21
De onneembare rots van Petrus
(1939-2008)
Pius XII
Van alle pausen uit de tweede helft van de twintigste eeuw wordt momenteel de heiligverklaring overwogen en een paar zijn er niet ver meer van verwijderd. Misschien waren de tijden zo merkwaardig dat er een ononderbroken lijn van heiligen aan het roer van de kerk moest staan om er doorheen te laveren. Op een meer wereldlijk vlak zou men zich kunnen afvragen welke invloed de ontwikkeling van massacommunicatie heeft gehad op de publieke belangstelling voor het karakter en de daden van de pausen uit deze periode, aangezien er een bijna exacte correlatie is tussen de opkomst van televisie en de waardering voor deze pontificaten.
De mate waarin pausen in levenden lijve of op het scherm door mensen over de hele wereld worden waargenomen is zonder precedent. Sinds 1958 zijn conclaven, gekenmerkt door de dramatiek van witte en grijze rooksignalen uit de schoorsteen van de Sixtijnse Kapel, op televisie uitgezonden. Vanaf de jaren zeventig hebben de pausen zelfde wereld rondgereisd, met pers en televisie in hun kielzog, op een manier die hun voorgangers zich nog niet eens konden voorstellen. Het effect is dat moderne pausen een plaats in de geest van gelovigen hebben gekregen op een manier die vroeger geheel onbekend was. Van die pausen die wellicht heilig verklaard zullen worden, is Johannes Paulus 11 verreweg het populairste, maar de enige controversiële is Pius xii (1939-1958) vanwege de vragen naar zijn gebrekkige veroordeling van de behandeling van joden in nazi-Duitsland. Dit debat valt niet makkelijk te beslissen, vooral omdat materiaal in het Vaticaans archief op dit moment slechts toegankelijk is tot het einde van het pontificaat van Pius xi, hetgeen al een verschuiving is van de eerdere limiet van 1922. Verhandelingen over zijn optreden, inclusief zijn verblijf in Duitsland voor de onderhandelingen over het concordaat van 1933, hebben terecht vraagtekens opgeworpen, maar het pleit tegen hem is verre van gewonnen. Ernstiger zou de veel minder breed geventileerde beschuldiging kunnen zijn dat het Vaticaan in 1941 niet wilde ingrijpen om katholieken te weerhouden van deelname aan etnische zuivering van orthodoxe christenen en joden in Kroatië. Bij de gebeurtenissen van deze jaren werd Pius xn op zijn minst beperkt door de gebruikelijke terughoudendheid die hem tot een goed Vaticaans diplomaat maakte en niet tot een natuurlijke leider van mensen in crisistijd.
Dat die tijd nakende was moet de drieënvijftig kardinalen die zich in het Vaticaan verzamelden na de dood van Pius xi zeer helder voor ogen hebben gestaan. Net als bij het conclaaf van 2005 neigde hun instinct naar continuïteit. Kardinaal Pacelli was de laatste tien j aar de naaste medewerker van de vo440 rige paus geweest en had als opvolger wellicht diens voorkeur gehad. Zijn familie had nauwe banden met het Vaticaan, hij was leraar in kerkelijke diplomatiek geweest en zijn praktijkervaring op dat vlak was uitgebreid. Hij had bezoeken gebracht aan Frankrijk, Hongarije, Engeland, Argentinië en de Verenigde Staten, wat hem tot een voor de hand liggende keus maakte als de grootste zorg van de nieuwe paus bestond uit het onderhouden van internationale betrekkingen. Pacelli was een 'zeer vriendelijke, gecultiveerde, verlegen, uiterst beheerste, vrome en eenzame man met een smachtend christenhart' en hij werd gekozen in de derde stemronde op de eerste dag van het conclaaf, 2 maart 1939.1
Het besluit om de encycliek over 'de eenheid van het menselijk ras', die Pius xi had voorbereid, niet te publiceren kwam voort uit de karakteristieke terughoudendheid van de nieuwe paus, maar hij kan ook hebben gewild dat het eerste document van dien aard onder zijn pontificaat van zijn eigen hand zou zijn. Pas op 20 oktober 1939, twee maanden na het begin van de Tweede Wereldoorlog, vaardigde hij de encycliek Summi Pontificatus uit (Van het Op- perste Pontificaat), waarin hij de oorzaak van het lopende conflict aanmerkte als 'de vergiftigde bron van religieus en moreel agnosticisme'.2 Hoewel het onderwerp van de encycliek de 'Eenheid van de Menselijke Maatschappij' was en de paus sprak over het 'wonderbaarlijke visioen dat ons het menselijk ras toont in de eenheid van een gemeenschappelijke oorsprong in God', vermeed hij de uitdrukkelijke veroordeling van totalitair bestuur die zijn voorganger gehoopt had uit te spreken. Het zou de toon zetten voor de houding van het Vaticaan tijdens de oorlogsjaren die volgden; het conflict werd betreurd en de oorzaken zouden liggen in 'de afwijking van de christelijke leer waar de Stoel van Petrus de bewaarplaats en vertegenwoordiger van is'.3 De ontdekking van wat het gebeente van Petrus scheen te zijn, leek op ditzelfde moment een opmerkelijke bevestiging te zijn van deze analyse, die alleen door de voorzichtigheid van de paus niet voortijdig werd onthuld. In de tijd van de 'schemeroorlog', voordat er in de lente van 1940 daadwerkelijk in West-Europa werd gevochten en België en Frankrijk onder de voet werden gelopen, werd het Vaticaan een middelpunt van geheime diplomatieke activiteit en samenzwering. Een van de belangrijkste episoden betrof de toenadering die werd gezocht door een groep binnen deAbwehr, de geheime dienst van het Duitse leger, die tegen het naziregime was. In Rome werd de groep vertegenwoordigd door een voormalig advocaat, Kapitein Josef Müller. Hij legde contact met Ludwig Kaas, de voormalig leider van de Zentrumspartei en nu prefect van de fabrica ecclesiae van de Sint-Pieter. Ze gebruikten bezoeken aan opgravingen onder de basiliek als dekmantel voor hun discussies. Die betroffen de mogelijkheid dat de paus zou optreden als tussenpersoon met de geallieerden om te zien hoe ze erop zouden reageren als de samenzweerders binnen de Abwehr zich van Hitler zouden ontdoen. Vergelijkbaar contact werd gelegd door een Duitse jezuïtische leraar, Robert Leiber, die een goede vriend van de paus was.
Hoe realistisch de plannen van de Abwehr-groep voor het uit de weg ruimen van Hitler eigenlijk waren, blijft onzeker. De Engelse regering was achterdochtig, omdat ze onlangs agenten was kwijtgeraakt die naar een vergadering van zogenaamde antinazi's waren gelokt, en weigerde de toenadering daarom serieus te nemen in de maanden voorafgaand aan het uitbreken van de oorlog in 1940. Omdat er al zo vaak vals alarm was geslagen weigerde ze ook een echte waarschuwing te geloven die de groep via het Vaticaan stuurde: dat de blitzkrieg zou worden uitgeroepen in mei van dat jaar, wat inderdaad gebeurde. Toen de oorlog eenmaal werkelijkheid was, verbrak de Abwehrgroep het contact en het Vaticaan trok zich terug in een toestand van bezorgde neutraliteit.4
Het is onwaarschijnlijk dat Mussolini het Lateraans Verdrag van 1929 zou hebben geschonden als het Vaticaan zich krachtiger had opgesteld tegenover zijn Duitse bondgenoot, maar er ontstond een andere situatie toen hij in juli 1943 door de koning werd ontslagen. Dit versnelde de Duitse bezetting van Rome en het grootste deel van Midden-en Noord-Italië in september. De bezetting was erop gericht de vanuit het zuiden oprukkende geallieerden tegen te houden. Waar een pauselijke afkeuring van Mussolini's regime tijdens eerdere stadia van de oorlog veel Italianen onvaderlandslievend zou zijn toegeschenen, had openlijke oppositie tegen de sterk verafschuwde Duitse bezetters zeker op bijval kunnen rekenen. Maar Pius xii was er altijd bang voor geweest dat een publieke uitspraak tegen de nazi's represailles tegen de katholieke kerk in Duitsland tot gevolg zou kunnen hebben en in 1943 geloofde hij dat de Duitsers zelfs het Vaticaan zouden innemen. De koffers stonden ingepakt gereed voor het geval een snelle ontsnapping nodig was en de kolonel van de pauselijke lijfwacht, de Zwitserse Garde, was opgedragen geen weerstand te bieden als de Duitsers binnenvielen.5
Toen Hitler de inval in Rome beraamde, had hij het over die optie en 'die hele zwijnenbende die moest worden opgeruimd' in feite al gehad. Hij werd er echter van weerhouden door Goebbels en Joachim von Ribbentrop, zijn ministers van Propaganda en Buitenlandse Zaken, vanwege de verwachte invloed op de internationale opinie.6 Met de behandeling van Pius vii door Napoleon in het achterhoofd had de paus zelf vanaf het begin van de oorlog een ontslagbrief gereed, zodat de kardinalen een opvolger konden kiezen als hij gevangen werd genomen.
Pius xii liet talrijke vluchtelingen toe tot het Vaticaan toen de Duitsers 442 Rome binnenvielen in september 1943. Het is onbekend in hoeverre hij zelf op de hoogte was van de manier waarop sommige geestelijken en Vaticaanse ambtenaren de Romeinse joden in bescherming namen en geallieerd militair personeel in de stad hielpen onderduiken of ontsnappen in de laatste stadia van de oorlog. Deze activiteiten zouden echter zeker veel moeilijker zijn geweest als hij ze had verboden. Als zijn betrokkenheid werd bewezen, zou hij waarschijnlijk naar Duitsland worden afgevoerd en men zegt dat de Gestapo, tot op het moment dat de stad in juni 1944 door de geallieerden werd bevrijd, bewijs vergaarde om aan te tonen dat het Vaticaan zijn neutraliteit overtrad.7
In de naoorlogse jaren van het pontificaat van Pius xii herleefde de geest van de tijd van Pius x. Waar het om de dreiging van het modernisme ging, had hij er altijd een wat strijdvaardige mentaliteit op na gehouden, net als zijn pas geheiligde voorganger. In zijn eerste encycliek van 1939 schreefhij al over 'de onverbreekbare eenheid van de katholieke kerk die allen zich doet scharen om de onneembare Rots van Petrus, om daaromheen een muur en een bolwerk op te werpen waar de vijanden van Christus stoutmoediger worden'.8 Ondanks de oorlog zag Pius xii het communisme als een veel grotere bedreiging dan het fascisme, omdat het openlijk antireligieus was en omdat de ideologie van de klassenstrijd botste met de boodschap van sociale harmonie die vanaf Leo xm door de pausen was gepredikt. De vernietiging van kerken en religieuze objecten, en de dood en verbanning van degenen die de utopische vooruitgang in Rusland zogenaamd in de weg zouden staan, was al sinds 1917 overduidelijk en er was een sterk gevoel dat de politieke overwinning van het communisme in andere landen vergelijkbare resultaten zou hebben. Dus werd er in 1949 een decreet uitgevaardigd dat voor iedere katholiek die steun verleende aan het communisme excommunicatie dreigde. Aangezien de communistische partij in Italië na de oorlog veel invloed kreeg in de Italiaanse politiek, leidde dit in heel Italië tot plaatselijke botsingen tussen kerk en partij, zoals met humor beschreven in de Don Camillo-verhalen van Giovanni Guareschi die voor het eerst verschenen in 1946. In de jaren vijftig vaardigde Pius xn vijfentwintig encyclieken uit in acht jaar, over onderwerpen die uiteenliepen van 'de bestrijding van atheïstische propaganda wereldwijd' tot de vervolging van de kerk in China na de communistische machtsovername, die resulteerde in het verbreken van de diplomatieke betrekkingen in 1951. Niet alle encyclieken gingen over zaken van contemporain belang. Er was er een gewijd aan de Angelsaksische zendeling Sint-Bonifatius (martelaar in 754) dankzij wie 'een nieuw tijdperk daagde voor het Duitse volk' en een andere aan Sint-Bernard van Clairvaux, wiens 'leerstellingen vrijwel uitsluitend waren afgeleid van de bladzijden van de Heilige Schrift en van de Vaderen, die hij dag en nacht bij de hand had bij zijn diepe meditaties: en niet van de spitsvondige redeneringen van dialectici en filosofen die hij, bij meer dan een gelegenheid, duidelijk laag schatte'. 9 Waarmee Bernard was ingeschreven als antimodernist. In deze periode viel ook de enige gelegenheid tot nu toe waarbij de 'paus een onfeilbare uitspraak deed. In 1950 legde Pius xn de doctrine vast van 'de lichamelijke opname ten hemel van de Maagd Maria, Moeder van God'. Zoals hij aangaf, was er een theologisch verband tussen deze nieuwe doctrine en die van de Onbevlekte Ontvangenis waarover Pius ix bijna precies een eeuw eerder had verkondigd: 'Als de corruptie van het lichaam door de zonde wordt veroorzaakt en Maria zonder die smet was geboren, dan zou zij geen gezuiverde stoffelijke vorm behoeven bij de wederopstanding en dus kon zij worden beschouwd als ten hemel tronende onmiddellijk na haar dood'. In zijn soort is het een tamelijk abstracte en theoretische doctrine, vereist om de logica van een vroegere aan te vullen, maar ze werd door de katholieken met enorm enthousiasme ontvangen en vier jaar later gevolgd door de encycliek Ad coeli Reginam, die Maria tot Koningin des Hemels uitriep. Dit kwam voort uit de instelling van het liturgische feest Christus Koning door Pius xi in 1925.
In zijn talrijke encyclieken, apostolische constituties en brieven werd Pius xn uiterst communicatief, in de ogen van enkele commentatoren zelfs in buitensporige mate. Hij hield van televisie en als hij iets later had geleefd, zou hij er waarschijnlijk meer gebruik van hebben gemaakt dan sommige van zijn opvolgers. Hij onderkende dat er gevaar in school, waaronder het risico van familieruzies, en een van zijn laatste documenten, uitgevaardigd in augustus 1958, was een apostolische brief waarin de Heilige Claire, de non van Sint-Franciscus van Assisi, werd uitgeroepen tot Hemelse Beschermheilige van de Televisie 'om haar gebreken teniet te doen en haar eerlijk gebruik te ondersteunen'.10 Zij werd gekozen omdat ze eens een visioen had gehad van de Geboorte dat zo helder en precies was dat ze er bijna zelfbij kon zijn geweest.
De verlegen en teruggetrokken Pius xn, die een licht stotteren in bedwang moest houden als hij sprak, was toegewijd aan een kleine groep mensen waarvan de invloed werd gewantrouwd. Onder hen was zijn Duitse huishoudster, zuster Pasqualina, die hem zelfs op het conclaaf van 1939 had bijgestaan, en zijn lijfarts, Riccardo Galeazzi-Lisi, en er was kritiek op de gunsten die hij zijn neven toestond in het laatste deel van zijn pontificaat. Net als Pius xi ontbood hij zelden de niet-curiale kardinalen naar Rome en hij liet verscheidene belangrijke staatsambten onvervuld blijven. Hij had bijvoorbeeld na 1944 geen permanente staatssecretaris en er was geen kamerheer 444 in functie toen hij stierf, zodat de kardinalen er meteen een moesten kiezen om de pauselijke paleizen te beheren en het conclaaf te organiseren. Invloed was belangrijk, in het bijzonder als beschuldigingen van liberale neigingen konden worden gebruikt om een rivaal dwars te zitten of een succesvolle carrière te ondermijnen. Giovanni Battista Montini, de latere Paulus vi, had vanaf 1924 op het staatssecretariaat gewerkt en was een van Pius' naaste adviseurs in de oorlog, waarna hij een van de twee waarnemende staatssecretarissen werd. Twee jaar later werd hij echter als aartsbisschop overgeplaatst naar Milaan. Het was een voorname positie, maar ook een verrassende benoeming voor iemand die tot dan toe in de curie had gewerkt en een bescheiden karakter had.
Dat het iets van een schandvlek aangaf, werd duidelijk gemaakt doordat hij niet werd bevorderd tot kardinaal, wat daar vrijwel altijd mee gepaard ging. Daar Pius xn zijn tweede en laatste consistorie voor de benoeming van kardinalen hield in 1956, leek het duidelijk zijn bedoeling te voorkomen dat Montini op het volgende conclaaf kandidaat kon zijn. Er is geopperd dat Montini's ballingschap het resultaat was van vijandigheid van de kant van zuster Pasqualina, maar zijn liberale sympathieën, in een periode waarin het pausdom onder Pius xii steeds conservatiever werd, zijn een aantrekkelijker verklaring. In elk geval was het een goed voorteken voor de toekomstige paus, aangezien Leo xm en Benedictus xv onder hun voorgangers ook 'jaren in de wildernis' hadden doorgebracht.
Het vertrouwen van Pius xn in zijn lijfarts werd duidelijk niet aangetast door de foutieve identificatie van de beenderen uit de Vaticaanse opgravingen, daar hij ermee instemde door Galeazzi-Lisi te worden ingespoten met een serum dat was gemaakt uit de klieren van ongeboren lammetjes en dat een levensverlengend effect zou hebben. De didactische neigingen van Pius' laatste jaren, die worden weerspiegeld in de stortvloed van documenten over zo menig onderwerp, geven een indicatie van zijn gevoel dat hij veel te vertellen had, terwijl het nutteloze serum een even sterke indicatie geeft van zijn bewustzijn omtrent de beperkte tijd die hij had. Na zijn dood in Castel Gandolfo in oktober 1958 paste de dokter een balsem toe die hij zelf had samengesteld om de ontbinding van het lichaam op de reis terug naar Rome te vertragen, maar die had het tegenovergestelde effect. Er werd gezegd dat 'geen paus ooit zo in de publieke belangstelling had gestaan als Pius xii; toch stierf geen moderne paus zo eenzaam als hij en zo omringd door ongepaste dramatiek'.
Een keerpunt?
Tien jaar later werd het resultaat van het conclaaf van 1958 toegejuicht als 'het onherroepelijk einde van een tijdperk' in de geschiedenis van het pausdom.12
Maar wat eens oorspronkelijk leek, kan er na een halve eeuw heel anders uitzien, want verandering wordt in de loop der tijd gemeten en het effect van wat ooit een aardschok was, kan afnemen tot dat van een lichte trilling. Het valt niet te ontkennen dat de verkiezing van Johannes xxm op 28 oktober 1958 dramatische, en naar pauselijke maatstaven zeer snelle resultaten had, maar we kunnen ons afvragen wat er ongeschonden is overgebleven van wat er op het Tweede Vaticaans Concilie werd bereikt en hoeveel er is teruggedraaid. Zelfs veertig jaar later is het te vroeg om met zekerheid te zeggen wat de erfenis van het concilie op de lange termijn zal zijn. De effecten en consequenties op de kortere termijn zijn makkelijker te onderkennen.
De opening van het conclaaf dat volgde op de dood van Pius xii was de eerste die op televisie werd uitgezonden. Snellere en regelmatigere lijnvluchten maakten het mogelijk dat kardinalen van over de hele wereld aankwamen voor de te nemen maatregelen, zelfs uit Australië.1' Dat betekende dat meer niet-Italianen deelnamen aan de verkiezing dan ooit eerder het geval was. Vanwege de vele curiale kardinalen en het grote aantal aartbisdommen in Italië, waarvan de bisschoppen normaliter tot kardinaal werden benoemd, bleven de Italianen echter toch het grootste contingent op het conclaaf, zij het niet steeds verenigd. Op de conclaven van 1914 en 1939, toen de wereld in oorlog was of althans bijna, was het onmogelijk geweest om de verkiezing van een niet-Italiaan zelfs maar te overwegen omdat het de schijn van partijdigheid kon wekken. In 1958 werd een niet-Italiaan wel overwogen, maar omdat hij een Armeniër was die in Rome woonde, was hij niet de meest voor de hand liggende kandidaat om een traditie te verbreken die terugging tot 1523. Eenmaal in vereniging bijeen moesten de kardinalen nog steeds in tijdelijke onderkomens verblijven die in gangen rond de Sixtijnse Kapel waren opgezet; dat veranderde pas in 2005, toen een hospitium in gebruik werd genomen op het terrein van het Vaticaan. Het conclaaf zelf werd voorafgegaan door een Mis van de Heilige Geest en een traditionele toespraak in het Latijn, die werd uitgesproken door de curiale ambtenaar die bekendstaat als de secretaris van instructie der vorsten, over het onderwerp de eligendo pontifice (hoe men een paus dient te kiezen).
Het electoraal proces in de kapel bleef in essentie zoals het in de bul van Gregorius xv (1621-1623) was vastgelegd en door Urbanus vm bevestigd in 1626. Dit proces voorzag erin dat de kardinalen een eed aflegden volgens welke ze alleen op een achtenswaardige kandidaat zouden stemmen en verkiezing omwille van bewondering uitsloten. Verder voorzag het in geheime stemronden die meestal, maar niet altijd, tweemaal in de ochtend en tweemaal in de middag werden gehouden. Een kiezer mocht niet op zichzelf stemmen. Er werden speciale stembriefjes ontworpen waarop een kardinaal zijn eigen naam schreef en die van de kandidaat op wie hij stemde; de laatste hoefde zelf geen kardinaal te zijn, hoewel op het stembriefje de zin stond 'Eligo in Summum Pontificem Rv.mD. meum D. Cardin' (ik kies als opperste paus de weleerwaarde heer mij n heer kardinaal). Van de kardinalen werd verwacht dat ze hun handschrift zouden verdoezelen maar dat ze zichzelf zouden doen herkennen aan een persoonlijk motto, zoals Gloria in excelsis, om te voorkomen dat ze in naam van hun collega's zouden stemmen.14
Op het conclaaf van 1958 werden ten minste twee stemmen uitgebracht op de niet-kardinaal, aartsbisschop Montini van Milaan, die Pius xii sinds 1954 promotie had ontzegd. Van de kandidaten die een voortzetting vertegenwoordigden van het beleid van de vorige paus was kardinaal Giuseppe Siri, aartsbisschop van Genua sinds 1947, als persoonlijke protégé van Pius xi 1 f avoriet, maar verscheidene traditionelen stemden niet op hem omdat hij pas tweeënvijftig was en uitzicht had op een langdurig pontificaat, waarmee hij anderen de hoop ontnam en angst voor stremming wekte.1' Zoals over Leo xm werd gezegd, die behoorlijk oud werd: 'We kozen een Heilige Vader, geen Eeuwige Vader.'16
Drie dagen maar elf stemronden later kreeg Angelo Roncalli, de patriarch van Venetië, de noodzakelijke meerderheid. Hij was in feite de eerste keus van degenen die verandering wilden - minder rigiditeit en meer gevoel voor het herderschap, liever dan de gezaghebbende verantwoordelijkheid van het pauselijk ambt - maar hij was als compromiskandidaat ook acceptabel voor traditionelen omdat hij in veel opzichten tamelijk conservatief was. De nieuwe paus was 'een serieus kerkhistoricus' en een ervaren Vaticaans diplomaat - zij het niet in de curie - die voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog dienst had gedaan als apostolisch afgevaardigde in Bulgarije, Griekenland en Turkije, en nuntius in Frankrijk was vanaf januari 1945.17 In 1953 werd hij overgeplaatst van Parijs naar Venetië. Zijn ontmoetingen met niet-katholieke christenen in Turkije en Bulgarije en met marxisten in Frankrijk hadden hem enthousiast gemaakt voor dialoog en voor hereniging van de kerken, maar omdat hij in 1958 al zevenenzeventig was, werd niet verwacht dat zijn pontificaat lang zou duren. Er werd gedacht dat hij daarom koos voor de naam Johannes, die voor het laatst gedragen was in 1410, aangezien geen van zijn voorgangers met die naam lang hadden geleefd, maar hij zei dat hij hem koos omdat het de naam van zijn vader was en van de heilige aan wie zijn doopkerk was gewijd. Dit gevoel van eindigheid droeg bij tot zijn vastbeslotenheid zijn tijd nuttig te besteden. Hij hield zijn eerste consistorie voor de benoeming van drieëntwintig nieuwe kardinalen op 15 december 1958; Giovanni Battista Montini uit Milaan was de eerste. Hiermee bracht hij het aantal leden van het college op vierenzeventig, voorbij de grens die door Sixtus v was gesteld. Op 25 januari 1959, het feest van de Conversie van Sint-Paulus, deed Johannes xxiii in de basiliek Sint-Paulus buiten de Muren drie aankondigingen. Ten eerste riep hij op tot een oecumenisch concilie in september 1962. Ten tweede zou dat concilie worden voorafgegaan en voorbereid door een synode van de bisschoppen van het Romeinse metropolitanaat, de eerste die werd uitgeroepen sinds de Middeleeuwen. En ten derde zou er een herziening worden ondernomen van het Corpus Juris Canonici (het canonieke recht). De vorige versie van het Corpus, waar Pius x opdracht toe had geven en die in 1917 was uitgegeven, had de eerste systematische organisatie van het canonieke recht voortgebracht en was zodoende geworden tot 'waarschijnlijk het belangrijkste instrument van centralisatie en Romanisatie van deze tijd'.18 In de door Johannes xxm voorgestelde nieuwe versie moesten ook de decreten van het aanstaande concilie worden opgenomen.
De keuze voor tijd en plaats van deze aankondigingen was niet toevallig, daar Johannes xxm het concilie wilde doen plaatsvinden in de Sint-Paulus onder de naam Concilium Ostiensis (Concilie aan de Ostiaweg), en niet onder de naam Tweede Vaticaans Concilie. Dit was het eerste signaal dat de paus wilde breken met een aantal tradities uit het verleden en een nieuwe openstelling wilde aangeven voor dialoog met de protestantse en orthodoxe kerken.19 De voorkeur van de paulinische context boven de petrinische voor zowel aankondiging als concilie impliceerde een bezorgdheid over eenheid en verspreiding van het woord onder 'Gentiles' en minder nadruk op gezag en gehoorzaamheid. De verplaatsing naar het Vaticaan, om praktische redenen, was een van de vroege overwinningen van de curiale kardinalen die de oorspronkelijke aankondiging in volledige stilte hadden ontvangen en die, toen ze zagen dat de paus niet van zijn plan was af te brengen, vastbesloten waren de agenda van het concilie in beheer te nemen. Ze deden dat door zichzelf te installeren in de tien commissies en twee secretariaten die in 1960 werden opgericht om de conciliaire zaken voor te bereiden en door hun eigen personeel met staffuncties te belasten.
Wat Johannes xxm ertoe bracht om een oecumenisch concilie bijeen te roepen is niet duidelijk. Zelf zei hij 'de eerste gedachte aan dit concilie kwam onverwacht bij ons op', en de volgende stap die hij noemt was de aankondiging in de Sint-Paulus.20 Hij herinnerde zich dat degenen die bij die gelegenheid aanwezig waren plotseling en diep geroerd waren, alsof ze werden verlicht door een bovennatuurlijke lichtstraal - een gemoedelijke interpretatie van hun geschokte stilte. Liberale katholieken verwachtten dat het concilie grote veranderingen teweeg zou brengen; zij zagen uit naar ontspanning van het gezag, naar hervorming en een modernisering van standpunten tegenover hiërarchie, geboortebeperking, het kerkelijk huwelijk, de rol van vrouwen binnen de kerk, liturgie in de eigen taal en het kloosterleven, onder veel meer. Traditionelen erkenden dat veranderingen nodig waren op een paar veel nauwer begrensde terreinen, maar twijfelden eraan of het concilie wel de goede manier was om die te bereiken. Een van hen zei: 'Ik vermoed dat de grootste hervorming van onze tijd door Sint-Pius x werd doorgevoerd: die oversteeg wat het concilie zal bereiken, hoe groot de behoefte eraan ook mag zijn.'21
Een maand voor het concilie bijeenkwam op 11 oktober 1962 werd bij de paus terminale kanker vastgesteld, maar hij weigerde een operatie zodat hij aanwezig kon zijn. De opening van de tweede zitting werd uitgesteld van mei tot september 1963 omdat werd verwacht dat hij dat jaar zou sterven. Binnen de curie heerste de vrees dat als dat gebeurde terwijl het concilie in zitting was, de vergadering van zo'n tweeënhalf duizend bisschoppen zich met de verkiezing van de nieuwe paus zou gaan bemoeien; men verwees naar de verkiezing van Martinus v op het Concilie van Konstanz in 1417 bij wijze van precedent. Een vergelijkbare angst had Pius ix in 1869 tot het decreet gedreven dat zijn dood automatisch een einde zou maken aan het Eerste Vaticaans Concilie, om te voorkomen dat de deelnemers zouden proberen zijn opvolger te kiezen. Het Tweede Vaticaans Concilie had al laten zien dat het zich moeilijk door de curie de wet liet voorschrijven en het liet weinig heel van de agenda die de kardinalen en de curiale commissies ervoor hadden opgesteld. Tegen de tijd dat het concilie in september 1963 opnieuw bij elkaar kwam, werd het voorgezeten door een nieuwe paus, Paulus vi (1963-1978), voorheen Giovanni Battista Montini. De polarisatie van opvatingen die het Heili-ge College verdeelde in een liberale en een traditionele groepering werd nog meer benadrukt door het recente werk van het concilie. Het college zelfbestand nu uit eenentachtig kardinalen en zou zelfs groter zijn geweest als drie namen die Johannes xxm in pectore hield voor zijn dood waren onthuld. In het openbaar benoemde hij tweeënvijftig kardinalen in vier jaar en verlegde hij aldus het evenwicht in het college. Toch bleven de Italianen het grootste blok vormen en zowel aan liberale als aan traditionele zijde was een Italiaan de favoriete kandidaat. Uit Noord-en Zuid-Amerika en Afrika waren meer kardinalen aanwezig dan ooit. Een beledigende pre-electieve preek van een van de meer conservatieve kardinalen die 'de eenvoud van geest van wijlen de paus belachelijk maakte' versterkte de opinie ten gunste van Montini, die in de vijfde stemronde gekozen werd op een conclaaf dat nog geen twee dagen duurde.22
Termen als 'liberaal' en 'traditioneel' zijn betrekkelijk en er was weinig radicaal aan Paulus vi behalve zijn naam, die hij koos ter ere van de apostel en die paste bij het oorspronkelijke plan van Johannes xxm voor diens concilie. Toen het concilie onder zijn voorzitterschap opnieuw bij elkaar kwam, liet hij zien hoezeer hij de zorg deelde van zijn voorganger inzake de dialoog door niet-katholieken en niet-christenen als waarnemers uit te nodigen. Dit volgde op een ontmoeting die vóór het concilie plaatsvond; in december 1960 was Geoffrey Fisher de eerste aartsbisschop van Canterbury die door de paus werd ontvangen sinds de Reformatie.
In de zin van opleiding, ervaring en zelfs karakter was Paulus vi meer een curialist dan een zielenherder. Hij was verlegen en wetenschappelijk ingesteld, bezat een persoonlijke bibliotheek van zesduizend boeken, hij had vanaf 1924 op het pauselijk staatssecretariaat gewerkt en werd in 1937 plaatsvervangend Secretaris voor Dagelijkse Ecclesiastische Zaken, waarmee hij bijzondere verantwoordelijkheden kreeg voor de Katholieke Actie en soortgelijke organisaties. Hij was nauw betrokken bij de Vaticaanse hulpprogramma's tijdens de oorlog en verleende assistentie aan vluchtelingen en gevangen strijders. Samen met Domenico Tardini, die de eerste staatssecretaris van Johannes xxm werd, was hij de naaste curiale adviseur van Pius xii tot hij in 1954 naar Milaan werd gestuurd.
Paulus brak met een traditie door de pauselijke tiara met de drie kronen af te schaffen na zijn eigen kroning en deze in de liturgische omstandigheden, waar ze normaliter zou zijn gedragen, te vervangen door een bisschopsmijter. Hij verkocht zijn eigen tiara ten behoeve van liefdadigheid, tot grote irritatie van traditionelen, en zijn opvolger Johannes Paulus 1 weigerde hoe dan ook te worden gekroond; hij ontving in plaats daarvan het pallium als teken van universeel pauselijk gezag, evenals al zijn opvolgers. Paulus vi staakte ook het gebruik van ander traditioneel vertoon, zoals de seda gestatoria, de draagbare troon waarop de paus bij formele gelegenheden op de schouders van de leden van een speciaal korps van sediari pontifici werd vervoerd, begeleid door anderen die Jlabelli droegen, lange liturgische waaiers die vroeger bedoeld waren om de paus koelte toe te wuiven en de vliegen weg te houden als hij in de openlucht in processie ging. In 1970 schafte Paulus ook de Pontificale Nobelgarde af, alsmede het pauselijk politiekorps, dat in 1816 was opgericht en sind 1851 bekend was als de pauselijke gendarmerie. De verwerping van het machtsvertoon betekende echter niet de afschaffing van de bijbehorende werkelijkheden. Paulus vi legde beperkingen op aan de onderwerpen waar het Tweede Vaticaans Concilie zich over kon buigen. Uitgesloten waren bijvoorbeeld anticonceptie en het kerkelijk celibaat, dat zelfs op de agenda van het Concilie van Trente had gestaan. Hoewel hij erop gespitst was te bevorderen wat hij in zijn eerste encycliek noemde 'de heroïsche en ongeduldige worsteling om vernieuwing' en dialoog aanmoedigde met andere christelijke gemeenschappen, was hij even vastbesloten deze niet ten koste te laten gaan van het primaat van de paus.23
Toen hij tegen het einde van het concilie 'een speciale Raad van bisschoppen [instelde], met het doel te voorzien in een voortzetting na het concilie van de grote overvloed van weldaden, die Wij tot ons genoegen gedurende het concilie naar de christenen hebben zien vloeien als gevolg van Onze nauwe samenwerking met de bisschoppen', werd de zuiver raadgevende en ondergeschikte rol ervan duidelijk gemaakt in de tekst van het decreet dat het in het leven riep: 'Op ons eigen initiatief en op Ons apostolisch gezag, richten Wij hierbij op en vestigen hier in Rome een permanente Raad van bisschoppen voor de universele kerk, direct en onmiddellijk onderworpen aan Onze macht.'
In 1966 schafte Paulus vi eindelijk de Index Librorum Prohibitorum af, die voor het laatst was bi j gewerkt in 194 8. Maar ook daarna werd van katholieken verwacht dat ze geen boeken zouden lezen of verspreiden waarover hun van hogerhand was gezegd dat ze hun geloof of moraal in gevaar zouden brengen. De geschriften van katholieke theologen bleven onder controle staan van de Congregatie voor de geloofsleer. Werken die zij ter bestudering aanboden werden aan een grondiger onderzoek onderworpen als er 'bepaalde vergissingen en onjuistheden' in werden aangetroffen. Als deze boeken zich mochten verheugen in een breed lezerspubliek of in gebruik waren op seminaries kon dit de opname in 'het proces van urgente studie' versnellen. De auteur zou over 'dwalingen of gevaarlijke stellingen' die in zijn werk werden gevonden, worden geïnformeerd en men zou hem ter verantwoording roepen inzake de punten die naar voren werden gebracht. Ging dit niet ver genoeg in de richting die de congregatie aangaf, dan kon ze een Kennisgeving uitvaardigen, een officiële verklaring die door de paus persoonlijk was goedgekeurd en in detail aangaf waar het boek 'met name discrepanties bevat met het geloof van de kerk'. De meest recente Kennisgeving werd uitgevaardigd in november 2oo6.25 In gevallen waar het werk van een auteur wordt beoordeeld als bevattende 'ernstige doctrinaire vergissingen tegen het goddelijke en katholieke geloof van de kerk', kan het oordeel stellen dat de auteur 'totdat zijn stellingen gecorrigeerd zijn en in volledige overeenstemming met de doctrine van de kerk, geen katholieke theologie mag doceren'.26
Binnen het Vaticaan was Paulus vi verantwoordelijk voor het gelasten van de grondigste reorganisatie van de administratieve structuur sinds het pontificaat van Sixtus v in de late zestiende eeuw, waarmee hij voortborduurde op veranderingen die Pius x had doorgevoerd. Hij introduceerde ook de regel dat kardinalen boven de tachtig geen stemrecht hebben op een conclaaf en hij beperkte het aantal kardinalen onder die leeftijd in het Heilig College, dat verder was gegroeid in de jaren daarvoor, tot honderdtwintig. Hij benoemde in totaal honderddrieënveertig nieuwe kardinalen. Hoewel Johannes Paulus n een groter aantal kardinalen zou benoemen, namelijk 231, was dat een kleiner jaarlijks gemiddelde dan dat van Paulus vi. Zijn benoemingen maakten een einde aan de numerieke dominantie van de Italianen, wat de verkiezing van een niet-Italiaanse paus op een volgend conclaaf alleen maar waarschijnlijker maakte.
De internationale belangstelling van Paulus vi, die dan ook de eerste paus was die buiten Europa reisde - naar India, de Verenigde Naties, Zuid-Amerika, Uganda en Australië - zijn eveneens voorboden van de nog uitgebreidere en talrijkere reizen van Johannes Paulus 11 en droegen eraan bij dat dit een re-gelmatig en vanzelfsprekend aspect werd van de pontificale activiteiten. Het was ook Paulus vi die het contact voortzette dat Johannes xxm had gelegd met patriarch Athenagoras, wat leidde tot de opheffing van de wederzijdse excommunicaties die in 1054 door Rome en Constantinopel waren afgekondigd. Dit werd bereikt op 7 december 1965 en twee jaar later werd Paulus vi de eerste paus sinds 710 die een bezoek bracht aan de voormalige hoofdstad van het Oost-Romeinse Rijk, die lang geleden al de naam Istanbul had gekregen. Hoewel het contact en gesprek zijn voortgezet, is er verder geen vooruitgang geboekt ten aanzien van de hereniging van de katholieke en orthodoxe kerken, niet in de laatste plaats vanwege onoverbrugbare verschillen omtrent het primaat van het pauselijk gezag boven dat van oecumenische concilies.
In de afgelopen jaren heeft de Congregatie voor de geloofsleer, voorheen de inquisitie, die van 1981 tot 2005 werd voorgezeten door kardinaal Joseph Ratzinger, inmiddels paus Benedictus xvi (2005-), 'doctrinaire documenten' uitgevaardigd. Deze zijn bedoeld ter verheldering of herinterpretatie van de betekenis van sommige decreten die door het Tweede Vaticaans Concilie zijn uitgevaardigd. Eén ervan, gepubliceerd in juni 2007, gaat over 'de authentieke betekenis van enkele ecclesiastische uitdrukkingen', of liever de status van christelijke organisaties die niet in volledige communie met Rome staan. Over de orthodoxe kerk stelt het document dat het concilie er met de term 'kerken' naar verwees omdat ze 'waarachtige sacramenten hebben en boven alles - vanwege de apostolische opvolging - het priesterschap en de eucharistie, door middel waarvan zij met ons verbonden blijven met zeer nauwe banden'. Toch worden zij ook gezien als onvolkomen 'aangezien gemeenschap met de katholieke kerk, waarvan de Bisschop van Rome en Opvolger van Petrus het zichtbaar hoofd is, niet zomaar een externe aanvulling is op een bepaalde kerk in het bijzonder, maar veeleer een van haar interne constitutieve beginselen'. Met andere woorden, zonder acceptatie van het Romeins primaat kan er van hereniging geen sprake zijn. Gezien vanaf de Rots van Petrus staan de orthodoxen er beter voor dan de protestanten en anderen die louter 'kerkelijke gemeenschappen' heten omdat ze 'niet de apostolische opvolging genieten in het sacrament van orden' en daarom 'vanwege de afwezigheid van het sacramentale priesterschap niet de waarachtige en integrale substantie van het Eucharistisch Mysterie hebben bewaard'.27 Paus Benedictus xvi keurde het document van de congregatie in juli 2007 officieel goed en gaf daarmee aanleiding tot verontwaardiging uit oecumenische hoek. Zoals deze episode laat zien, hebben de resultaten van het Tweede Vaticaans Concilie in de loop der jaren geleid tot verdeeldheid; sommigen werden erdoor gestreeld en anderen beledigd en er waren interpretaties vereist om de resultaten aan te passen aan het pauselijk begrip van de betekenis van de conciliaire decreten. De vervanging van de Latijnse mis door liturgie in de landstaal kan grote ontsteltenis hebben veroorzaakt, tezamen met veranderingen die nieuwe gezichtspunten over het karakter van aanbidding weerspiegelen, zoals dat de priester achter het altaar en tegenover de congregatie staat, in plaats van met zijn rug naar de leken. De weigering van de Franse aartsbisschop Marcel-François Lefebvre ("j" 1991) de afschaffing van de Latijnse mis te accepteren en zijn inzegening van geestelijken die de mis zouden opdragen, waren de eerste openlijke uitdagingen van de belangrijker decreten van het concilie. Paulus vi schorste de aartsbisschop in 1976. Lefebvre weigerde op zijn beurt de uitkomsten van de twee conclaven van 1978 te erkennen omdat het stemrecht werd onthouden aan kardinalen boven de tachtig. Hij bleef ook zijn steun verlenen aan het ultratraditionele genootschap van Sint-Pius x, dat hij zelf in 1970 stichtte en waarvoor hij in 1988 oncanoniek vier bisschoppen had gewijd. Johannes Paulus 11 verklaarde hem daar-om automatisch geëxcommuniceerd. Het genootschap wordt niet als schismatiek beschouwd maar 'in staat van afscheiding' van de kerk. Hoewel Benedictus xvi in juli 2007 de Latijnse mis opnieuw instelde als toelaatbaar alternatief voor de liturgie in de landstaal, hoeft dit op zichzelf de kloof nog niet te dichten; Lefebvre-gezinde bisschoppen en geestelijken hebben zich immers over Vaticaan 11 uitgelaten in termen die vergelijkbaar zijn met die van de monofisieten over het Concilie van Chalcedon en zullen er de legitimiteit waarschijnlijk niet van aannemen. In 1983 scheidden negen priesters in New York zich af van het genootschap van Sint-Pius x en richtten het genootschap Sint-Pius v op; zij keerden zich tegen het missaal van 1962 dat door aartsbisschop Lefebvre was geaccepteerd in plaats van dat van 1570 en beweerden dat de pauselijke troon vacant was sinds 1958, een standpunt dat niet door hun vroegere collega's werd gedeeld.
De aarzeling die Paulus vi zelf ervoer bij het nastreven van de verandering die velen binnen de kerk zouden willen zien na de sluiting van het concilie kwam naar voren in zijn encycliek over geboortebeperking, Humanae Vitae, van 25 juli 1968. Hij had dat onderwerp eerder buiten het conciliair debat gehouden, maar zich er ook lang het hoofd over gebroken voordat hij dit document uitvaardigde. De eerste paragrafen zetten enkele kwesties uiteen waarom dit een urgent onderwerp voor verandering was, met name 'een nieuw begrip van de waardigheid van de vrouw en haar plaats in de maatschappij, van de waarde van liefde binnen het huwelijk en de verhouding van echtelijk handelen tot deze liefde' en een erkenning 'dat niet alleen arbeids-en woonomstandigheden, maar ook hogere eisen die op het vlak van economie en onderwij s worden gesteld een levendige situatie scheppen waarin het heden ten dage vaak moeite kost een groot gezin te onderhouden'.28 Daarop volgt een verslag van het werk van een commissie die in 1963 ten behoeve van dit onderwerp werd geïnstalleerd door Johannes xxm, maar Paulus vi besloot dat de conclusies 'niet door Ons konden worden beschouwd als definitief en absoluut zeker, wat Ons ontheft van de plicht deze ernstige kwestie persoonlijk te bestuderen'.29
Bij het trekken van zijn eigen conclusies over deze zaak werd Paulus vi beïnvloed door het advies van Karol Wojtyla, de aartsbisschop van Kraków, die hij twee maanden eerder tot kardinaal had benoemd. Terwijl hij er in de encycliek uitgebreid op inging, was het pauselijk besluit helder: De juiste en wettelijke regeling van geboorten vereist in de allereerste plaats dat echtgenoten de ware zegeningen van het gezinsleven erkennen en waarderen en dat zij volledig meester worden over zichzelf en hun emoties. Want als zij met behulp van gezond verstand en vrije wil hun natuurlijke driften in bedwang moeten houden, kan er volstrekt geen twijfel bestaan aan de noodzaak tot ontzegging. Slechts dan zal de uitdrukking van liefde, zo essentieel voor huwelijksleven, in overeenstemming zijn met de juiste orde. Dit is in het bijzonder duidelijk in de praktijk van de periodieke onthouding.30
Oppositie of teleurstelling werd tegemoet gezien: 'Het moet worden verwacht dat misschien niet iedereen deze leerstelling in het bijzonder gemakkelijk zal accepteren. Er is te veel luidkeels protest tegen de stem van de kerk en dit wordt geïntensiveerd door moderne communicatiemiddelen'. Maar 'de kerk is ervan overtuigd dat zij bijdraagt aan de schepping van een waarlijk menselijke beschaving. Zij dringt er bij de mens op aan zijn persoonlijke verantwoordelijkheden niet te verraden door al zijn vertrouwen te stellen in technische hulpmiddelen.'31 Het verwachte protest was in feite veel luider dan men had zien aankomen en de encycliek droeg zelfs bij aan een gevoel onder liberalen dat de beginselen van het Tweede Vaticaans Concilie werden verraden door deze en andere besluiten van Rome. Aan de andere kant beweerden de traditionelen dat het concilie de kerk had verraden. Toen hij tegenover een spanning kwam te staan zoals die heerste tussen twee krachtige groepen met elk een andere mening, verviel de aarzelende Paulus vi in feite tot stilzwijgen. Na Humanae Vitae vaardigde hij geen encyclieken meer uit in de tien jaar die zijn pontificaat nog duurde en zijn enthousiaste aankondiging van de ontdekking van het gebeente van SintPetrus in 1968 kan zijn ingegeven door het gevoel dat dit een teken was waarover alle verschillende meningen binnen de kerk zich in vereniging zouden kunnen verheugen. Misschien was aarzeling hier voor één keer verstandiger geweest. Het conclaaf dat volgde op de dood van Paulus vi was opmerkelijk vanwege een paar veranderingen die voortkwamen uit zijn eigen electorale decreet uit 1975. Het persoonlijk gevolg van conclavisten dat kardinalen eeuwenlang met zich meenamen, werd nu vervangen door een zeventig man sterke staf en er werden elektronische maatregelen genomen om afluistering te voorkomen, alsmede andere ongeoorloofde communicatie van het conclaaf met de buitenwereld, die meer dan ooit geïnteresseerd was in de gebeurtenissen in de Sixtijnse Kapel. Niet alleen het grote publiek, maar ook regeringen hadden belangstelling voor de uitslag, vooral de communistische regimes in Oost-Europa, die na 1958 allengs bitsere contacten met het Vaticaan onderhielden. Eens te meer was het kardinaal Siri die het vaandel droeg van de traditionele vleugel en in de eerste stemronde aan kop ging, maar hij werd ingehaald door Albino Luciani, de patriarch van Venetië. In de vierde stemronde kreeg Luciani zesennegentig stemmen. Hij nam de naam Johannes Paulus i aan, een volkomen breuk met de voorafgaande pauselijke nomenclatuur, ter ere van zijn beide directe voorgangers en om zijn hoop te symboliseren dat de conflicten tussen hun respectievelijke nalatenschappen werden geharmoniseerd. Bij zijn verschijning op het balkon vanwaar de pauselijke zegen placht te worden uitgesproken die werd uitgezonden op televisie, viel zijn warme glimlach op en hij werd bekend als 'de lachende paus'. Na vij ftien j aar met het nadenkende, bezorgde gezicht van Paulus vi hield dit op zichzelf al een belofte in van een nieuwe pauselijke stijl, die werd bevestigd door afschaffing van de tradtitionele kroning.
De plotselinge dood van Johannes Paulus i na een pontificaat van drieëndertig dagen veroorzaakte wijd en zijd consternatie, aangezien er sinds de zesentwintig dagen van Leo xi in 1605 geen pontificaat zo kort had geduurd. In het conflict over de erfenis van het Tweede Vaticaans Concilie voorzag de korte regering van Johannes Paulus 1 de traditionelen van munitie; zij protesteerden tegen de uitsluiting van kardinalen boven de tachtig door Paulus vi. Anderen betwij felden of de verkiezing van Johannes Paulus 1 wel het werk van de Heilige Geest was geweest, terwijl de volgelingen van aartsbisschop Lefebvre opperden dat hij door vrijmetselaars was vergiftigd. Andere samenzweringstheorieën beweerden dat hij was vermoord door duistere figuren in het Vaticaan om openbaarmaking van een financieel schandaal te voorkomen dat verband hield met betrokkenheid van de Vaticaanse Bank bij de Banco Ambrosiano. Deze zaak kwam recent aan het licht en zou een schaduw werpen over de eerste jaren van het pontificaat van Johannes Paulus 11. Een nauwkeurig onderzoek door de Engelse katholieke geschiedkundige John Cornwell onthulde dat de curie niet op de hoogte was geweest van de zorgwekkende gezondheid van de nieuwe paus omdat zijn medische dossiers nog steeds bij zijn lijfarts in Venetië lagen, en dat het Vaticaan, toen hij bij het ochtendkrieken werd gevonden door de non die hem meestal wekte, tegenstrijdige verklaringen over zijn dood uitgaf uit verlegenheid met het gegeven dat hij vroeg in de nacht was gestorven, terwijl er niemand op hem lette, waarschijnlijk met aanmerkelijke pijn en zonder de zegening van de laatste sacramenten. De oorzaak van de dood van Johannes Paulus 1 was niets meer dan een zwak hart, hoewel de fatale hartaanval kan zijn veroorzaakt door de werkdruk waar de nieuwe paus aan moesten wennen.'2
Het belangrijkste resultaat van het ontijdig verscheiden van Johannes Paulus 1 was de verkiezing in oktober 1978 van zijn opvolger, Johannes Paulus 11, die het langste pontificaat ooit zou bekleden op dat van Pius ix na. Het is nog steeds te vroeg om zijn gevarieerde nalatenschap op waarde te schatten, niet alleen omdat veel bewijsmateriaal nog niet toegankelijk is, maar, en dat is nog belangrijker, omdat zo kort na zijn dood moeilijk te zien is wat de werkelijke en blijvende resultaten zouden kunnen zijn. De zwakke gezondheid van de paus in zijn laatste levensjaren, een gevolg van de moordaanslag die in 1981 op hem werd gedaan, blies de discussie over pauselijke abdicatie nieuw leven in, aangezien er een gevaar bestond dat hij volledig onbekwaam zou worden. Johannes Paulus 11 onderkende hier zelfde mogelijkheid van, maar ondanks nu en dan voorkomende gejaagde speculaties in de curie was het niet de weg die hij zelf ooit wilde gaan. Evenmin zouden zijn adviseurs hem ertoe hebben aangemoedigd, daar zijn toenemende lichamelijke zwakte de curie een grotere controle gaf over het Vaticaans beleid dan zou worden getolereerd door een paus die bij zijn volle verstand was. Zijn erg zichtbaar, immer dapper gedragen lijden tijdens die laatste jaren, vaak vergeleken met een persoonlijke Calvarie, deed zijn grote aanhang onder het volk en de sympathie waarmee hij over de hele wereld werd beschouwd alleen maar toenemen. Onder de positieve aspecten van het pontificaat van Johannes Paulus 11 moet zeker de buitengewone serie reizen worden begrepen die hij ondernam, met de enorme menigten en het enthousiasme die ze teweegbrachten (hoewel zijn langdurige afwezigheid niet altijd even hoog werd gewaardeerd in de curif^ en zijn rol bij het inspireren van het Poolse verzet tegen de communistische regering. Over de exacte reikwijdte van zijn bijdrage aan de ineenstorting van het communisme in Oost-Europa zal nog lang worden gedebatteerd, maar dat hij daar een essentiële rol in speelde kan niemand ontkennen. Het doctrinair conservatisme van Johannes Paulus 11, zijn OostEuropese vroomheid en zijn strikte moraal hadden meer gemengde reacties tot gevolg - bij sommigen enthousiasme, bij anderen afkeer. Zijn absolute verwerping van de mogelijkheid dat vrouwen werden toegelaten tot het priesterambt en van het toepassen van anticonceptiemiddelen om de wereldwijde aidsepidemie te bestrijden, kregen zware kritiek. Dat gold ook voor zijn onverzoenlijke houding in de meeste kwesties rond oecumene en de hereniging van kerken op andere dan Vaticaanse voorwaarden. Theologen werd het zwijgen opgelegd door de Congregatie voor de Geloofsleer, die van 1981 tot 2005 werd voorgezeten door kardinaal Ratzinger, nu Benedictus xvi, in een mate die sinds de modernistische controverse niet is geëvenaard. Johannes Paulus' heiligverklaring van vijfentachtig en zaligverklaring van ongeveer vierhonderd nieuwe heiligen ging het volledige aantal verklaringen te boven van al zijn voorgangers vanaf de tijd van Innocentius 111 in de dertiende eeuw. Het bracht het evenwicht terug voor zover het Oost-Europa aanging en er waren verscheidene prominente en opmerkelijke figuren bij, zoals Moeder Teresa 1997), Padre Pio ("j" 1968) - aan wie de duivel was verschenen in de gedaante van Pius x - en Josemaria Escriva de Balaguer (t I975)> de oprichter van Opus Dei."
De bijna stilzwijgende reactie van Johannes Paulus 11 op de verschillende schandalen met betrekking tot seksueel misbruik van kinderen door leden van de geestelijkheid, en de pogingen van sommige bisschoppen om de daders in Europa en de Verenigde Staten te beschermen die in de laatste jaren van zijn pontificaat werden ontdekt, verrieden een mentaliteit van de geestelijkheid die aan de Middeleeuwen deed denken: geestelijken maken door hun wijding geen deel uit van het lekendom, zij staan erboven en zijn geen verantwoording verschuldigd aan de wereldlijke rechtspraak. De verhalen over misbruik, dat zich soms vijftig jaar geleden afspeelde, kwamen voor het eerst naar buiten in 2000 en sindsdien traden er nog veel meer aan het licht. Terwijl de compensatie aan de slachtoffers werd geregeld op het niveau van het aartsdiocees en heeft geleid tot de betaling van schikkingen ter waarde van honderden miljoenen dollars door de kerk, moet het de slachtoffers hebben verbaasd dat er door het Vaticaan geen donderende afkeuring werd uitgesproken van wat zij hadden ondergaan. In plaats daarvan wekten bepaalde pauselijke stellingen in bedekte termen de indruk dat de slachtoffers de werkelijke schuldigen waren omdat ze de geestelijken tot lustobject hadden gediend.34 Dit gebeurde in een tijd van 'stijgende onzekerheid omtrent wie er de leiding hr A in het Vaticaan', en het schijnbare gebrek aan belangstelling voor de slacht ffers werd gecorrigeerd toen Benedictus xvi bij verschillende gelegenheden in het openbaar over de kwestie kwam te spreken tijdens zijn bezoeken aan de Verenigde Staten en Australië in april, respectievelijk juli 2008."
De vriendelijke Christus op aarde
Voor een kleine minderheid van katholieken was het resultaat van het Tweede Vaticaans Concilie bijna een ramp, een massale apostasie of verraad. Zelfs als de pausen na Johannes xxm de conciliaire besluiten op een conservatievere manier herinterpreteerden dan de bisschoppen wellicht bedoelden toen ze ervoor stemden, dan nog beschouwden ultratraditionelen veel van de decreten van het concilie als onacceptabele compromissen met de moderniteit. In de verwerping van het modernisme als ketterij door Pius x zagen zij een rechtvaardiging voor het uitdagen van zijn opvolgers. Omdat die vanaf Johannes xxm de moderne ideeën omarmden die hij als laatste heilig verklaarde paus had veroordeeld, konden de ultratraditionelen hen beschuldigen van ketterij. Zelfs Johannes Paulus n, een meer traditionele en autoritaire paus, is veroordeeld omdat hij deel uitmaakte van een opvolging en voorgangers heeft wier legitimiteit verloren ging omdat zij tot ketterij vervielen. Volgens deze redenering is de pauselijke troon vacant sinds de dood van Pius xn in 1958.
Ultratraditionele groepen hebben verschillende manieren ontworpen om voor zichzelf nieuwe pausen te kiezen, van de verkiezing van Michael 1 door hemzelf, zijn ouders en drie anderen in een pakhuis in Kansas tot de zelfbenoeming (of de mystieke kroning door Christus) van een Spaanse verzekeringsagent, Clemente Domlnguezy Gómez (-j-2005), na een reeks visioenen waarin hem de opvolging van Paulus vi werd beloofd die, zo geloofde hij, in het Vaticaan gevangen werd gehouden door de kardinalen.'6 In 1978 werd hij Gregorius xvn, toen de zetel van Petrus' successie werd overgebracht van Rome naar Palmar de Troya bij Sevilla. Zijn opvolger is Peter n. Niet al deze afscheidende pausschappen hebben zich beroepen op het argument van de sede vacante. Onder de meest spitsvondige alternatieven is de bewering dat kardinaal Siri (1906-1989), aartsbisschop van Genua, in feite tot paus werd gekozen op het conclaaf van 1958, maar dat die stemming opzij geschoven zou zijn door de kardinalen vanwege mysterieuze dreigementen. Hij zou ook in 1963 en 1978 zijn gekozen, met hetzelfde resultaat. Een kleine groep gelovigen erkende hem onder de naam Gregorius xvn als 'de Rode Paus' wiens komst was voorspeld in een van de visioenen van de augustijner non Anne-Catherine Emmerich (1774-1824), die door Johannes Paulus 11 zalig werd verklaard in 2004. Hoewel over kardinaal Siri is gezegd dat hij zo woedend was over het vooruitzicht dat Paulus vi werd gekozen op het conclaaf van 1958 'dat hij met zijn vuist op tafel sloeg en zijn bisschopsring brak', bestaat er geen zekerheid dat hij ooit het idee heeft aangemoedigd dat hij werkelijk Gregorius xvii was.37
Maar degenen die hem als de ware paus accepteerden, geloven dat hij een geheime opvolger heeft, gekozen door anonieme kardinalen die door Siri waren aangewezen; daarmee werd een andere voorspelling vervuld, deze keer gedaan door een Franse schaapherderin met de naam Melanie Calvat (± 1850), die gezegd zou hebben: 'De kerk zal in duisternis zijn. Eerst zullen we niet weten wie de ware paus is.' Na vijf eeuwen zonder, blijkt de wereld weer vol tegenpausen te zijn. Voor deze traditionele groepen is de toonaangevende katholieke kerk de 'apostatische sekte van Vaticaan n' of de Novus Ordo of'Nieuwe Orde'-kerk, een spottende verwijzing naar de stelling van Johannes Paulus n: 'In de tegenwoordige staat van menselijke gebeurtenissen, waarin de mensheid een Nieuwe Orde der dingen lijkt binnen te gaan, zou ik in de eerste plaats de mysterieuze plannen zien van Goddelijke Voorzienigheid'.'8 Voorspelling speelt een centrale rol in veel rechtvaardigingen voor breuken met Rome en in hun verwachtingen van wat ons te wachten staat. Toch staan ze daarin niet volledig los van de belangrijkste traditie van het pausdom zelf, dat vanaf het einde van de Verlichting de boodschap van profetie heeft omarmd, zoals in het geval van 'het derde geheim van Fatima'.
In 1917 hadden drie boerenkinderen in Fatima in Portugal visioenen van de Maagd Maria die pas twintig jaar later schriftelijk werden vastgelegd; twee kinderen waren toen al gestorven. Het derde kind schreef verschillende verslagen in de vroege jaren 1940 op verzoek van de plaatselijke bisschop. Hier werd officieel uit afgeleid dat de eerste twee geheimen verwezen naar 'de Tweede Wereldoorlog en... de enorme schade die Rusland aan de mensheid zou toebrengen door het christelijk geloof te verlaten en het communistisch totalitarisme te omarmen'.39 Het derde deel werd geschreven in 1944, in een verzegelde envelop gedaan en in augustus 1959 gelezen door Johannes xxm. Hij 'besloot de verzegelde envelop naar het Heilig Officie terug te brengen en het derde deel van het "geheim" niet te onthullen' .4° Paulus vi deed hetzelfde in 1965. Johannes Paulus 11 las het in de zomer van 1981 terwijl hij herstelde van de moordaanslag die op 13 mei 1981 op het Sint-Pietersplein op hem was gepleegd. Hij besloot te zijner tijd de tekst te publiceren, nadat hij in juni 1981 'de wereld reeds had [ingewijd] in het Onbevlekt Hart van Maria', zoals de eerste geheimen werden genoemd.
In het derde visioen van 13 juli 1917 zagen de kinderen: een Bisschop, in het wit gekleed - wij hadden de indruk dat het de Heilige Vader was. Andere Bisschoppen, Priesters, mannen en vrouwen Religieus gingen een steile berg op, en op de top daarvan was een groot Kruis van grofgehakte stammen... op zijn knieën aan de voet van het grote Kruis werd hij gedood door een groep soldaten die kogels en pijlen op hem afvuurden, en op dezelfde manier stierven daar één voor één de andere Bisschoppen, Priesters mannen en vrouwen Religieus, en allerlei andere volken van verschillende rangen en standen.41
Johannes Paulus 11 vatte dit derde visioen op als een verwijzing naar de moordaanslag die een Turkse schutter in mei 1981 op hem had gedaan en schonk de kogel uit dankbaarheid aan de schrijn in Fatima. Hoewel de moordaanslag waarschijnlijk het initiatief was van een Oost-Europese macht die zich zorgen maakte over de invloed van de paus op de groeiende weerstand tegen het communistisch regime in zijn geboorteland Polen, zijn de motieven van de moordenaar nooit vastgesteld. Maar voor sommigen binnen de curie 'was de twintigste eeuw een van de meest cruciale in de geschiedenis van de mensheid en culmineerden haar tragische en wrede gebeurtenissen in de moordaanslag op de "vriendelijke Christus op aarde'".42
In het "Theologisch Commentaar' wordt de betekenis van het visioen op een meer gematigde manier door kardinaal Joseph Ratzinger, toenmalig prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer, verbreed tot ze de hele twintigste eeuw omvat:
In de Via Crucis van een hele eeuw speelt de figuur van de paus een bijzondere rol. In zijn zware beklimming van de berg kunnen we zonder twijfel een convergentie van verschillende pausen zien. Van Pius x tot de huidige paus deelden zij allen in het lijden van de eeuw en worstelden, door alle pijn heen, om verder te gaan op de weg naar het kruis.43
Het pontificaat van Benedictus xvi zelf laat een beweging zien die zich verwijdert van wat begon te lijken op een 'persoonlijkheidscultus' en die nadert tot een grotere mate van episcopale collegialiteit. In symbolische zin is dit uitgedrukt in de vervanging van de tiara in het pauselijk wapen door een eenvoudige bisschopsmijter. Het is ook opmerkelijk dat hij het jaar 2008 aan Sint-Paulus opdraagt. Evenals Johannes xxm legt hij daarmee de nadruk op de apostolische symboliek van de zending; hij interpreteert Paulus' betekenis echter zowel in de context van zijn eigen tijd, waar 'een crisis plaatsvindt in de traditionele religie', als in de zin van inspiratie van katholieken van vandaag: 'om te leren van Sint-Paulus, om geloof te leren, om Christus te leren kennen en ten slotte de weg naar een rechtschapen manier van leven'.44
Dit betekent niet dat er op enigerlei manier minder nadruk ligt op Petrus, de apostel die het gezag vertegenwoordigt. Net als zijn directe voorgangers tot Pius ix heeft Benedictus xvi laten zien dat hij synodes wantrouwt, of nationale bisschopsconferenties, zoals ze tegenwoordig heten. Deels spreekt hier de traditionele pauselijke vrees dat zulke vergaderingen al te onafhankelijk kunnen zijn, maar zijn persoonlijke voorkeur ziet hervorming liever voortkomen uit de innerlijke transformatie van de individuele christen dan uit veranderingen op een institutioneel niveau.4' Het is dus iets wat moet worden bereikt op het vlak van moreel en geestelijk leven en niet op dat van regerings-en organisatiestructuren
Eén aspect van het pontificaat betreft ook een grotere afstand tot het intense populisme dat zo'n belangrijk kenmerk was van dat van Johannes Paulus 11. De huidige paus was er in eerste instantie minder toe genegen om even ver en vaak te reizen als zijn voorganger, maar dat heeft bijgedragen aan het effect van de reizen die hij wél maakte, niet in de laatste plaats bij zijn reis naar de Verenigde Staten in 2008. Het is nog steeds te vroeg om te zeggen wat voor werkelijke verschillen tussen de twee pontificaten aan het licht zullen komen, laat staan welke richting het pausdom zal kiezen in de eerste eeuw van het derde millennium. Dat het aan het eind van het een en zelfs aan het eind van het ander nog zal bestaan, lijkt op grond van de geschiedenis waarschijnlijk, maar het zal afhangen van het karakter van zijn respons op oude en nieuwe uitdagingen. Een van die nieuwe uitdagingen komt naar voren in de erkenning van Benedictus xvi dat de christelijke erfenis van Europa niet langer wordt bedreigd door het communisme dat zijn voorgangers kopzorgen gaf, maar door de verspreiding van de islam. De militaire vorm die deze vroeger aannam eindigde in 1685 met de mislukte belegering van Wenen en de daaropvolgende neergang van het Ottomaanse Rijk. Heden ten dage heeft de islam de vorm van de geheel andere krachten van immigratie en bekering. In de twintigste eeuw zat het pausdom defensiever op zijn onneembare rots dan in bijna iedere andere periode van zijn bestaan en het werd meer door veranderingen in de menselijke maatschappij en het denken in beroering gebracht dan ooit, in elk geval sinds de Reformatie. Deze laatste blijft het grote keerpunt in zijn geschiedenis. Anderzijds is de persoon van de paus in de laatste decennia in ongeëvenaarde mate in de eerste gelederen terechtgekomen van het katholieke gevoel van identiteit en tot een brandpunt geworden van de populaire devotie. Tegelijkertijd zijn er verliezen geweest, zowel in roepingen als in geloof, in sommige delen van de wereld meer dan elders, naarmate verwachtingen van verandering, hervorming en leiderschap werden beschaamd. Het pausdom zal zich wellicht moeten aanpassen aan de veranderende omstandigheden en eisen van het nieuwe millennium, maar als zijn geschiedenis daar al iets over laat doorschemeren: het zal langzaam worden gedaan, met tegenzin en onder stellige ontkenning dat er iets dergelijks plaatsvindt. In zijn boek over de interpretatie van de figuur van Jezus in het Nieuwe Testament, dat verscheen in 2006, schrijft Benedictus xvi: 'Iedereen is vrij mij tegen te spreken. Ik zou mijn lezers alleen willen vragen om voorafgaande welwillendheid, zonder welke geen begrip kan bestaan.'46 Die laatste gedachte is een goede opmerking om dit onderzoek mee te besluiten.