14

Drie bisschoppen op één stoel

(1378-1449)

 

Het Grote Schisma

 

De kardinalen, van wie er nu slechts drie Italiaans waren, hadden gehoopt veilig en wel terug te zijn in Avignon vóór het nodig was weer in conclaaf te gaan, maar de dood van Gregorius xi op 28 maart 1378 dwong hen een conclaaf in Rome te houden. Hun eerste zorg was al hun persoonlijke bezittingen en de pauselijke schatkist naar het Castel Sant'Angelo te brengen. Terwijl op straat luid om 'een Romeinse paus en geen ander, bij de kruisiging des Heren!' werd geroepen, waarschuwde de senator de kardinalen dat ze het beste een plaatselijke paus en ten minste een Italiaan konden kiezen als ze prijs stelden op hun leven.

Eenmaal onder elkaar kwamen de kardinalen overeen dat ze onmogelijk een van de Romeinse kardinalen konden kiezen: het zou lijken alsof de keus onder dwang was gemaakt. Het overwegend Franse contingent was verdeeld in kardinalen uit Limoges die een paus uit de Limousin wilden kiezen - meest familie of landgenoten van Gregorius xi en zijn oom Clemens vi - en kardinalen uit de rest van Frankrijk die alles goed vonden behalve een Limousin. Dus kozen de kardinalen op 8 april een Napolitaan, de vicekanselier Bartolomeo Prignano. Hij was een kleine, gedrongen man, geel in zijn gezicht, die ambtenaar van de curie en vanaf 1363 titulair aartsbisschop van Bari was geweest. Hij leek een competente, discrete bestuurder die de kardinalen verwachtten te overheersen. Al snel nadat Prignano tot Urbanus vi (1378-1389) was gekroond, merkten ze dat hij als hun meester heel anders was dan als hun knecht. Hij begon aan te dringen op hervorming van de curie en beval de kardinalen zich voortaan tot één lunchgerecht te beperken. Daarnaast gaf hij lucht aan een driftige natuur die tot dan toe goed verborgen was gebleven en die hem rood deed aanlopen als hij de kardinalen op hun donder gaf voor hun genotzuchtige levensstijl en hen uitschold voor dwazen en leugenaars. Zij reageerden daarop met openlijke spot achter een dunne fagade van eerbied en roddelden over zijn drankzucht. Terwijl de verhoudingen verslechterden en de ruzies heftiger werden, vroegen de Franse en Spaanse kardinalen de paus toestemming om naar Anagni te mogen gaan en zo de hitte van de zomer in Rome te ontvluchten. Urbanus vi en de drie Italiaanse kardinalen vestigden zich in Tivoli, in de heuvels ten oosten van Rome. Urbanus vervreemdde veel mensen van zich, wier steun hij nodig had. Hij schold bisschoppen die voor de curie werkten uit voor huurlingen die hun kudden in de steek lieten, weigerde een grote schuld aan graaf Onorato Caetani di Fondi af te doen die Gregorius xi had nagelaten en dreigde koningin Johanna van Napels af te zetten en in een klooster op te sluiten wegens zedeloos gedrag. De graaf stelde daarom zijn troepen ter beschikking aan de kardinalen; die probeerden Urbanus over te halen zich in Anagni bij hen te voegen zodat ze hem gevangen konden zetten of vermoorden. Hij weigerde te komen en stuurde de Italiaanse kardinalen om te onderhandelen, maar ze liepen alle drie over nadat ieder in het geheim was beloofd dat hij tot paus zou worden gekozen zodra Urbanus was afgezet. Met voorbijgaan aan hun eerdere goedkeuring verklaarden de nu eensgezinde kardinalen dat zijn verkiezing onwettig was, omdat ze onder bedreiging met geweld tot stand was gekomen. Nadat ze naar Fondi waren verhuisd, in het koninkrijk Napels, kozen de kardinalen op 20 september hun maatschappelijk meest onderscheiden lid tot paus: Robert, een zoon van graaf Amadeus 111 van Genève die verwant was fan de Franse koninklijke familie en die de naam Clemens vn ging dragen (1378-1394). Onmiddellijk daarna trokken de huurlingen van de kardinalen op naar Rome, waar ze de stad hadden ingenomen als koningin Johanna niet tussenbeide was gekomen. Enkele weken later erkende ze Clemens als paus en ontving hem gastvrij in Napels voor hij in juni 1379 naar Avignon afreisde. Tegen die tijd had Urbanus vi de overhand gekregen in de pauselijke staten, van Ferrara en Bologna tot de grens met Napels, waarvoor hij zelf huurlingen in dienst nam; die versloegen de huurlingen van zijn rivaal en namen het Castel Sant'Angelo in, dat sinds het conclaaf in handen der kardinalen was geweest. In september 1378 benoemde hij een geheel nieuw college van vijfentwintig kardinalen, vooral bevriende Napolitanen, maar voor het eerst ook een Hongaar en een Bohemer. Daarna excommuniceerde hij Clemens en kondigde een kruistocht tegen hem af. De wettige status van Urbanus vi werd bevestigd door Catharina van Zweden, abdis van Vadstena en dochter van de heilige Birgitta, die in Rome was om te pleiten voor haar moeders heiligverklaring. De bevestiging van Catharina van Siena, die had voorspeld dat hervorming tot een schisma zou leiden, was nog heviger: 'Ik weet zeker dat als de paus probeert de morele standaard van de geestelijken te verbeteren, zij onmetelijke tweedracht in de kerk zullen veroorzaken, die verdeeld zal worden... door een ketterse pestilentie.'1

Haar ideeën over de schismatische kardinalen waren onstuimig: 'Ik heb gehoord dat die duivels in mensengedaante een verkiezing hebben georganiseerd. Zij hebben geen plaatsvervanger van Christus gekozen, maar een antichrist', en zij schreef hun brieven waarin ze hen allemaal openlijk voor leugenaars, dwazen en simonieten uitmaakte die 'duizendmaal de dood verdienen'.2

Het Grote Schisma, dat het langdurigste en bitterste dispuut in zijn soort zou worden in de geschiedenis van het pausschap, was geworteld in de spanning tussen enerzijds de aanspraken van de pausen op een absoluut gezag dat aan hun overvloedige macht werd ontleend en anderzijds de aanspraken van de kardinalen, de 'senaat van de Roomse kerk' op advies en goedkeuring van pauselijke besluiten.' De Avignonese pausen waren meer geneigd tot alleenheerschappij dan tot overleg. Met de verkiezing van Urbanus vi kozen de kardinalen iemand die ze verwachtten in toom te kunnen houden. In zijn nieuwe functie stond hij echter op een dictatoriaal standpunt omtrent gezag en hij geloofde diep in de noodzaak van hervorming van de kerk, te beginnen met de curie.

Het conflict breidde zich over heel West-Europa uit langs bestaande politieke breuklijnen. Koning Karel v van Frankrijk (1364-1380) was welgezind tegenover iemand met pauselijke aanspraken die familie van hem was en het pausdom terugbracht naar Avignon. Engeland, dat vijandig stond tegenover Frankrijk, erkende Urbanus, terwijl Schotland, dat lange tijd overhoop lag met Engeland, zich achter Clemens schaarde. In 1381 eiste John van Gaunt, de dominante figuur aan het hof van de jonge Richard 11 van Engeland, namens zijn vrouw de troon van Castilië op, dus erkende de zittende koning, Hendrik 1 van Trastamara, de Franse paus. Portugal, dat door Castilië werd bedreigd en recent met Engeland was verbonden, verschoof prompt zijn steun naar Urbanus.

Naarmate de politieke situatie veranderde, veranderde in sommige staten de loyaliteit jegens de ene of de andere 'gehoorzaamheid', zoals ze werd genoemd; in andere staten bleef zij dezelfde. Landen met sterk gecentraliseerde regeringen zoals Engeland konden uniformiteit opleggen. Partijgangers werden beroofd van beneficiën die ze volgens de regering van een tegenpaus hadden gekregen, diens agenten werden gevangengezet en zijn gezanten de toegang geweigerd.4 Grote delen van het Roomse Rijk werden gescheiden, al naar gelang er persoonlijke keuzes voor het ene of het andere kamp door plaatselijke vorsten werden gemaakt, hoewel de pas gekozen keizer Wenzel (Wenceslas) iv van Bohemen (1378-1400, "j" 1418) en de koningen van Polen en Hongarije trouw bleven aan de paus van Rome.

Geen van de drieënveertig kardinalen die Urbanus vi benoemde, was familie van hem. Bij kerkelijke aanstellingen vermeed hij angstvallig elk nepotisme, maar in wereldse zaken had hij er volstrekt geen moeite mee. In ruil voor de belofte dat een neef van hem in Napels met vorstelijke waardigheid zou worden bekleed, onttroonde hij koningin Johanna van Napels en liet haar vervangen dooreen verre neef van haar, Karel 111(1381-1386), die haar in 1382 liet wurgen. Die zet schiep een precedent voor de pauselijke politiek in de eeuwen daarna. Pausen waren zelden van aristocratische komaf, maar konden de enorme macht van hun ambt aanwenden om het sociaal niveau van hun familie te verhogen door voordelige huwelijken, grondgebied en titels te regelen binnen de hoogste regionen van de Italiaanse maatschappij. De adellijke huizen genoten op hun beurt van de aanzienlijke voordelen die een alliantie met de paus met zich meebracht.

De nieuwe koning talmde echter met de uitvoering van zijn deel van de afspraak, dus keerde Urbanus zich 'vlammend als een lamp' tegen hem. Dat leidde ertoe dat hij door het Napolitaanse leger werd verslagen bij Nocera en dat het koninkrijk voortaan weer aan Clemens gehoorzaamde. Urbanus' zelfbenoemde nieuwe kardinalen vonden hem net zo'n moeilijk persoon als degenen die hem hadden gekozen en ze begonnen zich te informeren over mogelijke acties tegen een paus die niet meer tot regeren in staat was. Urbanus liet er zes ondervragen en er werd gezegd dat hij in de tuin wandelde en hardop zijn brevier las om het geschreeuw te overstemmen van een van hen die in de kelder werd gemarteld.5 Vijf werden er in het geheim geëxecuteerd: de zesde, de Engelsman Adam Easton, bleef uitsluitend gespaard door tussenkomst van koning Richard 11 (1377-1399) wiens steun de paus nodig had. 

 

Pauselijke rivalen

 

Urbanus vi stierf in 1389. In Rome was hij niet langer populair en mogelijk werd hij vergiftigd. Clemens vii stierf in 1394. Beide werden vervangen door pausen die door hun respectievelijke kardinalen werden gekozen. In Avignon viel de keus op de Aragonese Pedro de Luna, die paus werd onder de naam Benedictus xm (1394-1422), terwijl de Romeinse gehoorzaamheid de Napolitaanse kardinaal Pietro Tomacelli koos, die de naam Bonifatius ix aannam (1389-1404). De laatste was op politiek gebied veel bedrevener dan Urbanus vi en herwon de Napolitaanse sympathie door in de burgeroorlog na de moord op Karel m in 1386 de winnende kant te steunen. Anderzijds verloor hij de steun van het door Aragón bestuurde koninkrijk Sicilië en de stad Genua.

Bonifatius werd berucht om zijn nepotisme. Zijn voortdurende gebrek aan geld, een probleem dat zijn rivalen in Avignon ook hadden, leidde tot ernstig misbruik van het systeem van pauselijke voorzieningen, waarbij beneficiën en kerkelijke titels openlijk aan rekwestranten werden gegund in ruil voor aanzienlijke schenkingen, boven op de gebruikelijke betaling van een percentage van de inkomsten over het eerste jaar door de benoemde persoon in kwestie. Dergelijke maatregelen, die in beide gehoorzaamheden gepaard gingen met een flinke stijging van de kerkelijke belastingen, leidden in heel West-Europa tot wijdverbreide ontevredenheid over het contemporaine pausdom.

Aanbiedingen van de ene paus aan de andere om de zaak te schikken, kwamen weinig voor en werden steeds verworpen. Ten slotte probeerde Karel vi van Frankrijk (1380-1423) een oplossing te forceren door zijn erkenning van Benedictus xm in te trekken en Avignon van 1398 tot 1403 te belegeren, wat Benedictus er uiteindelijk toe dwong om als monnik vermomd de stad uit te vluchten. Eerst zocht hij een goed heenkomen in Marseille, later in Genua. In 1408 hadden de meeste van zijn kardinalen hem in de steek gelaten en moest hij zich terugtrekken in zijn geboorteland Aragón. Daar vestigde hij een nieuw pauselijk hof in Peniscola en bleef tot zijn dood toe onverzoenlijk. Het belangrijkste succes van Bonifatius ix was het herstel van het pauselijk bestuur van de stad Rome,6 maar dat bleef niet in stand na zijn dood en zijn opvolger, Innocentius vu (1404-1406), kon niet voorkomen dat koning Ladislas van Napels (1386-1414) een communaal bestuur aan Rome oplegde in 1404. Op het conclaaf dat Innocentius tot paus koos, zwoeren alle kardinalen van de Romeinse gehoorzaamheid dat ze zich aan beëindiging van het schisma zouden wijden indien ze werden gekozen, zelfs als dat hun eigen abdicatie betekende. Innocentius nam wel de moeite om een concilie in Rome bijeen te roepen, maar het had geen tastbaar resultaat.

Innocentius vii werd opgevolgd door de bejaarde Gregorius xn (14061415), een Venetiaans edelman en theoloog met een goede naam, die zich eveneens tot beëindiging van het schisma had verplicht. In zijn verkiezingspleidooien beloofde hij binnen drie maanden te zullen onderhandelen en af te treden als Benedictus xm daar ook toe bereid was. Moeizame diplomatie leidde tot de overeenkomst dat de pretendenten elkaar in Savona zouden ontmoeten op 1 november 1408, maar omdat de stad achter Benedictus stond, vreesde Gregorius dat hij er niet veilig zou zijn. Onder druk van zijn neven en de koning van Napels, die hem niet graag zagen aftreden, stelde hij de ontmoeting steeds weer uit; dat vond Benedictus xm wel prettig, want die had er ook geen zin in. In het bijzonder toen Gregorius nog twee neven aan het college toevoegde, werden zijn kardinalen de zaak zodanig moe dat ze op drie na hun gehoorzaamheid opzegden en de wijk namen naar Pisa, waar vier kardinalen van Benedictus zich bij hen voegden. Ze richtten een gezamenlijk beroep aan de christelijke heersers en riepen op tot een concilie dat in mei 1409 in de stad moest plaatsvinden.

De deelnemers beoogden niet alleen beëindiging van het schisma, maar ook 'de noodzakelijke genezing van de vele kwaden die de universele kerk van God zo vele jaren hebben onderdrukt, zowel in dezelve als in haar leden'7

Twintig voorstellen van die strekking kregen de goedkeuring van de nieuwe paus, die op het concilie werd gekozen nadat de deelnemers hadden besloten dat ze de bestaande pausen met recht konden afzetten.

Aangezien zowel Gregorius xn als Benedictus xm geweigerd had om te komen en het recht van willekeurig welk algemeen concilie om een paus af te zetten, anders dan wegens duidelijke ketterij, nooit was bevestigd, legden zij het decreet waarmee zij werden afgezet allebei naast zich neer. Met de benoeming van de franciscaner aartsbisschop van Milaan, kardinaal Peter van Candia, die de naam van Alexander v ging dragen (1409-1410), voegde het concilie een derde, Pisaanse gehoorzaamheid toe aan de bestaande twee.8

De koningen van Engeland, Frankrijk en Bohemen erkenden de nieuwe Pisaanse paus. Rupert, die door de keizer was benoemd, bleef echter loyaal aan Gregorius xn, evenals koning Ladislas de Grootmoedige van Napels voor zo lang als het duurde; de laatste was ook titulair koning van Jeruzalem en maakte aanspraak op het koninkrijk Hongarij e. Alexander v bleef in Bologna terwijkRome in januari 1410 voor hem werd veroverd door strijdkrachten onder leiding van de meest invloedrijke van zijn kardinalen, de Napolitaan Baldassare Cossa, wiens eerdere bezigheden naar men zei ook piraterij, dronkenschap in het algemeen en zwelgpartijen hadden omvat.9 Vier maanden later was Alexander v dood en het gerucht ging dat Cossa hem had vergiftigd. Waar of niet, in elk geval werd Cossa in Bologna gekozen tot Johannes xxm (1410-1415), grotendeels onder invloed van Florence en de Napolitaanse pretendent Lodewijk 11 van Anjou 1417). Johannes kondigde een kruistocht aan tegen Ladislas en steunde Lodewijk in de hernieuwde oorlog in het koninkrijk Napels, maar zijn kandidaat werd beslissend verslagen in 1412. Niet in de laatste plaats omdat hij gebonden was aan de plechtige beloften van zijn voorganger om hetzelfde jaar nog een hervormend concilie te houden, moest hij Ladislas erkennen als rechtmatig koning. Dat was namelijk de enige manier om toegang te krijgen tot de stad. Dit concilie voltooide de veroordeling van de geschriften van John Wyclif, waar Alexander v een begin mee had gemaakt, maar bereikte verder weinig en in 1413 werd Johannes uit Rome weggejaagd door Ladislas en gedwongen naar Florence te vluchten. De koning zette de verovering van de meeste pauselijke staten voort tot zijn dood in 1414.

 

Het Concilie van Konstanz

 

Van Frankrijk kon tegen Ladislas geen militaire steun worden verwacht omdat daar een burgeroorlog woedde en dus deed Johannes xxiii een beroep op de rooms-koning Sigismund (1410-1437), die steun toezegde op voorwaarde dat de paus in Konstanz in Zuid-Duitsland een concilie bijeen zou roepen om te proberen het schisma te beëindigen. De deelnemers kwamen in november 1414 bij elkaar. Ze verdeelden zich in vijf groepen al naar gelang hun politieke banden en discussieerden en stemden in deze nationale blokken. Johannes had gehoopt dat hij zichzelf na de dood van koning Ladislas zou kunnen belasten met de oorlog ter herovering van de pauselijke staten, maar de kardinalen stonden erop dat hij het concilie zou bijwonen. Aldaar verwachtte hij de leiding over de verzamelde prelaten te krijgen; die maakten echter schoon schip, verwierpen de pretendenten alle drie en kozen een geheel nieuwe paus. Toen Johannes' bevel om het concilie met geweld te beëindigen in maart 1415 niet werd opgevolgd, ontsnapte hij in vermomming uit Konstanz, maar hij werd al snel door keizerlijke soldaten opgepakt.

Het concilie zette hem af omdat hij 'een berucht simoniet was, een berucht vernietiger van de goederen en rechten niet alleen van de Roomse kerk, maar ook van andere kerken', (...) 'een kwaadaardig bestuurder die de geestelijke en wereldlijke aard van de kerk verkwanselde', die 'berucht was omdat hij de kerk van God en het christelijke volk te schande maakte door zijn verfoeilijke en schandelijke zeden en levensstijl, zowel voor zijn verkiezing tot paus als daarna, tot de dag van vandaag'. Hoewel zijn afzetting de oude traditie tartte volgens welke de paus boven alle aardse rechtspraak was verheven, accepteerde Johannes het decreet van het concilie. Hij werd tot juni 1419 in het Rijnland gevangen gehouden, waarna hij in ruil voor een zeer groot losgeld werd vrijgelaten en hersteld als kardinaal door een nieuwe paus, Martinus v (1417-1431), maar hij stierf zes maanden later. Zijn graftombe is gemaakt door Donatello en Michelozzo en staat in het baptisterium van de kathedraal van Florence.

Het Concilie van Konstanz, waarvan de bijeenkomsten bijna vier jaar lang werden gehouden, betekende ook het einde van de andere pausen die het Grote Schisma overleefden. Gregorius xn had in 1411 onderdak gezocht bij Carlo Malatesta, heer van Rimini. Hij was nu negentig en wilde wel instemmen met zijn abdicatie zoals die werd geëist, maar gaf aan dat hij de legitimiteit niet kon erkennen van een concilie dat bijeen was geroepen door de onlangs afgezette Johannes xxm, die hij (en het concilie nu ook) als tegenpaus beschouwde. Er werd dus overeengekomen dat het concilie onder zijn gezag opnieuw bijeen werd geroepen, zodat zijn kardinalen zich konden verenigen met die van de voormalige Pisaanse gehoorzaamheid en hij zijn abdicatie kon aanbieden. Zo bleef het recht om een dergelijk concilie bijeen te roepen voorbehouden aan de paus. Toen Gregorius' procureurs zijn aftreden aan de vergadering hadden voorgelegd, werd hij tot kardinaal-bisschop van Porto en afgezant van de Marche van Ancona benoemd, welke ambten hij tot zijn dood in oktober 1417 bleef uitoefenen.

Hoewel de koning van Aragón zijn erkenning van Benedictus' pausschap formeel introk, bleef deze vol opstandigheid in Peniscola zijn eigen kardina-len benoemen, volstrekt niet bereid het concilie te accepteren dat hem in 1417 afzette. Hij stierf in 1422 als laatste overlevende van het conclaaf van 1378 dat leidde tot het Grote Schisma. Maar dat was nog niet alles. Ingevolge een eed die zij aan Benedictus op zijn sterfbed hadden afgelegd, kozen drie van de vier kardinalen die hem overleefden een opvolger, Clemens viii (1423-1429). De vierde kardinaal weigerde de verkiezing te erkennen, beweerde dat ze voortkwam uit simonie en benoemde op eigen gezag wéér een andere paus, Benedictus xiv, over wie verder niets meer bekend is dan dat hij koster was in Rodez.

Clemens vin bleef veilig in Peniscola zitten zolang het de koning van Aragón goed uitkwam, hoewel deze hem nooit als paus erkende. Hij abdiceerde toen hij de koning niet meer van nut was en verzocht zijn handjevol kardinalen dé rechtmatige paus Martinus v tot zijn opvolger te kiezen. In ruil daarvoor kreeg hij het aartsbisdom Mallorca, dat hij behield tot zijn dood in 1446. Daarmee was het Grote Schisma ten einde.

Toch zou het nog een tijdje duren voordat een definitief oordeel zou zijn geveld over wie van de drie gehoorzaamheden de rechtmatige lijn van opvolgers van Petrus vertegenwoordigde. Eerst werd de eer gegund aan de Pisaanse pausen, grotendeels omdat Johannes xxm als laatste van die lijn het Concilie van Konstanz bijeen had geroepen, wat alleen een rechtmatig paus kon doen.10 Als hij ondanks zijn afzetting werd beschouwd als tegenpaus, waren de handelingen van het concilie niet rechtmatig, zomin als de verkiezing van een nieuwe paus in de persoon van Martinus v. Naarmate de tijd verstreek en het conciliair ideaal vervaagde, werd in plaats daarvan de voorkeur gegeven aan de Romeinse gehoorzaamheid, die nu voor de ware wordt gehouden, maar in 1724 moest de eerste paus die de naam Benedictus weer wilde kiezen ervan worden overtuigd dat hij de dertiende was en niet de veertiende, omdat hij dacht dat de veertiende-eeuwse Benedictus xni rechtmatig paus was geweest. Veel pauselijke namen uit deze periode werden vanwege deze onzekerheid een eeuw of langer niet gebruikt en pas in 1958 zou er weer een paus Johannes zijn: de tweede paus Johannes xxm.

Het Concilie van Konstanz is ook bekend of berucht om een andere reden: de verbranding van de Tsjechische hervormer Jan Hus vanwege zijn kritiek op theorie en praktijk van het pauselijk gezag binnen de kerk. Hij was priester en leraar aan de universiteit van Praag en zijn geschriften werden sterk beïnvloed door de ideeën van John Wyclif, wiens werk in centraal Europa een steeds grotere invloed kreeg; dat was weer grotendeels te danken aan contacten met Engeland die voortkwamen uit het huwelijk van Richard 11 (13771399) en Anna van Bohemen. Eerder had Hus het voortouw genomen bij het bepalen van de neutrale houding van de universiteit tegenover de drie pauselijke pretendenten. Om zijn invloed tegen te gaan vroeg de aartsbisschop van Praag aan Alexander v om een besluit te nemen over de rechtzinnigheid van die werken van Wyclif, die Gregorius xi in 1377 niet al had veroordeeld. De pauselijke veroordeling die volgde, leidde tot de publieke verbranding van Wyclifs werk en tot Hus' excommunicatie toen deze de paus vroeg zijn beslissing te herzien. Hij behield echter de steun van de voormalige roomskoning Wenzel iv van Bohemen en van zijn universiteit. Die stond hem toe college te blijven geven en onbeperkt in Praag te preken dat alle doctrines en hiërarchieën uitsluitend van de Schrift moesten worden afgeleid en dat de kerk een corpus van gelijken was, samengesteld uit de uitverkorenen die tot verlossing waren voorbestemd. Een paus zou niet louter bij de gratie van zijn ambt voor verlossing in aanmerking komen: 'Indien de paus kwaadaardig is en in het bijzonder als hij is verdoemd, is hij een duivel als Judas de apostel.'

Toen Johannes xxm in 1411 een kruistocht afkondigde tegen koning Ladislas van Napels, reageerde Hus met een aanval op de aflaten zoals genoemd in de kruisvaardersbul; die beloofden een vermindering van de tijd die in het purgatorium moest worden doorgebracht in ruil voor betalingen aan de kosten van de oorlog. Hus stelde dat de paus noch de bisschop bij de bevordering van oorlog betrokken zouden moeten zijn en dat vergeving van zonden alleen mogelijk was door berouw en nooit door ervoor te betalen. In het algemeen bekritiseerde hij de ethische standaarden van de kerk van die tijd en de verkoop van haar sacramenten. Deze ideeën vonden steun in alle lagen van de Boheemse maatschappij en verspreidden zich in naburige landen. Hoewel de kerkelijke autoriteiten merkten dat ze machteloos stonden tegenover Hus, werden drie van zijn volgelingen geëxecuteerd wegens het omschrijven van de pauselijke aflaat als bedrog.

In 1414 werd Hus door Sigismund, de nieuwe koning van de Roomsen, uitgenodigd het Concilie van Konstanz onder 's konings bescherming bij te wonen om zijn ideeën te verdedigen. Binnen een paar weken werd Hus in een klooster opgesloten en rond juni 1415 was het debat in een proces veranderd. Hoewel Sigismund woedend was omdat zijn belofte van bescherming werd geschonden, liet hij zich ervan overtuigen dat ingrijpen de ineenstorting van het concilie zou betekenen. Hus gaf zelf zijn verering van Wyclif toe en weigerde ook maar één van zijn ideeën terug te nemen zolang het niet met argumenten uit de Schrift zelve kon worden verworpen. Een van de stellingen die als ketters werden bestempeld was zijn bewering dat 'de pauselijke waardigheid voortkwam uit de keizer'. Hus werd op 6 juli 1415 'als volgeling niet van Christus, maar van de aartsketter John Wyclif' van zijn priesterlijke gewaden ontdaan en ter verbranding aan het wereldlijk gezag overgedragen.

Het concilie veroordeelde ook driehonderd stellingen uit de geschriften van Wyclif. Verscheidene daarvan bevatten onvoorwaardelijke ontkenningen van het pauselijk gezag die nog veel verder gingen dan die van Hus: 'De paus is de overduidelijke antichrist. Niet slechts de huidige paus, maar alle pausen vanaf de stichting van de kerk, alle kardinalen, bisschoppen en hun medeplichtigen vormen tezamen de monstrueuze persoon van de antichrist.'

Wyclif gaf toe dat er een paar goede pausen waren geweest, in het bijzonder Gregorius de Grote, maar hij ontkende dat hun berouw voldoende was geweest om hen te redden. Er werd bevel gegeven Wyclifs gebeente op te graven en op ongewijde grond te verspreiden.

De executie van Hus veroorzaakte rumoer in Bohemen, waar hij krachtige steun genoot, en leidde tot aanvallen op de geestelijkheid en op monniken, waaraan er veel het koninkrijk werden uitgezet. Edelen die door hem waren beïnvloed, vormden een verbond ter bescherming van Hussitische predikers en koning Wenzel iv stond tot 1418 openlijk aan hun kant. Wenzels poging om bisschoppen te herinstalleren die loyaal waren aan Rome leidde tot opstanden. Het resultaat was dat de Hussieten het koninkrijk onbetwist bestuurden tot 1434, toen de opkomst van een nog extremere factie, de Taborieten, de gematigde meningen buitensloot, maar zelfs daarna werd het pauselijk gezag in het grootste deel van Bohemen verworpen. Voorlopers van de Reformatie als Wyclif en Hus zijn de bekendste critici van het pausdom in deze periode, maar er waren er ook die er niet aan twijfelden dat 'de Apostolische Stoel en de Romeinse curie wortel en fundament waren van de gehele kerk' terwijl ze hervorming toch noodzakelijk achtten.11

Mattheus van Kraków, de bisschop van Worms (1404-1410), schreef dat de curie te veel tijd besteedde aan bestuurszaken, in het bijzonder waar het aanvragen voor beneficiën betrof, en dat de curie deze aan de verkeerde mensen gaf. In een tijd van hernieuwde intense vroomheid onder leken stond hij niet alleen met zijn klacht dat het pausdom tot weinig anders was verworden dan een grote bureaucratische en fiscale machine; een machine die er niet meer in slaagde in het spiritueel leiderschap te voorzien waar de maatschappij zo'n stijgende behoefte aan had.

Op het Concilie van Konstanz wilden de deelnemende bisschoppen en kardinalen zelf specifieke hervormingen bewerkstelligen in de gezagsstructuur binnen de kerk. Het schisma had twijfels doen rijzen bij canonieke rechtsgeleerden en theologen, niet in de laatste plaats over de juiste wijze waarop de kerk bestuurd zou moeten worden. Het bestaan van rivaliserende pausen was niet zomaar een schandaal dat het geloof van kerk en lekendom bedreigde, het stelde ook de voortzetting van het pauselijk leiderschap ter discussie. De invloedrijke canonieke rechtsgeleerde kardinaal Francisco Zabarella verdedigde bijvoorbeeld dat de Stoel van Petrus feitelijk vacant was, omdat geen enkele paus de trouw van alle christenen kon gebieden en het leiderschap derhalve berustte bij de Congregatie der Gelovigen, vertegenwoordigd door een algemeen concilie.12

Op advies van Zabarella en anderen besloten de verzamelde prelaten na de vlucht van Johannes xxm in maart 1415 dat zijn vertrek het concilie niet ontbond, zelfs al had hij het bijeengeroepen, en dat het in vergadering moest blijven tot het schisma geheel was bijgelegd. Het concilie maakte aanspraak op 'onmiddellijk gezag namens Christus, dat alle mannen van elke rang en stand, de paus inbegrepen, dienden te respecteren in zaken betreffende het Geloof, de opheffing van het schisma en de hervorming van de kerk van God in hoofd en ledematen'.13

Het concilie veroordeelde en verbood zekere aspecten van de pauselijke regering, zoals het voorbehoud dat beneficiën alleen op voorspraak van de paus werden vervuld en het aannemen van 'buit', de persoonlijke bezittingen van gestorven bisschoppen wier zetels op pauselijk gezag waren toegewezen. De belangrijkste besluiten van het concilie hadden betrekking op het pauselijk gezag en het verkiezingsproces. Voortaan werd van alle toekomstige pausen een eed verlangd die hun trouw bevestigde aan decreten van een reeks algemene concilies, van Nicea 1 in 325 tot Vienne in 1311, en er werd bepaald dat het volgende algemeen concilie vijf jaar na afloop van het huidige bijeen zou komen en zeven jaar daarna weer. Daarna zouden zij elke tien jaar worden gehouden en de paus diende de plaats van het volgende concilie een maand voor het einde van het lopende concilie bekend te maken. Hij mocht de locatie uitsluitend veranderen in geval van nood en met consent van ten minste tweederde van 'zijn broeders' de kardinalen. Op dezelfde manier kon hij met hun consent de datum naar voren halen, maar onder geen voorwaarde mocht het concilie worden uitgesteld. Mocht er zich een schisma voordoen, dan zou het eerstvolgende concilie precies één jaar nadat een rivaliserende paus was opgestaan op de vooraf overeengekomen locatie worden gehouden. Daarvoor was geen pauselijke dagvaarding vereist en iedere pretendent moest het concilie binnen een maand nadat hij van het bestaan van zijn rivaal had gehoord aankondigen, op straffe van automatisch te worden gediskwalificeerd voor selectie door het concilie als rechtmatig houder van het ambt. Alle pretendenten zouden worden beschouwd als geschorst vanaf de eerste dag van het concilie en geen ervan zou mogen voorzitten. Met de gebeurtenissen van 1378 in het achterhoofd decreteerde het Concilie van Konstanz ook dat als een concilie had plaatsgevonden onder dwang, de betrokken kardinalen op straffe van ontzetting uit hun ambt geen tweede 286 verkiezing mochten houden. In plaats daarvan moesten ze zich op een veilige plaats terugtrekken en bekendmaken dat ze onder druk hadden gehandeld. Dit zou vanzelf tot gevolg hebben dat het volgende reguliere concilie werd vervroegd, net als in het geval van rivaliserende pausen. De achterliggende bedoeling was dat de pausen zich met de dagelijkse gang van zaken binnen de kerk bezig konden blijven houden, terwijl hun gezag voortaan ondergeschikt zou zijn aan dat van de reguliere concilies. 

 

Martinus V, Eugenius IV en de concilies

 

In november 1417 benoemde het concilie een commissie van tweeëntwintig kardinalen en dertig andere vertegenwoordigers van de vijf'naties' om een nieuwe paus te kiezen. Na drie dagen waren er voldoende stemmen uitgebracht op kardinaal Oddo Colonna, van de Romeinse adellijke familie, die de naam Martinus v aannam (1417-1431). Hij moest zweren dat hij alle besluiten zou verdedigen die het concilie 'op een conciliaire manier' had genomen. Daarop ontbond het concilie zichzelf op 22 april 1418 en de nieuwe paus verhuisde naar Florence, alvorens te proberen het bestuur over de pauselijke staten te herwinnen. Met hulp van de nieuwe vorstin van Napels, koningin Johanna n (14141435), lukte het Martinus zich in 1420 weer in Rome te vestigen. Het pauselijk gezag in de eigen staten heroveren was een veel zwaardere en tijdrovender opgave, aangezien die de onderwerping vereiste van verscheidene goed ingegraven plaatselijke landheren. De gemeenschappelijke bewegingen die vroeger de belangrijkste bron van weerstand tegen het pauselijk bestuur waren geweest, hadden in de veertiende eeuw plaatsgemaakt voor heerschappijen; deze waren tot stand gebracht door plaatselijke magnaten die met hun verworven rijkdom privélegers konden huren om hun steden te beheersen. Onder deze signori waren er ook die hun diensten aanboden als huurkapitein en op contractbasis ( condotta , vandaar condottieri) vochten voor een betaalmeester, een systeem dat in toenemende mate door de pausen werd gebruikt ter vervulling van hun militaire behoeften. De machtigste van hen was Braccio di Montone; Martinus v moest hem erkennen als heer van Perugia tot hij een alliantie bij elkaar had die hem kon verpletteren, wat in 1424 lukte. Voorbij de grenzen van de pauselijke staten kon vanaf eind dertiende eeuw in Noord-Italië hetzelfde fenomeen worden waargenomen in de opkomst van machtige familiedictaturen, vaak in een constitutioneel jasje gestoken, die eerdere vormen van meer democratisch of oligarchisch bestuur vervingen. De bekendste hiervan zijn de Medici in Florence en de Visconti, gevolgd door de Sforza, in Milaan, maar in de meeste andere steden van enige betekenis konden dergelijke families worden aangetroffen: de Malatesta in Rimini, de Scaligeri in Verona en de Este in Ferrara.14 Menig familie, en ook de Republiek Venetië, keek gretig naar de pauselijke gebieden zodra de pausen in moeilijkheden zaten.

Martinus v was de eerste paus sinds de dertiende eeuw die permanent in Rome woonde. In de tussenliggende jaren had de stad nogal te lijden gehad, ondanks sporadische pogingen tot restauratie van de grotere kerkelijke gebouwen. Het Lateraans paleis was onbewoonbaar en Martinus veranderde het Vaticaan in de voornaamste pauselijke residentie. Hij begon ook met een intensief restauratie-en nieuwbouwprogramma dat werd betaald van de inkomsten uit de stap voor stap heroverde pauselijke staten en middelen van zijn eigen familie. Slechts één van zijn verwanten werd in 1426 tot kardinaal benoemd, maar de benoeming werd tot 1430 geheim gehouden. Dit was een van de eerste voordrachten in pectore, de werkwijze die Martinus als eerste hanteerde, volgens welke de paus in het geheim, 'in de borst' een kardinaal benoemde.

Zijn electorale eed ten spijt was Martinus v niet te porren voor de uitvoering van het beleid van het Concilie van Konstanz inzake de financiën van de paus en het regelmatig bijeenroepen van concilies. Hij voegde de curiale administraties van de voormalige Romeinse en Avignonese gehoorzaamheden weer samen en voerde in de lente van 1418 een aantal hervormingen door, waaronder het opgeven van het recht van de paus op de inkomsten van vacante diocesen. Hij deed echter geen afstand van de provisie op voorbehouden beneficiën, want dat zou een ernstige inkomstenderving hebben betekend. In 1423 riep hij een concilie bijeen in Pavia, overeenkomstig het decreet van Konstanz, maar er kwamen slechts twee kardinalen en vijfentwintig bisschoppen opdagen. Nadat het eerst nog naar Siena was verplaatst, werd het een jaar later zonder resultaat ontbonden. Zeven jaar later riep Martinus onder enige druk van de kardinalen opnieuw een concilie bijeen in Basel onder voorzitterschap van kardinaal Cesarini, zijn afgevaardigde in Duitsland. Evenals voorheen in Pavia was hij zelf niet van plan het concilie bij te wonen; hij stierf in elk geval in januari 1431. Zijn opvolger, Gabriele Condulmer, kwam uit Venetië en was een neef van Gregorius xii die hem in 1408 tot kardinaal had benoemd en die hij opvolgde als landvoogd van de Marche van Ancona. Hij nam de naam Eugenius iv aan (1431-1447). De veertien kardinalen die het conclaaf van 1431 bijwoonden, waren weinig gecharmeerd van Martinus' toenemende alleenheerschappij en van de beloning van zijn familieleden. Zij zwoeren dus allemaal dat degene die gekozen zou worden de rechten van het college zou respecteren, de helft van de pauselijke inkomsten aan de kardinalen zou betalen en de curie alleen met hun consent zou hervormen. Ook stonden zij erop dat zij bij elk toekomstig algemeen concilie zouden worden geraadpleegd over de plaats van samenkomst.15

Eugenius' onmiddellijke zorg was de herovering van enkele forten die zich op sleutelposities ten zuiden van Rome bevonden en die Martinus v aan zijn verwanten van de Colonna had gegeven; deze forten beheersten het verkeer van en naar Napels. Bij de eerste glimp van deze dreiging vielen de Colonna in april 1431 Rome aan; toen koningin Johanna 11 van Napels een huurlingenleger stuurde om de nieuwe paus te helpen, kochten ze de aanvoerder om, die overliep naar hun kant. Andere landheren in de pauselijke staten maakten gebruik van de chaos om het pauselijk gezag te ontduiken. In augustus betaalde Eugenius het enorme bedrag van 13.000 florijnen per maaifd om zijn eigen huurlingen te huren. Daarmee kocht hij alleen de gewone manschappen; hun aanvoerders ontvingen niet nader omschreven betalingen. Met betrouwbaarder assistentie van de koningin dwongen de pauselijke aanvoerders de Colonna in september tot overgave en namen hun kastelen in.

In de tussentijd kwam het Concilie van Basel langzaam op gang. Toen het in maart moest beginnen, was alleen de abt van Vézelay gearriveerd; in april kreeg hij gezelschap van een andere abt, een bisschop en drie geleerden van de universiteit van Parijs. Op 23 juli ging het concilie eindelijk van start, maar zonder voorzitter. Kardinaal Cesarini, die juist in Bohemen door de Hussieten was verslagen, kwam een maand later aan en wilde de Hussieten graag uitnodigen een vertegenwoordiging naar Basel te sturen om te pogen tot een vreedzame schikking te komen. Het vooruitzicht dat Hussieten de vergadering zouden bijwonen droeg alleen maar bij aan Eugenius' gevoel dat het concilie snel moest worden ontbonden of verplaatst naar een plek waar het minder toegankelijk was voor radicale invloeden.

Nog een reden waarom hij het concilie wilde verplaatsen vormde een gezantschap dat door de oosterse keizer Johannes vm Palaeologus was gestuurd. Diens ernstig gekrompen rijk werd voortdurend bedreigd door de Ottomanen. Hij wilde nog een poging tot hereniging met het westen wagen, in de hoop dat hij zich kon verzekeren van militaire assistentie, en bood aan persoonlijk een vergadering bij te wonen. Zijn secretaris zei dat Basel wat aan de verre kant was, maar ging akkoord met Bologna. In november stuurde Eugenius onderhands een brief aan Cesarini waarin hij voorstelde het concilie te schorsen en anderhalf jaar later in Bologna te hervatten; in december vaardigde hij een formele bul uit die het concilie ontbond vanwege de uitnodiging aan de Hussieten.

Al voor de bul openbaar werd, deden geruchten de ronde dat de paus van plan was het concilie te sluiten. De deelnemers, waaronder verscheidene die zich bedrogen voelden door de plotselinge ontbinding van het Concilie van Pavia/Siena in 1424, kondigden aan dat ze zo'n beslissing niet zouden accepteren. Ze richtten een circulaire aan westerse heersers en gaven niet de paus de schuld, maar de kardinalen die hem adviseerden. Ook kardinaal Cesarini drong bij de paus aan op heroverweging, want hij zag onderhandeling met de Hussieten als de enige manier om hun ideeën buiten Duitsland te houden. Toen de bul die de schorsing beval in Basel aankwam, werd hij door het concilie verworpen; in februari 1432 haalde het concilie opnieuw het decreet van Konstanz aan waarin het conciliair gezag boven dat van de paus werd gesteld. De kardinalen in Rome waren gewaarschuwd dat ze 'de paus moesten overhalen tot steun aan het concilie met alle middelen daartoe beschikbaar onder opruiming van alle mogelijke obstakels'.16

Op een nieuwe bijeenkomst in april beval het concilie de kardinalen die nog niet aanwezig waren om zich binnen drie maanden naar Basel te begeven; het beval de paus om zelf te komen of een procureur te sturen. Toen een afschrift hiervan op 6 juni aan de deur van de Sint-Pieter werd genageld, raakten de kardinalen die nog in Rome waren in paniek, daar ze dreigden uit hun ambt te worden ontzet.

Dat de kerk behoefte had aan hervorming van bovenaf werd algemeen erkend en een algemeen concilie werd gezien als het beste platform om dat te bereiken. De rooms-koning Sigismund, uit Bohemen buitengesloten door de Hussieten na de dood van zijn broer Wenzel iv in 1418, riep zichzelf uit tot beschermheer van het Concilie van Basel. Andere wereldlijke heersers, waaronder de koningen van Engeland, Schotland, Frankrijk, Castilië en de hertogen Visconti van Milaan stuurden afvaardigingen. Bij elke mogelijke confrontatie zou het concilie het dus waarschijnlijk winnen van de paus. Veel van de kardinalen in Rome besloten gevolg te geven aan de dagvaardingen, zelfs toen Eugenius hun geen toestemming gaf de stad te verlaten; er bleven er maar vijf bij hem.

Eugenius bood het concilie een compromis aan, maar zijn afvaardiging werd zes weken lang de toegang geweigerd terwijl het concilie erover debatteerde of hun introductiebrieven wel voldoende erkenning inhielden van de oppermachtigheid van het conciliaire boven het pauselijk gezag. Omdat bovendien een van de kardinalen die achter het concilie stonden was uitgesloten van het conclaaf van 1431, beweerde hij dat de resulterende verkiezing ongeldig was en het concilie dreigde Eugenius op grond daarvan af te zetten. Tegen september 1432 was meer dan driekwart van de kardinalen in Basel aangekomen en zij die geen geschreven verklaringen hadden gestuurd, werden nu samen met de paus ongehoorzaam verklaard. In december werden 290 decreten uitgevaardigd die het pauselijk recht van benoeming inperkten en die de ambtenaren van de curie zestig dagen de tijd gaven om Eugenius te verwerpen, anders zouden ze hun baan kwijtraken. In februari 1433 kwam er een massale exodus uit Rome op gang, ondanks het feit dat de paus de stadspoorten liet afsluiten in een ijdele poging die te voorkomen. In zijn hart was Eugenius iv een harde Venetiaanse aristocraat die zich niet makkelijk liet ontmoedigen. In 1433 bood hij het concilie een paar concessies aan, waaronder het intrekken van zijn schorsingsbul, maar hij begon ook te tornen aan de machtsverhoudingen. Hij moedigde meer bisschoppen aan het concilie bij te wonen, bood aan hun reiskosten te betalen en regelde dat koning Sigismund naar Rome kon komen voor de kroning waar hij al sinds 1411 op wachtte. Toen het concilie een nieuwe gouverneur in Avignon benoemde, stuurde Eugenius er een kardinaal naartoe die hem trouw was, om de gouverneur af te zetten en de stad over te nemen.

Op zijn beurt dreigde het concilie Eugenius af te zetten als hij niet binnen twee maanden kwam opdagen, stelde het vast dat het concilie alleen kon worden geschorst door een tweederde meerderheid van de eigen leden en bracht het al het curiale bestuur over naar Basel. De paus werd ontdaan van zijn recht op de nominatie van beneficiën en aan bisdommen werd het recht op vrije verkiezing toegekend, aangezien 'er nooit volledige harmonie tussen de paus en de prelaten zou zijn' tenzij de rechten van de bisschoppen waren verzekerd.17 Het concilie probeerde ook op eigen houtje onderhandelingen te openen met het oostelijke keizerrijk en bood aan afgevaardigden te sturen naar een herenigingssynode die in Constantinopel plaats moest vinden en niet in Italië. De dreiging van een nieuw schisma hing in de lucht en sommige prelaten in Basel voelden zich daar ongemakkelijk onder. Een andere tegenvaller, toen Eugenius in 1434 weer door een volksopstand uit Rome werd verdreven en zijn hof tot 1443 huisvestte in Florence, kan ook in zijn voordeel hebben gewerkt, daar het zijn plannen voor een ontmoeting met de Grieken versnelde. Terwijl de delegaties die zich in Basel verzamelden de maatregelen aldaar wilden bespreken, of eventueel in Avignon, hadden de oosterlingen steeds de voorkeur gegeven aan een samenkomst in Noord-Italië. Ze accepteerden in 1437 een voorstel van de paus dat voorzag in een herenigingsconcilie in Ferrara; dit werd in januari 1438 onder voorzitterschap van een pauselijk afgevaardigde geopend. Ondertussen stuurde Eugenius iv een bul naar Basel waarin hij het concilie beval naar Ferrara te verhuizen. Daarmee speelde hij hoog spel, omdat het tegen zijn eerdere concessies inging en de doctrine van het concilie uitdaagde dat het alleen kon verhuizen of schorsen met consent van een meerderheid der eigen leden. Als die besloten te blijven waar ze waren, was een schisma onvermijdelijk.

De angst voor een breuk en de hoop op een einde aan de oude twist met de Grieken bracht veel bisschoppen in Basel ertoe naar Ferrara te reizen en vervolgens naar Florence, waar Eugenius' concilie in januari 1439 naartoe werd verplaatst. Een vastbesloten minderheid bleef in Basel en stemde in januari 1439 voor de schorsing van Eugenius, juist toen diens concilie in Ferrara werd geopend, maar ze ondernam verder niets tot het hoe dan ook te laat was. Pas in juni 1439 verklaarde de sterk geslonken vergadering Eugenius voor afgezet, maar vervolgens wachtte ze tot november voor ze een opvolger koos; tegen die tijd had het pauselijk concilie in Florence geheel op pauselijke voorwaarden de hereniging van Griekse en Latijnse kerken tot stand gebracht. Besloten in het decreet Laetantur Caeli (Laat de hemel zich verheugen) van 6 juli 1439, behelsde de overeenkomst de erkenning van het primaat van de paus, het aanvaarden van defilioque in het geloof en van ongegist brood in de misviering bij de Grieken.

De overblijfselen van het Concilie van Basel kozen ter vervanging van Eugenius een leek, hertog Amadeus van Savoie, die de naam Felix v aannam (1439-1449). Hij had de Savoie bestuurd onder de titel van graaf en toen hertog, tot hij in 1434 in een kasteel aan het Meer van Genève in retraite ging bij de Ridders van Sint-Maurice, een militaire kloosterorde die hij zelf had gesticht. Hoewel hij bekendstond om zijn heiligheid was zijn verkiezing grotendeels het werk van de Franse kardinaal Louis Aleman (^ 1450), voorzitter van de commissie die was opgericht om een nieuwe paus te vinden. Een aantal staten zoals Schotland, Aragón en het hertogdom Milaan erkenden hem als rechtmatig paus, maar de nieuwe rooms-koning Frederik in (1440-1493) en de heersers van Engeland, Frankrijk en Castilië deden dat niet. In 1440 benoemde Felix dertien nieuwe kardinalen waaronder Nederlandse, Poolse, Spaanse en Walachijse, en daarnaast Franse, Duitse, Italiaanse en Savooise, waarmee hij een volgend stadium begon in de internationalisering van het college van kardinalen, maar sommigen weigerden het ambt uit zijn handen te ontvangen.

De verhoudingen tussen Felix v en het Concilie van Basel waren niet harmonieus, daar hij zich verzette tegen verdergaande beperkingen van het pauselijk gezag. Hij nam er afstand van, hield een geleerde hofhouding in stand en ontwikkelde belangstelling voor de levensverlengende eigenschappen van het drinken van goud.18 In 1442 trok hij zich uit Basel terug; hij verhuisde naar Lausanne en later naar Genève, in het hertogdom dat nu door een van zijn zonen werd bestuurd. In hetzelfde jaar trokken bijna alle staten in zijn gehoorzaamheid hun erkenning in, behalve de Savoie.

In 1446 werden geheime onderhandelingen geopend met de medestanders van koning Karel vi van Frankrijk om zowel concilie als schisma te be292 eindigen. Een compromis kwam dichterbij met de verkiezing van een nieuwe paus, Nicolaas v (1447-1455) en in 1449 beleefde een vergadering zowel de formele opheffing van het Concilie van Basel als de abdicatie van Felix v. Hij werd benoemd tot pauselijk afgevaardigde in het hertogdom dat voorheen het zijne was, en bleef het tot zijn dood in 1451. Enkele van zijn kardinalen, waaronder Louis Aleman (zalig verklaard in 1527), werden eveneens in hun positie hersteld nadat ze zich aan Nicolaas v hadden onderworpen. De tijd van het Grote Schisma scheen voorbij.