23 De brandende ziel in Harderwijk

O p zoek naar mysteries in Harderwijk, kunnen we niet ontsnappen aan de rijke maritieme historie van de stad. Het bekendste spookverhaal is dat van een schipper die op bloederige wijze door de duivel door een patrijspoort werd gesleurd; een griezelverhaal, dat ons nu niet direct aan onze groene Veluwe doet denken. Maar sommige zeemansverhalen hebben toch hun oorsprong in het uitgestrekte natuurgebied landinwaarts...

Harderwijk, tot op heden, door overlevering bekend – De havenplaats dankt zijn rijke historie als handelsstad voor een groot deel aan zijn Veluwse achterland. Voor de ambachtslieden en grondstoffen waar het natuurgebied rijk aan was, meerde menig kapitein graag aan. In de Harderwijkse haven werden naast vers voedsel ook hout, manden, touw en handwerk verhandeld. En bij die handel, zoals dat gaat, werden dikwijls nieuwtjes en verhalen uitgewisseld. Zo ook dit verhaal:

Als er zware noorderstorm op komst is, als de pannen van de daken waaien en de wind zo guur is dat water en wind één worden, dan wordt in Harderwijk de Barneman gezien. Hij gaat van de monding van de Hierdense beek tot aan de oostkant van de haven. Zelf zie je hem nooit, alleen het lichtje dat hij voor zich uit draagt; dat schommelt langzaam heen en weer...

De Barneman lijkt echt stof voor een zeemansverhaal, maar schijn bedriegt: dit is een verhaal dat hoort bij de Veluwe, zoals de uitgestrekte bossen.

Op de Veluwe werd de Barneman gezien in het Leuvenumse Veen (tussen Elspeet en Staverden), en in de buurt van Hoevelaken langs de beek de Laak. Hier staat hij bekend als de ‘Laakman’, omdat hij daar ’s nachts met een lichtje langs de beek de Laak dwaalt. Hij zou tot in de eeuwigheid verdoemd zijn omdat hij de grenspalen van zijn land verschoven heeft om er zelf beter van te worden. Zijn ziel brandt fel in de nacht. Als je dichtbij durft te komen, hoor je hem klagen:

Laak mannetje, laak,

Ik heb het land niet goed gemeten,

En mijn arme ziel vergeten:

Vuur brandt aan alle kant.

Ook bij Ede, bij Planken Wambuis (tegenwoordig een restaurant) wordt verre familie van de Harderwijkse Barneman waargenomen. Een oud verhaal vertelt ervan: in de barre winter van 1890 werkte H. uit Ede met een vriend aan de Rijksstraatweg voorbij het oude Planken Wambuis. Ze werkten ’s nachts, om halftwee, met een handwagen aan de planting. Voor hen reed een Harderwijkse visboer met zijn kar. Naar het zuiden toe was het hele terrein te overzien, tot aan de spoorlijn.

Op het spoor zagen ze toen plots een locomotief, met – zo leek het – maar één lantaarn. Dat vonden ze wel gek, maar door het gebolder van handwagen en viskar hoorden zij ook geen geluid. Ze liepen onverstoorbaar door tot bij de diepe smeltwatergeul, vlak vóór Rijersheide, waar de grote duiker is. Toen werd duidelijk dat het geen locomotief was, want los van het spoor kwam plotseling de grote ‘lamp’ vlakbij, in de bosjes, weer tevoorschijn! Hij bewoog zich snel naar de ingang van de duiker.

Snel liepen ze, net als de visboer, naar de andere kant van de straatweg, om het licht er weer uit te zien komen. Maar dat is nooit gebeurd; ze hebben in het duister niet in de duiker gekeken; dat durfden ze pas overdag. Maar toen was er niets bijzonders te zien.

Ongetwijfeld hebben zij toen ook een brandende ziel gezien. In die contreien heet hij ‘de brandende scheper van Wolfheze’: die moet eens grenspalen verzet hebben en dat met een heiligschennende eed hebben ontkend. Als een brandende dakschoof loopt hij nu al eeuwenlang langs die weg: van de kleine tumulus aan het spoor, langs de grens van Ede en Arnhem, naar het Papendal.

Er zijn nog een paar plaatsen op de Veluwe waar een brandende landmeter rondspookt. Bij Oud Reemst zag men soms een zekere ‘Blauwbroek’, die de grenspalen verzet zou hebben. Volgens een andere lezing was hij een herder die een schaapskooi in brand gestoken had.

Daarover vertelt het volgende verhaal:

Heelsum, 1953, door G. Roozenboom – Het volksgeloof in een brandende schaapherder dateert nog uit mijn jeugd. Mijn vader vertelde me dat een schaapherder in een boze bui een schaapskooi in brand had gestoken waarbij alle schapen in de kooi in de vlammen omkwamen. De man werd als verdachte gedaagd voor ’t gerecht en ontkende de daad pertinent. Hij zwoer bij hoog en laag dat hij dat niet gedaan had en zei: ‘Als ik het gedaan had dan wens ik na mijn dood voor altijd als een gloeiende dakschoof (brandende strobos) rond te zwerven.’ De man kwam vrij wegens gebrek aan bewijs en toen hij gestorven was werd op de heide tussen Heelsum en Wolfheze vaak een brandende strobos waargenomen die zich op circa vijf meter boven de heide voortbewoog. Dit verschijnsel was door velen gezien in mijn jeugdjaren en ’s avonds om de kachel verteld. De toenmalige dorpsschoolmeester beweerde dat dit verschijnsel bestond uit een zwerm glimwormen. Vandaag wordt er niet meer over gesproken.

Volgens een moderne lezing zou dit fenomeen, dat ongetwijfeld een natuurlijke verklaring heeft, worden opgepikt door ufologen. Iemand met de webnaam ‘Anunaki’, schreef in november 2007 op het forum van ufo-website Niburu dat hij had gekampeerd op de heide bij Vierhouten en daar ‘vreemde lichten’ had gezien. Ufo’s, geheime militaire proeven, of tóch brandende zielen? Wie zal het zeggen...