19

De laatste grootsheid die aan Italië is voorbehouden

(1774-1878)

 

Het tijdperk van revolutie

 

Begin 1799 was het twijfelachtig of het pausdom het eind van het jaar zou halen. Rome was sinds het de februari ervoor was bezet door Franse troepen een republiek, en de tachtigjarige Pius vi zat gevangen in Frankrijk, waar hij in augustus stierf. De kardinalen waren uiteengedreven en er was nauwelijks hoop dat ze terug zouden mogen naar Rome om een conclaaf te houden. Sommige contemporaine verslaggevers beschouwden het pausdom als een anachronisme, als een instituut dat zijn nut had gehad. In Frankrijk zelf was het gehele christelijk geloof vogelvrij verklaard en er kon niet veel hulp worden verwacht van katholieke machthebbers. Spanje was militair niet in de positie in te grijpen en het rijk was net verslagen door een Frans leger dat werd aangevoerd door de nieuwe eerste consul, Napoleon Bonaparte. Een vierendertigjarige monnik genaamd Mauro Cappellari publiceerde datzelfde jaar een boek: Zegepraal des Heiligen Stoels en der kerk, over de aan- vallen der met hunne eigene wapenen bestreden en geslagen neologen, 1 waarin een nieuwe, systematische presentatie werd gegeven van argumenten vóór pauselijke onfeilbaarheid, de overtuiging dat de uitspraken van een paus aangaande kwesties van doctrine en gedragscode per definitie niet fout konden zijn. Het was voor een pausdom waarvan het gehele bestaansrecht op de tocht stond niet bepaald het moment om meer autoriteit op te eisen, maar Cappellari zou iets meer dan dertig jaar later verkozen worden tot paus Gregorius xvi (1831-1846), en veertig jaar daarna zou de doctrine van pauselijke onfeilbaarheid worden verkondigd tijdens het grootste oecumenische concilie sinds dat van Trente. In de tussenliggende decennia namen het pausdom en de katholieke kerk veel van de kenmerken aan die hen tot op de dag van vandaag karakteriseren.

De onderdrukking van de jezuïeten was niet geëindigd met de pogingen van de katholieke monarchie om het pausdom tot een ornamentele functie te reduceren. Er kwam met name druk uit Wenen, waar Jozef n absoluut heerste sinds de dood van zijn vrome moeder, Maria Theresia, in 1780. Als soeverein die vastberaden was rationeel en verlicht te regeren, stelde Jozef voor om alle instituties en praktijken uit de weg te ruimen die in de weg stonden van zijn efficiënte bestuur van het rijk. De kerk was een vanzelfsprekend doelwit voor een dergelijke verandering, en de keizer legde hervormingen op - zoals het instellen van een nieuwe parochiestructuur - zonder eerst met Rome te overleggen. Alle kloosters werden onder de jurisdictie van de plaatselijke bisschop geplaatst, ongeacht pauselijke toezeggingen op immuniteit, en enkele religieuze ordes werden bij keizerlijk decreet verboden. De keizer vaardigde in oktober 1781 een edict van religieuze tolerantie uit, dat de ontsteltenis die er in Rome al was vanwege het feit dat wetenschap en landbouw onderdeel waren geworden van het curriculum van de nieuwe staats seminaries, die de diocesane seminaries vervingen, alleen maar vergrootte.

Van invloed op de ideeën van de keizer was een verhandeling uit 1763 van de Duitse bisschop Johann Nikolaus von Hontheim (1701-1790), die onder het pseudoniem Justinus Febronius pleitte tegen autoriteit van de paus in de seculiere sfeer.2 Hontheim, een vooraanstaand antiquair, dankte zijn ideeën aan de meer rigoureuze en sceptische wetenschap van die tijd, die met name tot uitdrukking kwam in het werk van Ludovico Muratori in Italië, Edward Gibbon in Engeland en Lenain de Tillemont in Frankrijk, waarin de zekerheden waarop het beeld dat het pausdom van zijn eigen verleden uitdroeg, werden aangevochten. Hontheim spoorde Clemens xm, aan wie zijn boek was opgedragen, aan de niet-historische aanspraak die het episcopaat op absolute autoriteit deed op te geven en terug te keren naar een eerdere en meer collegiale vorm van primaatschap, die een einde zou kunnen maken aan het schisma met de protestantse kerken. In die nieuwe vorm zou niet alleen de superioriteit van algemene kerkraden moeten worden erkend, maar hij zou tevens van toepassing zijn op de rechten van seculiere prinsen, die hun eigen nationale kerken op advies van hun bisschoppen zouden mogen hervormen. Hontheim beargumenteerde ook dat de paus volgens de definitie van de doctrine niet onfeilbaar kon zijn en dat Rome niet per definitie de episcopale stoel hoefde te zijn. Hoewel hij in 1778 werd gedwongen zijn ideeën te herroepen, vond zijn model voor de relatie tussen kerk en staat - dat 'febronianisme' werd genoemd - erg veel aanhang in verlichte kringen.

De aanpassing van de keizer op de ideeën van Hontheim - die bekend werd als 'jozefisme' - werd ook opgelegd aan territoria van het huis Habsburg in Noord-Italië, die werden geregeerd door de broer van Jozef 11, Leopold, groothertog van Toscane. Leopold stuurde in januari 1786 een circulaire naar alle Toscaanse bisschoppen, waarin hij zevenenvijftig hervormingsvoorstellen deed die tot doel hadden de episcopale autoriteit ten koste van de pauselijke autoriteit te vergroten. Zo stelde hij voor regelmatig diocesane synodes te houden, de kloosterlijke privileges te beperken en legendarische heiligverklaringen te herroepen.

Het programma werd enthousiast aangenomen door Scipione de' Ricci, bisschop van Pistoia en Prato (1780-1790), die in september 1786 een diocesane synode bijeenriep waarin hij zijn 246 clerici aanspoorde vrijuit te spreken.5 Ze besloten, sterk onder invloed van jansenistische en febronianistische ideeën, onder andere dat de kerk geen seculiere autoriteit mocht uitoefenen, niet het recht had nieuwe dogma's te introduceren en alleen onschendbaar kon zijn in zoverre ze zich aan de Heilige Schrift en traditie confirmeerde. Hoewel de beperking van het pauselijke primaatschap tot de puur spirituele sfeer niet specifiek werd geëist, werd ze door deze decreten wel geïmpliceerd.

De clerus van Pistoia toonde zich ook vijandig ten opzichte van nieuwe en 'enthousiaste' vormen van vroomheid, zoals de cultus van het Heilig-Hartverering. De clerici wilden dat afbeeldingen van de heiligen werden vervangen door die van bijbelse taferelen en dat het aantal heiligenfeestdagen werd gereduceerd. Ze waren het erover eens dat leken moesten worden aangespoord de bijbel te lezen en raadden gebruik van de jansenistische Réflexions morales (morele overwegingen) van Pasquier Quesnel uit 1693 aan, ondanks het feit dat de paus erin werd veroordeeld, en eisten een liturgie in begrijpelijke landstaal voor parochieleden. Radicaler waren de plannen voor religieuze ordes binnen het bisdom, die allemaal moesten worden samengesmolten tot één geheel met een enkele kloosterlijke regelgeving. Geen stad mocht meer dan één klooster hebben. Het onderscheid tussen koormonniken en lekenbroeders (de vaak ongeletterde leden van de gemeente die het zware werk deden) moest worden afgeschaft en geen monnik zou nog permanente geloftes afleggen, zodat hij op elk gewenst moment de orde kon verlaten. Nonnen mochten die geloftes nog wel afleggen, maar op zijn vroegst als ze veertig waren.

Elders in de territoria van het huis Habsburg verzetten zelfs de leden van de hogere clerus zich tegen pauselijke bemoeienis met hun zaken. De Duitse aartsbisschoppen vormden in 1786 een front dat weigerde toe te staan dat er in München, de hoofdstad van het koninkrijk Beieren, een nieuwe pauselijke nuntiatuur zou worden gevestigd. De autoriteit van nuntii, als pauselijk vertegenwoordigers met zowel precedentie als autoriteit over vaak lang gevestigde regionale aartsbisdommen, werd verfoeid. Met Frankrijk toegenegen aan het gallicanisme en de andere monarchen van het huis Bourbon die het pauselijk toezicht over hun nationale kerken al beperkten, dreigden de hervormingen van het huis Habsburg de paus te reduceren tot weinig meer dan de spirituele stroman van het katholicisme, of in de gevleugelde woorden van Frederik de Grote de 'Grote Lama van het Vaticaan'4 De nieuwe paus, Pius vi, bezocht in 1782 Wenen in de hoop dat persoonlijke tussenkomst ertoe zou leiden dat de keizer van gedachten zou veranderen. Hij was geschokt toen de keizerlijk kanselier hem de hand schudde in plaats van die te kussen. De kanselier vertelde na vertrek van de paus dat hij een blauw oog was geslagen. 

 

Pius VI

 

Het zou hoe dan ook moeilijk zijn een geschikte opvolger voor Clemens xiv te vinden, en het conclaaf van 1174/5 had er bijna vijf maanden voor nodig om het eens te worden over Giovanni Angelo Braschi, die de naam Pius vi (1775-1799) aannam. Hij was met zijn achtenvijftig jaar jonger en fitter dan de meesten van zijn voorgangers, en als voormalig secretaris van Benedictus xiv en thesaurier onder Clemens xm had hij ervaring opgedaan met zowel curiale administratie als politiek. Hij brak met de lange traditie van pausen die uit eerbetoon de naam Benedictus, Clemens of Innocentiüs aannamen, en koos in plaats daarvan die van de laatste pauselijke heilige, Pius v, waarmee hij een verschuiving in waarden inluidde. j Zijn persoonlijke reputatie bij historici houdt echter niet over. Dat is ten dele te wijten aan de opmerkingen van een Schotse arts en romancier, John Moofe, die in Rome aanwezig was toen de paus het Heilig Jaar 1775 inhuldigde, en wiens ironische boek Society and Manners in Italy with Anecdotes Rela- tingto some Eminent Characters (Maatschappij en zeden in Italië, met anekdotes over enkele eminente inwoners) veel werd gelezen in de jaren voorafgaand aan de Franse Revolutie. Hij deelde het beeld dat gemeengoed was in de protestantse wereld, dat Clemens xiv 'een man was van matigheid, gezond verstand en eenvoudige manieren die niet zonder terughoudendheid en tekenen van walging de opzichtige parade die bij zijn functie hoorde kon uitvoeren'.'

Over Pius vi was hij echter van mening dat die gekozen was als standvastige gelovige in alle aspecten van de katholieke kerk en een strikte en nauwgezette waarnemer van alle geboden en al het ceremonieel ervan. Aangezien zijn pretenties aangaande familie, fortuin en connecties bescheidener waren dan die van de meeste van zijn broederkardinalen, is het waarschijnlijker dat hij zijn promotie aan deze karaktereigenschap dankte, die van hem iemand maakte die goed in staat was het misbruik recht te zetten waaraan geen enkele aandacht was besteed door de voormalige paus; tijdens wiens ambtsperiode wordt gezegd dat vrijdenkerij oogluikend werd toegestaan en protestantisme in het algemeen met minder afschuw werd gadegeslagen.6

Moores commentaar op het verschijnen van Pius tijdens de kerstliturgie in de Sint-Pieter ligt ten grondslag aan elke moderne verwijzing naar de ijdelheid van deze paus: Zijne Heiligheid handelde de gehele ceremonie met een behendigheid en flexibiliteit van lichaam die zeer zelden wordt gezien bij iemand die de tiara draagt; over het algemeen zijn dat mannen die gebogen gaan onder het gewicht van jaren en ziekte... De huidige Heiligheid is zich niet onbewust van de charme waarmee hij is behept en staat niet onverschillig jegens de externe accessoires die erediensten omringen.7

Minder cynisch is wellicht de observatie van dokter Moore dat de nieuwe paus werd verkozen in reactie op het beleid van zijn voorgangers. Hoewel de pausen tijdens een groot deel van de achttiende eeuw onder druk hadden gestaan van en waren geïntimideerd door katholieke lekenregeerders en zich heel wat aan hen hadden moeten aanpassen, ontstond er in de laatste decennia een tegenstroom. Er waren de gehele eeuw bepaalde kardinalen, zeianti (zeloten), die geloofden dat de spirituele waarden van de kerk nooit mochten worden aangetast. Ze wantrouwden hun broeders, de politicanti, die het onderhouden van een goede relatie met de seculiere leiders als prioriteit zagen. De mening van de zeianti werd door veel leken gedeeld. De achttiende eeuw zien als een tijdperk van rede is er door de ogen van een kleine hoeveelheid filosofen, historici en andere denkers naar kijken. Het was ook een periode die werd gekenmerkt door emotionele - hoewel theatrale - vroomheid, die tot uiting kwam in de muziek en religieuze kunst. Nieuwe manieren van godsvrucht, zoals het volgen van de kruiswegstaties en verering van het Heilig Hart, waren wijdverbreid, ondanks minachting daarvan door verlichte clerici, en populair enthousiasme leidde tot de canonisatie van vele nieuwe heiligen.

In hoeverre bisschop Ricci van Pistoia en andere klerikale 'rationalisten' er een ander idee op nahielden dan vele leken, vooral op het platteland, is te zien in de manier waarop Ricci zelf uit de gratie viel. Een synode van alle Toscaanse bisschoppen in april 1787 verwierp de decreten van zijn synode, met maar drie stemmen vóór. Zijn positie in zijn eigen bisdom werd onhoudbaar, aangezien Pistoia al muitte vanwege Ricci's pogingen de dominicaanse kerk daar te moderniseren door het lichaam van een veertiende-eeuwse monnik, die plaatselijk als heilige werd vereerd, weg te laten halen omdat hij volhield dat het geen echt reliek was. Toen kwam in 1787 Prato in opstand, naar aanleiding van een gerucht dat de ronde deed, dat Ricci van plan was het altaar te vernietigen waarin de gordel van Maria, een vereerd reliek, werd bewaard. Terwijl boeren de stad binnenstroomden, werd het bisschoppelijk paleis geplunderd, het staatsseminarie onder de voet gelopen, en de orde moest worden hersteld door het leger. Ricci deed afstand van zijn ambt toen zijn beschermheer, groothertog Leopold, in 1790 uit Toscane vertrok om keizer te worden.

Ondanks plannen van hervormers om de kloosterordes te rationaliseren vond er in deze eeuw in veel van de grote kloosters in katholiek Europa een ui390 terlijke transformatie plaats waarbij de middeleeuwse kerken en kloostergebouwen met de grond gelijk werden gemaakt en werden vervangen door overdadigere rococopanden en vanaf de jaren 1770 door neoclassicistische panden. Tijdens het laatste kwart van de eeuw werden in Rome voor Pius vi vele grootschalige projecten uitgevoerd, waaronder het afmaken van het werk aan de Sint-Pieter, dat onder meer een enorme nieuwe sacristie en kanunnikenwoning behelsde. Er was een hernieuwde interesse in het verleden van de stad en in de Oudheid in het algemeen, en welgestelde aristocraten en anderen die hun grand tour (een rondreis door Europa) maakten, kochten beeldhouwwerken uit de Klassieke Oudheid en ander antiek - dat soms pas net was nagemaakt - om mee naar huis te nemen. Er verdween zoveel van het erfgoed van Rome dat Pius vi opgravingen en het verwijderen van antieke beeldhouwwerken zonder dat daar toestemming voor was gevraagd verbood. In plaats daarvan stimuleerde hij een project dat door zijn voorganger was geïnitieerd, het vormen van een pauselijke collectie kunst uit de Klassieke Oudheid, om tentoon te stellen aan bepaalde bezoekers van het Vaticaans Paleis in een museum dat later het Pio-Clementino zou worden genoemd, waarvan de inhoud werd gecatalogiseerd in vier enorme banden van dubbelfolioformaat. Dit eerste pauselijk museum werd onder Gregorius xvi (18311846) uitgebreid met andere, die Egyptische en Etruskische kunst bevatten. Rome was zowel de beste bron voor schatten uit de Klassieke Oudheid als dat het uniek vroegchristelijk erfgoed bezat dat kon worden benut om de missie en autoriteit van het pausdom in moeilijke tijden te bevestigen. Opgravingen op heilige plaatsen waren dus van tweeërlei belang en de antiquarische interesse verbond zich aan de hoop de spirituele rijkdom van het verleden van de stad nieuw leven in te blazen. Opgravingen in de kerk van Santa Prassede, vlak bij de Santa Maria Maggiore, leidden in 1729 tot de ontdekking van relieken van meer dan tweeduizend lichamen waarvan men aannam dat het martelaren waren die daar door Paschalis i (817-824) naartoe waren overgebracht, evenals het lichaam van de 'Santo Papa' zelf, wiens tombe in het bijzijn van Benedictus xm werd geopend.8 Hoewel opgravingen in de Sint-Pieter nog veel dramatischere resultaten hadden kunnen hebben, was er geen paus die die onderneming aandurfde.9

Dat men in het laatste deel van de eeuw andere ideeën begon te krijgen werd weerspiegeld in een nieuwe krant, de Giornale ecclesiastico di Roma, die in juli 1785 werd opgericht en die geheel was gewijd aan het verdedigen van traditionele katholieke waarden en pauselijke autoriteit. De Franse Revolutie van 1789 was voor de resterende katholieke monarchieën veel bedreigender dan de veronderstelde samenzweringen van de jezuïeten of de archaïsche aard van het pausdom. Pius vi zette in augustus 1794 met zijn bul Auctorem Fidei (Auteur van ons geloof) de aanval in, waarin hij de decreten van de synode van Pistoia verwierp. Ontwikkelingen in Frankrijk waren echter al bedreigender voor Rome gebleken dan het 'verlichte despotisme' van Jozef 11. De revolutionaire assemblee richtte zijn aandacht in 1790 op hervorming binnen de kerk en stemde voor de Civiele Constitutie van de Clerus, die staatsambtenaren met salaris van alle Franse geestelijken maakte. Pius vi reageerde er pas op in maart 1791, toen de Franse clerici een eed van trouw moesten afleggen. Hij dreigde dat priesters die de eed zouden zweren uit hun ambt zouden worden ontheven, en veroordeelde zowel de Civiele Constitutie van de Clerus als de Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1789. Dit pauselijk decreet leidde ertoe dat de diplomatieke betrekkingen tussen Parijs en Rome werden opgeschort, en tot wat de permanente Franse confiscatie van Avignon en het Comtat Venaissin zou worden. Pius vi reageerde erop door de coalitie van monarchieën tegen de revolutionaire regering in Frankrijk en de Franse royalisten in de kerkelijke staten te steunen. Franse clerici, die waren opgeleid met gallicanisme en febronianisme, en die in sommige gevallen de idealen van de Revolutie steunden, hadden moeite te kiezen bij wie hun loyaliteit lag.

Napoleon versloeg in 1796 bij de slag van Lodi de Oostenrijkers en bezette het hertogdom Milaan. Hoewel hij nauwelijks over eigen troepen beschikte, weigerde Pius vi zich terug te trekken, waarop het Franse leger de kerkelijke staten binnenviel, die zich al snel overgaven. Op 19 februari 1797 werd de Vrede van Tolentino getekend, waarbij het pausdom een grote schadeloosstelling moest betalen en een aantal waardevolle manuscripten en kunstwerken aan de overwinnaar moest overdragen. De meeste noordelijke delen van de kerkelijke staten, die bekendstonden als Legaties omdat ze werden geregeerd door pauselijke legaten, werden overgedragen aan de nieuwe Cisalpijnse Republiek, met als hoofdstad Milaan, dat sinds kort onder Franse bescherming viel. Rome en het onmiddellijke achterland bleven onder pauselijk bewind, maar de situatie bleef gespannen nu de Franse troepen zo nabij waren. De dood van een Franse generaal tijdens een rel in Rome in februari 1798 was voor de Fransen het excuus dat ze nodig hadden om binnen te vallen. Er werd een Romeinse Republiek uitgeroepen, met enthousiaste steun van vele stadsbewoners, en Pius zelf werd afgezet als staatshoofd en naar Sardinië verbannen. Hernieuwde oorlogvoering in Europa leidde ertoe dat hij in plaats van naar Sardinië naar Frankrijk werd gestuurd, waar hij op 29 augustus 1799 te Valence overleed. 

 

De pauselijke gevangene: Pius VII

 

Tegen deze tijd, toen Napoleon zichzelf tot eerste consul had uitgeroepen, was de situatie in Frankrijk gewijzigd. Het leger van keizer Frans 11 (17921834) voerde in 1799 een tegenaanval uit en wist de hertogdommen van Habsburg kort te heroveren. Een van de laatste dingen die Pius vi als paus had gedaan, was dat hij toestemming had gegeven dat zijn opvolger buiten Rome zou worden verkozen, dus hielden de kardinalen in december een conclaaf in Venetië. Aangezien de stad sinds 1797 in handen van de Habsburgers was, werd er druk op hen uitgeoefend een paus te kiezen die de goedkeuring van Wenen zou wegdragen, maar zelantikardinalen waren bang voor permanent verlies van de noordelijke kerkelijke staten, die net door Frans 11 waren bezet* Voortbestaan van de kerkelijke staten, zoals ze nu werden genoemd, was in hun ogen de enige garantie voor politieke en economische onafhankelijkheid van het pausdom. Ze ondervonden tegenstand van kardinalen die de keizerlijke belangen steunden en van anderen met liberale overtuigingen, die vonden dat enige inschikkelijkheid nodig was ten opzichte van de revolutionaire idealen die door de Fransen in Italië waren uitgedragen. Het resultaat was een langdurig conclaaf, dat uiteindelijk een kandidaat voordroeg die voor alle partijen acceptabel was, de achtenvijftigjarige monnik Barnaba Chiaramonti, voormalig biechtvader van Pius vi, die zichzelf in ere van hem Pius vu (1800-1823) noemde. Hij was zo klein dat geen van de pauselijke gewaden, die voordat het conclaaf plaatsvond waren klaargelegd, hem pasten, en zelfs de pontificale muiltjes moesten met stro worden opgevuld. De nieuwe paus hield er liberale ideeën op na. Als universitair docent te Parma was hij een van de zevenentwintig inwoners die intekenden voor de grote Encyclopédie v an Denis de Diderot, en hij las het filosofische en historische werk van John Locke, Muratori en De Tillemont. Zijn voorkeuren leidden tot formele achterdocht toen hij in 1775 naar het College van San Anselmo in Rome werd overgeplaatst, en hij preekte in 1797, tijdens de hoogtijdagen van de revolutionaire dreiging uit Frankrijk, tot zijn congregatie:

'Wees goede christenen en u zult uitmuntende democraten zijn.'

De Habsburgers, wier eigen kandidaten waren afgewezen, waren geïrriteerd dat hij was gekozen en weigerden toe te staan dat hij werd gekroond in de kathedraal van Venetië. Ze waren er ook niet blij mee dat hij erop aandrong terug te keren naar Rome, waar de door de Fransen gesteunde republiek net was neergeslagen door de Bourbonse koning van Napels. Pius breidde er het aanzienlijk kleiner geworden Heilig College uit en nam in februari 1801 vierentwintig nieuwelingen aan. Maar hoewel hij achterdochtig was ten aanzien van de Habsburgers was hij geen vriend van het revolutionaire Frankrijk. Hij vergeleek in zijn eerste encycliek de recente acties tegen Pius vi met hoe Martinus 1 in de zevende eeuw door de keizer was behandeld, en prees de Franse bisschoppen die weigerden op de eisen van de staat in te gaan.

Pius vu probeerde samen met zijn nieuwe staatssecretaris, kardinaal Ercole Consalvi (1757-1824), de regering van de kerkelijke staten te verbeteren, die economisch en administratief steeds verder achter gingen lopen op de rest van Italië, laat staan op andere delen van West-Europa. Toen Pius vi in 1774 de troon had bestegen, werd er gezegd dat hij 'een lege schatkist en een nauwelijks aanwezige handel overladen met een zwaar en onrechtvaardig belastingsysteem erfde'.10 Hij had stappen bedacht om de economie te stimuleren, waaronder het droogleggen van de Pontijnse Moerassen om meer landbouwgrond te creëren (hoewel dat plan niet werd uitgevoerd) en het ontwaarden van de munteenheid, dat echter enkel tot inflatie leidde. De regering in de kerkelijke staten bleef een klerikaal monopolie dat werd verfoeid door de plaatselijke aristocratie, van wie vele leden de republieken van 17961799 verwelkomden. De economische achterstand van de kerkelijke staten betekende dat er geen stedelijke middenklasse was behalve die van bepaalde beroepsgroepen als artsen en civiele advocaten.

Pius vu verleende amnestie aan iedereen die politieke overtredingen had begaan tot de tijd van herstel van de pauselijke regering en er werden in Rome vier nieuwe congregaties samengesteld om toezicht te houden op de hervormingen, waaronder het herroepen van de gedevalueerde munteenheid van Pius vi en het uitgeven van een nieuwe munt met een correcte metallieke waarde, en het vrijmaken van de handel van tol. Enkele administratieve functies werden voor het eerst toegankelijk voor leken, wat ook gold voor bepaalde militaire rangen in het pauselijk leger. In mei 1801 werd in Rome ter bescherming van de paus de Nobelgarde opgericht, die bestond uit leden van de aristocratie, die de pauselijke vertrekken beveiligde en de paus begeleidde tijdens openbare ceremonies en zijn reizen. De garde werd in 1970 afgeschaft, waarna de Zwitserse Garde, die in 1800 opnieuw werd ingesteld door Pius vu, de enige pauselijke militaire eenheid bleef. Napoleon had na zijn overwinning bij Marengo op 14 juni 1800 de Oostenrijkers opnieuw uit Noord-Italië verdreven, en het was duidelijk dat het leger van de paus dat van Napoleon niet kon trotseren. De paus en de kerkelijke staten waren overgeleverd aan de genade van de overwinnaar, en er werd in 1801 in Frankrijk een concordaat ondertekend om te voorkomen dat er een nieuwe republiek zou worden opgedrongen. Hierin werd tot overeenstemming gekomen dat het katholicisme 'de religie van de meerderheid van het 394 Franse volk' was, en hun godsdienstvrijheid werd erin gegarandeerd, 'onderhevig aan regulatie door de politie'. Wat dat in de praktijk betekende werd niet duidelijk tot het concordaat in februari 1802 in Frankrijk werd ondertekend, samen met zevenenzeventig Organieke Artikelen, waaronder de verdere restricties dat pauselijke bullen en nuntii niet in Frankrijk zouden worden toegelaten zonder voorafgaande instemming van de staat. Een pauselijk protest hiertegen werd genegeerd.

Andere stipulaties in het concordaat van 1801 moderniseerden voorwaarden die overeen waren gekomen tussen Leo x en Frans 1 in 1516, waaronder het recht van de seculiere leider om alle bisschoppen te benoemen, die vervolgens door de paus zouden worden bevestigd. De bisschoppen bleven verantwoordelijk voor het wijden van priesters, die moesten worden goedgekeurd doofde regering. Zowel bisschoppen als priesters werden ambtenaren met een salaris van de Franse staat. Goederen die al door de kerk waren geconfisqueerd hoefden niet te worden teruggegeven en er werd niets gezegd over herstel van het kloosterleven. Dat was vroeg in de Revolutie uitgeroeid, toen vele kloosters waren vernietigd en hun landerijen waren verkocht. De paus hielp ook met de reconstructie van de hiërarchie binnen de Franse kerk door de bisschoppen te verzoeken samen te werken. In dit proces werden achtenveertig van hen gevraagd afstand te doen van hun ambt, van wie er zevenendertig uit principiële gronden weigerden. Pius vii verklaarde hun zetels vacant. Hoewel de meesten zich bij zijn decreet neerlegden, scheidden anderen zich af en vormden een afgescheiden kerk die meerdere decennia standhield.

Pius benoemde in 1803 als teken van goede wil vijf Franse kardinalen, onder wie Napoleons oom Joseph Fesch (1763-1839), die Pius er in 1804 toe overhaalde naar Parijs te reizen om de komende keizerlijke kroning bij te wonen, tegen advies van het Heilig College in, van wie vele leden ook vijandig stonden jegens de recente administratieve hervormingen die de paus had ingevoerd. De paus zegende de keizerlijke kroon, maar de nieuwe keizer plaatste hem op zijn eigen hoofd. Pius was wel in staat om Napoleon over te halen met keizerin Josephine te trouwen voordat hun keizerlijke kroning plaatsvond. Grotere druk op de band tussen Frankrijk en de paus ontstond toen Napoleon in februari 1806 op eigen houtje besloot een Saint Napoleon op de liturgische kalender te plaatsen, die hij vaststelde op 15 augustus, de dag van de Maria-Tenhemelopneming. Hij vroeg tevens leiders van joodse gemeenschappen in Europa naar Parijs te komen om een nieuwe sanhedrin te vormen, iets wat alleen de Messias kan doen. Hoewel dergelijke tentoonspreiding van beginnende megalomanie kunnen worden genegeerd, vormde Napoleon al snel een realistische bedreiging voor het pausdom. De Italiaanse Republiek (sinds 1802 de naam voor de Cisalpijnse Republiek) werd in 1805 een monarchie om in die hoedanigheid de kroon aan Napoleon te kunnen aanbieden. Dat hij zichzelf tot koning van Italië uitriep, rechtvaardigde de annexatie van het koninkrijk Napels in februari 1806, dat hij aan zijn broer Jozef schonk zonder verwijzing naar de pauselijke suzereiniteit die was erkend, hoewel alleen formeel, door het huis Bourbon.

Napoleon bezette in oktober 1806 de haven van Ancona in de kerkelijke staten, zogezegd om het tegen de Engelsen en de Turken te beschermen. Hij had Pius vi 1 in antwoord op pauselijk protest eerder dat jaar medegedeeld dat 'heel Italië onderworpen is aan mijn wetten. Ik zal de onafhankelijkheid van de Heilige Stoel nooit bedreigen... onder voorwaarde dat uwe Heiligheid in seculiere kwesties mij hetzelfde respect zal tonen als ik hem toon in spirituele zaken... Uwe Heiligheid is vorst van Rome, maar ik ben de keizer. Al mijn vijanden moeten die van u zijn.'11

Hij schreef op dezelfde dag aan zijn afgezant in Rome, zijn oom kardinaal Fesch, om hem te instrueren ervoor te zorgen dat de Britse en Napolitaanse agenten uit het pauselijk territorium werden gedreven en dat havens gesloten moesten worden voor hun schepen. Hij moest er tevens voor zorgen dat de paus zou beseffen dat 'ik Karel de Grote ben, het zwaard van de kerk, en als dusdanig dien te worden bejegend... en als hij zich niet schikt zal ik het pausdom reduceren tot de staat waarin het verkeerde voor de tijd van Karel de Grote'. Pius vii weigerde eind 1807 Napoleons bevel de pauselijke havens voor Britse schepen te blokkeren uit te voeren en deel te nemen aan de Continentale Blokkade, die tot doel had de handel van Groot-Brittannië met Europa te verbreken. Pius zag het bevel als oorlogshandeling, die hij niet kon vergoelijken. De keizer reageerde daarop door te eisen dat de paus al zijn wereldlijke macht opgaf en daarmee zijn gezag over wat er over was van de kerkelijke staten. Toen Pius weigerde, vielen Franse troepen in februari 1808 opnieuw Rome binnen. De paus werd feitelijk een gevangene in het Quirinaalpaleis, de belangrijkste pauselijke residentie sinds de tijd van Benedictus xiv en nu het enige deel van de stad dat hem nog restte. De impasse hield stand tot mei 1809, toen er per keizerlijk decreet geheel een einde werd gemaakt aan de wereldlijke soevereiniteit van de paus.

Pius vu reageerde hierop door iedereen te excommuniceren die betrokken was bij het onteigenen van de staten van het pausdom. Hoewel Napoleon niet bij naam werd genoemd, viel hij wel binnen de bepaling. De bul werd opgehangen aan de deuren van alle patriarchale basilieken, maar in het geheim, aangezien de paus vreesde dat degenen die zijn opdracht uitvoerden 'zeer zeker ter dood zouden worden veroordeeld en ik dan ontroostbaar zou zijn'.12 Napoleon was razend en verklaarde in een brief aan zijn onderkoning in Italië, maarschalk Joachim Murat, dat de paus 'een gevaarlijke gek die in bedwang moet worden gehouden' was.

Napoleons woorden wekten bij Murat de indruk dat hij gerechtvaardigd was de paus te arresteren, hoewel het de vraag blijft of dat de intentie van Napoleon was. Franse troepen vielen in de nacht van 5 juli het Quirinaalpaleis binnen. Pius vi 1 werd met enkel zijn brevier en rozenkrans bij zich verbannen naar Savona, aan de kust van Ligurië bij de Franse grens, waar hij in het bisschoppelijk paleis mocht wonen met een maandelijkse toelage en het gebruik van drie rijtuigen. Zoals Napoleon later vermeldde:' De paus is een beste man, maar een naïeve fanatiekeling.'

De keizer kwam met grootse plannen voor de stedelijke transformatie van Rome, waarvan hij de tweede stad in zijn rijk wilde maken onder titulaire heerschappij van zijn minderjarige zoon, Napoleon n, die in 1811 was geboren. Die plannen werden gelukkig nooit ten uitvoer gebracht; ze betroffen onder meer de volledige vernietiging van bestaande gebouwen en het met de grond gelijkmaken van de belangrijkste delen van de oude stad die toen nog niet waren opgegraven. Hij was ondertussen druk met de uitvoer van een plan dat werd geïnspireerd door het concordaat van 1801. Als het katholicisme de religie van zijn onderdanen zou zijn, dan moest het hoofdkwartier ervan hetzelfde zijn als dat van het rijk zelf. Napoleon droeg in 1810 op dat de zevenentwintig nog levende kardinalen naar Parij s moesten komen en dat ze het gehele Vaticaanse archief moesten meenemen. Op enkele uitzonderin-gen na toonden de kardinalen zich minder plooibaar dan hij had verwacht, aangezien dertien van hen weigerden het huwelijk van de keizer met de Oostenrijkse prinses Marie Louise bij te wonen, omdat hij geen pauselijke dispensatie voor zijn scheiding van zijn eerste echtgenote, keizerin Josephine, had gekregen. Ze werden verbannen wegens hun weerstand, en alleen degenen die meewerkten bleven vrij. Er waren ook langdurige onderhandelingen met Pius vu aan de gang over een revisie van het concordaat toen de politie in Parijs in januari 1811 beweerde dat ze bewijs had aangetroffen van een door de paus ingegeven plot om een volksopstand aan te zwengelen. De keizer gebruikte dit gegeven om te rechtvaardigen dat hij een commissie van Franse bisschoppen onder leiding van kardinaal Fesch aanstelde om het pauselijke gezag te vervangen. De commissie weigerde echter de paus zijn recht te ontzeggen bisschoppen aan te wijzen en werd daarom ontbonden door een razende keizer. Nadat de commissieleden allemaal persoonlijk waren geïntimideerd, kwam de commissie weer samen en verklaarde deze keer dat de paus geen macht had in wereldlijke zaken en geen spirituele straffen zoals excommunicatie kon opleggen aan lekenregeerders en hun dienaren.

De druk op Pius vn om zijn positie te matigen werd ook opgevoerd. Hij was in slechte gezondheid en had zijn adviseurs niet om zich heen, en stemde in met het voorgestelde nieuwe systeem van benoeming van metropolieten in alle regio's behalve de kerkelijke staten. Toen Napoleon eiste dat dat daar ook zou gebeuren, trok Pius zijn toestemming voor het gehele plan in. Hij werd in 1812 van Savona naar het paleis van Fontainebleau overgebracht. Tegen de tijd dat hij er echter in juni arriveerde, was Napoleon op weg naar zijn desastreuze campagne in Rusland.

De paus zou pas in 1813 worden gedwongen in te stemmen met een nieuw concordaat. Hij onderhandelde zes dagen met Napoleon zelf, die niet schroomde de paus letterlijk door elkaar te schudden, wat hij ook regelmatig deed met officieren die hem irriteerden. Het resulterende verdrag stipuleerde dat alle bisschoppen in het rijk, behalve die in het gebied rond Rome, door de keizer zouden worden genomineerd en zouden worden bevestigd door de paus, of door hun metropolieten als hij dat niet binnen zes maanden deed. De paus moest bovendien alle kardinalen veroordelen die hadden geweigerd Napoleons tweede huwelijk goed te keuren, en hij stemde ermee in in Avignon te gaan leven met een toelage van de staat. Hij moest ook het volledige verlies van de kerkelijke staten incasseren, die sinds februari 1810 formeel waren geannexeerd als twee nieuwe départements van Frankrijk. Napoleon zelf zei hier het volgende over: 'Ik heb Rome en het Rijk weer samengebracht.'14 In april 1810 werden alle kloosters in Rome gesloten, en ongeveer 10.000 monniken in de kerkelijke staten werden op straat gezet. De politieke situatie in Europa had zich nu echter beslissend tegen Napoleon gekeerd en kardinaal Consalvi haalde de paus over het net ondertekende concordaat te verwerpen. Napoleons legers en bondgenoten waren verslagen of deserteerden, en hij stuurde de paus terug naar Savona, maar Pius werd in maart 1814, toen het napoleontische regime instortte, toegestaan terug te keren naar Rome. Tegen de tijd dat hij er in mei arriveerde, had de keizer troonsafstand gedaan.

De laatste jaren van het pontificaat van Pius vii waren toegewijd aan het opruimen van de brokstukken. Zijn eigen vroege liberale standpunten werden ondermijnd door zijn ervaringen en de invloed van een groep zelantikardinalen, die de klok terug wilden draaien naar 1796. Recente gebeurtenissen versterkten de overtuiging van de paus en de kardinalen dat volledig gezag over de kerkelijke staten de enige manier was voor de paus om vrij te zijn van seculiere mogendheden. Dus werden op 11 mei 1814 alle napoleontische administratieve hervormingen en toepassing van de Franse Civiele Code herroepen. De Sociëteit van Jezus werd naar aanleiding van aansporing van de zeianti op 7 augustus geheel in ere hersteld, hoewel enkele liberalere kardinalen, onder wie Consalvi, die was hersteld als staatssecretaris, hierop tegen waren. Ondertussen begonnen in Parijs, in eerste instantie onder leiding van nuntius aartsbisschop Annibale della Genga en daarna van Consalvi, onderhandelingen voor een nieuw concordaat, dat accepteerde dat Avignon en het Comtat Venaissin onherroepelijk deel van Frankrijk waren.

De nieuwe Franse regering van Louis xviii bood in 1814 slechts een kleine bijdrage aan de kosten om het pauselijk archief terug te brengen naar Rome. Het gehele proces werd afgelast toen Napoleon kort weer aan de macht was, maar na zijn val in 1815 weer opgestart. De Franse staatsarchivaris, een vurig anticlericus en voormalig priester, wist zijn collega in het Vaticaan ervan te overtuigen dat het geld zou besparen om de delen van het archief die geen praktisch nut hadden te vernietigen of te verkopen. Kardinaal Consalvi liet in 1816 een circulaire rondgaan naar de congregaties met daarin de vraag of ze hun documenten terug wilden. Gelukkig wilden de meeste dat, maar een deel was ondertussen al verbrand of verkocht om het perkament opnieuw te gebruiken. De terugkeer van de resterende archieven was pas in december 1817 een feit. Aangezien er in 1810 3239 kisten met daarin documenten Rome verlieten en er tien jaar later maar zo'n 2200 terugkeerden, is ongeveer eenderde van het totaal vernietigd of verkocht. r5

Ondertussen vonden er ook op hoger niveau onderhandelingen plaats die leidden tot de Conventie van Wenen, waarin onder meer de grenzen van veel van de staten in West-Europa opnieuw werden bepaald. Dankzij de diploma-tieke inspanningen van kardinaal Consalvi werd de pauselijke soevereiniteit hersteld over al het land van de Legaties ten zuiden van de Po en werd het bewind van de paus over Romagna erkend. Benevento en Pontecorvo, pauselijke enclaves binnen het koninkrijk Napels (of het koninkrijk der Beide Siciliën, zoals het in 1816 werd genoemd), werden ook herwonnen. Pius vii benoemde tijdens een consistorie op 8 maart 1816 eenendertig nieuwe kardinalen, onder wie zijn twee onmiddellijke opvolgers. Hoewel enkelen van hen conservatief waren, haalde Consalvi de paus ertoe over toestemming te geven voor administratieve hervormingen in de kerkstaten - waaronder afschaffing van een hele reeks feodale gebruiken - en stappen te ondernemen om de economie te stimuleren. De zeianti verzetten zich hevig tegen zijn introductie van vaccinaties, straatverlichting en een brandweerdienst in Rome, die ze afdeden als 'nutteloze vernieuwingen' en waarvan ze eisten dat ze tijdens het volgende conclaaf zouden worden herroepen.16 Het klerikale monopolie van regeren bleef bovendien onaangevochten, en de zogenoemde rigidification sacrale bleef van kracht.17

Serieuze weerstand was echter al voelbaar. De napoleontische republieken, de Franse wetten en administratie, en de filosofische en andere literatuur die achter de revolutionaire vurigheid van de voorgaande decennia lagen, hadden de politieke idealen in heel Italië beïnvloed, vooral onder de stedelijke middenklasse en aristocratie. Hoe goed de bedoelingen ook waren, een ondemocratische klerikale regering zonder uit volksvertegenwoordigers samengestelde instituten leek steeds meer een anachronisme. Met name in Romagna was er hevige weerstand tegen het aannemen van orders uit het verre Rome, met name toen de communicatie traag en moeilijk verliep. Er was tevens een sterke antiklerikale tendens die werd versterkt door revolutionaire aanvallen op religie, waarin de tegenstand tegen bewindvoering door pauselijke legaten als civiele gouverneurs een speerpunt was. 

 

De onverzoenlijke pausen

 

In dezelfde periode waren er krachten aan het werk om deze politieke weerstand uit te breiden. De vrijmetselarij, die in 1738 door Clemens xn in de ban was gedaan, was in Italië ondergronds gegaan en had een radicaler en antiklerikaler karakter gekregen. Aangezien de geheimhouding moest worden gewaarborgd, ontstond er tevens een celstructuur. Tijdens het napoleontische bewind ontstond er in Zuid-Italië een aantal geheime politieke verenigingen. De leden werden collectief bekend als carbonari (kolenbranders), naar een van de bekendste van deze groepen, hoewel hun doelen en methoden zeer uiteenliepen. De verenigingen op Sicilië zijn voorlopers van de moderne maffia. Onder de vroegste bevonden zich cellen van verzetsstrijders tegen de Franse bezetting van het koninkrijk Napels, maar andere werden geïnspireerd door radicale politieke idealen. Na 1814 begonnen dergelijke clandestiene groepen zich meer te verspreiden, met name in Romagna en de Marche van Ancona, en ze namen de leiding in het aanwakkeren van verzet tegen het pauselijk bewind. In een bul van 21 september 1821 werden alle dergelijke verenigingen, inclusief de vrijmetselarij, in de ban gedaan. Protestantse bijbelverenigingen waren in 1816 op vergelijkbare wijze uitgeroepen tot actieve vorm van ketterij omdat ze gratis bijbels verspreidden met verklarende opmerkingen in de marges die de katholieke leer weerspraken. Op 16 juli 1823 werd de eind vierde-eeuwse Sint-Paulus buiten de Muren, tot dan de best bewaarde doch meest verwaarloosde van de grote patriarchale basilieken, tijdens een brand bijna geheel vernietigd.18 Het nieuws werd weggehouden van de zieke, tachtigjarige Pius vii, die er tijdens zijn eerste jaren in Rome heel veel tijd had doorgebracht, aangezien men bang was dat het zijn dood, die op 23 augustus volgde, zou bespoedigen.

Het volgende conclaaf werd zonder op de niet-inwonende kardinalen te wachten, gedomineerd door de zeianti, ook al werd hun eerste kandidaat af400 gewezen door een veto van het huis Habsburg. Een tweede werd afgewezen toen ze erachter kwamen dat Consalvi voor hem stemde en ze dus aannamen dat hij er in het geheim liberale ideeën op nahield. Hun derde keuze, Annibale della Genga, werd verkozen met precies het minimum van tweederde van de stemmen, ondanks zijn verzoek aan zijn collega's hem niet te kiezen omdat ze 'voor een lijk stemden'.19 Hoewel hij leed aan aambeien en benen vol zweren hield hij het nog bijna zes jaar vol en nam in ere van Leo 1 de Grote de naam Leo xii aan, van wie hij zichzelf een 'nederige onderhorige, een zeer onbetekenende erfgenaam van een dergelijk grootste naam' noemde, en in wiens nabijheid hij begraven wilde worden.20

Hoewel hij een van de onbekendste pausen is, is zijn pontificaat van belang wegens de stem die hij gaf aan het antiliberale standpunt van de meerderheid van kardinalen.21 Hij was persoonlijk secretaris van Pius vi geweest en diende nadien als pauselijk diplomaat. Hij bezocht in die functie in juni 1806 de rijksdag van Regensburg, waar, onder napoleontische aansporing, het zogenoemde Heilige Roomse Rijk formeel werd opgeheven en werd vervangen door een Duitse Bond. Hij stond als afgezant bekend om zijn elegante kledingkeuze en spitsvondige conversatie en had een grote aanhang onder de dames aan het hof. Zelfs als paus schoot hij graag vogels in de tuinen van het Vaticaan, tot ergernis van de kardinalen.

Consalvi gaf hem er in 1814 de schuld van dat hij tijdens onderhandelingen in Parij s, waar hij erg laat arriveerde, Avignon niet voor het pausdom wist te behouden. Het was dus niet verrassend dat hij op de dag dat hij tot paus werd verkozen de kardinaal uit zijn functie van staatssecretaris ontsloeg. Leo xii had een historische kijk op zaken en besloot dat het pauselijk hof uit het Quirinaalpaleis, waar nu zelfs de conclaven plaatsvonden, terug zou keren naar het langverlaten Vaticaan. Leo was een strenge regeerder over Rome. Hij verminderde het aantal openbare feestdagen en legde nieuwe beperkingen op aan de joodse gemeenschap, die in 1814 door Pius vii was gedwongen weer in het traditionele getto te gaan wonen. Hij draaide in de kerkelijke staten de hervormingen van Consalvi terug, herstelde het judiciële proces dat er vóór 1798 van kracht was geweest en deelde de lekenraden op in aparte adellijke en bourgeoisafdelingen. Hij ondernam ferme actie tegen struikroverij, die weer veelvuldig werd gepleegd sinds de turbulente laatste jaren van de napoleontische periode. Velen die op heterdaad werden betrapt of werden verdacht van banditisme werden geëxecuteerd, evenals enkele carbonari, tegen wie in 1825 nieuwe apostolische brieven werden uitgevaardigd. De vrijmetselarij werd nogmaals in de ban gedaan en katholieke leiders werden gewaarschuwd dat vrijmetselaars niet enkel de religie probeerden te ondermij nen, maar ook van zin waren de koninklijke regering omver te werpen.22

Op een breder vlak veroordeelde Leo xii in zijn encycliek van mei 1824 het indifferentisme (religieuze tolerantie), en initieerde wat hij zag als de restauratie van ware religie. Zoals hij het zei: 'God heeft, volgens Sint-Augustinus, de doctrine der waarheid op de stoel van eenheid geplaatst', met andere woorden op de troon van Petrus.23 Het was dus geen kwestie van kiezen welke geboden van het geloof die door Rome waren uitgeschreven je wel of niet wilde volgen. Volgens een moderne opinie was hij 'de laatste paus van het Ancien Régime, gevangene van een onbreekbare band met de oude orde en een reactionair project voor de reorganisatie van de kerkelijke staten en de heilige stad dat inging tegen alle wensen van de inwoners ervan en de eeuw zelf. Het was boven alles dankzij hem dat de katholieke kerk in de negentiende eeuw een pad insloeg richting onverzettelijk herstel van discipline en traditie.'24

Tijdens het conclaaf dat op zijn dood volgde, werd Francesco Castiglione verkozen, die door Pius vi 1 was benoemd tot grootpenitencier en prefect van de Congregatie van de Geloofsleer. Hij nam in ere van zijn oude patroon de naam Pius vm aan. Hoewel hij in het verleden veel aan de zeianti te danken had gehad, toonde hij zichzelf in vele kwesties gematigd, en hij genoot in 1829 de voorkeur van de Oostenrijkse koninklijk kanselier, prins Klemens von Metternich (1773-1859), omdat hij als politiek conservatief werd gezien, maar tevens als veel minder reactionair dan Leo xn.

Dat was een belangrijk onderscheid. Metternich maakte zich zorgen dat de steeds groter wordende onrust in de kerkelijke staten en de pauselijke onwil om hervormingen door te voeren mogelijk tot opstand zouden leiden, wat dan elders in Europa weer tot rellen zou kunnen aanzetten, niet het minst in Frankrijk, waar het regime van Karel x (1823-1830) buitengewoon ongeliefd was. Liberalere ideeën waren echter even onwenselijk, uit angst dat te enthousiaste hervormingen hetzelfde effect zouden hebben. Dus wilden Metternich en zijn bondgenoten een conservatieve hervormer als paus, die ze vonden in de achtenzestigjarige Pius vin.

Zijn pontificaat van twintig maanden was te kort om veel uit te kunnen richten, en hij was op het gebied van religieuze kwesties even onbuigzaam als zijn voorganger. Zijn eerste encycliek bevatte een razende afwijzing van het indifferentisme: 'Onder deze ketterij valt die smerige vernuftigheid van de sofisten van deze tijd, die geen verschil tussen de verscheidene manieren van geloofsbelijdenis erkennen en die denken dat de poort naar eeuwige verlossing openstaat voor iedereen, van welke religie dan ook.' Protestantse bijbelverenigingen werden er nogmaals in afgewezen, evenals de exemplaren van de Heilige Schrift die ze uitdeelden: 'Ze verdraaien behendig de betekenis ervan door hun eigen interpretatie te geven. Ze drukken bijbels in volks402 taal en delen ze, ondanks de enorme kosten, gratis uit, zelfs aan ongeletterden. Die bijbels bevatten bovendien bijna allemaal perverse toevoegingen om er zeker van te zijn dat de lezer hun dodelijke gif in plaats van het reddende water van de verlossing tot zich neemt.'25

Pius vm en zijn staatssecretaris, kardinaal Giuseppe Albani (1750-1834), wisten echter wel de politieke onrust die in deze periode in een groot deel van West-Europa een feit was, het hoofd te bieden. Zo scheidden de overwegend katholieke zuidelijke provincies van de Nederlanden zich af om het nieuwe koninkrijk België te vormen, en was er in 1830 tevens een revolutie in Frankrijk, waarbij het autocratische regime van Karel x werd vervangen door de liberale monarchie van Lodewijk Filips, de Burgerkoning (1830-1848). De paus riep de Franse clerus tegen het advies van zijn nuntius in Parijs op om op hun post te blijven, waarmee hij de rechtmatigheid van de nieuwe regering bevestigde, en hij schonk de koning de erfelijke maar pauselijk toegewezen Franse koninklijke titel 'Meest Christelijk'. De revoluties van 1830 dreigden problemen in de kerkelijke staten te veroorzaken. Toen Pius vm in november plotseling overleed, wilde Metternich graag een snelle verkiezing om te voorkomen dat radicale groepen gebruik zouden maken van de immobilisatie van de pauselijke regering die er altijd was tijdens een conclaaf. Hij werd tegengewerkt door zijn eigen agent, kardinaal Albani, die vastberaden was de verkiezing van een paus veilig te stellen die hem zou laten aanblijven als staatssecretaris. Hij deed alles wat hij kon om te voorkomen dat Wenen er een snelle beslissing door zou drukken en suggereerde zelfs dat hij een Oostenrijks veto tegen de belangrijkste kandidaat had, wat niet waar was. Pas toen Metternich op de hoogte werd gebracht van wat zich afspeelde, kwamen zijn intriges aan het licht, en het conclaaf koos op 2 februari 1831 voor Mauro Cappellari. Hij nam in ere van Gregorius de Grote, van wiens klooster op de Coelius hij abt was, de naam Gregorius xvi aan. Twee dagen later brak er in Romagna een door carbonari aangewakkerde rel uit, en een provisorische commissie greep de macht in Bologna. De nieuwe paus was vicaris-generaal van de strenge benedictijner orde van camaldulenzer monniken geweest, die de voorgaande jaren zeer hadden geleden doordat al hun kloosters, behalve die in Rome en Venetië, onder napoleontisch bewind waren opgeheven. In 1830 resteerden er nog maar zesenzeventig monniken. Zoals blijkt uit zijn boek uit 1799, Zegepraal des Heili- gen Stoels en der kerk, over de aanvallen der met hunne eigene wapenen bestreden en geslagen neologen, dat ondertussen in het Spaans, Duits en Nederlands was vertaald, was Gregorius onverzettelijk in zijn toewijding aan pauselijk gezag en tegen elke concessie aan liberale hervormingen die zijn vat op de kerkelijke staten konden verminderen, waarvan hij het eigendomsrecht zag als garantie voor de onafhankelijkheid van de Roomse kerk. Gematigde hervormingen van het politieke systeem en amnestie voor de rebellen waren precies wat Metternich wilde dat hij zou opgeven, aangezien Oostenrijks militair ingrijpen om de opstand de kop in te drukken het risico met zich meedroeg dat er een diplomatieke breuk zou ontstaan met het nieuwe liberale regime in Frankrijk, dat met oorlog had gedreigd als dat zou gebeuren. De lang bestaande rivaliteit tussen Frankrijk en het rijk (sinds 1806 het Keizerrijk Oostenrijk) over territorium en invloed in Noord-Italië bleef na de revolutie van 1830 even sterk als ervoor.

Oostenrijkse inmenging was ook iets wat Gregorius xvi en zijn staatssecretaris, kardinaal Tommaso Bernetti (1779-1852), die onder Leo xii dezelfde functie bekleedde, graag wilden vermijden, aangezien de annexatie van pauselijke territoria in Romagna in de jaren 1790 door het huis Habsburg maar al te vers in het geheugen lag. Bernetti probeerde in plaats daarvan een contrarevolutionaire militie uit vrome boeren samen te stellen om daarmee de reguliere pauselijke eenheden aan te vullen waarvan leden al deserteerden of slecht werden geleid. Het werd echter al snel duidelijk dat Oostenrijkse militaire interventie de enige manier was om een einde te maken aan de opstand, die zich nu zuidelijk naar Umbrië verspreidde. Vandaar dat Habsburgse troepen in de pauselijke territoria werden toegelaten. Ze drukten de rebellie eind maart 1831 de kop in, terwijl schrandere diplomatieke onderhandelingen de dreigende Franse reactie afweerden. Een oplossing voor de lange termijn was afhankelijk van politieke hervormingen, die met name grotere bemoeienis van leken in de regering en het samenstellen van instituten met volksvertegenwoordigers moesten garanderen. Staten in het westen, zowel liberale als Engeland en Frankrijk na 1830 als conservatieve als het Oostenrijkse rijk, vonden het moeilijk een pauselijk regime te steunen dat afhankelijk was van een ondemocratisch klerikaal machtsmonopolie. Frankrijk en Oostenrijk eisten in 1831 gezamenlijk dat de paus constitutionele hervormingen zou invoeren. Gregorius' weigering gekozen assemblees toe te staan, leidde tot hernieuwde opstand en zo tot militaire interventie door zowel Oostenrijk als Frankrijk in respectievelijk Romagne en Marche. Het grootste deel van de kerkelijke staten buiten Lazio, het gebied rond Rome, bleef de daaropvolgende zeven jaar door hen bezet. Voor de korte periode dat hun bestaan nog beschoren was, waren de kerkelijke staten volkomen afhankelijk van externe beschermers die ze wilden laten bestaan.26 Intern was de ordehandhaving afhankelijk van een groter gemaakte en gevreesde politiemacht die onder meer bestond uit geheime eenheden en informanten. De straffen voor politiek samenzweren waren zwaar: onder meer executie en dwangarbeid in de galeien. Tijdens het feest van de Tenhemelopneming van Maria in 1832 zegde Gregorius xvi plechtig zijn steun op aan zowel het 'absurde en onjuiste' principe van gewetensvrijheid, 'dat verwoesting brengt in heilige en civiele zaken' als 'die schadelijke en nimmer voldoende veroordeelde' persvrijheid. Over die laatste beklaagde hij zich: 'We gruwelen te zien welke monsterlijke doctrines en verbijsterende misvattingen worden verspreid in talloze boeken, pamfletten en andere geschriften, die hoewel klein in gewicht enorm groot zijn in het kwaad dat ze aanrichten.'27 Hierbij voegde hij veroordelingen van liberalisme in het algemeen toe, van alle argumenten vóór de scheiding van kerk en staat, en van de activiteiten van de Bijbelvereniging van Londen. Het Amerikaanse equivalent, de New York Christian Alliance, kreeg in mei 1844 dezelfde behandeling in Gregorius' encycliek Inter praecipuas machinationes (Over de belangrijkste complotten). De leden werden beschuldigd van een samenzwering ter verbreiding van 'de gekte van het indifferentisme' onder de bewoners van Rome en Italië, en Italiaanse bisschoppen werden gewaarschuwd de havens van hun steden goed in de gaten te houden om te voorkomen dat hun subversieve literatuur naar binnen zou worden gesmokkeld. De paus was politiek gezien even conservatief, grotendeels op theologische gronden. Wat betreft de noodzaak van gehoorzaamheid aan civiele macht (Romeinen 13:2) nam hij een sterk paulinisch standpunt in, zelfs waar het de relatie tussen katholieke onderdanen en niet-katholieke regeerders betrof Zo was hij in 1832 kritisch ten aanzien van de Poolse bisschoppen omdat ze de mislukte nationalistische opstand tegen Rusland steunden, en hij spoorde de Ierse clerus aan zich verre te houden van bewegingen voor katholieke emancipatie en pogingen tot herroeping van de Act of Union met Groot-Brittannië. Het conservatisme van de paus weerhield hem er niet van een radicaler standpunt in te nemen ten aanzien van humanitaire kwesties, met name in zijn veroordeling van de slavernij in 1839. Sinds de tijd van Paulus m (15341549) hadden meerdere pausen het tot slaaf maken van indianen in de Nieuwe Wereld afgewezen, maar er heerste stilzwijgen over de Afrikaanse slavenhandel. Daarover schreef Gregorius xvi in zijn encycliek het volgende: We waarschuwen en smeken trouwe christenen van elke hoedanigheid oprecht dat niemand in de toekomst het waagt iemand te kwellen, hem zijn bezittingen af te nemen, hem te reduceren tot slavernij, of iemand steun en gunsten te verlenen die zich met dergelijke praktijken inlaat, of die deelneemt aan het onmenselijke vervoer waaraan de Zwarten, alsof ze geen mensen maar dieren zijn, als slaven zijn onderworpen, ongeacht op welke manier ze zonder uitzondering met minachting van hun recht op rechtvaardigheid en onderworpen aan menselijk minachten worden gekocht, verkocht en soms de zwaarste arbeid moeten verrichten.28

 

Het pausdom en het Risorgimento

 

Aan een kant van het perron op station Spoleto staat een monument dat de opening herdenkt van de lijn van Rome naar Ancona, die te danken is aan Giovanni Maria Mastai-Ferretti, aartsbisschop van Spoleto (1827-1832). Het aanleggen van een spoorlijn tussen Rome en zijn bisdom was een gewaagde onderneming in de tijd van Gregorius xvi, die tegen de Franse ambassadeur zei dat de chemins defer (spoorwegen) beter chemins d'enfer (hellewegen) hadden kunnen worden genoemd, aangezien ze er de oorzaak van waren dat gevaarlijke ideeën zich sneller verspreidden. Maar toen Gregorius in juni 1846 stierf, was het Masta-Ferretti die als zijn opvolger werd aangewezen, en hij nam in ere van Pius vn de naam Pius ix aan.

Hij werd gekozen tijdens een ongebruikelijk snel conclaaf van maar twee dagen, als kandidaat van een meerderheid van kardinalen die verandering wilden, hoewel niet te veel. Wat ook bijzonder was, was dat de nieuwe paus niet alleen ervaring buiten Italië had, maar zelfs buiten Europa, aangezien hij in 1819 deel had uitgemaakt van een pauselijk afgezantschap naar Peru en Chili, en sinds 1832 een goede reputatie had opgebouwd bij de bisschop van Imola. Verdenking tijdens het voorgaande pontificaat dat hij er liberale ideeën op nahield, maakte de verwachtingen van hem als paus alleen maar hoger.

Er waren in deze periode andere krachten aan het werk nu de ambities verder gingen dan regionale onafhankelijkheid of hervorming van plaatselijke instituten. Het napoleontische koninkrijk Italië stond model voor iedereen die nu hoopte dat het hele schiereiland verenigd zou worden en vrij zou zijn van externe machten. Verscheidene van de geheime genootschappen namen dit ideaal aan en een groeiende hoeveelheid literatuur stak er de loftrompet over. Er waren meerdere, tegenstrijdige, plannen over hoe die gewenste onafhankelijkheid moest worden bereikt en welke vorm die moest aannemen. Een van de invloedrijkste van deze grondplannen was het lijvige Del pri- mato morale e civile degli Italiani (Het morele en civiele primaatschap der Italianen) van de priester en politicus Vincenzo Gioberti (1801-1852) uit Piemonte, dat in 1843 werd gepubliceerd. De toekomstige Pius ix las het in 1845, en toen hij het jaar daarop naar het conclaaf ging, beloofde hij de vrienden die hem het boek hadden gegeven dat hij ervoor zou zorgen dat degene die tot paus zou worden verkozen het ook zou lezen.29 Gioberti was via een studie van de geschiedenis van Italië en de vele buitenlandse bezettingen tot de conclusie gekomen dat het ideale model voor de toekomst een federatie van staten op het schiereiland onder presidentschap van de paus zou zijn. Hij noemde het pausdom 'de laatste grootsheid die aan Italië is voorbehouden'. Ironisch genoeg werden zijn werken vanwege zijn kritiek op de jezuïeten op de Index geplaatst.

Gioberti was niet de enige die van mening was dat pauselijk Rome een centrale rol zou moeten spelen in wat bekend zou worden als het Risorgimento, het Ontwaken of de Wedergeboorte van Italië. Maar andere nationalisten, niet het minst degenen met een antiklerikale instelling, vonden dat het koninkrijk Piemonte-Savoye, de enige belangrijke Italiaanse staat die niet onder buitenlands bewind viel, de leiding moest nemen. Dat was zeker de verwachting van de eerste minister van de koning van Piemonte, graaf Camillo Cavour (1810-1861), wiens beleid er sterk op was gericht dat voor elkaar te krfjgen. De eenmaking van Italië zou hoe dan ook serieuze implicaties voor Rome en de kerkelijke staten hebben, aangezien het ondenkbaar was dat het centrum van het schiereiland geen deel zou uitmaken van welk regeringsmodel er ook zou worden aangenomen. De joviaal tabak snuivende Pius ix leek precies de liberale en nationalistische paus waar velen op hadden gewacht. Hij stond erom bekend dat hij over de 'Italiaanse natie' sprak en verleende kort na zijn kroning amnestie aan degenen die betrokken waren geweest bij recente opstanden. Hij begon al snel aan de invoering van politieke hervormingen, waaronder consulterende raden op stads-en staatsniveau. Hij gaf in maart 1848 zelfs toestemming voor het opzetten van een assemblee van twee kamers als soort parlement voor de kerkelijke staten.

Waar het op geloof en pauselijke autoriteit aankwam, hield hij echter de lijn aan van Gregorius xvi en zijn voorgangers. Hij veroordeelde in zijn eerste encycliek het indifferentisme, de protestantse bijbelverenigingen en de 'onuitsprekelijke doctrine van het communisme', en maakte er tevens zijn ideeën over pauselijke onfeilbaarheid in duidelijk:

God zelfheeft een levende autoriteit aangesteld om de ware en gezaghebbende betekenis van Zijn hemelse openbaring te benoemen en uit te dragen. Deze autoriteit beoordeelt onfeilbaar alle onenigheid aangaande geloofskwesties en moraal, opdat gelovigen niet worden heen en weer geslingerd door elke wind van doctrine die voortkomt uit het kwaad van mannen die worden omringd door misvattingen. En deze levende, onfeilbare autoriteit is alleen actief in die kerk die door Christus de Heer voor Petrus is gebouwd, hoofd van de gehele kerk, leider en herder, wiens geloof Hij beloofde dat nooit zou weifelen. Deze kerk kent een onafgebroken lijn van opvolging sinds Petrus zelf; deze legitieme pausen zijn de erfgenamen en verdedigers van dezelfde leer, rang, functie en macht. En de kerk is waar Petrus is, en Petrus spreekt over de Paus van Rome, die altijd leeft in zijn opvolgers, die altijd beoordeelt en de waarheid van het geloof schenkt aan degenen die haar zoeken.'0

In 1848 ging er een nieuwe golf van opstanden door West-Europa, aangewakkerd door de omverwerping van het regime van Lodewijk Filips in Frankrijk, waarbij Oostenrijk werd overspoeld. Metternich vluchtte en de keizer deed troonsafstand. De revoluties zetten tevens aan tot opstand tegen Oostenrijkse overheersing in Italië, die werd gesteund door Piemonte. Pius ix weigerde de kerkelijke staten prijs te geven en zei dat hij niet kon deelnemen aan een oorlog tegen een katholieke staat, waarbij de hoop die sommige nationalisten op hem hadden gevestigd, vervloog. Gevolg was dat zijn eigen regering een doelwit werd, en zijn recent aangestelde lekenminister, graaf Pellegrino Rossi, kwam op 15 november tijdens een aanslag om het leven. Negen dagen later brak er in Rome een opstand uit, en de paus vluchtte vermomd als priester naar Gaeta. Op 9 februari 1849 werd een Romeinse Republiek uitgeroepen.

De orde in Europa was ondertussen hersteld en zelfs de regeringen die waren gevormd naar aanleiding van de revoluties het jaar ervoor hadden geen behoefte aan rumoer in de kerkelijke staten, en al helemaal niet toen de paus de katholieke machthebbers verzocht zijn restauratie veilig te stellen. De Tweede Franse Republiek, die al werd gedomineerd door Karel Lodewijk Napoleon, die zichzelf in 1852 tot keizer Napoleon m zou uitroepen, wilde maar al te graag helpen. De Romeinse Republiek werd met geweld onderdrukt en de paus keerde op 12 april 1850 sterk tegen het nationalisme gekant naar Rome terug. Rome was tijdens de opstanden in de jaren 1830 consequent trouw aan de paus gebleven, maar nu was er hier zelfs militaire steun uit het buitenland nodig om te behouden wat er over was van de seculiere macht van het pausdom.

Ondertussen bewoog Piemonte, dat samen met Sardinië werd geregeerd door koningen van het huis Savoye, richting eenwording van het schiereiland via militaire en diplomatieke middelen, en werd het daarin door de meeste nationalisten gesteund. Het beleid van Piemonte werd steeds antiklerikaler en in 1854 werden de kloosters er verboden. In 1859 verklaarde het met hulp van Frankrijk de oorlog aan Oostenrijk, wat leidde tot de overwinning van Milaan en het groothertogdom Toscane. In dezelfde periode brak een opstand uit in het pauselijke Bologna, wat inmenging van Piemonte om er de orde te herstellen rechtvaardigde. Nationalisten in de noordelijke kerkelijke staten, waaronder Romagna en Parma, werden aangespoord referenda te organiseren, die vóór eenwording met Piemonte stemden. Pius ix reageerde erop door de koning van Piemonte, Victor Emmanuel n, te excommuniceren, en hij vaardigde een encycliek uit waarin hij iedereen veroordeelde die 'onderdaan van die Italiaanse regering' wilde worden en 'die zich de afgelopen jaren als tegenstander van de kerk en haar legitieme rechten en heilige ambt heeft gedragen', maar hij kon het verlies van zijn territoria niet voorkomen. Zoals zo velen van zijn voorgangers de eeuwen voor hem was hij ervan overtuigd dat 'seculiere macht nodig is voor deze Heilige Stoel, zodat die ten bate van het geloof zonder tegenwerking spirituele macht kan uitoefenen'.31

In 1860 viel zijn sterk antiklerikale vrijwilligersleger, de Roodhemden, het Bourbonse Koninkrijk der Beide Siciliën binnen, waarvan de volledige overwinning het jaar daarop een feit werd. Victor Emmanuel 11 gebruikte dit gegeven en de daaropvolgende rellen in pauselijke steden om te rechtvaardigen dat hij zijn leger naar Umbrië en Marche stuurde. Er werd nogmaals beweerd dat het leger er was om de orde te herstellen en het pausdom tegen Garibaldi te beschermen. Deze keer droeg de paus zijn leger, dat onder meer uit vrijwilligers uit Frankrijk en België bestond, op om hem te weerstaan, maar het werd overweldigend verslagen in de laatste slag waarin het ooit vocht, op 16 september 1860 bij Castelfidardo. De overgebleven kerkelijke staten behalve Rome en de onmiddellijke omgeving daarvan volgden vervolgens het voorbeeld van de noordelijke delen en stemden vóór eenwording met Piemonte. Rome zelf bleef dankzij de bescherming van Napoleon 111 gespaard. Zijn verbond met Piemonte bevatte onder andere de garantie op pauselijke onafhankelijkheid, verzekerd door de aanwezigheid van een Frans garnizoen in de stad. Dus moest Victor Emmanuel, die in 1861 tot eerste koning van een nieuw koninkrijk Italië werd uitgeroepen, Garibaldi onderscheppen, die uit Napels op weg was om Rome te 'bevrijden'. Maar elke wijziging in het Franse standpunt zou het eind van het pauselijk gezag inluiden. Op 19 juli 1870 brak er oorlog uit tussen Frankrijk en Pruisen, die ertoe leidde dat Napoleon 111 uiteindelijk bij Sedan werd verslagen en dat hij het jaar daarop troonsafstand deed. De keizer moest van af het begin al zijn middelen inzetten, dus trok het Franse garnizoen zich in augustus 1870 uit Rome terug.

Op 10 september zei een afgezant uit Piemonte tegen de paus dat zijn koning klaarstond om de stad te bezetten en gaf hij de voorwaarden door om dat te voorkomen: Pius zou worden erkend als soeverein met volledige rechten over de Civitas Leonina - het ommuurde gebied van het Vaticaan tot het Castel Sant'Angelo en de Tiber - en financiële compensatie ontvangen voor verlies van zijn territoria. De paus reageerde hier zo razend op dat de afgezant bijna uit een raam viel toen hij zich probeerde terug te trekken. Het Piëmontese leger marcheerde de volgende dag Rome binnen, waar het op de 19de arriveerde. Pius ix had zijn resterende troepen opgedragen weerstand te bieden in de hoop dat een Italiaanse aanval op de paus diplomatieke gevolgen in zijn voordeel zou hebben, maar toen het koninklijke leger op de 20ste via de Ponta Pia de stad binnenkwam, liet hij zijn mannen capituleren en verschanste zich in het Vaticaan. Twee weken later stemde een volksreferendum met een overweldigende meerderheid vóór toetreding van Rome tot de nieuwe Italiaanse staat. Het Quirinaal, waarvan de paus weigerde de sleutels in te leveren, werd het nieuwe koninklijk paleis.

Pius verbleef in het Vaticaan, naar eigen zeggen als gevangene, tot zijn dood in 1878. Hij weigerde te onderhandelen met de Italiaanse regering of die te erkennen en wees een financiële regeling af die veel genereuzer was dan die waarmee uiteindelijk in 1929 werd ingestemd. Een unilaterale motie werd zonder pauselijke deelname door het nieuwe Italiaanse koninkrijk opgelegd in La legge delle guarentigie (De wet van garanties), die in december 1870 werd aangenomen. De wet formaliseerde het verlies van de kerkelijke staten, en zelfs het Vaticaan werd tot staatsbezit verklaard. De paus kreeg wel het eerbewijs en de wettelijke immuniteit van een soeverein, compleet met een lijfwacht, en hij mocht zijn intrek nemen in de Vaticaanse en Lateraanse paleizen, met het Castel Gandolfo als zomerresidentie. Hij kreeg tevens een jaarlijkse toelage van drieënhalf miljoen lire aangeboden. Aangezien Pius de rechtmatigheid van het Italiaanse koninkrijk bleef ontkennen in de hoop dat een buitenlandse mogendheid zijn gezag over de kerkelijke staten zou herstellen, weigerde hij het geld. Maar er was noch binnen, noch buiten Italië steun voor een terugkeer naar klerikaal gezag, enkel enorme oppositie ertegen. De spirituele autoriteit van de paus zou echter, hoewel zijn seculiere macht geheel werd ingetrokken, nog groter worden. 

 

Onfeilbaarheid en het Eerste Vaticaans Concilie

 

Pius vii was vanwege zijn lange weerstand tegen napoleontische intimidatie in heel Europa een beroemdheid geworden, en dat had effect op zowel zijn functie als zijn persoon. Tegelijkertijd maakte de ervaring met een door de staat gereguleerde kerk, zoals die in Frankrijk had bestaan onder de revolutionaire en napoleontische regimes, dat meerdere invloedrijke Franse katholieken het gallicanisme zagen als een gevaarlijke erfenis en een bedreiging voor het geloof, aangezien het werd beschouwd als nauw verbonden met het scepticisme en rationalisme van de Verlichting. De conclusie die ze trokken was dat als de kerk buiten de invloedssfeer van leken moest worden gehouden, ze de oppermachtige en onvoorwaardelijke autoriteit van het pausdom moest aannemen. Aangezien het pausdom zijn basis in Rome had, over de Alpen, werd het programma ervan het 'ultramontanisme' genoemd en de aanhangers ervan 'ultramontanen', 'over de bergen'.

De intellectuele wortels van het Franse ultramontanisme kunnen worden teruggeleid tot een boek van een door jezuïeten opgeleide diplomaat uit het koninkrijk Sardinië, graaf Joseph de Maistre (1753-1821). In zijn Du Pape (Over de paus) uit 1819 beargumenteerde hij dat de paus soevereine autoriteit over de kerk had, die hij uitdroeg via zijn rol als leermeester. Aangezien een kenmerk van soeverein gezag is dat er geen beroep op een hogere jurisdictie kan worden gedaan om beslissingen te herroepen, volgt daaruit dat pauselijke lessen onfeilbaar zijn en onvoorwaardelijk moeten worden gehoorzaamd. Hij opperde dat individuele naties een superieur gezag aan dat van de eigen natie moesten erkennen, een gezag dat in staat was hun conflicten op te lossen, aangezien tijdens de voorgaande oorlogen de noodzaak daarvan was gebleken, en hij stelde voor dat dat het pauselijk gezag zou zijn. Even invloedrijk waren de werken van de Bretonse priester Félicité de Lamennais (1782-1854), die in 1808 een anoniem boek publiceerde over de situatie binnen de Franse kerk, dat al snel werd verboden door de politie. Na dit boek volgde zijn aanval op het gallicanisme (1814) en het indifferentisme (1817), waarin hij tegen religieuze tolerantie pleitte en vóór ultramontaan katholicisme. Zijn werk werd door veel mensen gelezen, met name een jongere generatie priesters. Men vermoedde later dat hij mogelijk de priester was die door Leo xii in 1826 in pectore werd benoemd, wiens identiteit nooit werd bekendgemaakt, maar van wie werd gezegd dat hij een wetenschapper was wiens werk de ware religie vurig verdedigde.

De lijn die hij en een groep medestanders echter kozen, met name in de krant L'Avenir (De toekomst), die ze in 1830 oprichtten en waarin ze een volledige scheiding tussen kerk en staat voorstonden, werd niet gewaardeerd door Rome, waar een dergelijke aanpak het recht van de paus op seculiere macht over zijn staten in twijfel leek te trekken, wat een extreem gevoelig onderwerp was voor het pausdom. Lamennais werd op politiek gebied een steeds liberalere en uitgesprokener democraat, wat de onwankelbaar conservatieve en monarchistische kerkhiërarchie verder vervreemdde. Zijn uiteindelijke breuk met het pausdom ontstond naar aanleiding van de kritiek van Gregorius xvi op de Poolse bisschoppen omdat ze de opstand tegen de tsaar steunden, en zijn ideeën werden in de encycliek Mirari vos (U kunt u afvragen waarom) uit 1832 veroordeeld als in één lijn met die van de waldenzen, wyclifisten en 'andere zonen van Belial'. Hij en degenen die zijn ideeën deelden, werden erin beschreven als 'schaamteloze voorstanders van vrijheid' die 'vurig hun best doen de wederzijdse overeenstemming tussen de seculiere macht en het priesterschap te verbreken'.'2 Hoewel hij stierf voordat hij zich had verzoend en weigerde begraven te worden met religieuze riten hebben de vroege boeken en essays van Lamennais bijgedragen aan de groei van ultramontane ideeën, die zich al snel over de landsgrenzen van Frankrijk verspreidden. In Engeland, waar katholieken sinds 1829 stemrecht hadden en waar een systeem van katholieke bisdommen in 1850 opnieuw werd ingesteld door Pius ix, ontwikkelde zich tevens een sterke ultramontane tendens. Die werd ook gestimuleerd door de vijandigheid waarmee het herstel van de hiërarchie werd begroet door onder meer koningin Victoria, haar premier, lord John Russell, en de krant The Times, en door een toename van het aantal enthousiaste bekeerlingen die vonden dat hun nieuwe geloof niet laf en voorzichtig moest zijn." Onder de opmerkelijksten van hen bevond zich Henry Manning (t 1892), anglicaans aartsbisschop van Chichester, wiens bekering in 1851 deels werd beïnvloed door een zaak waarin de Britse Geheime Raad de rechten van een dominee tegen die van zijn bisschop beschermde, alsook door de antikatholieke rellen die gepaard gingen met het herstel van de hiërarchie. Zijn weerstand tegen seculiere bemoeienis in kwesties van kerkelijke discipline maakte van hem, toen hij eenmaal door de katholieke kerk was opgenomen en waar hij al snel floreerde, een geboren ultramontaan.34 Als aartsbisschop van Westminster sinds 1865 (kardinaal sinds 1875) steunde hij de groeiende campagne voor verklaring van de doctrine van pauselijke onfeilbaarheid en speelde vervolgens een leidinggevende rol in de raad die die onfeilbaarheid moest definiëren. Het is niet bekend wanneer Pius ix bedacht een oecumenische raad bijeen te roepen. Hij sprak er voor het eerst over met enkelen van zijn kardinalen in december 1864, en de bul Aeterni Patris (Over de eeuwige Vader) verscheen pas op 29 juni 1868, waarin hij een dergelijke raad bijeenriep om op 8 december van het volgende jaar samen te komen in het Vaticaan. De raad werd bezocht door ongeveer 750 bisschoppen.

Hoewel hij nu het bekendst is om de verklaring van pauselijke onfeilbaarheid was dit onderwerp oorspronkelijk niet bedoeld om besproken te worden tijdens wat later het Eerste Vaticaans Concilie genoemd zou gaan worden. Het onderwerp was te controversieel om van tevoren aan te kondigen, niet het minst omdat het lijnrecht inging tegen een van de Gallicaanse Artikelen waaraan de Franse kerk nog trouw was. Het betrof artikel 4, waarin stond dat 'hoewel de paus de belangrijkste stem in geloofskwesties heeft en zijn decreten van toepassing zijn op alle kerken en elke kerk, zijn beslissingen niet onherroepelijk zijn totdat de kerk dat heeft bevestigd'.35 Ultramontane aanhangers van de paus hoopten de algemene raad die hij bijeenriep te kunnen gebruiken om de pauselijke superioriteit voor elke raad voor eens en voor altijd vast te kunnen leggen. Het propageren van de doctrine van onfeilbaarheid werd niet zozeer door het Vaticaan zelf gestimuleerd, waar de gebruikelijke voorzichtigheid de scepter zwaaide, als wel door enthousiaste leken-en klerikale katholieken in Frankrijk en Italië. Op 6 februari 1869 stond in een artikel in La Civïlita Cat- tolica dat pauselijke onfeilbaarheid bij acclamatie door de deelnemende bisschoppen tot kerkdoctrine zou worden uitgeroepen. Of dat een list van de krant was om het onderwerp op de agenda te krijgen of dat er informatie was uitgelekt dat het inderdaad zou worden besproken, is onbekend. Het resultaat was in ieder geval de wijdverspreide controverse die waarschijnlijk opzettelijk was aangezwengeld. Verscheidene leken-en klerikale opiniemakers in zowel Frankrijk als Duitsland discussieerden verhit over het onderwerp. Toen de raad in december in Rome bijeenkwam, was een meerderheid van de bisschoppen vóór de doctrine, grotendeels omdat het een manier was om de gallicanen, febronianisten en anderen die de pauselijke autoriteit ingeperkt en onderhevig aan conciliaire supervisie wilden zien weg te stemmen. Anderen waren het eens met het principe maar hadden het gevoel dat dit niet het goede moment was om er een volledig gedefinieerd geloofsartikel van te maken, zeker ook uit vrees voor negatieve reacties van zowel leken als enkele regeringen. Hun angsten bleken uiteindelijk gerechtvaardigd, maar ze vertegenwoordigden een kleine minderheid: 107 van meer dan 700 aanwezige aartsbisschoppen en bisschoppen, inclusief zevenentwintig van de vierenveertig uit de Verenigde Staten. Hoewel het onderwerp niet op de officiële agenda stond, werd het eind januari 1870 aangekondigd in het stadium van de vergadering waarin petities of postulata (postuleringen) door de bisschoppen aan de paus werden voor-gedragen. Meer dan vierhonderd hiervan verzochten tot proclamatie van de doctrine van onfeilbaarheid. Pius ix stemde er uiteindelijk op 1 maart mee in en liet een commissie een tekst opstellen die door de raad moest worden besproken, wat gebeurde van 13 tot 16 juli, voordat er op 18 juli werd gestemd. Hoewel de extremere ultramontanisten, onder wie Manning, graag zouden hebben gezien dat vrijwel alle pauselijke uitspraken onfeilbaar zouden worden verklaard, leidden zorgen die door anderen werden uitgesproken ertoe dat de context waarin een onfeilbare uitspraak gedaan kon worden precies werden omschreven.

Het decreet dat de doctrine definieerde, werd uiteindelijk tijdens een enorme onweersbui met 533 stemmen tegen 2 aangenomen, hoewel een aantal tegenstanders zich eerder al uit de raad had teruggetrokken om zich er niet publiekelijk tegen uit te hoeven spreken. Onder hen bevonden zich enkele vertegenwoordigers van de oosterse kerken die de Roomse riten volgden, die een toename van pauselijke superioriteit zagen als nóg een barrière voor verzoening met de orthodoxen en die zelf ontevreden waren over de steeds invloedrijkere latinisering van hun eigen tradities. De tekst die door de raad werd aangenomen, werd gepubliceerd in de dogmatische constitutie Pastor Aeternus (Eeuwige herder). Deze is onderverdeeld in vier hoofdstukken. Het eerste verklaart dat het primaatschap van jurisdictie direct door Christus aan Petrus was geschonken en hem niet toekwam via de kerk, met de implicatie dat de kerk zoals die wordt vertegenwoordigd door een algemene raad geen recht had de uitvoering van die jurisdictie hoe dan ook te beperken of zich ermee te bemoeien. Het tweede hoofdstuk stelt dat het pauselijk primaatschap eeuwig is. In het derde wordt de aard van het primaatschap gedefinieerd, en wordt expliciet gesteld dat een oecumenische raad een pauselijk decreet niet kan wijzigen. Het vierde hoofdstuk raakt de kern van de kwestie door de voorwaarden te beschrijven waaronder de paus ex cathedra (van de troon) spreekt. Deze zijn ten eerste dat hij zijn uitspraken expliciet doet in zijn 'functie als Pastor en Leermeester van alle Christenen'. Ten tweede moeten ze een kwestie van geloof of moraliteit betreffen. Ten derde moeten ze geadresseerd worden aan 'de Universele Kerk', en ten vierde moeten ze worden uitgesproken in termen die duidelijk maken dat het een gezaghebbende uitspraak van waarheid betreft. Als aan die voorwaarden werd voldaan, waren 'dergelijke uitspraken door de paus van Rome bij gratie van zichzelf en niet bij gratie van toestemming door de kerk onherroepelijk'.'6 Hoewel het decreet binnen deze nauwkeurig omschreven context een opmerkelijke erkenning van pauselijke lerende autoriteit is, kwam het niet in de buurt van de aspiraties van degenen die de paus zagen als 'vice-God van de mensheid' of die zeiden: 'Als de paus denkt, is het God die in hem denkt.'

Er was enorm enthousiasme voor het decreet, maar er was ook felle kritiek. Theologen, met name in de Duitssprekende wereld, die zich zorgen maakten om de effecten op de band met de niet-katholieke regeringen, verwierpen het. Een groep van hen kwam in september 1871 in München bijeen om erover te praten, maar dat had weinig effect. Oppositie van leken tegen de Pastor Aeternus was vooral in Zwitserland sterk, waar een schismatieke christelijk-katholieke kerk werd gesticht. In enkele Duitse staten werd publicatie van de akten van het Vaticaans Concilie verboden, het Oostenrijks-Hongaarse Rijk verwierp een concordaat uit 1855, en de Pastor Aeternus zette kanselier Otto von Bismarck in het nieuwe Duitse Rijk (dat in 1871 was uitgeroepen) aan tot zijn Kulturkampf (cultuurstrijd) van 1871-1878. Het was een uiteindelijk mislukte poging katholieke politieke partijen en scholen te elimineren, niet het minst omdat die werden gezien als vijandig jegens de overwegend Pruisisch-protestantse en seculiere tradities die de Duitse kanselier aan de man wilde brengen. Premier W.E. Gladstone deed in Engeland felle uitspraken tegen de Vaticaanse decreten. Pius ix werd na zijn dood in 1878, na een pontificaat van tweeëndertig jaar - het langste ooit - begraven in de Santa Maggiore, maar zijn lichaam werd in 1881 verplaatst naar de Sint-Laurentius buiten de Muren, waarmee hij nauw verbonden was geweest. In de ogen van liberalen en nationalisten bleef hij zo gehaat dat een menigte probeerde de cortège te verstoren en zijn lichaam in de Tiber te werpen. Hoewel dat niet lukte, vermoedt men wel dat zijn lichaam niet in de sarcofaag werd geplaatst waarop zijn naam staat, maar in het geheim elders in de basiliek werd bijgezet om nog een aanval te voorkomen. Zijn lange en getroebleerde pontificaat, samen met zijn sterke Maria-devotie, maakten zijn herinnering geliefd bij zijn opvolgers. Johannes xxnr (1959-1963) hoopte van zijn canonisatie een feit te maken, maar die was nog te controversieel tijdens het Tweede Vaticaans Concilie. Pius ix werd echter in 2000 samen met de veel liberalere Johannes xxm zalig verklaard, als eerste stap naar volledige heiligverklaring door Johannes Paulus n, die in de homilie omtrent de gebeurtenis over hem opmerkte: Hij was te midden van de turbulente gebeurtenissen in zijn tijd een voorbeeld van onvoorwaardelijke trouw aan het onveranderlijke in bewaring geven van geopenbaarde waarheid. Getrouw aan de plichten van zijn ambt in iedere omstandigheid wist hij altijd absoluut primaatschap aan God en spirituele waarden te geven. Zijn lange pontificaat was in het geheel niet gemakkelijk en hij heeft veel geleden tijdens het vervullen van zijn missie van dienst aan het evangelie. Hij was zeer geliefd, maar werd ook gehaat en verguisd.'8

Met een bestaanstraditie van twaalfhonderd jaar of meer achter zich is het niet moeilijk te begrijpen waarom verlies van de kerkelijke staten zo hard aankwam bij Pius ix. Eigendom ervan had in zijn ogen de enige manier geleken waarop het pausdom zij n onafhankelijkheid van controle door leken kon behouden, die met zo veel moeite was bereikt in de elfde en twaalfde eeuw, en het was de verdediging van die staten die de pausen in de tussenliggende jaren tot ontelbare politieke verbonden en oorlogen had doen beslissen. Buitenlandse mogendheden waren Italië binnengebracht en er soms weer uitgezet om de pauselijke soevereiniteit te waarborgen. Er was veel bloed vergoten, niet alleen in Italië, ter bescherming van deze territoria. De gebeurtenissen van 1870 lieten zien dat het pausdom zonder de staten kon overleven, en dat de krachten binnen het negentiende-eeuwse katholicisme die tijdens het Eerste Vaticaans Concilie gecombineerd tot de declaratie van onfeilbaarheid leidden de autoriteit en invloed in de hele wereld van de kerk in de decennia die erop volgden alleen maar groter zouden maken.