VI
De koningin en haar eerste ministers
Iedere dinsdag, even voor 18 uur, rijdt de Daimler van de eerste minister door de poort van Buckingham Palace. De grenadiers staan in de houding. Het voertuig rijdt verder en stopt voor de zij-ingang. Het hoofd van de regering wordt verwelkomd door de privésecretaris van de koningin die hem naar een geheime trap leidt. Een monumentaal portret van George III houdt de wacht aan de ingang van de privévertrekken van het staatshoofd. Zelfs voor het hoofd van de regering, vertrouwd met de luister van Downing Street, is het kader van Buckingham Palace intimiderend. In het kille gebouw, de Londense residentie van de Windsors, met de sombere schilderijen van bekende meesters, het bloedrode tapijt dat een beetje versleten is en de fauteuils versierd met drukke motieven, wordt men beslopen door een gevoel van onbehagen.
De audiëntie wordt gehouden in het bureau van de koningin. Geen enkele medewerker mag bij dit tête-à-tête aanwezig zijn.
Het protocol is evengoed van toepassing op de eerste minister als op de meest nederige onderdaan van Hare Majesteit. Ook al wordt het traditionele kissing of hands – waarbij de hand van het staatshoofd gekust wordt ten teken van loyaliteit bij de regeringsvorming – vandaag niet meer gedaan. De eerste minister groet de koningin door het hoofd licht te buigen. Zij voert het woord. De vorstin heeft op een blad papier de onderwerpen genoteerd waarover ze wenst te spreken. Hoewel er geen tijdsbeperking geldt, duurt het gesprek meestal een uur. Het hoofd van de regering mag vrijelijk spreken en vice versa. Zelden kwam men iets te weten over wat tijdens deze wekelijkse afspraak van het staatshoofd en de bewoners van 10 Downing Street werd besproken. Er wordt ook geen verslag opgesteld. Niemand maakt aantekeningen. Tijdens het gesprek springt men van de hak op de tak. Er zijn geen onderwerpen die taboe zijn. Het gebeurt niet zelden dat de eerste minister spreekt over persoonlijke of familiale problemen. De koningin geeft voorrang aan de dossiers die betrekking hebben op haar functie: het leger, het Gemenebest, Afrika, de kerk en de institutionele kwesties. De politieke dossiers van het moment – diplomatie, gezondheid, onderwijs, opwarming van het klimaat – worden meestal aangekaart door de eerste minister. Er wordt traditiegetrouw geen drank geserveerd om de tijd niet uit het oog te verliezen.
Voor een eerste minister lijkt de wekelijkse koninklijke audiëntie op dinsdag wel een sessie bij de psychiater. De rol van de ‘zielenknijper’ wordt gespeeld door de koningin. Hoewel zij altijd op haar hoede is, beschikt de koningin over een goede intuïtie. Ze toont interesse voor de persoonlijkheid van haar toehoorders en legt een grote bereidheid om te luisteren aan de dag. Het enige verschil is dat zij haar ‘patiënt’ in een audiëntiezaal ontvangt en niet in haar kabinet. Zij zit op de sofa en er hangen geen diploma's aan de muur.
De functie van eerste minister is uitdagend, inspirerend, stimulerend maar vooral frustrerend. Macht is een machine die hoop creëert. Hoop die meestal eindigt in ontgoocheling. Zijn geest staat voortdurend paraat en houdt een panoramisch overzicht bij van de problemen van het land, en soms van de wereld, die moeten worden opgelost. Zijn zintuigen staan altijd op scherp om de valkuilen van de politiek te vermijden, complotten te verijdelen en de afbrokkeling van de macht te overleven. Alle huurders van Number Ten hebben permanent last van een te hoge bloeddruk, angst, zelfbeschouwing en zelfs paranoia.
De koningin kan, op haar manier, dienstdoen als uitlaatklep voor deze constante druk. De shrink (zielenknijper) luistert zonder enig gebaar van instemming te maken en trekt het gesprek weer op gang wanneer dit stilvalt. Het hoofd van de regering hoeft bij haar geen blad voor de mond te nemen. Ze beoordeelt hem niet. Hier, tijdens dit tête-à-tête, is haar emotionele afstandelijkheid haar grootste troef. Zij zegt nooit iets bijzonders, houdt het bij algemeenheden en behoudt steeds de nodige afstand. Zij zegt hem niet wat er gedaan moet worden. Haar zoon, prins Charles, die van nature meer een interventionist is, zou daarentegen niet nalaten de eerste minister met zijn raad te bestoken. De koningin is een echte demiurg. Elke dinsdag vertrouwt Elizabeth II, alvorens te gaan slapen, de inhoud van de ontmoeting aan haar dagboek toe. Dit persoonlijke verslag zal een staatsgeheim blijven en wanneer zij sterft zal dit veilig worden opgeborgen in de Windsorarchieven.
‘De koningin heeft altijd een goede persoonlijke relatie en een hechte band gehad met al haar eerste ministers. Deze twee institutionele figuren hebben als gemeenschappelijke zorg het belang van het land. Het is ook een ongebruikelijke band. Het hoofd van de regering mag openlijk tot zijn toehoorder spreken. Deze heeft geen politiek draaiboek dat gevolgd moet worden. Dat is cruciaal.’ De secretaris-generaal van de regering, Gus O'Donnell, vertegenwoordigt een van de drie hoeken van de ‘Golden Triangle’, een van de drie machtsblokken van het land: monarchie, regering en parlement. Vreemd genoeg kennen weinig Britten de naam van deze pijler van de continuïteit van de staat, laat staan dat ze iets afweten van het bestaan ervan. In naam van de regering organiseert hij de ministerraad. In naam van de koningin is hij het hoofd van het centrale openbaar ambt, de Civil Service. Deze dienst telt 500.000 ambtenaren. Net zoals de vorstin is de hoogst geplaatste ambtenaar een illustratie van de stabiliteit van de staat, in tegenstelling tot de politieke wisselwerking. Alle benoemingen voor de hoogste functies, diplomaten, militairen, geestelijken, hoge staatsambtenaren, die door de eerste minister of door onafhankelijke panels worden voorgesteld en die de koningin moet medeondertekenen, passeren door de handen van deze spilfiguur. Hoewel het koninklijke huis onafhankelijk werkt van het openbaar ambt, is hij belast met het bepalen van het salaris van de belangrijkste raadgevers van Buckingham Palace. Deze hoge ambtenaar overziet eveneens het hertogdom Lancaster, dat toebehoort aan de koningin. Deze titel heeft niets te maken met de stad of de regio die beide dezelfde naam dragen. Het is een patrimoniale benoeming.
Gus O'Donnell heeft een profiel dat als twee druppels water lijkt op dat van de hovelingen van Buckingham Palace. Precies het profiel dat Elizabeth II apprecieert: beleefd, vriendelijk, discreet, gehecht aan de openbare dienst. Bovendien heeft hij de kunst van het bevel voeren volledig onder de knie. Hij heeft de echte macht, die van de man achter de schermen, de man zonder glorie.
Zijn bureau kijkt uit over Whitehall, het kloppende hart waar alle ministeries liggen en wordt even goed bewaakt als Fort Knox. Mobieltjes zijn er verboden uit vrees voor terreuraanslagen. Een onderaardse gang verbindt 10 Downing Street, de residentie van de eerste minister, met dit elegante Georgische gebouw. Het Foreign Office, het ministerie van Defensie, het ministerie van Financiën en het House of Commons liggen vlakbij. Buckingham Palace, aan de andere kant van St. James's Park, ligt op een boogscheut.
‘Ik heb zowel onder Major als onder Blair gediend. Ik kan getuigen over het belang dat deze koninklijke audiëntie voor hen had. Voor het land is deze dialoog essentieel door de vooraanstaande rol die de koningin en haar eerste minister in ons systeem spelen. Geheimhouding is uiterst belangrijk, want een constitutionele vorst mag zich niet openlijk bemoeien met het politieke leven. Wanneer zij van mening is dat de handelingen van de eerste minister het land niet ten goede komen, kan zij hem dit onder vier ogen zeggen’, verklaart Gus O'Donnell. Deze mediadeskundige – hij was lange tijd woordvoerder van de conservatieve eerste minister John Major – voegt eraan toe: ‘De werking van de Britse pers benadrukt de behoefte aan vertrouwelijkheid. Wanneer iemand u zegt op de hoogte te zijn van de inhoud van hun gesprekken, dan moet dat met een korreltje zout worden genomen.’
De regering is deze van Hare Majesteit. De monarchie delegeert haar macht aan de regering van de eerste minister, die deze in haar naam uitoefent.
In de film The Queen stemt de scène waar de vorstin haar jonge en zwierige eerste minister Tony Blair tot de orde roept tijdens hun eerste onderhoud niet overeen met de historische werkelijkheid. Deze fictieve scène zet aan tot nadenken over de band tussen de vorstin en het hoofd van de regering. ‘Het Verenigd Koninkrijk is een monarchie, maar heeft geen geschreven grondwet. De koningin is het symbool van de staat. Dat is haar enige rol. Ze hoort geen mening te hebben’, verklaart politicoloog Vernon Bogdanor in zijn boek The Monarchy and the Constitution. De koningin heeft er altijd zorgvuldig op gelet zich niet te bemoeien met regeringszaken door haar mening kenbaar te maken. Dit wil echter niet zeggen dat ze er geen heeft. Maar zij verwart nooit haar persoonlijke overtuiging met de opdrachten van haar functie. Haar kerstboodschap, de enige toespraak die zij zelf schrijft zonder ministeriële goedkeuring, berust altijd op consensus. En elke 25ste december, precies om 15 uur, tijdens de pauze tussen de kalkoen en de Christmas pudding, luisteren miljoenen televisiekijkers met religieuze overtuiging naar de formele koninklijke kerstboodschap. De koningin heeft nooit iets interessants gezegd in haar toespraak en dat is nu net het geniale ervan.
‘De koningin is noch links, noch rechts gezind. Zij gooit alle politici op dezelfde hoop.’ Uit de getuigenis van Edward Ford, raadgever in Buckingham Palace tussen 1952 en 1967, kunnen we het profiel afleiden van een vorstin die weinig interesse toont voor het parlementaire steekspel van Westminster. Met haar denkwijze die tot het politieke midden behoort zou Elizabeth II volgens heel wat vroegere ministers, zowel Labourministers als conservatieven, aanhanger zijn van middenrechts. Door haar natuurlijke ingesteldheid zou zij de voorkeur geven aan consensus in plaats van polarisering. Zij is noch een theoreticus, noch een dogmaticus. Zij is een hoffelijke scepticus. Kortom, een pragmaticus, zoals typisch Britse staatsmannen zo vaak zijn.
Dat is vermoedelijk een van de redenen waarom haar relatie met Margaret Thatcher niet van een leien dakje liep. Dit, en een natuurlijke, vrouwelijke rivaliteit door de groeiende koninklijke houding van mevrouw Thatcher tijdens de laatste jaren van haar regering (1979-1990). Wanneer de eerste minister tijdens de jaarlijkse ceremonie in november voor het graf van de onbekende soldaat verschijnt, geven haar breedgerande hoed en vorstelijke zwarte cape haar de allures van een staatshoofd. De indrukwekkende elegantie van ‘Maggie’ werpt een schaduw over Elizabeth.
Het parcours van de eerste vrouw die aan het hoofd van een Britse regering stond, vertoont heel wat gelijkenissen met dat van de vorstin. Mevrouw Thatcher, gehuwd met een oudere, rijke ondernemer, een methodist die zich bekeerde tot de gevestigde Church of England, is uiteraard koningsgezind en erg vaderlandslievend. Trouw, loyaliteit en continuïteit worden in haar toespraken voortdurend benadrukt. Net zoals bij Elizabeth II ontbreken de woede-uitbarstingen en de jeugdige opwellingen van geestdrift ook bij de toekomstige Iron Lady. Een ander gemeenschappelijk punt is dat ze allebei argwanend staan tegenover vrouwen. Tijdens het elf jaar durende bewind van Thatcher heeft slechts één enkele vrouw in de regering gezeteld. Beide dames zijn verlegen. Maar terwijl mevrouw Thatcher deze karaktertrek, die ze vermoedelijk heeft door haar bescheiden sociale afkomst, overstijgt door agressiviteit, drukt de koningin haar verlegenheid uit door terughoudendheid. Ten slotte zijn de eerste minister en de vorstin van dezelfde generatie.
Het verloren Verenigd Koninkrijk, lange tijd afwisselend geregeerd door ondeskundige aristocraten en corporatistische syndicaten, maakte in 1979 kennis met de charmes van de ‘kruideniersvrouw’, zoals president Valéry Giscard d'Estaing haar noemde. De nieuwe eerste minister is nooit vergeten dat ze, als vrouw en als dochter van een bescheiden handelaar uit Grantham, meer dan anderen heeft moeten knokken om de rechtse top te bereiken. Haar snobistische vijanden hadden de gewoonte om te zeggen: ‘Kras het Oxfordlaagje weg en je vindt de kruidenier.’ Deze vrouw, een gediplomeerde apothekeres en gediplomeerd in de rechten, legde in de politiek evenveel ijver aan de dag als een missionaris die zieltjes probeert te winnen. Ongebruikelijk in het koninkrijk van het flegma. De kopstukken van de partij, Carrington, Whitelaw en Pym, die samen met het conservatieve establishment de continuïteit verzekerden, moesten zich van deze energieke, weinig inschikkelijke, vaak onaangename en soms zelfs kwetsende vrouw in het gelid scharen. Op een dag, tijdens een van die zeldzame ongedwongen momenten, vroeg de koningin aan Peter Carrington, de minister van Buitenlandse Zaken tussen 1979 en 1982: ‘Denkt u dat Mevrouw Thatcher ooit zal veranderen?’ Zijn antwoord was duidelijk: ‘Nooit.’
In de loop van de vele audiënties wordt de sfeer tussen de beide dames er niet beter op. De eerste minister, die de vorstin overstelpt met een vloedgolf van woorden, volgt haar agenda zonder zich om die van haar toehoorder te bekommeren. Het hoofd van de regering geeft gemakkelijker haar eigen mening dan die van de koningin te vragen. Elizabeth vindt het toontje van haar eerste minister, zowel autoritair als honingzoet, ronduit onuitstaanbaar. Aristocraten houden niet van mensen die hen nabootsen, zittend op de rand van een stoel met de handen op de knieën gevouwen. Uit angst om te laat te komen, meldt mevrouw Thatcher zich elke keer opnieuw veel te vroeg aan voor de wekelijkse afspraak. Maar in Groot-Brittannië is het even onbeleefd om te vroeg te komen als om te laat te komen.
‘Wij zijn grootmoeder.’ Bij de geboorte van haar eerste kleinkind spreekt Margaret openlijk over haar vreugde in de eerste per-soon meervoud, een privilege dat voorbehouden is aan de koningin. Bovendien begint mevrouw Thatcher, met haar voorkeur voor felle kleuren, de kledingstijl van het staatshoofd te kopiëren. Het resultaat is dat tijdens een receptie de beide dames een jurk van dezelfde rode kleur dragen. De pers smeert dit incident breed uit. Woedend om wat zij als een koninklijke belediging aanvoelt, heeft Maggie het lef om haar persoonlijke assistente de opdracht te geven contact op te nemen met een gezelschapsdame van de koningin om de garderobe van beide dames op elkaar af te stemmen. Met een benepen stemmetje antwoordt de aristocrate: ‘De koningin interesseert zich niet voor de kleding van anderen.’
Op politiek vlak was de samenwerking echter goed begonnen. Tijdens het eerste mandaat van Thatcher keurt de koningin het drastische beleid goed dat zorgt voor een herstel van een economische situatie die door de laksheid sinds de oorlog niet al te rooskleurig meer was. Net zoals het volk heeft ook de koningin genoeg van de lage efficiëntie van de voorgaande regeringen, zowel de rechtse als de linkse. Hun relatie bereikt een hoogtepunt tijdens de Falklandoorlog in 1982. Als koningin van een land waarvan de soevereiniteit met de voeten getreden wordt door de Argentijnse dictatuur, als lei-der van het Gemenebest en als Commander-in-Chief van het leger, juicht Elizabeth II de stoutmoedigheid van Thatcher toe. De koningin geeft haar jongste zoon, Andrew, het lievelingetje van de familie en helikopterpiloot bij de zeemacht, toestemming om ‘voor vrijheid en rechtvaardigheid’ deel te nemen aan de campagne om de archipel in de Zuid-Atlantische Oceaan te heroveren.
De harmonie overleeft de triomfantelijke herverkiezing van Margaret Thatcher echter niet. In 1983 wordt de ‘Iron Lady’ opnieuw verkozen voor een tweede mandaat. De echtscheiding wordt twee jaar later ingezet, wanneer het land door twijfel wordt verscheurd. Het Verenigd Koninkrijk davert op zijn grondvesten door de crisis van het Britse pond en is volledig uitgeblust door de langste staking van de mijnwerkers sinds de oorlog. De vroegere eerste minister, Harold MacMillan, de blinde graaf van Stockton, stigmatiseert op negentigjarige leeftijd het drama van de werkloosheid waarvoor niemand een uitweg ziet. Het betreft nauwelijks verholen kritiek op het liberaalpopulistische beleid van mevrouw Thatcher, gegeven door de meest vooraanstaande vertegenwoordiger van het traditionele conservatisme. Een menselijk gezicht dat de koningin dierbaar is maar dat de IJzeren Dame veracht.
In juli 1986 zorgt The Sunday Times voor opschudding door ‘bronnen uit de directe omgeving van de koningin’ te citeren en te onthullen dat deze laatste zich zorgen maakt over de risico's van het uiteenvallen van de Commonwealth ten gevolge van de weigering van de Britse regering om economische sancties op te leggen aan het Zuid-Afrika van de apartheid. Het lot van de ex-kolonies laat Maggie inderdaad onverschillig en zij heeft geen boodschap aan het betoog van de Afrikaanse leiders die Nelson Mandela, ‘een terrorist’, durven te steunen. Haar onuitgesproken steun aan Pretoria verscheurt het voormalige keizerrijk en leidt tot een gedeeltelijke boycot door een meerderheid van de leden van de dertiende Commonwealth Games in Edinburgh.
Maar aangezien de koningin haar afkeuring niet in het openbaar kenbaar heeft gemaakt, zullen noch het paleis, noch Downing Street de beweringen bevestigen die toegeschreven werden aan de vorstin. Voor zij die echter tussen de regels kunnen lezen, is de boodschap duidelijk.
De koningin was al evenmin gelukkig voor een voldongen feit te staan toen mevrouw Thatcher de Amerikaanse luchtmacht de toe-stemming gegeven had om vanaf haar basissen in Suffolk een represailleraid te lanceren tegen Libië. Maar het staatshoofd verwijt de regering vooral het gebrek aan medeleven met de armste lagen van de bevolking en het verval van het sociale netwerk. De staking van de mijnwerkers in 1984-1985 heeft de koningin geschokt. Zij ontving een ontelbaar aantal brieven van echtgenotes van mijnwerkers, waarin men haar vroeg in te grijpen in het beleid van de koppige mevrouw Thatcher. Tegelijkertijd wordt via een commissie, voorgezeten door de hertog van Edinburgh, zware kritiek op het huisvestingsprobleem geuit. En als kers op de taart verklaart prins Charles dat hij in het licht van de rellen in het Antilliaanse getto van Liverpool niet ‘op de troon van een verdeeld land wil zitten’.
Tevergeefs. Mevrouw Thatcher blijft blind en doof voor de gemoedstoestand die wordt toegeschreven aan de Windsors. In haar memoires erkent Margaret Thatcher echter, in een zeldzame vlaag van fair play, het belang voor een regeringshoofd om te kunnen spreken met iemand die op de hoogte is van de staatszaken maar boven de partijen staat. ‘Ik denk niet dat haar onderdanen besef hebben van de reikwijdte van haar ervaring’, schrijft ‘Mrs. T’, terwijl ze herhaalt dat de koningin sinds 1952 elke ochtend de belangrijke diplomatieke tele grammen, de berichten van buitenlandse inlichtingendiensten en de brieven van de staatshoofden en de regering leest. ‘De koningin is vermoedelijk de vrouw met de meeste politieke ervaring en het best ingelicht ter wereld.’ Elizabeth koestert geen wrok tegen Margaret. Na haar vertrek uit Number Ten neemt ze haar op in de Orde van de Kousenband. Zij woont ook het diner ter ere van haar tachtigste verjaardag bij in het Hotel Savoy.
Met John Major, die Thatcher in 1990 opvolgt, is de relatie rustiger. De nieuwe conservatieve eerste minister, die uit een nog bescheidener milieu dan Margaret Thatcher komt, heeft niet dezelfde aristocratische verwaandheid als deze laatste. De grote problemen van het land – Europa, de monetaire crisis, privatiseringen en zedenschandalen binnen de meerderheid – zijn zwaarder geworden, maar de relatie is harmonieuzer. Elizabeth is zo beleefd te doen alsof ze interesse heeft in cricket, de grote passie van haar eerste minister.
Ondanks alles moet de koningin in 1997 Tony Blair heimelijk gefeliciteerd hebben met de overwinning van de Labourpartij en de terugkeer naar de wisselwerking na achttien jaar conservatief bewind dat wat te volmaakt conservatief werd gevoerd. De nieuwe eerste minister is een maand voor haar kroning geboren en zijn nieuwe aanpak laat haar niet onbewogen.
Het staatshoofd deelt de Labourvisie voor wat het buitenlandse beleid betreft: Groot-Brittannië als ‘hart van Europa’, het behoud van de speciale band met de Verenigde Staten, meer steun aan Afrika en milieubescherming. Zij is echter minder enthousiast over de projecten voor het binnenlandse beleid van het nieuwe team. Zij vreest dat de New Labour, conservatief op economisch vlak om de middenklasse niet af te schrikken, zich radicaal zal opstellen op institutioneel vlak om de steun van de populaire basis te behouden. Haar ongerustheid is gerechtvaardigd.
Het einde van de aanwezigheid van de erfadel in het House of Lords kan alleen maar de vijandigheid van de dochter van Lady Elizabeth Bowes-Lyon opwekken. Deze maatregel is er een die thuishoort in de geschiedenis van de klassenoorlog. De Commander-in-Chief van het leger is gekant tegen de militaire hervorming die de afschaffing van enkele van de meest prestigieuze regimenten zou meebrengen. Labour verzwakt de centrale macht, waarvoor zij garant staat, door een Schots parlement en een volksvertegenwoordiging in Wales in het leven te roepen. De koningin, een plattelandsvrouw in hart en nieren, is ontstemd door het verbod op de drijfjacht. De bevrijding van de zeden staat lijnrecht tegenover de sterke geloofsovertuiging van de Supreme Governor van de anglicaanse kerk. En ze maakt dit ook duidelijk. In september 1997, wanneer Blair en zijn vrouw tijdens het weekend voor het nieuwe schooljaar uitgenodigd worden op Balmoral, wordt zijn kabinetsdirecteur, Jonathan Powell, vergezeld door zijn vriendin. Maar omdat de twee niet gehuwd zijn, wordt het koppel niet uitgenodigd voor de traditionele koninklijke barbecue.
Te beleefd om eerlijk te zijn, moet de koningin gedacht hebben toen Tony Blair haar kwam vragen om een regering te vormen. Tijdens het eerste Labourmandaat, tussen 1997 en 2001, is de vorstin geïrriteerd door de hyperactiviteit van de nieuwe regering, de manipulatie van de media en de wil om de oude conservatieve orde omver te werpen. ‘Zij had van bij het begin het doel van Blair begrepen, namelijk het hoofd behouden en zich van het lichaam ontdoen. Door de erfadel in het House of Lords te neutraliseren heeft de regering inderdaad de navelstreng doorgeknipt tussen de monarchie, de aristocratie en de conservatieve partij’, benadrukt een ex-Labourminister.
Van bij het begin was de koningin op haar hoede voor de geduchte Cherie Blair, een topadvocate die niet van plan was haar carrière op te offeren voor die van haar man. De koningin, die een hekel heeft aan feministes, vreesde dat deze suffragette haar Tony zou herinneren aan de beloftes van een, in haar ogen, te links electoraal manifest. Cherie, die over alles een mening heeft, weigerde zich te schikken naar het model van de ‘sympathieke, maar naar de achtergrond geduwde vrouw van de eerste minister’, zoals Norma Major of Mary Wilson. Zij draagt de broek. Ten slotte deden er geruchten de ronde over de smaak voor geld van Cherie. Geruchten die later ook bevestigd werden.
Gelukkig is Tony Blair de zoon van een rasechte tory en ging hij naar de beste private school van Schotland alvorens in Oxford rechten te studeren. Voor de koningin is dit belangrijk. Daarnaast heeft deze advocaat de extreemlinkse antiroyalisten van zijn partij verslagen. Deze familievader is ook de verdediger van het ouderlijke gezag en van strengheid in de strijd tegen criminaliteit. Het paleis en Downing Street werken gemakkelijk samen om het voortbestaan van het huwelijk te verzekeren en vermijden egotripperij, territoriumdrift en ander tijdverlies.
Soms speelt Tony het spel niet altijd even eerlijk met Elizabeth om de linkse vleugel van New Labour te kalmeren. Dit was het geval voor de benoeming van de Master of the Queen's Music, sinds 1626 een prestigieuze functie aan het hof van het Verenigd Koninkrijk. De keuze voor Maxwell Davies om de ‘officiële muziek’ te schrijven die de grote koninklijke evenementen moet opluisteren, is een provocatie. Want zelfs al wordt de houder van deze titel beschouwd als een van de grootste levende componisten van Engeland, dan nog is hij een bikkelharde republikein: ‘Diep in mijn binnenste ben ik voorstander van het afschaffen van de monarchie, zelfs al laat het republikeinse regime soms te wensen over, zoals in de Verenigde Staten met Bush of in Italië met Berlusconi.’ Deze extreemlinkse pacifist heeft nooit zijn kritiek verzwegen op de grote culturele instituten waar Hare Majesteit zo van houdt. ‘Ik zal componeren voor de grote evenementen tijdens het bewind van Elizabeth II, maar dat is niet mijn belangrijkste missie. Deze is muziek toegankelijk maken voor een groter publiek.’ Van bij het begin heeft hij verwittigd dat zijn composities evenzeer over maatschappelijke kwesties zouden gaan als dat ze lofzangen zouden zijn op de koningin en haar bewind.
Ondanks deze verwikkelingen moet de gehechtheid van Tony Blair aan de monarchie niet meer worden bewezen. De eerste minister is de kroon te hulp geschoten na het overlijden van Diana op 31 augustus 1997, slechts drie maanden na zijn verkiezingsoverwinning. Alastair Campbell, een van zijn meest waardevolle raadgevers, heeft het belang van de wekelijkse afspraak van de eerste minister met het staatshoofd verduidelijkt: ‘Zij is inderdaad de enige persoon van wie hij zeker is dat ze geen geheimen aan de pers zal doorvertellen.’ Aan zijn entourage heeft Blair nooit iets verteld over de inhoud van zijn gesprekken op het paleis. Men weet alleen dat in 1999, toen de eerste minister bij de koningin de organisatie van het koninklijk jubileum in 2002 aanhaalde, zij hem op benepen toon geantwoord heeft: ‘Het is mijn jubileum, mijnheer Blair.’
Van alle eerste ministers waar de koningin mee te maken had, is er een die een vooraanstaande plaats inneemt: Winston Churchill, haar eerste hoofd van de regering (1951-1955). Hij zal zowel haar mentor als vermoedelijk ook een vaderfiguur voor haar zijn na het overlijden van George VI. De dochter van Churchill, Lady Soames, is het best geplaatst om te praten over de band tussen Elizabeth II en haar vader. Zij woont in een huisje in Kensington nabij Londen. Mary Soames, die vijf jaar voor de koningin werd geboren en nog erg alert is, heeft het ‘elizabethaanse’ tijdperk in levenden lijve meegemaakt. Zij noemt haar vader heel familiair ‘papa’, maar zodra zij over de koningin praat, spreekt zij over ‘Hare Majesteit’. En om haar respect duidelijk te maken, bevestigt zij dat ze geen deel uitmaakt van de eerste cirkel, die van de vriendinnen van het staatshoofd. Zelfs als de foto's met opschriften van Elizabeth en haar familie, die overal in de woonkamer staan, iets anders doen vermoeden.
‘Mijn vader was van mening dat er niets verborgen moest blijven voor de vorst. Hij had een sterke band opgebouwd met George VI. De koning en papa aten samen na de audiëntie. Om alleen te kunnen zijn bedienden ze zich aan een buffet. Daarna heeft papa eenzelfde gemakkelijke omgang met Elizabeth II gekend. Zij wist zijn ongedwongen heid te waarderen. De koninklijke functie is erg eenzaam.’ Het bewijs van de genegenheid van de koningin: wanneer Churchill in 1954 het slachtoffer wordt van een hersenbloeding, weigert Elizabeth II, die benaderd werd door de verantwoordelijken van de meerderheid, hem te suggereren dat het tijd is om met pensioen te gaan. Hij is op dat moment al voorbij de tachtig.
Wanneer Winston Churchill ten slotte op 5 april 1955 met pensioen gaat, wil de koningin hem een hertogdom schenken, een uiterst zeldzame eer in het moderne koningshuis. De meesten van zijn voorgangers moesten zich tevredenstellen met de titel van graaf. Hij weigert beleefd en neemt genoegen met de titel van ridder, waarmee hij verder in het House of Commons kan zetelen. Bij zijn overlijden in 1965 kent de koningin hem een staatsbegrafenis toe. Voor hem, in de negentiende eeuw, hadden slechts twee andere, illustere eerste ministers recht op een dergelijke eer: Wellington en Gladstone. De vorstin leent haar eigen koetsen uit, uitgerust met dekens en warmwaterkruiken, voor de begrafenisstoet. Heel uitzonderlijk en helemaal niet in overeenstemming met het protocol neemt Elizabeth II tijdens de plechtigheid in Westminster Abbey plaats voor de familie Churchill. Zij doet dit om Churchill een laatste eer te bewijzen.
Want het is meer dan een naaste die haar verlaat. De oorlog heeft hen dichter bij elkaar gebracht. Op de ochtend van 6 februari 1952, wanneer hij het overlijden van de koning verneemt, zegt een gebroken Churchill tegen zijn privésecretaris, Jock Colville, over de nieuwe koningin: ‘Ik ken haar niet echt. Ze is nog een kind.’ Hij heeft haar eerste stappen als staatshoofd geleid. De persoonlijkheid van de Old Lion had de jonge vorstin kunnen overschaduwen. Niets is echter minder waar. Aan zijn zijde heeft ze de politieke aspecten van het vak van koningin geleerd. Lady Soames herinnert zich het volgende: ‘Zij hield veel van mijn vader. Hij begreep instinctief de werking van een constitutionele monarchie. Ik denk ook dat hij een beetje verliefd op haar was. De koningin was altijd charmant tegen hem.’ Misschien wel verliefd, maar altijd discreet. Toen Jock Colville hem op een dag, bij zijn terugkeer van de wekelijkse audiëntie, vroeg naar de inhoud van hun gesprekken, antwoordde Churchill, die voor die gelegenheid altijd een geklede herenjas en een top hat droeg, op serieuze toon: ‘Paardenwedstrijden, natuurlijk.’ Tussen de Pygmalion en zijn creatie wordt een spel gespeeld. Elizabeth wordt heel bedreven in het betrappen van Churchill op fouten over de diplomatieke telegrammen die hij niet heeft gelezen.
Lady Soames benadrukt de loyaliteit van de vorstin aan haar familie. Toen haar echtgenoot, Christopher Soames, een hartpatiënt, in 1979 benoemd werd tot laatste gouverneur van Rhodesië, had de koningin hem de raad gegeven op zijn gezondheid te letten: ‘Weet je, Christopher, Salisbury [de hoofdstad van Rhodesië] ligt op grote hoogte.’ In 2005 wordt Mary Soames in Windsor tot ridder in de Orde van de Kousenband geslagen. De koningin overhandigt haar de halsketting die aan haar vader had toebehoord.
Drie jaar na haar troonsbestijging heeft de koningin een stuk meer zelfvertrouwen. Anthony Eden (1955-1957), die lang minister van Buitenlandse Zaken was onder Churchill, vertegenwoordigt de continuïteit van het echte conservatisme. Zijn aanwezigheid in 10 Downing Street laat bijna geen sporen na. Met uitzondering van het fiasco in 1956 van de Suezexpeditie, die het jonge staatshoofd in verlegenheid brengt. Haar eerste minister verbergt zowel voor haar als voor het House of Commons de heimelijke overeenkomst van Londen met de Franse en Israëlische regering om Nasser ten val te brengen. De koningin wordt verscheurd tussen haar steun aan de troepen, waarvan zij opperbevelhebber is, en de afkeuring van het Gemenebest en Washington ten opzichte van de Frans-Britse expeditie. Dit verzet tegen de koningin zou een even grote rol spelen als de zwakke gezondheid van Anthony Eden bij zijn verplichte ontslag en zijn besluit om het politieke leven de rug toe te keren. Daarna onderneemt de koningin meerdere rondreizen in de landen van de Commonwealth om te proberen de schade te herstellen die door dit kolonialistische avontuur werd toegebracht aan het imago van de vroegere beherende mogendheid.
Het is in 1957, met de komst van Harold MacMillan, die tot de bourgeoisie behoort, dat zij echt onafhankelijk wordt. De bijtende humor van haar eerste minister, hun gezamenlijke liefde voor Schotland en hun jachtpartijen op korhoenders ontspannen haar, maar ze kan zijn onstabiele karakter niet echt waarderen. Zo beslist de eerste minister plots om de modernisering van het koninklijke jacht Britannia te financieren. Dit veroorzaakt een enorme polemiek in het land. Peter Carrington, toen First Lord of the Admiralty, staat in de frontlinie om de blunder van zijn premier op te vangen: ‘Ze heeft mij bij zich geroepen. Dan, zonder mij uit te nodigen te gaan zitten, heeft ze mij op een ijzige toon verweten dat zij kop van Jut is in de kritiek op de kostprijs van de werken aan het jacht. “U betaalt en ik krijg de verwijten naar het hoofd geslingerd”, zei ze me. Ik was verbouwereerd toen ik het paleis verliet.’
Met Harold MacMillan moet Elizabeth II het hoofd bieden aan de afbrokkeling van het Rijk, de fameuze terugtrekking ‘ten oosten van Suez’, de superioriteit van de Verenigde Staten, de geboorte van de EEG, de weigering van De Gaulle om het Verenigd Koninkrijk te laten toetreden tot de EEG en het economische verval. Wanneer Mac Millan in 1963 zijn ontslag indient, eert zij hem: ‘Een gids die mij geleid heeft door de meanders van de internationale zaken.’
Aangezien de opvolging niet werd gepland, wordt de conservatieve partij verscheurd tussen de aanhangers van Rab Butler en van Alec Douglas-Home. De kopstukken laten de beslissing over aan de koningin, zoals het koninklijke voorrecht het in dergelijke gevallen vereist. Na lang aarzelen hakt ze de knoop door in het voordeel van Douglas-Home, die de laatste aristocratische eerste minister zal zijn. In tegenstelling tot wat men beweert, werd deze keuze niet beïnvloed door de koningin-moeder – van Schotse afkomst – of door de conservatieve hoge adel, die op zijn hoede was voor Butler, een intellectueel die volgens hen ‘te links’ was. Eigenlijk zit ze instinctief op dezelfde golflengte als haar regeringsleider. Hoewel zijn opmerking weinig flatterend was, zal ze het de Schotse edelman zelfs vergeven wanneer hij de wekelijkse koninklijke audiëntie vergelijkt met het bezoek van een ondeugende leerling aan de strenge schooldirectrice.
Butler zal zich wreken voor het feit dat hij terzijde werd geschoven door aan een journaliste te verklaren: ‘De Windsors zijn onontwikkeld. De koningin leest nooit. Op Windsor vindt men alleen boeken over paarden.’
Haar relatie met Ted Heath (1970-1974) is even complex als het personage zelf. Maar zelfs met deze teruggetrokken politicus, een verstokte vrijgezel die onverschillig staat tegenover ‘haar’ Gemenebest, vindt ze enkele raakvlakken: de kerk, kerstliederen en zeilen, de favoriete hobby van Philip. Heath stelt haar in 1973 gerust over het effect van de toetreding van haar land tot de EEG en over de toekomstperspectieven van de monarchie: ‘Voor zover de monarchie afhangt van de ervaring die zij heeft met het leven en met de gebeurtenissen op nationaal en internationaal niveau – en zij stond tijdens haar hele bewind in contact met Europa – kan zij voordeel halen, meer nog dan in het verleden, uit de kennis van het vasteland die zij heeft opgedaan. Haar ontwikkeling, waarvoor zij altijd al heeft gekozen, zal alleen maar sterker worden.’
De band tussen de koningin en de Labourpolitici Harold Wilson, twee keer eerste minister (1964-1970 en 1974-1976) en James Callaghan (1976-1979), die hem opvolgt, was altijd erg hartig. De achteruitgang van de economische situatie domineert hun ontmoetingen. De ontwikkeling van de knelpuntsectoren, de ontginning van petroleum en gas in de Noordzee en de uitbreiding van de industriële reuzen in het buitenland, markeren het Labourtijdperk. Maar tegelijkertijd handhaaft het koninkrijk een verouderde economie met een lage productiviteit, ondermijnd door een infrastructuur uit een ander tijdperk, almachtige corporatistische syndicaten, weinig efficiënte werkgevers en torenhoge belastingen. De groei wordt ook geremd door een sociologisch aspect dat wordt geïllustreerd door de verklaring van een vakbondsleider: ‘De Britten zijn niet in de wieg gelegd om te werken.’ De hachelijke positie van de Labourploegen wordt bevestigd door de vernedering die het Verenigd Koninkrijk in 1976 ondergaat, wanneer het verplicht is te bedelen bij het Internationaal Monetair Fonds om dringend hulp te krijgen om de waardevermindering van het pond tegen te houden.
De mening van Harold Wilson is dat de koningin ‘haar huiswerk’ maakte als een voorbeeldige leerlinge. Hij merkte ook op dat ze de dossiers soms beter kende dan hij. Ondanks de tegenkanting van heel wat van zijn ministers was Wilson altijd bereid om de dotatie van de staat voor de Windsors te verhogen. Hij pochte over zijn nauwe band met de koningin, die voor hem een perfect gegrilde steak klaarmaakte tijdens een barbecue in Balmoral, of die hem, terwijl ze zelf reed, met haar jeep het domein liet bezichtigen. Maar na zijn terugtrekking uit het politieke leven heeft ze hem slechts zelden teruggezien. Over deze ondankbaarheid heeft James Callaghan een belangrijke opmerking gemaakt tijdens zijn lofzang: ‘Zij is bijzonder attent, maar schenkt nooit haar vriendschap.’ Dat heeft hij goed gezien.
* * *
Zou een president een garantie zijn voor de politieke stabiliteit van een van 's werelds oudste democratieën? Aan de andere kant van het Kanaal sluimert een republikeinse beweging. Onzichtbaar. Behalve bij crisissen waarin het koningshuis een rol speelt. Tony Benn, een vroegere Labourminister, is een van de boegbeelden van deze beweging.
Holland Park. Een wat vervallen huis in een deftige buurt in het westen van Londen. In zijn rommelige bureau neemt de ex-afgevaardigde, met zijn één meter negentig, plaats in een oude fauteuil. Deze aristocraat schendt een uitwijzingsbevel en is een pijler van de zuivere en harde linkse Labour. Hij is de erkende woordvoerder van de republikeinse beweging en stelt zich als volgt voor: ‘Wij vallen de vorstin niet persoonlijk aan. Dat zou vulgair en ongepast zijn. De koningin is een vrouw die weliswaar niet erg interessant is, maar die niet zelf die functie heeft gekozen. Ik wil het einde zien van de antidemocratische macht die gedragen wordt door de monarchie.’ De vroegere minister van Harold Wilson heeft enkele jaren geleden een wet voorgesteld. Deze ‘Commonwealth of Britain Bill’ stelde de afschaffing van de monarchie voor bij het overlijden van Elizabeth II. Bovendien wil hij via een referendum de afschaffing van het House of Lords verkrijgen, alsook de scheiding van Kerk en Staat en de uitvaardiging van een geschreven grondwet. Zoals gebruikelijk heeft de minister van Binnenlandse Zaken hem een schriftelijke bevestiging gestuurd dat de koningin ‘met het grootste plezier’ had ingestemd met de neerlegging van zijn wetsvoorstel. Deze brief is zijn talisman geworden. Zijn kruistocht is nog niet ten einde omdat zijn wetsvoorstel geblokkeerd werd door de regering en de parlementariërs, die hem hun sarcasme niet onthouden hebben. ‘De regeringsleider heeft de koninklijke voorrechten gemonopoliseerd. We moeten ze terugnemen’, aldus mijn gesprekspartner. Hij verklaart indien nodig voorstander te zijn om in het levensonderhoud van de koningin te voorzien. Zij zou na de stichting van de republiek in Buckingham Palace kunnen blijven wonen ‘als toeristisch icoon’.
Tony Benn vertelt graag hoe hij in 1974 in zijn hoedanigheid van minister van Industrie, Posterijen en Telecommunicatie had voorgesteld om de beeltenis van Elizabeth II op postzegels te vervangen door deze van de koningen en koninginnen sinds Willem de Veroveraar. ‘Interessant, mijnheer Benn’, mompelde de vorstin humorvol tijdens een onderhoud. Na zijn vertrek volstond een enkel telefoontje van het paleis aan Downing Street om de zaak te regelen. ‘Toen ik een kwartier na mijn onderhoud met de koningin op mijn kantoor aankwam, lag er een boodschap van Harold Wilson op mij te wachten.’ Benn vertelt verder dat deze als volgt luidde: ‘Tony, laat vallen.’ Het staatshoofd wilde haar plaats op de postzegels wel afstaan, op voorwaarde dat Edward VIII, de verrader die in 1936 was afgetreden, er nooit op zou worden afgebeeld.
Tony Benn maakt zich geen illusies meer. Hij maakt deel uit van de sprekers naar wie men wel luistert, maar die nooit worden gehoord. Ondanks het annus horribilis 1992 en het overlijden van Diana gaat het uitstekend met de monarchie. Volgens een peiling van Ipsos Mori, uitgevoerd voor rekening van Buckingham Palace in het vooruitzicht van de tachtigste verjaardag van Elizabeth II in 2006, is slechts negentien procent van de ondervraagde personen voorstander van de afschaffing van de monarchie. Slechts een procent meer dan in het begin van de jaren zeventig. Toen had de excentrieke afgevaardigde Willie Hamilton neerbuigend gesproken over de naar zijn mening extravagante levensstijl van de koninklijke familie. De kaap van twintig procent werd alleen behaald tijdens de eerste dagen na het overlijden van Diana. Toen werden cijfers tot vijfentwintig procent genoteerd. Maar slechts enkele dagen na de begrafenis was de republikeinse minderheid al teruggezakt tot twaalf procent van de bevolking. Ondanks een decennium aan schandalen wacht het dynastieke instituut nog mooie dagen.
‘Het republikeinse blok is onwrikbaar. De vraag is er een die thuishoort in het rijtje van de doodstraf of abortus. Republikeinen vindt men vooral bij de vijftien- à vierentwintigjarigen, mannen, etnische minderheden, politieke militanten en agnostici. De monarchie is heel populair bij de oudere generatie, vrouwen, christenen en mensen die buiten Londen wonen’, zegt Robert Worcester, voorzitter van Ipsos Mori, auteur van de rondvraag. Met uitzondering van de weinig actieve republikeinse minderheid maakt de monarchie deel uit van het DNA van de Britten. Ze is hun symbool, zoals de stars-and-stripes dat zijn voor de Amerikanen, de revolutie van 1789 voor de Fransen of de opkomende zon voor de Japanners. In Londen dragen duizenden straten, lanen, squares of plaatsen de naam van een koning, koningin, prins of prinses. Het aantal instituten dat het woord ‘koninklijk’ in de naam draagt, beslaat vijf bladzijden van een telefoonboek. De enige schaduwzijde is dat, hoewel 81 procent van het publiek vandaag van mening is dat de monarchie binnen tien jaar nog zal bestaan, dit cijfer terugvalt tot 55 procent wanneer gevraagd wordt of ze nog bestaat binnen vijfentwintig jaar. Slechts 32 procent is van mening dat zij in 2056 nog zal bestaan.
Tot aan het begin van de jaren negentig weerhoudt een officieuze censuur de republikeinse beweging ervan haar stellingen kenbaar te maken. Een van de bezielers van de Republic-beweging, Edgard Wilson, kende heel wat moeilijkheden om een uitgever te vinden die zijn manuscript, The Myth of British Monarchy, in een lay-out wilde gieten en publiceren. Na de weigering van de grote uitgevers nam een kleine uitgeverij het risico. Maar het werk werd geboycot door de verdelers. De BBC, de openbare radio- en televisiezender die door de belastingbetaler gefinancierd wordt, verbande de republikeinse beweging van de antenne. In 1991 werd een uitzending over de toekomst van de monarchie, waarin de republikeinen aan het woord kwamen, meermaals zonder uitleg geannuleerd. In 1993, toen er eindelijk een debat over dit thema georganiseerd werd door de openbare zender, moesten de tegenstanders van de monarchie zich er schriftelijk toe verbinden het woord ‘republiek’ niet uit te spreken.
Ondanks deze belemmeringen komt in het begin van de jaren negentig de Common Sense Club, de vereniging van het gezond verstand, de beroemdste van de anti-Windsorsamenzweerders, regelmatig samen in het hartje van Londen op de eerste verdieping van het restaurant l'Étoile. De naam komt van het pamflet van Thomas Paine, die uit Engeland werd verbannen omdat hij de onafhankelijkheid van de Amerikaanse kolonies van Engeland had aangeprezen. Rond de voorzitter van de Common Sense Club verzamelde de elite van de intelligentsia: de dramaturg Peter Hare, de afgevaardigden Tony Benn en Denis MacShane, de journalisten Christopher Hitchens en Bill Emmott. Hun sterk gemediatiseerde campagne wordt overgenomen door de Murdochpers, in het bijzonder door The Sun, die de grootste oplage van het koninkrijk heeft, en door The Guardian, The Independent en The Economist. Dit laatste, invloedrijke weekblad schrijft in 1992 dat ‘de monarchie een idee is die haar beste tijd heeft gehad’ en stelt voor de toekomst ervan door een referendum te laten bepalen. Het zijn niet zozeer de nieuwste romantische avonturen van de laatste Windsors die deze stellingname motiveren als wel het besef dat de monarchie eigenlijk tot niets meer dient in het institutionele spel van het koninkrijk. Maar het artikel eindigt toch voorzichtig met de stelling dat de afschaffing van de monarchie vermoedelijk meer problemen en rompslomp zou opleveren dan het behoud ervan. Kortom, de monarchie lijkt het minst slechte systeem te zijn, zelfs voor sommige republikeinen. Het lef van The Economist zorgt echter voor een schandaal.
De idee van een referendum wordt opnieuw naar voren geschoven na de echtscheiding van Charles en Diana in 1996. Dit wordt gedaan door de Labourdenktank Fabian Society, die een radicale hervorming van de monarchie aanprijst met onder andere de afschaffing van het God Save the Queen, het volkslied.
De republikeinse opwelling binnen New Labour alarmeert vooral het paleis. Terwijl volgens de peilingen Tony Blair veruit de winnaar was voor de conservatieve eerste minister John Major, rommelt binnen de Labourpartij de revolte tegen de Windsors. Ron Davies, de Secretary of State voor Wales, stelt de bekwaamheid van de prins van Wales om te regeren aan de kaak. Hij omschrijft hem onder andere als een ‘absolute, sadistische, overspelige en leugenachtige imbeciel’. Jack Straw, belast met Binnenlandse Zaken, vraagt openlijk een beperkte monarchie ‘naar Scandinavisch model’. Mo Mowlam, verantwoordelijk voor het Noord-Ierse dossier, herdenkt Thomas Paine, voor wie de monarchie slechts ‘een functie is die alleen door idioten en kinderen kan worden ingevuld’. Een gemeenteraadslid uit Berkshire maakt bezwaar tegen het voorvoegsel ‘koninklijk’ van de naam van zijn graafschap. Het graafschap waar het kasteel van Windsor staat. Dit is nooit gezien sinds de impopulariteit van koningin Victoria, die in de jaren 1870 gevangenzat in een eindeloos weduwschap. Maar wanneer ze in 1997 minister worden, hebben Davies, Straw en Mowlam trouw gezworen aan de kroon.
Bewust van het feit dat een hervormingsgezinde regering behoefte heeft aan de aanwezigheid van een vast punt, zoals Elizabeth II, om de publieke opinie gerust te stellen, heeft Tony Blair de revolte van ultra-Labour in de kiem gesmoord. De nieuwe eerste minister stelt vast dat de Britten aan de monarchie gehecht zijn, ondanks alle schandalen. Het lot van de Windsors zal moeten wachten.
Vandaag blijft er niet veel meer over van al die commotie. De Common Sense Club werd ontbonden. Hoewel dit discriminerend is en in strijd met de Europese Verklaring van de Rechten van de Mens, opgenomen in de Britse wet, geldt nog steeds het verbod voor elke katholiek om de troon te bestijgen. In 1999 wordt bij een referendum in Australië, waar de koningin het staatshoofd is, met grote meerderheid de stichting van een republiek verworpen, ondanks de wrok die gekoesterd wordt tegenover het vaderland. De vorstin is volledig neutraal gebleven tijdens de campagne en liet weten dat, indien de uitslag negatief was uitgevallen, zij dat jammer zou hebben gevonden maar het niet aan haar hart zou hebben laten komen. Wanneer het dagblad The Guardian in december 2000 een campagne begint ten voordele van een republiek, waarbij een nationaal referendum over de kwestie gevraagd wordt, blijft het initiatief zonder gevolg.
‘Het bestaan van de monarchie is fundamenteel antidemocratisch, is een factor van sociale verdeeldheid, van culturele onderdrukking en belet de ontwikkeling van moderne instituten die noodzakelijk zijn om te ontsnappen aan ons huidige feodale regeringssysteem.’ Stephen Haseler, de zelfverklaarde leider van de republikeinse beweging, is niet van zijn credo afgestapt. Maar hij preekt voor een lege kerk. Hoe verklaart men deze mislukking?
Eerst en vooral heeft de anti-Windsorlobby weinig invloed op de publieke opinie. De rekrutering is een elitezaak, beperkt tot een klein groepje Londense intellectuelen.
Daarnaast heeft de republiek, uitgeroepen van 1649 tot 1660 door Cromwell, een dictator, slechte herinneringen nagelaten in de geschiedenisboeken. De republikeinse beweging is eigenlijk alleen maar in de eerste helft van de negentiende eeuw actief geweest onder de Hanovers.
Ten derde, welk type president zou het koningshuis kunnen opvolgen? Deze vraag is een echte hersenkraker. Het is moeilijk een almachtige president met uitvoerende macht zoals in de Verenigde Staten of Frankrijk te overwegen. Het Italiaanse of Duitse systeem, waarbij een politicus door het parlement wordt verkozen, is onaanvaardbaar want hij moet de rol van scheidsrechter die boven de partijen staat, kunnen spelen. Het verkiezen van een neutraal persoon voor de hoogste functie, zoals in Ierland, valt moeilijk te organiseren in een groot land.
Natuurlijk is de toekomst van Buckingham Palace, een toeristische geldmachine, onder een republikeins regime verzekerd. De toeristen bezoeken een land voor de geschiedenis ervan en dat zal niet veranderen als de monarchie verdwijnt. Versailles heeft de Franse Revolutie ook overleefd. Nog een andere knoop is moeilijker door te hakken: wie wordt de eerste president van de nieuwe Britse republiek? Een zakenman, een gerenommeerde militair op rust en de voorzitter van het House of Commons vallen al uit de boot op basis van de verdenking van een belangenconflict. Het Britse volk wil als staatshoofd iemand die een wettelijke aanspraak op de functie kan maken die superieur is aan die van hen. Een hoogheid die presidenten in het niet doet verzinken. Daarom noemde een satirische krant de mogelijkheid van prinses Anne, herdoopt tot ‘Mrs.’ (burgervrouw) Ann Lawrence, meisjesnaam Windsor. Ondanks de grote populariteit van de betrokkene zijn er betere opties als men radicaal met het verleden wil breken.
Bovendien zou een verandering van regime ongelooflijk veel kosten meebrengen, gaande van het verwijderen van koninklijke symbolen uit het landschap, op briefpapier en van de openbare gebouwen tot het vervangen van de bankbiljetten. Een banaal maar niet onbelangrijk punt.
Ten slotte stelt Vernon Bogdanor, professor Recht in Oxford, dat op het vasteland de landen met een koningshuis beter af zijn dan de republieken. Volgens hem zijn Denemarken, Noorwegen en Zweden een stuk egalitairder dan Duitsland of Italië en staat Nederland verder op sociaal vlak dan Portugal. Het succes van Japan, met een ultratraditionele dynastie, toont aan dat economisch succes en een koningshuis hand in hand kunnen gaan. Als vertegenwoordiger van de natie zou een Britse president in de ogen van een buitenlander hetzelfde statuut hebben als de koningin van het Verenigd Koninkrijk. Maar het zou hem aan magie ontbreken. Hij zou niet die uitstraling hebben die over de grenzen zo tot de verbeelding spreekt. Door in de jaren tachtig en negentig afstand te hebben gedaan van dit vleugje mysterie, heeft een deel van de Windsorclan met vuur gespeeld. Het scheelde maar een haar of de monarchie had de opeenstapeling van schandalen niet overleefd.
‘Meestal zijn de grote vijanden van monarchieën de oorlogen of het verzet tegen elke institutionele verandering’, schrijft Vernon Bogdanor. Men zou eraan kunnen toevoegen dat volgens de publieke opinie de zaak van de constitutionele hervorming vandaag verdrongen wordt door de nieuwe uitdagingen: de opwarming van de aarde of het gevecht tegen de uitsluiting.
Wanneer men het woord ‘republiek’ uitspreekt, zeggen de Britten, zelfs zij die onverschillig staan tegenover de Windsors: ‘Waarom een systeem veranderen als het werkt?’ Het volk lijkt tevreden te zijn met de huidige overeenkomst monarchie-parlement. De onbekwaamheid van de kinderen van Hare Majesteit rechtvaardigt de afschaffing van een goed werkend systeem niet. Men moet het kind niet met het bad-water weggooien. En waardoor zou het dan wel vervangen worden? De monarchie wordt niet meer ter discussie gesteld, maar heeft ook niet meer interesse gewekt.
* * *
Maar welke macht heeft de koningin dan? Een journalist uit de negentiende eeuw, Walter Bagehot, heeft dit gedefinieerd in een grondbeginsel dat werd doorgegeven aan het nageslacht: ‘Waarschuwen, aanmoedigen en raad verschaffen.’ In zijn boek The English Constitution voegt hij er een duidelijke waarschuwing aan toe: ‘Als een verstandig en wijs vorst aan de macht is, wordt geen andere overwogen.’
In theorie is Elizabeth II, koningin van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, hoofd van het Gemenebest en de anglicaanse kerk, opperbevelhebber van het leger, eigenaar van de zwanen, walvissen en steuren, koninklijke eigendom sinds 1324, die de territoriale wateren van haar koninkrijk doorkruisen. Het staatshoofd belichaamt de natie zonder de teugels van de regering vast te houden en verzekert zo aan de democratie een ongeëvenaard evenwicht. Ook al bevatten haar befaamde boxes de geheime dossiers van de natie en beschikt zij over een ‘private raad’ die is samengesteld uit de hoogst geplaatste personen van het koninkrijk, dan nog speelt de vorstin alleen de rol van notaris die de beslissingen die anderen nemen, ondertekent. Door het ontbreken van een geschreven grondwet is er niets wat haar verbiedt te weigeren een wet te ondertekenen die gestemd werd in het House of Commons, kritiek te uiten op de regering, militaire bevelhebbers of zelfs de aartsbisschop van Canterbury te ontslaan. Maar ze doet het niet.
Dat was echter niet altijd zo. Toen William IV in 1834 de hervormingen van zijn eerste minister Lord Melbourne niet gunstig gezind was, ontsloeg hij hem ten voordele van de conservatieve hertog van Wellington. In 1839, tijdens de ‘crisis van de slaapkamer’, weigerde Victoria in te gaan op de vraag van haar torypremier Robert Peel om haar gezelschapsdames, die verbonden waren met de oppositie van de whigs, te ontslaan. Later heeft ze in brieven, gericht aan haar kinderen en kleinkinderen, haar felle, politieke geschillen met Gladstone aangehaald.
In de ogen van de huidige vorstin zou dit tegenstrijdig zijn met het gebruik dat gevestigd is sinds ‘de glorieuze revolutie’ van 1688 en de Bill of Rights, de wet op de rechten van de mens uit 1689, die de geboorte zag van de parlementaire democratie. Nu is de doodstraf afgeschaft. Maar indien deze weer zou worden ingevoerd en indien het parlement haar ophanging zou stemmen, dan zou de vorstin zonder meer haar eigen executie moeten ondertekenen. Ze zou deze paraferen met de formule: ‘De koningin wenst dit.’ Hetzelfde zou gel-den in het geval een republiek zou worden gesticht. ‘We zouden in alle rust en kalmte en op de tippen van onze tenen vertrekken’, heeft Elizabeth II al meermaals bij wijze van grap gezegd wanneer men in haar bijzijn over het spook van de republiek spreekt.
Hoe dan ook, ondanks de beperking van haar macht lijkt de koningin helemaal niet op een staatshoofd dat alleen maar een representatieve rol speelt en dient als versiering tijdens inhuldigingen. Voor de koningin zijn vier essentiële rollen in het leven van de natie weggelegd:
– Institutioneel. Eerst en vooral, krachtens wat overblijft van de koninklijke voorrechten, benoemt de koningin de eerste minister. Het kiessysteem maakt haar taak wel een stuk gemakkelijker. In een stemronde wordt voor een kandidaat gestemd en in het Lagerhuis moet een meerderheid gehaald worden. Bovendien beperkt de verkiezing in elke partij van een enkele leider die automatisch kandidaat is voor de functie van eerste minister, de keuze. Het is alleen in het geval er geen meerderheid behaald kan worden, dat zij haar benoemingsrecht mag gebruiken. Toen ze in 1974 geconfronteerd werd met een dergelijke situatie, heeft de koningin gekozen voor de Labourpoliticus Harold Wilson, die in haar ogen beter geschikt was dan de conservatieve Ted Heath om een ministerteam samen te stellen dat gesteund werd door de liberalen. Zelfs als de eerste minister gek wordt, moet zijn partij een vervanger aanwijzen en niet de koningin. In Londen zou een eerste minister die een ambtsmisdrijf pleegt binnen vierentwintig uren geëlimineerd worden zonder enig gevaar voor de essentiële instituten van het land.
Zij kan theoretisch ook de ontbinding van het parlement weigeren, maar dat is nog nooit gebeurd. In een land dat sinds Cromwell nooit een echt totalitair risico gekend heeft, is de kroon een tegengewicht voor de eerste minister. Wanneer we dit vergelijken met de zakenwereld, zou men kunnen stellen dat het staatshoofd een nietuitvoerende erfvoorzitter is, die bijvoorbeeld de stichtende familie vertegenwoordigt, terwijl de algemeen directeur – de eerste minister – het bedrijf ‘United Kingdom PLC’ leidt.
Aan de regeringsleider kan zij theoretisch ‘extra informatie’ vragen om hem haar terughoudendheid bij een bepaalde benoeming te laten weten, maar ze heeft nooit gebruikgemaakt van dit recht. Diep vanbinnen had ze geen zin om de verrader, Anthony Blunt, de sovjetspion die in 1964 ontmaskerd werd, conservator van de Royal Collec tion te laten zijn. Maar ze heeft zich geschikt naar de mening van haar eerste minister en de inlichtingendiensten door hem in dienst te houden. Dat is haar zuur opgebroken, want toen zijn identiteit in 1979 in de pers bekend raakte, heeft men de koningin aangevallen voor haar gebrek aan gezond verstand.
Laten we er nog aan toevoegen dat de koningin, om haar mening openlijk kenbaar te maken, altijd beroep kan doen op andere leden van de koninklijke familie, zoals de hertog van Edinburgh of prins Charles, die vaak openlijk het beleid van de regering hebben bekritiseerd. Geen enkele eerste minister ziet die aanwijzing over het hoofd.
– Symbool van de eenheid van de natie. Zij spreekt in naam van al haar onderdanen en staat boven hun politieke en religieuze overtuiging en hun regionale of etnische afkomst. Deze bewaker van het openbare erfgoed symboliseert het verbond tussen de verschillende volkeren van het koninkrijk. De koningin overstijgt de verschillende regionale componenten en staat garant voor eenheid, een essentiële rol nu het aantal autonomistische eisen toeneemt. Vooral in Schotland. Want vreemd genoeg dankt de constitutionele vorst in een monarchistisch systeem zijn wettelijkheid aan het volk. ‘Zij staat niet aan de top van een sociale piramide, maar aan de top van een obelisk, waarvan het piramidion op de top de koninklijke familie vertegenwoordigt’, legt Buckinghamoloog Robert Lacey uit.
–Banden met de Commonwealth, de grote overzeese familie waarvan zij aan het hoofd staat. Haar morele autoriteit aan het hoofd van de vereniging die de vroegere kolonies omvat, heeft haar in staat gesteld drie constitutionele crisissen te neutraliseren: Australië (1975), Grenada (1983) en Fiji (1987). Zij heeft in 1977 eveneens de Indiase eerste minister Indira Gandhi kunnen overhalen om de noodtoestand op te heffen. Twee jaar later vormde het Rhodesische dossier een bedreiging voor de eenheid van het Gemenebest. Lord Carrington herinnert zich de verschrikkelijke conferentie van Lusaka (Zambia), die volledig door dit dossier werd ingepalmd: ‘Zij heeft lang gepraat met alle heethoofden van de landen op de frontlinie, waardoor de gemoederen bedaard zijn en een conferentie kon worden georganiseerd die in december 1979 heeft geleid tot het akkoord van Lancaster House.’
De koningin kent alle staatshoofden van de Commonwealth en heel wat staatshoofden van andere landen persoonlijk. De opmerkingen die zij over hen maakt, kunnen van groot nut zijn voor een regeringsleider.
– Liefdadigheid. Deze rol, die zowel door de koningin als door de andere leden van de koninklijke familie op zich wordt genomen, wordt vaak onderschat door waarnemers in het buitenland. De monarchie steunt ongeveer drieduizend vijfhonderd liefdadigheidsorganisaties. Telkens is een lid van de koninklijke familie meter of peter van de organisatie. Van meer dan zeshonderd ervan staat de koningin persoonlijk in voor het meterschap. Van officieren op rust van de Royal Navy tot amateurschermers, verpleegsters, filatelisten of de vereniging voor zoölogie… De lijst van trusts, verenigingen en stichtingen laat een idealistische maar praktische en een traditionele maar radicale monarchie zien. Elk lid van de koninklijke familie heeft zo zijn persoonlijke voorkeuren. Godsdienst, bescherming van ouderen en kinderen, dieren, het leger en gezondheid zijn de sectoren die de koningin verkiest. Zij neemt op twee manieren deel aan liefdadigheidsacties: met het meterschap om de inzameling van fondsen te bevorderen en soms met persoonlijke giften die, zo verzekeren kwaadsprekers, nooit buitensporig zijn. De koninklijke kas heeft altijd een bijdrage geleverd aan de fondsen voor slachtofferhulp bij rampen.
De radicale prins bij uitstek, Charles, heeft drie interessegebieden: sociale zorg, architectuur en milieu. Door het oprichten van een fantastisch netwerk dat een twaalftal caritatieve instellingen omhelst, is hij verder gegaan dan zijn moeder. Zijn medeleven voor jongeren in moeilijkheden, voornamelijk immigranten, wordt aangetoond door de Prince's Trust, opgericht in 1976 nadat hij de Royal Navy had verlaten.
Hoewel ze minder sociaal voelend is dan haar oudste zoon, heeft Elizabeth II de kansarmen vaak een helpende hand geboden. Zij heeft the right touch, waarbij respect en medeleven hand in hand gaan. Zo vroeg ze aan dakloze jongeren tijdens de inhuldiging van een vluchthuis: ‘Is het niet te zwaar? Ik wens jullie veel geluk.’ Zij blijft zichzelf, elegant, zachte stem, gedistingeerde uitspraak, met af en toe die aarzeling die zo karakteristiek is voor de Britse gentry. Zij kan die heel aristocratische tact aan de dag leggen, waarmee men zijn medeleven met al het ongeluk van de wereld kenbaar maakt. In theorie weerhoudt niets een president of een first lady ervan hetzelfde te doen, maar de monarchie biedt de nationale solidariteit meer uitstraling, geschiedenis en continuïteit.
‘De democratie hangt niet alleen af van de politieke structuren, maar ook van de goede wil en de zin voor verantwoordelijkheid van elke burger.’ Met dit commentaar plaatst de koningin, heel handig, haar liefdadigheid in het hartje van het pact tussen de constitutionele monarchie en de natie. Net zoals dit het geval is in de kerk, is de liefdadigheid van het koningshuis een complement van de verzorgingsstaat. Het koningshuis doet dienst als tegengewicht voor de almacht van de staat, waarvoor de eerste minister symbool staat en die in de loop der eeuwen de koninklijke macht heeft opgeslorpt. Soms is het een moeilijke oefening. De Windsors moeten ervoor zorgen dat hun sociale handelingen binnen de strenge beperkingen vallen die door de politieke macht worden gesteld.
De uitvoerende en de wetgevende macht willen hun voorrechten als bewakers van de verzorgingsstaat volledig laten gelden. Bij het begin van Elizabeths bewind hadden de nationale gezondheidsdienst, de sociale zekerheid en de nationaliseringen inderdaad een machtige openbare sector gecreëerd die werd beschermd door een syndicale burcht. In een dergelijk dirigistisch milieu was het voor socioculturele verenigingen niet gemakkelijk om een plaatsje te veroveren. Maar de liberale verbetenheid van Thatcher en de staatscrisis zullen de monarchie opnieuw de middelen verschaffen voor haar liefdadige ambities. En de magie van de koningin zorgt voor mirakels wanneer fondsen moeten worden ingezameld tijdens dure gala's ten voordele van een liefdadigheidsorganisatie. Deze gala's worden georganiseerd na een film, een tentoonstelling of een opera. De traditie van het koningshuis om de rijken hun portefeuille te laten bovenhalen, is diepgeworteld in de koninklijke familie sinds het bewind van George III in de achttiende eeuw. Elizabeth II heeft deze traditie alleen maar voortgezet.