal trouw aan zwoeren. Eenmaal gekozen was Innocentius vi (1352-1361) de eerste van vele pausen om zo'n contract te verwerpen, omdat het inbreuk maakte op de 'volkomenheid van macht' van de paus. Net als zijn voorganger was hij Frans koninklijk ambtenaar geweest voor hij in 1348 bisschop werd en hij was eveneens een vurig nepotist, zij het op kleinere schaal. Hij legde nieuwe regels op die van de kardinalen verlangden domicilie bij de paus te kiezen en beperkte de aanvullende beneficiën die ze konden verzamelen. Innocentius' belangrijkste doel was het herstel van het gezag in de pauselijke staten, ter voorbereiding van de terugkeer van het pausdom naar Rome, middels de aanstelling in 1353 van kardinaal Gil de Albornoz (f 1367) tot plaatsvervanger en gezant. Albornoz was aartsbisschop van Toledo geweest vanaf 1338, had ruzie gekregen met koning Peter 1 de Wrede van Castilië (13501369) en was in 1350 naar Avignon verhuisd. Hij betoonde zich een geniaal militair die orde bracht in de pauselijke staten en weerstand bood aan de veroveringsdrift van de heren Visconti in Milaan, die de macht hadden gegrepen in de pauselijke stad Bologna. De plaatselijke bestuurders van Rimini, Fermo en Forli, werden eveneens gedwongen weer aan de paus te gehoorzamen. Zijn Aegidische Constituties van 1357 ( Aegidius is Latijn voor Gil, Gilles) verenigden verschillende plaatselijke constituties en vormden een blauwdruk die nog vijf eeuwen voor de regering van de pauselijke staten zou worden gebruikt. Innocentius raakte deze winst in 1357 bijna weer kwijt door smeergeld aan te nemen van de Visconti's en in ruil Albornoz te vervangen door de minder competente abt van Cluny, maar herriep het besluit een jaar later. In een tweede veldtocht in 1360 legde Albornoz opnieuw het pauselijk gezag op aan Bologna en versloeg de Visconti's, voor hij in 1365 definitief werd vervangend6 De poging van de paus om iets aan de situatie in Rome te doen door Cola di Rienzo terug te sturen als senator was minder effectief, daar de laatste binnen een paar weken omkwam bij een opstootje. Karel iv werd in 1355 onder pauselijk mandaat in Rome gekroond door de kardinaal-bisschop van Ostia.
Ziek, ouder en ouder en steeds minder besluitvaardig telde Innocentius zijn laatste jaren, ofschoon hij nog hielp het Verdrag van Brétigny tot stand te brengen dat een korte pauze teweegbracht in de Engels-Franse oorlog. Het verdrag had echter onbedoelde gevolgen, aangezien grote groepen huurlingen die niet langer bij de koningen in dienst waren, plunderend door ZuidFrankrijk begonnen te zwerven en protectiegeld opeisten. Avignon zelf moest in 1360 met muren worden verdedigd nadat plunderaars de stad hadden belegerd tot ze werden afgekocht. Onder een nieuwe paus werd het paleis zelf versterkt.
De terugkeer naar Rome
Urbanus V (1362-1370) is wel 'een man van pietluttige routine' genoemd, 'een geleerde en wellicht de meest spirituele van alle pausen van Avignon', die 's avonds graag wandelde langs de overdekte laantjes van het pauselijk paleis en in de tuinen die hij had vergroot'.47 Hij was abt van het klooster van Cluny in Marseille toen hij werd gekozen in een conclaaf waarin rivaliserende Franse facties van kardinalen eikaars invloed ophieven. Als buitenstaander stond hij meer open dan de Franse kardinalen voor de stijgende behoefte in heel West-Europa aan de terugkeer van het pausdom naar Rome. Een ander motief daarvoor werd geschapen door het aanbod van de oosterse keizer Johannes v Palaeologus om de hereniging van de Griekse en Latijnse kerken op pauselijke voorwaarden te bespreken en een nieuwe kruistocht op touw te zetten, want sinds de Ottomaanse Turken in 1356 voet aan de grond hadden gekregen in Europa steeg de bedreiging van Constantinopel. Voor Urbanus v kon zo'n vergadering alleen in Rome worden gehouden.
Cruciale voorwaarden daarvoor waren het waarborgen van vrede in Noord-Italië door het afkopen van de Visconti's en het herstel van het bestuur over Bologna, dat in 1364 met dure verdragen werd herwonnen. In Rome had het Lateraans paleis bij een brand in 1360 aanzienlijke schade opgelopen. Het Vaticaans paleis moest dus worden opgeknapt zodat het tot pauselijk verblijf kon dienen toen de verhuizing in 1365 eindelijk was overeengekomen. Er gingen nog twee jaar voorbij tot het pauselijk gezelschap op 30 april 1367 wegging uit Avignon en in Rome aankwam op 16 oktober. Aldaar ontving de paus de westerse keizer Karel iv in 1368 en de oosterse keizer Johannes v in 1369.
De resultaten bleken vluchtig. Hoewel Johannes v het einde van het langdurig schisma verkondigde en zich onderwierp aan alle pauselijke eisen, weigerden zijn bisschoppen kleur te bekennen. De voorgenomen kruistocht kwam niet van de grond en de politieke omstandigheden in Rome verslechterden juist terwijl de pauselijke fondsen werden uitgeput door pogingen om vervallen kerken en paleizen te repareren. Zoals zo vele van zijn voorgangers werd ook Urbanus v uit de stad verdreven en gedwongen in Viterbo onderdak te zoeken. Perugia kwam in opstand en de Visconti's schonden het bestand, terwijl in Frankrijk de Honderdjarige Oorlog in 1369 werd hervat. Tot onverholen vreugde van de Franse kardinalen gelastte Urbanus v de terugkeer van zijn hof naar Avignon. Birgitta voorspelde dat dit tot een vroege dood zou leiden, wat twee maanden na zijn aankomst in Frankrijk inderdaad bewaarheid werd, in september 1370.
Een broer van Clemens vi had in 1362 voor verkiezing bedankt en in 1370 besteeg een neef van de vorige paus de troon onder de naam Gregorius xi (1370-1378). Hij was al kardinaal op zijn negentiende en nu pas veertig jaar oud, maar zijn gezondheid was slecht. Het ambt van bisschop had hij nooit bekleed, maar hij was een opmerkelijk geleerde en is wel omschreven als de eerste humanistische paus.48 Minder nepotistisch aangelegd dan zijn oom, benoemde hij slechts drie extra familieleden tot kardinaal. Hij was even vastbesloten als zijn voorganger omtrent de noodzaak de pauselijke zetel naar Rome terug te brengen. Petrarca bleef daarop aandringen, alsook de heilige Birgitta met een stroom van visioenen tot kort voor haar dood in 1373. De stem van een andere zieneres voegde zich bij de hare, en wel die van de dominicaner non Catharina van Siena (1347-1380, heilig verklaard in 1461), die er bij de paus op aandrong 'met het kruis in de hand, als een mak schaap' naar Rome te komen om de kerk te hervormen en een kruistocht te prediken.49
Gregorius deelde het standpunt dat de kruistocht hoog op zijn lijst zou moeten staan, maar ondertussen dwong het gebrek aan westerse hulp Johannes v tot een wapenstilstand met de Ottomaanse sultan in 1373.
Gregorius xi had zijn kardinalen in 1372 aangekondigd dat hij terug wilde naar Rome, maar werd ertoe overgehaald de verhuizing uit te stellen. De curie was er sterk tegen gekant en de koning van Frankrijk drong erop aan dat hij bleef. Het geldgebrek was nu nog groter dan voorheen, na de mislukte poging van Urbanus v terug te keren. Intussen moesten andermaal militaire en diplomatieke problemen worden opgelost om de reis van de paus voor te bereiden. De opstand in Perugia werd in 1371 neergeslagen, maar de oorlog met de Visconti's duurde van 1371 tot 1375. Vervolgens begon een groot contingent huurlingen onder de beruchte Engelse commandant sir John Hawkswood de belangrijkste steden van Toscane te intimideren en af te persen. Dit begon de Florentijnen zodanig te vervelen dat ze besloten dat de kosten voor protectie moesten worden opgebracht door plaatselijke bisschoppen en geestelijkheid, op grond van pauselijk falen. Hun belasting van de kerk provoceerde de paus, die een interdict uitvaardigde. De Florentijnen reageerden met een oproep tot een brede opstand in de pauselijke staten, die korte tijd zelfs Rome omvatte. Dit conflict werd bekend als de Oorlog van de Acht Heiligen, naar de achtkoppige commissie die in Florence was geïnstalleerd om de kosten van de stad op de kerk te verhalen. De oorlog maakte een einde aan het oude verbond met de Welfen, waarin Florence een grote steunpilaar voor het pausdom was geweest, en verhoogde de druk op de overbelaste pauselijke financiën. Catharina van Siena, die er niet in slaagde Lucca en Pisa te weerhouden van de overstap naar de antipausgezinden, stelde Gregorius xi voor om gewoon naar Rome te gaan, vrede te stichten en alle christelijke militaire vermogens te bundelen in een grote nieuwe kruistocht.50
Onder deze omstandigheden was het in 1376 een moedig besluit van de paus om de terugkeer van de curie naar Rome door te zetten, niet in de laatste plaats omdat hij de reis hartje winter maakte en ten slotte op 13 januari 1377 aankwam. Hij was voorzichtiger dan zijn voorganger en liet meer pauselijke administratie en verscheidene kardinalen achter in Avignon; als alles goed ging, zouden die later komen. De omstandigheden in Rome waren zo onaangenaam en gespannen dat de Franse kardinalen bij Gregorius aandrongen op terugkeer naar Avignon, maar hij stierf aan 'een ondraaglijke pijn in zijn blaas' voor hij dat kon beloven.51
Het pausdom in Avignon had een slechte reputatie, niet in de laatste plaats omdat een Italiaanse bureaucraat met heimwee, die de beroemdste dichter van zijn tijd werd, het een nieuw Babyion noemde. Er waren zeker perioden van hedonisme en uitspattingen, maar ook van eenvoud en hervorming. De residentie in Avignon begon bij toeval en er waren in die tijd maar twee pausen die niet overwogen naar Rome of ten minste Italië terug te gaan. Individueel gezien waren de pausen nauwelijks de schoothondjes van de Franse koningen waar sommigen, vooral de Engelsen, ze voor hielden.52 Aan de andere kant kon de pauselijke invloed maar weinig uitrichten om de Engels-Franse oorlogen, die zich soms tot in Spanje uitbreidden, te laten ophouden. Oproepen tot nieuwe kruistochten bleven grotendeels onbeantwoord, zelfs toen in het Oosten de laatste gebieden onder christelijke heerschappij verdwenen en de Turken voet aan de grond kregen in Europa. Pauselijk leiderschap van het westelijke christendom was hooguit een herinnering. Die weerspiegelde een tanende achting voor degenen die het Heilige Ambt vervulden en een zoektocht naar andere vormen van christelijk leiderschap. Nepotisme, pluralisme, misbruik van het recht op uitvaardiging van wetten en voortdurend stij gende financiële noden gaven voeding aaneen vloed van kritiek die het duidelijkste onder woorden werd gebracht door dissidente wetenschappers, zoals Willem van Ockham en de Oxfordse theoloog John Wyclif (± 1330-1385), die ijverde voor een christendom dat meer op de Schrift was gebaseerd. In 1377 veroordeelde Gregorius xi achttien van Wyclifs betogen, waaronder verscheidene die zeer kritisch waren ten opzichte van het pauselijk gezag, en in 1381 werd Wyclif formeel het zwijgen opgelegd ifiet een bevel zich voortaan te onthouden van prediking en dergelijke standpunten niet langer te publiceren, maar zijn ideeën bleven bestaan en werden opgenomen in bredere en meer populaire protestbewegingen in de jaren die volgden.53