7

Brian Mahon was nu al een paar dagen aan het drinken. Het was nog geen veldslag, niet op geweld en uitspattingen uitgelopen zoals soms het geval was, maar hij hield het tempo er goed in. Emily wist dat er ruzie in de lucht hing. Ditmaal zou het over Nans kamer gaan.

Nan had besloten dat ze daar voortaan ’s avonds zou studeren. Ze zei dat het onmogelijk was om beneden te studeren, waar de radio aanstond en iedereen de hele tijd in en uit liep. Nasey had een eenvoudig bureautje voor haar getimmerd en Paul had gezorgd voor een aansluiting voor het straalkacheltje. Hier zou ze voortaan gaan zitten werken. Emily zuchtte. Ze wist dat Brian zich zou roeren zodra hij erachter kwam. Waarom hadden ze het hem niet gevraagd? Wie moest de elektriciteit betalen? Wie dacht Nan wel dat ze was?

Het antwoord op die vraag was deels dat Nan vond dat ze veel te goed was voor Brian Mahon en Maple Gardens. Haar moeder had haar dat door de jaren heen wel duidelijk gemaakt. Altijd wanneer Emily het gouden haar van haar dochter borstelde, had ze het meisje voorgehouden dat er een beter leven voor haar was weggelegd. Nan had daar nooit aan getwijfeld. Ze voelde er niets voor om zich aan te passen aan de gewoonten van een gezin dat getiranniseerd werd door een dronken vader.

Nan Mahon was niet bang voor haar vader. Met een zekerheid die haar moeder had helpen opbouwen, wist ze dat haar toekomst niet in het soort leven van haar vader lag. Zonder arrogant te zijn, wist ze dat haar schoonheid het middel was om te ontsnappen.

Emily hoopte dat het mogelijk zou zijn om Brian apart te nemen en hem zo te bepraten dat hij zou luisteren. Dat hij echt zou luisteren en het zou begrijpen. Ze zou tegen hem kunnen zeggen dat het leven zo kort was en dat het niets opleverde om Nan dwars te zitten. Laat haar op haar eigen kamer leren als ze dat wil. Wees aardig – doe er een beetje vriendelijk over, dan heb je tenminste kans dat ze na het studeren nog naar beneden komt en bij de anderen wil zitten.

Maar Brian luisterde de laatste dagen niet naar Emily. Als hij al ooit naar haar had geluisterd. Ze zuchtte terwijl ze de nieuwe zending Belleek-porselein openmaakte en de verpakking netjes in de grote afvalbak onder de toonbank deponeerde. Ze schikte de kleine potjes en bordjes op zo’n manier op een plank dat ze de aandacht zouden trekken en begon toen in haar keurige handschrift prijskaartjes te schrijven. Emily Mahon zuchtte opnieuw. Het was zo simpel om een hotelwinkel en zo moeilijk om een gezin te leiden. Men besefte niet hoe graag ze hier soms wilde blijven, in haar kleine wereldje tussen al die mooie spulletjes. Dat zou een stuk makkelijker zijn dan terug te gaan naar Maple Gardens. Natuurlijk had ze het goed aangevoeld. De ruzie barstte meteen los toen Emily Mahon binnenkwam.

‘Weet jij hier iets van?’ brulde Brian.

Emily had besloten de boel niet op de spits te drijven.

‘Nou, wat een aardige verwelkoming voor een werkende vrouw,’ zei ze en keek van het rood aangelopen gezicht van haar echtgenoot naar het rustige, onaangedane gelaat van Nan.

‘Ach, hou toch op met die flauwekul over werkende vrouwen. We weten allemaal dat het nergens voor nodig is dat jij uit werken gaat. Alleen omdat jij je dat in je kop hebt gezet. Als je gewoon thuisgebleven was en het huishouden deed, dan zaten we nu niet zo in de problemen.’

‘Wat voor problemen?’ vroeg Emily.

‘Wat voor problemen! Jij weet nog niet eens wat er in je eigen huis omgaat.’

‘Waarom begin je nu tegen Em?’ vroeg Nan. ‘Ze komt net binnen. Ze heeft haar jas nog niet eens uit of haar tas neergezet.’

Haar vader loerde op elke mogelijkheid. ‘Noem je moeder niet bij haar voornaam, brutaal nest.’

‘Dat doe ik helemaal niet.’ Dit was een makkie voor Nan. ‘Ik noem haar M, de afkorting van moeder, mama, mater.’

‘Je haalt die boel boven nu meteen weg en je komt gewoon beneden zitten. Hier hebben we verwarming. Je studeert gewoon hier als een normaal mens.’

‘Neem me niet kwalijk dat ik erover begin,’ zei Nan, ‘maar hoe moet een normaal mens studeren in een kamer waar de mensen lopen te ruziën en te schreeuwen.’

‘Nou moet je eens goed luisteren, brutale aap… nog één opmerking en je kan een klap krijgen.’

‘O, pap, niet slaan…’ Nasey was opgestaan. ‘Opzij jij…’

Nan verroerde zich niet. Ze week nog geen duimbreed van haar plek. Trots, jong en zelfverzekerd bleef ze daar staan in haar frisse groenwitte blouse en haar donkergroene rok. Ze had haar boeken onder de arm en had zonder meer model kunnen staan voor een fotoreportage over studentenmode.

‘Werk ik me daarvoor uit de naad? Om me te laten afbekken waar het hele gezin bij is? Sloof ik me uit voor een ongemanierde slet?’

‘Ik heb helemaal niets ongemanierds gezegd, paps, alleen dat ik boven ga studeren om een beetje rustig te kunnen werken. Om uiteindelijk mijn doctoraal te halen, zodat jij trotser dan ooit op me kunt zijn.’

De woorden zelf waren onschuldig, maar Brian Mahon kon de toon die zijn dochter aansloeg niet langer verdragen.

‘Verdwijn dan naar boven! Ik kan je voor de rest van de avond niet meer luchten of zien.’

Nan glimlachte. ‘Als je me nodig hebt, Em, roep me dan maar,’ zei ze en liep met verende tred de trap op.

De drie studenten die bij mevrouw Hegarty een kamer huurden keken uit naar de komst van Eve. Ze voelden zich onzeker en ongemakkelijk in een huis waar de zoon zo tragisch om het leven was gekomen. Nu werd er tenminste een poging ondernomen om de zaak weer in de richting van het normale te leiden.

Eve viel in de smaak. Klein, maar op een weerbarstige manier aantrekkelijk en van aanvang aan vastbesloten om geen flauwekul te tolereren. ‘Van nu af aan zorg ik voor jullie ontbijt. Mevrouw Hegarty staat erop dat jullie eten als dokwerkers, dus jullie krijgen elke dag spek, eieren en worstjes en op vrijdag roerei. Ik heb drie keer in de week om negen uur college, dus als jullie dan zo vriendelijk zouden willen zijn om mij op die dagen te helpen met de afwas, dan ren ik op de andere dagen als een hondje achter jullie aan met nog een kopje thee en nog een geroosterd boterhammetje met dik boter.’

Ze konden goed met haar overweg en deden meer dan gevraagd werd. Stoere jongens die thuis niet zouden weten waar de stofzuiger stond, tilden die op dinsdagen voor Eve uit de kast voordat ze de trein naar college namen. Ze veegden hun voeten keurig op de deurmat. Ze zeiden dat ze nooit meer zo’n ontvangst wilden meemaken als die keer toen ze per ongeluk wat modder mee naar binnen hadden genomen op het tapijt dat Eve zojuist had uitgeklopt. Ze hielden de badkamer veel schoner dan ze ooit hadden gedaan voordat Eve haar intrede deed. Kit Hegarty nam haar terzijde om te zeggen dat ze veel eerder een vrouwelijke student in huis had genomen als ze had geweten dat de aanwezigheid van een meisje zo’n uitwerking zou hebben op het gedrag van de jongens.

‘Dat had u toch wel kunnen doen. Meisjes zijn veel makkelijker.’

‘Geloof dat maar niet. Ze zijn altijd hun haar aan het wassen, ze zeuren over een druppeltje op de wc-bril, ze hangen was te drogen over de stoelen en worden altijd verliefd op de verkeerde…’ had Kit lachend gezegd.

‘Bent u niet bang dat een van die dingen ook met mij gebeurt?’ vroeg Eve. Ze konden nu zo goed met elkaar opschieten dat ze zonder problemen over elk onderwerp konden praten.

‘Geen schijn van kans. Jij valt nooit op de verkeerde, zo’n hardvochtig klein bijdehandje als je bent.’

‘U vond toch dat ik op u leek?’ Eve was onder het praten deeg aan het rollen. Zuster Imelda had haar al brood leren bakken toen ze zes was. Ze had geen idee van het recept, ze deed het automatisch.

‘Maar je bént ook zoals ik en ik viel ook niet voor de verkeerde. Er zat genoeg goeds in Joseph Hegarty. Alleen, op den duur bleek ik daar niet meer bij te horen.’ Ze klonk verbitterd en bedroefd.

‘Hebt u ooit geprobeerd om hem op te zoeken, gewoon, om over Frank te vertellen?’

‘Hij wilde niets van Frank weten. Niet toen hij leerde zwemmen, niet toen hij zijn eerste tandje wisselde en niet toen hij examen deed. Waarom zou ik hem dan nu wel iets laten weten?’

Eve kon een heleboel redenen bedenken, maar ze dacht niet dat het nu het juiste tijdstip was om erover te beginnen.

‘Als hij terug zou komen,’ vroeg Eve, ‘als Joe op een dag zou komen binnenwandelen…’

‘Gek, ik heb hem nooit Joe genoemd, altijd Joseph. Dat zegt ook beslist iets over hem of over mij. Als hij terug zou komen…? Het zou zijn alsof de meteropnemer langskwam. Ik ben al jaren geleden opgehouden met naar hem uit te kijken.’

‘En toch hebt u van hem gehouden? Of in ieder geval gedacht dat u dat deed?’

‘O, zeker heb ik van hem gehouden. Ik kan dat niet ontkennen omdat het niet wederzijds was en niet eeuwig duurde.’

‘Het raakt u niet erg, lijkt het.’

‘Je hebt me vroeger niet gekend. Laat me even nadenken. Als je me vroeger gekend had, zo rond de tijd dat jij één of twee was, dan had je niet gezegd dat het me niet raakt!’

‘Ik heb nog nooit van iemand gehouden,’ zei Eve plotseling. ‘Omdat je er altijd bang voor bent geweest.’

‘Nee hoor, de zusters zijn vrijer dan de meeste mensen denken. Ze hebben me geen angst voor mannen aangepraat.’

‘Nee, ik bedoelde bang om jezelf te laten gaan…’

‘Dat kan wel waar zijn. Ik voel de dingen erg sterk, zoals haat bijvoorbeeld. Ik haat die verrekte Westwards. Ik haat het om daar om geld te moeten vragen. Ik kan u niet vertellen hoeveel moeite het heeft gekost om daar die zondag heen te gaan. Maar ik ben ook heel loyaal, als iemand ook maar iets over moeder Francis of zuster Imelda zou durven zeggen, dan zou ik hem vermoorden.’

‘Je ziet er gevaarlijk genoeg uit met dat mes. Leg het alsjeblieft neer.’

‘O…’ Eve lachte toen ze merkte hoe ze stond te zwaaien met het mes waar ze een patroon mee in het deeg wilde kerven. ‘Dat had ik helemaal niet door. Nou ja, je kunt er niemand mee doodsteken. Het is zo bot als wat. Je komt niet eens door de boter. Een van die natuurkundestudenten moet het maar eens meenemen naar het laboratorium om het te laten slijpen.’

‘Ooit zul je van iemand houden,’ zei Kit Hegarty.

‘Ik kan me niet voorstellen van wie.’ Eve dacht na. ‘Om te beginnen moet-ie zowat een heilige zijn om mijn humeur te kunnen verdragen en bovendien heb ik niet veel mensen gezien bij wie de liefde goed heeft uitgepakt.’

‘Heb je al plannen voor zondag?’ vroeg dokter Foley aan zijn oudste zoon.

‘Wat haal ik me op de hals als ik die nog niet heb?’ lachte Jack.

‘Zeg alleen maar ja of nee. Als je het druk hebt, zal ik je niet lastig vallen.’

‘Maar dan loop ik misschien iets leuks mis.’

‘Daar gaat het in het leven om. Je moet risico’s durven nemen.’

‘Wat is het, pa ?’

‘Je hebt dus niets te doen.’

‘Kom op, vertel.’

‘Je kent Joe Kennedy? Hij heeft een drogisterij op het platteland. Hij wil me spreken. Ik geloof dat het niet goed met hem gaat. We kennen elkaar al heel lang. Hij vroeg of ik langs wilde komen.’

‘Waar woont hij ?’

‘In Knockglen.’

‘Dat is kilometers rijden. Hebben ze daar geen dokters?’

‘Jazeker, maar hij heeft meer behoefte aan een vriend dan aan een arts.’

‘En jij wilt dat ik meega?’

‘Ik wil graag dat jij rijdt, Jack. Ik ben een beetje uit mijn doen.’

‘Onmogelijk.’

‘Zo erg is het nou ook weer niet, maar ik heb weinig trek in een lange rit over natte, gladde wegen. Ik zou je heel dankbaar zijn.’

‘Goed,’ zei Jack. ‘Maar wat doe ik in de tijd dat jij met hem praat?’

‘Dat is een probleem. Ik kan niet beweren dat er veel te doen is daar, maar misschien kun je wat in de omgeving rondrijden of in de auto de zondagsbladen lezen.’

Ineens klaarde Jack op. ‘Ik weet het al. Ik ken een meisje dat daar woont. Ik bel haar even.’

‘Zo ken ik je weer. Nog maar een paar maanden op de universiteit en nu al een schatje in ieder stadje.’

‘Zo’n soort meisje is het niet. Ze is gewoon een leuke meid,’ verklaarde Jack. ‘Waar is het telefoonboek? Zoveel Hogans kunnen er niet in Knockglen wonen.’

Nan was heel opgewonden toen Benny vertelde dat Jack Foley haar had gebeld.

‘Heel wat meisjes zouden er alles voor over hebben om door hem opgebeld te worden, dat kan ik je wel vertellen. Wat trek je aan?’

‘Ik geloof niet dat hij voor iets speciaals langskomt. Ik bedoel, niet voor iets om je op te kleden. Ik trek er niks voor aan,’ zei Benny blozend.

‘Dat is een leuke verrassing voor hem als je de deur opendoet,’ zei Nan.

‘Je weet best wat ik bedoel.’

‘Toch denk ik dat je je mooi moet aankleden. Neem die leuke roze blouse en je zwarte rok. Het is gewoon een feest als een kerel als Jack Foley bij je langskomt. Als hij naar Maple Gardens kwam, zou ik zeker iets leuks aantrekken. Ik geef je een roze en een zwart lint om in je haar te doen. Dat zal je geweldig staan. Je hebt prachtig haar.’

‘Nan, dat staat niet geweldig op een regenachtige zondag in Knockglen. Daar staat helemaal niets geweldig. Het zou er heel overdreven uitzien.’

Nan keek haar peinzend aan. ‘Je kent die grote bruine zakken wel, waar ze suiker in verkopen. Waarom doe je die niet over je hoofd, dan knip je er twee gaatjes in voor je ogen. Dat staat misschien leuk.’

Annabel Hogan en Patsy waren van plan om koekjes te bakken en cake en appeltaart. Vooraf zouden ze broodjes met eiersalade serveren en een schaal sardientjes.

‘Overdrijven we niet een beetje?’ zei Benny.

‘Het is helemaal niet overdreven om je vriend een goed verzorgde lunch voor te zetten.’ Benny’s moeder voelde zich aangevallen door de suggestie dat dit niet de normale zondagse gang van zaken zou zijn.

Iedere dag staken ze de haard in de zitkamer aan om het vertrek voor de komende gelegenheid voor te verwarmen. Benny’s ouders zouden zich na de thee terugtrekken in de bijkeuken en de jongelui alleen laten.

‘Er is helemaal geen reden om ons alleen te laten,’ had Benny tevergeefs gezegd. ‘Hij komt alleen maar langs omdat hij niets anders te doen heeft,’ legde ze uit. Ze wilden er niet van horen, zo’n aardige jongeman die dagen van tevoren zo hoffelijk vroeg om langs te mogen komen. Daar kon je niet zomaar omheen. Er waren genoeg andere dingen die hij in Knockglen had kunnen doen.

Persoonlijk kon Benny maar weinig dingen bedenken. Etalages kijken kon je wel vergeten. De bioscoop was ’s middags niet open. Healy’s Hotel zou hem na een half uur de strot uitkomen en ze zag Jack Foley nog niet zo gauw een middag bij Mario doorbrengen, hoe onderhoudend Fonsie ook kon zijn. De Hogans waren zijn enig mogelijke vertier. Toch was het aardig dat hij aan haar had gedacht. Benny probeerde de roze en zwarte haarlinten uit. Het stond leuk. Op vrijdagavond deed ze ze al in, zodat ze thuis niet zouden denken dat het iets speciaals betekende.

Toen Sean haar meevroeg naar de bioscoop, zei ze nee, ze moest zaterdag thuisblijven om dingen in orde te maken, omdat er iemand uit Dublin overkwam.

‘Iemand uit Dublin!’ snoof Sean. ‘Mogen we haar naam weten?’

‘Het is een hij, niet een zij,’ zei Benny pinnig.

‘O pardon,’ zei Sean.

‘Dus kan ik niet met je mee, snap je,’ zei ze mat.

‘Natuurlijk.’ Sean wist wel hoe laat het was.

Om een reden die ze niet begreep, hoorde Benny zichzelf zeggen: ‘Het is gewoon een vriend, meer niet.’

Sean glimlachte koeltjes. ‘Natuurlijk is dat zo, Benny. Ik had niet anders van je verwacht. Maar het is aardig dat je het nog eens rechtstreeks tegen me zegt.’

Hij stond zelfingenomen te knikken. Alsof hij genereus was en haar toestond eigen vrienden te hebben totdat het zover was. Hij gaf haar een klopje op de schouder omdat ze had gezegd dat het alleen maar om vriendschap ging.

‘Ik hoop dat het een gezellig middagje wordt. Voor jullie allemaal,’ zei Sean Walsh en hij probeerde een sierlijke buiging te maken. Dat had hij van Errol Flynn of Montgomery Clift afgekeken en voor de juiste gelegenheid bewaard.

Jack Foley was de makkelijkste gast die de Hogans ooit over de vloer hadden gehad. Hij at alles wat hem werd voorgezet. Hij vond alles heerlijk. Hij dronk drie koppen thee. Hij bewonderde de theepot en vroeg of het Birmingham-zilver uit de jaren dertig was. Dat was het. Verbazingwekkend dat je dat weet, zeiden ze. Nee, zei Jack, zulk zilver hadden ze bij hem thuis ook. Hij vroeg zich alleen af of het precies hetzelfde was. Als ze het over de universiteit hadden, stootte hij Benny speels aan als een broer. Hij zei hoe geweldig hij het vond dat jongens en meisjes bij elkaar in de klas zaten. Hij had zich eerst zo onhandig gevoeld, omdat hij van een jongensschool kwam. Benny zag dat haar vader en moeder ernstig zaten te knikken en het met hem eens waren. Hij vertelde over zijn ouders en zijn broers en over Aengus, wiens bril op school altijd kapot werd getrapt.

Hij vertelde dat de disputen op zaterdag altijd geweldig waren. Je leerde er een hoop van en je kon er veel plezier hebben. Was Benny er wel eens geweest? Nee, nog nooit. Want ze moest op tijd in Knockglen terug zijn, zei ze met vlakke stem. O, wat jammer, vond hij, het hoorde echt bij het studentenleven. Misschien kon Benny een keer bij haar vriendin Nan logeren, die ging er soms wel heen. Allen knikten. Misschien. Een keer.

Hij reageerde tactvol op de vraag waarom zijn vader bij meneer Kennedy op bezoek was. Het kon van alles zijn, zei hij, de rugbyclub, zaken, nieuwe medicijnen of een reünie van hun oude school. Je wist het nooit met zijn vader. Die had zoveel hobby’s.

Bewonderend keek Benny hem aan. Hij wekte niet de indruk dat hij toneel speelde.

De enige andere persoon die Benny kende en die ook zo was, was Nan. In vele opzichten pasten ze perfect bij elkaar.

‘Het is hier heel gezellig. Denk je dat je me het dorp kan laten zien?’ vroeg hij aan Benny.

‘We wilden jullie net alleen laten om bij te praten,’ begon Benny’s moeder.

‘Ik heb zoveel gegeten. Ik denk dat ik er even uit moet.’

‘Dan doe ik andere schoenen aan.’ Benny droeg platte pumps, meer dansschoenen.

‘Pak je laarzen maar, Benny,’ riep hij haar achterna. ‘Na zoveel lekkers moeten we een stevige wandeling maken.’

Ze liepen kameraadschappelijk naast elkaar. Benny droeg haar winterjas, waar haar mooie paarse blouse goed bij kleurde. Ze had regenlaarzen aangedaan en ze voelde hoe de koude wind haar wangen kleurde. Maar dat maakte niet uit. Jack had de paarsgroene das van de rechtenfaculteit rond zijn nek gewonden.

Er waren meer mensen die op deze stralende winterdag een wandeling maakten. Het zou al gauw gaan schemeren.

‘Waar gaan we naartoe?’ vroeg hij toen ze voor het tuinhek van de Hogans stonden.

‘Laten we door het dorp naar de Westlands lopen. Dat zal na al die appeltaart wel nodig zijn.’

‘Die arme meneer Kennedy heeft niet lang meer te leven. Hij wilde er met mijn vader over praten. Kennelijk kan hij dat niet met de dorpsarts.’

‘Wat erg. Zo oud is hij nog niet,’ zei Benny. ‘Daar woont de dorpsarts, zoals jij hem noemt.’ Ze wees met haar vinger in de richting van het huis van dokter Johnson, waar kinderen met een hond speelden.

‘Ik wilde het niet tegen je ouders zeggen...’ zei Jack.

‘Ik zal het ook niet doen, wees maar niet bang,’ zei Benny.

Ze wisten allebei dat het nieuws dan als een lopend vuurtje zou rondgaan.

Benny wees dingen aan en gaf er commentaar bij. Bee Moore riep in de deuropening van Paccy Moore’s winkel dat Peggy Pine prachtige nieuwe rokken had ingekocht.

‘Echt iets voor jou, Benny,’ zei Bee en voegde daar, zonder enige beledigende opzet, aan toe dat ze zelfs een olifant zouden passen omdat ze van stretchstof waren gemaakt.

‘Leuk!’ grinnikte Jack.

‘Ach, ze bedoelt het niet kwaad,’ zei Benny.

Vanuit de cafetaria wierpen zowel Mario als Fonsie Benny kushandjes toe. Bij de ijzerwinkel van Dessie Burns vroegen ze zich af wie er had bedacht om ‘Nuttig cadeau’ op een zaag te zetten. Zonder iets te zeggen liepen ze snel voorbij de drogisterij van meneer Kennedy, die binnen met de vader van Jack zat te praten. Benny ging Jack voor naar de overkant van de straat om in de etalage van Hogan’s Herenmode een paar mooie pakken aan te wijzen.

Beleefd bewonderde Jack de winkel en vond hem ingetogen, maar stijlvol. Aan de buitenkant kon je niet zien hoe het binnen was. Benny vroeg zich af of dat gunstig zou zijn en besliste dat dat waarschijnlijk het geval was. De mensen op het platteland waren anders – ze wilden niet dat iedereen alles maar onmiddellijk kon zien.

Ze zei tegen Jack dat hij in de spiegeling van de etalageruit mevrouw Healy kon zien, die hen van de overkant nauwlettend in het oog hield. Jack kende het verhaal al over de korsetten van mevrouw Healy, die verbazingwekkende kwaliteiten schenen te bezitten. Er werd verteld dat mevrouw Healy een plomp mens was, maar niemand, behalve haar overleden echtgenoot, kon dat bewijzen. Iedere keer als ze in Dublin kwam, kocht ze nieuwe modellen die nog steviger waren en het gerucht ging dat ze zelfs een keer naar Londen was gegaan om korsetten te kopen. Maar dat was alleen maar een gerucht.

Pas toen mevrouw Healy het hotel weer was binnengegaan, vond Benny het veilig genoeg om verder te lopen. Ze liet Jack de schone toonbank in de slagerij van meneer Flood zien. Ze vertelde dat zijn zoon, Teddy Flood, er niet wilde werken, maar wat kon hij anders doen? Het was lastig om als zoon van een middenstander geboren te worden. Meneer Flood was de laatste tijd erg vreemd gaan doen.

Jack zei dat hij dat had kunnen weten zonder dat iemand het had verteld. Het deed niemand goed om zoveel dood om zich heen te hebben. Het moest mensen wel beïnvloeden als ze de hele dag maar dode stukken varken, koe en lam verhandelden. Bij meneer Flood in de winkel hingen altijd zielige beesten je aan te staren. Veel dood vlees eten kon ook niet goed zijn. Daar ging het niet om, vond Benny, het ergste was dat hij nu voortdurend tegen iemand in de boom sprak. Een heilige misschien, maar in ieder geval een non. Zijn familie maakte zich grote zorgen en het veroorzaakte veel hilariteit onder de klanten als hij ineens ophield met hakken en snijden om de verschijning in de boom te raadplegen.

Ze kwamen langs de kerk en bleven staan om het programma van de missieweken te bestuderen die binnenkort door de kerk gehouden zouden worden. Benny vertelde dat er tijdens de missieweken bijbels, rozenkransen en andere heilige dingetjes werden verkocht in houten kraampjes en dat de kerk dan goede zaken deed. Was dat in Dublin ook zo? Jack moest het antwoord schuldig blijven. Hij wist het niet. Hij was er natuurlijk wel eens geweest, maar Aidan en hij kwamen, net als iedereen, alleen maar voor de lezingen over seks. Dan was het meestal ontzettend druk, maar de missionarissen werden steeds sluwer. Ze deden elke dag alsof de grote zedenpreek over seks de volgende dag zou worden gehouden en zo kwamen er steeds massa’s mensen om hem maar niet te missen.

Benny zei dat mannen veel eerlijker waren dan vrouwen.

Meisjes voelden precies hetzelfde, alleen gaven ze het niet toe.

Ze liet hem het plein zien waar de bushalte was. Mikey reed net weg. ‘Hoe gaat het met Benny,’ riep hij.

‘Prima hoor,’ zei Benny met een brede glimlach.

Ze rustten even uit voor de poort van St. Mary en Benny wees allerlei dingen aan. De brede lanen, de korenvelden, het tuinhuis en het winderige pad dat door de moestuin naar het bergpad voerde, waar het huisje van Eve stond.

Ze kende alles en iedereen, zei hij, en aan alles wat ze zagen was een verhaal verbonden.

Dat deed haar plezier. Hij verveelde zich in ieder geval niet.

Geen van beiden merkte dat ze vanuit de snoepwinkel van Birdie Mac werden gadegeslagen door Sean Walsh. Op zondag schonk Birdie vaak een kopje thee en Sean Walsh was even langsgewipt. Hij had een starre blik in zijn ogen terwijl hij naar Benny en die arrogante jonge hond keek, met wie ze de eerste de beste dag al op stap was gegaan. De manier waarop die twee zich aan de kloosterpoort voor de ogen van het hele dorp uitsloofden, beviel hem absoluut niet.

Ze stonden bij het hek dat een goed uitzicht bood op het landgoed van de Westwards. Benny wees het kerkhof aan waar alle Westwards begraven lagen. Omdat veel van hen in de oorlog waren gesneuveld, stond er een klein gedenkteken, waar in november bloemenkransen werden neergelegd.

‘Is het niet gek om te bedenken dat ze in allerlei oorlogen gestorven zijn en dat ze bier woonden,’ zei Benny.

‘Dat was hun cultuur en traditie en zo,’ zei Jack.

‘Dat weet ik, maar terwijl anderen opkwamen voor hun volk en vaderland en hun koning of koningin... hadden zij het eigenlijk alleen maar over Knockglen.’

‘Niet afgeven op je dorp. Knok voor Knockglen,’ zei hij lachend.

‘Laat Fonsie van de cafetaria dat maar niet horen, want hij maakt er meteen een nummer-één-hit van. Opzij Bill Haley... zo is Fonsie...’

‘Hoe komt hij aan zijn naam?’

‘Alphonsus.’

‘Mijn god.’

‘Jazeker, dan kom jij er met je gewone alledaagse naam maar wat makkelijk vanaf, Jack Foley.’

‘En hoe zit het met jouw naam... van Benedicta?’

‘Nee, niet zo exotisch. Gewoon Mary Bernadette, vrees ik.’

‘Benny is leuk. Het past bij je.’

Het was donker toen ze terugliepen. In het klooster waren de lichten aan. Benny vertelde Jack over Eves leven daar en over haar prachtige kamer, waaruit je over het dorp kon uitkijken.

‘Ik heb je veilig thuisgebracht,’ zei ze toen ze hem voor de deur van de drogisterij afzette.

‘Kom je nog even mee naar binnen?’

‘Nee, misschien is hij wel van streek.’

‘Bedankt, Benny. Ik vond het een heel leuk bezoek.’

‘Ik vond het gezellig dat je er was. Ik vond het ook heel leuk.’

‘Kun je niet een keer ’s avonds in Dublin blijven?’ zei hij plotseling, ook voor zichzelf bijna als een verrassing.

‘Nee, niet ’s avonds. Ik ben Assepoester, weet je nog. Maar ik zie je toch nog wel een keer?’

‘Misschien in de middagpauze.’

‘Ja, zou dat niet geweldig zijn?’ zei ze en liep de donkere straat in.

‘Arme Joe,’ zei zijn vader na een lange stilte in de auto.

‘Heeft hij kanker?’

‘Ja, het zit overal. Ik denk dat hij nog een paar maanden te leven heeft.’

‘Wat heb je hem verteld?’

‘Hij wilde alleen maar dat ik luisterde.’

‘Is hier niemand die wil luisteren?’

‘Nee, volgens hem is er hier alleen een arrogante, slechtgehumeurde arts. Zijn vrouw, die denkt dat alles goed komt als je maar op Gods voorzienigheid en meer van dat soort nuttige autoriteiten vertrouwt, wil er niet met hem over praten. Maar genoeg hierover, hoe was het met je vriendin. Joe vertelde dat het een aardig meisje is, een boom van een meid noemde hij haar.’

‘Het is jammer dat hij geen betere manier kon vinden om mensen te beschrijven.’

‘Ik kan het niet geloven,’ zei Nan. Haar ogen stonden wijd open van verbazing. ‘Hij vroeg je mee uit. Ik bedoel, hij sprak de woorden “Ik wil dat je een keer een avond met me uitgaat” en jij zei nee.’

‘Nee, ik zei geen nee, en hij vroeg het niet op die manier.’

Nan keek naar Eve om steun. Gedrieën zaten ze te wachten tot de lector binnenkwam. Ze waren een eind van de grote groep studenten af gaan zitten om de zaak te bespreken.

‘Heeft-ie je nou gevraagd of niet?’ vroeg Eve.

‘Hij vroeg het zoals hij het aan een vriend zou vragen. Gewoon. Het was geen afspraakje.’

‘Dat is het zeker niet als je nee zegt,’ zei Eve droog.

‘Hou er nou maar over op.’ Benny keek van de een naar de ander. ‘Ik beloof dat ik mee zal gaan als hij me mee uitvraagt. Zijn jullie nu tevreden?’

‘Waar slaap je dan in Dublin?’ vroeg Eve.

‘Ik zou toch wel bij jou kunnen logeren, Nan?’

‘Eh, natuurlijk.’ Het antwoord kwam een halve seconde te laat.

Benny keek naar Eve. ‘Als dat problemen geeft, kan ik toch altijd nog bij jou overnachten, Eve, in Dunlaoghaire.’

‘Tuurlijk.’ Dit antwoord kwam er wat vlotter uit, maar haar ouders zouden haar nooit laten slapen in een huis vol jongens bij een vrouw die ze niet eens kenden, ook al woonde Eve daar. Benny kreeg iets berustends over zich. Het zou er toch nooit van komen. Waar waren die plannen dan goed voor?

In de vrouwenleeszaal hing tussen de wirwar van mededelingen een opgevouwen briefje. ‘Benny Hogan, eerstejaars kunstgeschie denis.’ Ze vouwde het voorzichtig open. Het moest van die bleke student uit het klooster zijn die een college had gemist en aan wie ze haar aantekeningen had beloofd. Benny had eraan gedacht om carbonpapier mee te nemen. Hij kon de kopie houden. Zijn naam wist ze niet. Het was een zorgelijke jongen, bepaald niet sterk. Zijn gezicht leek nog witter door de zwarte kleren die hij droeg. Ze kreeg een vreemd gevoel toen ze zag dat het briefje van Jack Foley was. Het was als de schok die je krijgt als je iets vastpakt dat te warm of te koud is.

Lieve Benny,

Je zei dat je ’s avonds moeilijk een afspraak kunt maken. Wat denk je er daarom van om in de Dolfijn te gaan lunchen. Ik ben er nog nooit geweest, maar heb er veel over gehoord. Is volgende week donderdag goed? Ik kan me herinneren dat je zei dat je donderdags weinig te doen hebt. Misschien zie ik je voor die tijd nog, maar als je niet kunt of wilt komen, wil je dan een briefje bij de portier achterlaten? Ik hoop niets van je te horen, want dat betekent dat ik je donderdag om drie uur in de Dolfijn zie.

Nog bedankt voor de heerlijke middag in Knockglen.

Liefs, Jack

Liefs Jack, liefs Jack. Ze herhaalde het steeds weer in zichzelf. Ze sloot haar ogen en zei het nog een keer. Het was mogelijk, toch? Het was mogelijk dat hij haar aardig vond. Hij hoefde haar niet uit te vragen of haar eraan te herinneren dat ze op donderdag een vrije middag had. Hij hoefde niet aardig te zijn en met haar te gaan lunchen. Hij had ook een kaartje kunnen sturen als hij goedgemanierd wilde overkomen, zoals haar vader dat zou noemen. Jack Foley hoefde haar niet mee te vragen naar een duur hotel waar hooggeplaatste figuren uit het hele land naar toe gingen. Hij moest het gedaan hebben omdat hij graag bij haar wilde zijn en omdat hij haar aardig vond.

Ze durfde het niet te geloven.

Benny hoorde de aanstekelijke lach van Nan in de gang. Haastig stopte ze het briefje diep in haar schoudertas. Het was misschien een beetje min, in aanmerking genomen hoe enthousiast Nan en Eve altijd tegenover haar waren, maar ze kon niet hebben dat ze haar steeds van advies wilden dienen over wat ze moest aantrekken en wat ze moest zeggen. En het ergste van alles... ze kon er niet tegen dat ze zouden denken dat Jack Foley misschien een oogje op haar had, terwijl ze wanhopig hoopte dat het wèl zo was.