3
Emily Mahon stond voor het gasfornuis en bakte de tien lapjes spek die ze iedere ochtend, behalve op vrijdag, op tafel zette. Haar witte blouse hing keurig in de hoek van de keuken. Ze droeg een plastic schort bij het bereiden van het ontbijt, om te voorkomen dat haar kleren onder de spetters kwamen voordat ze naar haar werk ging.
Ze wist dat Brian deze ochtend een slecht humeur had. Hij had nog geen mond opengedaan. Emily keek zuchtend rond in die rommelige keuken. Hun huis was zeker het slechtst onderhouden huis in Maple Gardens. Altijd hetzelfde: wie op het deksel zit, kan niet uit de pot snoepen. Het was dus logisch dat de vrouw van de aannemer de enige in de straat was die geen fatsoenlijke keuken had om in te werken. Ze zag hoe andere huizen werden opgeknapt. Keukens werden betegeld, zodat je ze alleen maar hoefde af te nemen, hup, met een doekje langs de muren en met een mop over de vloer. Ze hadden keukenblokken, lang en recht als een toonbank, in plaats van het allegaartje aan kasten en tafels waarmee Emily het al vijfentwintig jaar moest doen. Hem proberen over te halen had geen zin. ‘Behalve wij ziet toch niemand het,’ was altijd het antwoord.
Er kwam maar weinig bezoek op Maple Gardens 23. Brians bedrijf was het centrum van zijn sociale activiteiten, zo ging dat. De jongens, Paul en Nasey, waren als kind nooit met vriendjes thuisgekomen en nu werkten zij in het bedrijf van hun vader. Daar werden ze soms door vrienden opgehaald of meegetroond naar de kroeg om een pilsje te drinken.
Nan was de jongste van het gezin, achttien jaar en op het punt om naar de universiteit te gaan. Ook Nan was niet iemand die vrienden over de vloer haalde.
Emily wist dat haar beeldschone dochter op school vrienden genoeg had. Ze zag haar vaak met andere meisjes over straat lopen als de school uit was. Ze kwam bij vriendinnen thuis, werd overal uitgenodigd, maar geen van haar klasgenoten had in Maple Gardens ooit een voet over de drempel gezet.
Niet alleen in Emily’s ogen was Nan beeldschoon. Dat vond iedereen. Toen ze nog klein was, bleven de mensen op straat staan en vroegen zich af waarom dit kleine meisje met haar blonde, bijna witte krullen nooit was gevraagd om mee te doen aan een zeepreclame als die van ‘zacht als een kinderhuidje’. In feite droomde Emily ervan dat er op een dag in een park of op straat een fotograaf voorbij zou komen die het perfecte gezichtje en de perzikzachte huid van haar kind zou opmerken, waarna hij aan de deur op zijn knieën zou liggen om haar een gouden toekomst te mogen geven.
Als er iets was wat Emily Mahon haar kleine meisje gunde, dan was het wel een gouden toekomst.
Emily wenste Nan alles toe wat ze zelf nooit had gehad. Ze wilde niet dat haar dochter met een dronkaard zou trouwen, zoals zij had gedaan. Ze wilde niet dat ze een geïsoleerd leven zou leiden in een eenzaam huis, met als enige verzetje een baantje buiten de deur. Emily had een heleboel tijdschriften gelezen en ze wist dat een meisje met het uiterlijk van Nan heel wel de top zou kunnen bereiken. In de bladen zag je oogverblindend knappe vrouwen van rijke zakenlieden. Aantrekkelijke meisjes werden tijdens de paardenkoersen gefotografeerd, arm in arm met bekende figuren uit voorname families. Je kon duidelijk zien dat niet al die mensen uit de hoogste kringen kwamen, die vrouwen waren meestal lelijk en grof gebouwd. Zo’n leven van rijkdom zou misschien ook voor Nan zijn weggelegd en Emily wilde alles in het werk stellen om te zorgen dat ze het kreeg.
Het was niet moeilijk geweest om Brian zover te krijgen dat hij het collegegeld betaalde. In zijn nuchtere momenten was hij buitengewoon trots op zijn beeldschone dochter. Niets was goed genoeg voor haar. Maar dat was alleen als hij nuchter was.
De afgelopen zomer zei Nan op een dag: ‘Hij breekt een keer je kaak en dan is het te laat.’
‘Ik weet niet waar je het over hebt.’
‘Gisteravond toen ik uit was en de jongens er ook niet waren, heeft hij je geslagen. Dat weet ik zeker.’
‘Daar weet je helemaal niets van.’
‘Je gezicht, Em. Wat is je verhaal vandaag?’
‘De waarheid. Dat ik vannacht ben opgestaan en tegen een kast ben opgebotst.’
‘Blijft dit dan altijd zo doorgaan? Zal hij er dan zijn hele leven zo vanaf komen?’
‘Je weet hoeveel spijt hij achteraf heeft, Nan. Je weet hoe graag hij het altijd weer wil goedmaken nadat hij zich weer eens… heeft laten gaan.’
‘Zulke dingen zijn niet goed te maken,’ zei Nan.
En vandaag begon voor haar het studentenleven, voor die lieve meid naar wie Emily nog steeds met bewondering keek. Brian was een knappe vent geweest voordat zijn gezicht door de drank pafferig was geworden en ook zij was leuk: hoge jukbeenderen en diepliggende ogen. Hun dochter scheen van beide alleen het beste te hebben gekregen. Nans gezicht vertoonde geen spoor van de grofheid die de trekken van haar vader kenmerkte, noch had ze iets meegekregen van de vale teint en de nogal verontschuldigende uitdrukking van haar moeder.
Emily Mahon stond in de keuken en hoopte dat Nan vanochtend vriendelijk tegen haar vader zou zijn. Brian was gisteravond weer dronken geweest, dat wel, maar hij was niet als een beest tekeergegaan.
Emily draaide het spek vakkundig om. Er waren drie lapjes voor Paul, drie voor Nasey en vier voor Brian. Nan en zijzelf hielden niet van een zwaar ontbijt. Alleen een kopje thee en een geroosterde boterham. Emily liet de afwasteil vollopen met een heet sopje. Daarin zou ze na het eten hun borden opstapelen. Gewoonlijk ging iedereen op dezelfde tijd het huis uit. Ze had graag de tafel aan kant voor ze de deur achter zich dichtdeed, zodat het netjes was als ze ’s avonds weer thuiskwamen. Op die manier kon niemand het Emily al te zeer kwalijk nemen dat ze buitenshuis werkte. Ze had er hard voor moeten vechten.
Nan had altijd aan haar kant gestaan in die lange strijd met Brian.
Stomverwonderd had ze mee aangehoord dat haar vader zei: ‘Mijn vrouw werkt niet. Ik wil op tijd mijn warme prak en een schoon overhemd…’ Haar moeder antwoordde dat ze daar zeker voor zou blijven zorgen, maar dat de dagen alleen thuis lang en eenzaam waren, dat ze mensen wilde ontmoeten en zelf geld verdienen, hoe weinig dat ook zou zijn.
De jongens, Paul en Nasey, waren niet in het onderwerp geinteresseerd, maar speelden het spel mee en sloten zich aan bij hun vaders behoefte aan een verzekerde huishouding en lekker eten.
Nan was toen twaalf en zij had de doorslag gegeven.
‘Ik begrijp niet waar jullie het over hebben,’ had ze opeens gezegd. ‘Niemand van jullie is ooit voor zessen thuis, niet in de winter en niet in de zomer, dus het eten is op tijd klaar. En als Em meer geld wil en toch ook nog voor jullie wil wassen en schoonmaken, dan begrijp ik niet waar jullie je zo druk over maken.’
Dat begrepen de anderen eigenlijk ook niet.
Sindsdien werkte Emily in een hotelwinkel en had ze haar eigen wereldje vol leuke spullen: glaswerk en shawls en eersteklas souvenirs voor toeristen. Eerst wilde het hotel niet iemand in dienst nemen die een jong kind had. Ze zou voortdurend vrij moeten nemen, zeiden ze. Maar Emily had ze recht in de ogen gekeken en gezegd dat Nan geen probleem zou zijn. En dat klopte. Brian was de enige die haar ooit op haar werk lastig viel door te bellen of langs te komen met idiote vragen over zaken die allang waren besproken en geregeld, maar die hij door het vele drinken weer was vergeten.
Ze riep iedereen, zoals ze elke ochtend deed. ‘Het ontbijt is klaar.’
Ze kwamen de trap af, haar twee grote zoons, donker als hun vader en even stevig gebouwd, alsof ze door een speelgoedfabriek in elkaar waren gezet als een jongere versie van hun vader. Daarna kwam Brian naar beneden. Hij had zich gesneden bij het scheren en depte het bloed op zijn kin. Hij keek zijn vrouw chagrijnig aan.
‘Moet je dat rotschort nou per se in huis aan? Is het al niet erg genoeg dat je als sloof in andermans zaak werkt? Moet je er ook thuis als een sloof uitzien?’
‘Dat doe ik om mijn blouse niet vuil te maken,’ zei Emily vergoelijkend.
Je kleren slingeren overal rond. Het is hier geen uitdragerij,’ gromde hij.
Op dat moment kwam Nan binnen. Haar blonde haar zag eruit alsof ze zojuist van de kapper kwam en niet alsof ze het zelf had gewassen aan de wastafel in haar eigen kamer. Brian Mahon kon dan hebben beknibbeld op de voorzieningen in de rest van het huis, de kamer van zijn dochter was helemaal in orde. Hij had een wastafel aangebracht en een grote ingebouwde klerenkast met zelfs een schoenenrek erin. Kosten noch moeite waren gespaard voor Nans kamer. Elk onderdeel was een verontschuldiging voor een dronken uitspatting. Ze droeg een leuk blauw rokje en haar nieuwe marineblauwe jasje met daaronder een wit kanten bloesje, met marineblauw afgewerkt. Ze zag eruit als een fotomodel.
‘Natuurlijk, neem het Em vooral kwalijk dat ze haar blouse daar ophangt. Als hier zeven overhemden van jou liggen en tweemaal zeven van de jongens, dat zijn eenentwintig overhemden die gestreken moeten worden, dan hoor je geen woord over een uitdragerij, of wel?’
Haar vader bekeek haar met openlijke bewondering. ‘Jij zal een hoop bekijks hebben als je de universiteit binnenwandelt,’ zei hij.
Nan leek niet blij te zijn met dit compliment. Emily kreeg zelfs de indruk dat het haar ergerde.
‘Ja, alles goed en wel, maar over het zakgeld hebben we het nog niet gehad.’
Emily vroeg zich af waarom Nan daar juist nu over begon. Als ze haar vader iets op het goede moment vroeg, kreeg ze altijd haar zin.
‘In dit huis heeft nooit iemand gebrek aan zakgeld gehad.’ Zijn gezicht liep al rood aan van woede.
‘Tot nu toe dan. Paul en Nasey zijn voor jou gaan werken, dus die hebben van het begin af aan loon gekregen.’
‘Een soort loon,’ zei Paul.
‘Meer dan enig ander menselijk wezen voor een lummel als jij over zou hebben,’ kaatste zijn vader terug.
Nan ging door: ‘Ik wil het liever meteen goed geregeld hebben in plaats van er elke week om te moeten vragen.’
‘Wat is daar verkeerd aan?’ wilde hij weten. ‘Het is vernederend,’ zei ze kortaf.
Dat was precies wat Emily elke week had gevoeld als ze om haar huishoudgeld had moeten vragen. Nu kon ze haar geldzaken zelf regelen. ‘Hoeveel wil je?’ vroeg hij boos.
‘Ik weet het niet. Het is niet dat ik ergens recht op heb. De komende drie of vier jaar zal ik van jou afhankelijk zijn. Wat stel jij voor?’
Hij stond even met zijn mond vol tanden. ‘We zien wel.’
‘Ik had liever dat we het nu regelen. Dan weet ik tenminste waar ik aan toe ben. Dan weet ik wat ik kan kopen en hoe lang ik moet sparen voor iets…’ voor een nieuwe jurk of wat dan ook.’
‘Ik heb pas nog dat jasje voor je gekocht! Een rib uit m’n lijf – volgens mij een doodgewoon ding, maar net zo duur als een bontmantel.’
‘Het is heel mooi afgewerkt, vandaar. Gaat jaren mee.’
‘Laten we het hopen,’ mopperde hij.
‘Om discussies als deze dus voortaan te voorkomen, zou ik…’ Emily hield haar adem in.
‘Een pond per week…’
‘Voor reiskosten en eten tussen de middag is dat genoeg, ja…’ Ze keek hem afwachtend aan.
‘En wat is er verder nog.’
‘Eh, om maar wat te noemen: bioscoop, kranten, boeken, kopjes koffie, uit dansen gaan.’
‘Nog eens twee pond?’ Hij leek niet erg op zijn gemak.
‘Oh, dat is erg gul, dank je. Dat is geweldig.’
‘En hoe zit het dan met kleren…?’Hij gaf een knikje in de richting van het jasje dat hem een fortuin had gekost.
‘Van deze toelage kan ik me net kousen veroorloven.’
‘Ik wil dat je net zo goed gekleed gaat als de dochter van ieder ander.’ Nan zweeg.
‘Hoeveel zou dat kosten?’ Hij leek nu net een kind.
Nan keek hem nadenkend aan, alsof ze wist dat hij nu in haar macht was.
‘Sommige vaders geven hun dochters elke maand kleedgeld. Zoiets als… ik weet niet… twintig… maar ik weet niet of…’
‘Jij krijgt dertig pond in de maand. Hier in huis hoeven we niet op het geld te kijken.’ Hij brulde het bijna.
Emily Mahon zag dat Nan begon te glimlachen.
‘Hartstikke bedankt, paps, dat je zo gul bent,’ zei ze.
‘Natuurlijk,’ zei hij bars, ‘ik zou niet willen dat je zou zeggen dat ik op mijn geld zit.’
‘Dat heb ik nog nooit gezegd, nooit,’ antwoordde ze.
‘Nou, al die heisa anders… over dat ik je te kort zou doen.’
‘Daar heb je gelijk in, paps, je zou me nooit te kort doen, maar ik wil liever niet van jouw stemmingen afhankelijk zijn.’
Emily hield haar adem in.
‘Wat bedoel je daarmee?’ Hij zat meteen op de kast.
‘Je weet precies wat ik bedoel. Je bent niet altijd dezelfde.’
‘Jij hebt niet het recht om mij de les te lezen.’
‘Dat weet ik. Ik leg alleen maar uit dat ik deze kwestie goed geregeld wil hebben, zodat ik je niet hoef lastig te vallen als je, eh… als je een borreltje op hebt.’
Het was een ogenblik stil. Zelfs de jongens waren nieuwsgierig wat er nu zou gebeuren. De manier waarop zij gewoonlijk met hun vader omgingen, was zich nergens mee te bemoeien, uit angst dat hij ze te grazen nam. Maar Nan had het goede moment gekozen.
Emily verbrak de stilte.
‘Zo, dat is een heel mooie toelage. Ik denk niet dat er veel meisjes zijn die met eenzelfde bedrag kunnen beginnen.’
‘Dat is zeker.’ Nan was niet in het minst uit haar evenwicht gebracht door de spanning die er hing. ‘Ik meen het, paps. Als je me echt zoveel wilt geven, is het misschien het gemakkelijkst om dat per maand te doen.’
‘Nou goed,’ zei hij.
‘Dus ik krijg vandaag tweeënveertig pond van jou en laat me een maand niet meer zien?’
Paul en Nasey keken elkaar met grote ogen aan.
‘Tweeënveertig pond?’ zei haar vader verbijsterd.
‘Je zei toch drie pond per week en dertig voor kleren.’ Ze leek zich te verontschuldigen. ‘Het is veel, dat weet ik.’
‘Afspraak is afspraak.’ Hij tastte in zijn achterzak en pakte een stapeltje bankbiljetten dat hij begon af te tellen.
Emily hoopte met hart en ziel dat haar dochter voldoende dankbaarheid zou tonen en bad dat ze het niet als vanzelfsprekend zou opvatten. Maar zoals gewoonlijk leek Nan het beter te weten dan anderen.
‘Ik ga je niet op mijn knieën bedanken, paps, want dat zouden maar woorden zijn. Ik zal proberen om ervoor te zorgen dat je trots op me kunt zijn, dat je je gelukkig prijst dat je al dat geld hebt uitgegeven om je dochter te kunnen laten studeren.’
Brian Mahons ogen werden vochtig. Hij moest slikken en kon even niets uitbrengen. ‘Dat is dan dat. En zou deze kerel dan nu een kop thee kunnen krijgen?’
In een groot rijtjeshuis in Dunlaoghaire maakte een ander gezin zich op voor het begin van een nieuw studiejaar. Dunlaoghaire, bijna een stadje op zichzelf, lag een paar kilometer van het centrum van Dublin af. In de grote haven kwamen schepen uit Holyhead aan, met post en met dagjesmensen. De uitgaande schepen zaten vol emigranten die hun geluk in Londen wilden beproeven.
Het was een mooie plaats om in te wonen, al sinds de tijd dat de naam nog Kingstown luidde. Tropische palmen langs de kust zorgden voor een exotischer uiterlijk dan de werkelijkheid inhield. De robuuste Victoriaanse huizen riepen herinneringen op aan de tijd dat het nog een plaats van betekenis was. Het was er gezond toeven. De twee lange pieren strekten zich als armen in zee uit en boden een vaste wandelroute voor iedereen die op zoek was naar frisse lucht of de benen wilde strekken.
Er hing een merkwaardige sfeer van saai fatsoen en vakantieplezier. Elk jaar werd er een grote, lawaaierige kermis met spooktreinen en stoeltjesvliegtuigen gehouden, maar toch liepen de huisvrouwen gewoon rond met hun boodschappentassen en zaten ze na het winkelen zoals altijd koffie te drinken en te kletsen in de Marinestraat.
Kit Hegarty liep met gezwinde pas over het landweggetje achter haar grote huis. Ze had het druk. De eerste dag was altijd belangrijk. Die zette de toon voor de rest van het jaar. Ze was van plan ze allemaal een goed ontbijt voor te zetten en ze duidelijk te maken dat ze op tijd aan tafel moesten verschijnen.
Al zeven jaar verhuurde ze kamers aan studenten en was ze een van de favoriete hospita’s. In de regel stond de universiteit niet toe dat studenten zo ver van de stad en van de universiteit woonden, maar mevrouw Hegarty kon vol vuur uitleggen hoe dicht haar huis bij het station lag, hoe kort het treinritje naar de stad duurde en hoe heilzaam de frisse zeewind was.
Ze had niet lang hoeven praten. De autoriteiten beseften al gauw dat deze vastberaden vrouw beter dan enig ander voor de studenten kon zorgen. Ze had haar grote eetkamer in een studeerruimte veranderd. Iedere jongen had er zijn eigen plaats aan de grote, met vilt overtrokken tafel. De boeken konden er gewoon blijven liggen. In Kits huis werd ook na het eten nog gestudeerd, meestal tenminste. Ook haar enige zoon Frank maakte zijn huiswerk hier. Het gaf hem een volwassen gevoel om met echte studenten aan één tafel te zitten. Technische en landbouwkundige studenten, rechten- en medicijnenstudenten zaten aan de tafel van Hegarty te studeren toen de jonge Frank nog over zijn eindexamen gebogen zat.
Vandaag zou hij zich als volwaardig student bij hen aansluiten.
Kit was zeer ingenomen met de gedachte dat ze een zoon had grootgebracht die ingenieur zou worden. En dat helemaal in haar eentje. Joseph Hegarty was al lang geleden vertrokken. Zijn leven in Engeland interesseerde haar niet meer. Een tijd lang had hij geld gestuurd en geschreven dat hij terug zou komen. Daarna volgden de uitvluchten en steeds minder geld, en ten slotte niets meer.
Ze had haar best gedaan om Frank op te voeden zonder gevoelens van bitterheid tegenover zijn vader. Ze had zelfs een foto van Joseph Hegarty in de jongenskamer neergezet om hem niet te laten denken dat de herinnering aan zijn vader een verboden onderwerp was. Ze was aangedaan toen ze op een dag merkte dat de foto niet langer op de klerenkast, de ereplaats, prijkte, maar verhuisd was naar een plank waar hij nauwelijks opviel en waar hij vervolgens omviel en bleef liggen tot hij onderin een la belandde.
De lange, slungelige Frank Hegarty had geen mythische vaderfiguur meer nodig.
Kit vroeg zich af hoe Joseph, als hij gebleven was, tegenover de motor van Frank zou hebben gestaan. Het was een zwarte BSA 250cc – zijn lust en zijn leven.
Waarschijnlijk had hij zich er niet mee bemoeid. Hij was nooit iemand geweest die de nare dingen onder ogen wilde zien. En die motor van Frank was een naar ding. En gevaarlijk. Het was de enige donkere wolk in haar leven, op deze ochtend waarop haar zoon naar de universiteit zou gaan.
Tevergeefs had ze hem gesmeekt met de trein te gaan. Ze woonden maar een paar minuten van het station, er reden treinen genoeg. Zij zou zijn abonnement wel betalen. Hij kon dan net zo vaak de trein nemen als hij maar wilde. Maar hij liet zich niet ompraten.
Hij was naar Peterborough gegaan en had lange dagen gemaakt in een conservenfabriek om zijn motor te kunnen betalen. Waarom wilde zij hem zijn liefste bezit afnemen? Het was niet eerlijk dat zij hem ervan af wilde houden, alleen maar omdat zij niet wist hoe ze motor moest rijden en het helemaal ook niet wilde weten.
Hij was achttien jaar en zes maanden. Kit keek naar het beeld van het kindje Jezus, dat ze in huis had om indruk te maken op de moeders van de studenten die bij haar introkken. Kon ze er maar meer in geloven dat dit kindje Jezus iets zou kunnen doen om haar zoon op zijn helse machine te beschermen. Het zou prettig zijn als je je zorgen kon afwentelen op zo iets of zo iemand.
Patsy vroeg aan mevrouw Hogan of ze nog een pot thee moest zetten. ‘Kom op, mens, op zo’n rotdag als vandaag kun je best nog een warm bakje gebruiken,’ zei Patsy bemoedigend.
‘Nou graag, Patsy.’ Ze liet zich opgelucht in haar stoel vallen.
Zo sentimenteel als nu had ze zich nog niet gevoeld sinds Benny die ochtend was vertrokken voor haar eerste collegedag. Benny in haar marineblauwe pakje met de witte blouse en de rok die met marineblauw en grijs was afgewerkt.
‘Je bent echt de allermooiste,’ had Eddie glimmend van trots gezegd.
‘O vader, helemaal niet. Ik zie er zo dik en truttig uit,’ had Benny geantwoord. ‘Ik lijk wel een hobbezak. Ik heb mezelf in de spiegel bekeken.’ Eddies ogen hadden zich met tranen gevuld. ‘Kind, je ziet er prachtig uit,’ had hij gezegd. ‘Zo moet je niet over jezelf praten. Alsjeblieft. Maak je moeder en mij nu niet van streek.’
Annabel had haar tegen zich aan willen trekken en willen zeggen dat ze er zo leuk uitzag. Groot, dat wel, maar met die gezond blozende wangen en dat volle kastanjebruine haar, bijeengebonden met een blauwwitte strik zag ze eruit zoals ze was: een meisje van een nette familie van het platteland, dochter van een vader met een florerend bedrijf.
Maar het was niet het geschikte moment om haar dochter tegen zich aan te drukken. In plaats daarvan stak ze haar hand uit.
‘Je bent een knap en aardig meisje, en dat zal iedereen kunnen zien,’ zei ze zachtjes.
‘Dank je, moeder,’ zei Benny automatisch.
‘En bovendien zul je daar heel, heel gelukkig worden. Je hoeft niet elke avond naar een ellendig huurkamertje, zoals zoveel meisjes, of te verhongeren bij een of andere hospita…’ Annabel zuchtte van opluchting. ‘Jij komt elke avond gezellig thuis.’
Benny had naar haar geglimlacht, maar op een manier alsof dat van haar werd verwacht.
Het meisje was zenuwachtig zoals elk meisje zou zijn dat ergens voor het eerst heen moest, te midden van vreemden.
‘Het zal voortaan stil zijn in huis.’ Patsy kwam aanlopen met de theepot en zette die op het onderzettertje. Ze deed de theemuts eroverheen en gaf er een goedkeurend klopje op.
‘Ik denk dat ze wel nieuwe vriendinnen zal maken.’ Annabel was daar niet zo zeker van. Het was altijd Eve voor en Eve na geweest. Het zou een moeilijke overgang zijn.
‘En denkt u dat ze vriendinnen mee naar huis neemt om te blijven logeren?’ Patsy’s ogen schitterden van opwinding.
‘Daar had ik nog niet aan gedacht. Maar dat zal ze natuurlijk wel doen. Tenslotte kan ze onmogelijk bij mensen in Dublin blijven die wij niet kennen. Dat weet ze.’
Moederoverste Francis zat aan Eve te denken terwijl ze keek hoe de regen gestaag neerviel in de kloostertuin. Ze zou haar missen. Het was onontkoombaar dat ze naar Dublin moest en daar in het klooster ging wonen. Het was voor haar de enige manier om door te leren voor een goede baan. Moeder Francis hoopte dat de nonnen in Dublin zouden begrijpen dat Eve het nodig had om zich belangrijk en geliefd te voelen, zoals hier in Knockglen. Eve had zich er nooit een weeskind gevoeld en nooit was er bij haar op aangedrongen om zich bij de orde aan te sluiten.
Haar vader had destijds hard voor het klooster gewerkt, zodat hij genoeg krediet had opgebouwd om zijn kind hier een goed tehuis en een goede opvoeding te geven, al had hij dat niet geweten. Moeder Francis zuchtte en bad in stilte dat de Heer zich over de ziel van Jack Malone zou ontfermen.
Aanvankelijk waren er ook andere mogelijkheden geweest. Moeder Francis en haar oude schoolvriendin Peggy Pine hadden er lang en breed over gesproken.
‘Ik zou haar zolang bij me kunnen nemen en haar kunnen opleiden voor een baan in wat voor winkel dan ook in Ierland, maar we willen iets beters voor haar, of niet?’
‘Wat niet betekent dat winkelwerk geen behoorlijke baan is, Peggy,’ had moeder Francis diplomatiek gezegd.
‘Jij hoopt natuurlijk dat ze nog eens een titel voor haar naam zal kunnen zetten, hè Bunty?’ Er waren er maar weinig die moeder Francis zo konden noemen zonder in de problemen te komen.
En het klopte wat Peggy zei. Moeder Francis wilde alles benutten wat Eve hogerop zou kunnen brengen. Al vanaf het begin had het haar niet meegezeten, dus het was niet meer dan rechtvaardig om haar nu zo goed mogelijk te helpen.
Er was nooit genoeg geld geweest om het kind fatsoenlijk aan te kleden en hadden ze dat geld wel gehad, dan hadden ze niet geweten hoe je een meisje leuk moest aankleden. Peggy had op de achtergrond adviezen gegeven, maar Eve wilde geen liefdadig heid. Alles wat uit het klooster kwam, was goed genoeg voor haar. St. Mary was haar thuis.
Het was inderdaad de enige plek die Eve als haar thuis beschouwde. Het kleine huis met de drie kamers, waar ze geboren was, had voor haar zijn betekenis verloren naarmate haar afkeer voor de Westwards was gegroeid. Toen ze klein was, liep ze nog telkens het lange pad van de kloostertuin af, langs de vuurdoorns en de bramen, om door de ramen naar binnen te kijken.
Toen ze zo’n tien jaar was, was ze er zelfs bloemen gaan planten. Moeder Francis had ze stilletjes verzorgd en van de verschillende struiken en planten in de kloostertuin had ze stekjes genomen en de harde, kale grond omgevormd tot een tuintje, vlak bij de afschuwelijke afgrond waar Jack Malone zich van het leven beroofde.
Het was moeilijk te zeggen wanneer ze de familie van haar moeder was gaan haten. Moeder Francis dacht dat dit heel normaal was. Je kon van een meisje dat in een klooster was opgegroeid en van wie iedereen de voorgeschiedenis kende, niet verwachten dat ze enige sympathie kon opbrengen voor de mensen die in alle weelde in de Westlands woonden. De man die soms door Knockglen reed alsof het dorp van hem was, was de grootvader van Eve, majoor Charles Westward. Een man die op geen enkele manier had laten blijken het kind van zijn dochter te willen kennen. De laatste jaren had men hem niet veel gezien, maar Peggy Pine – die de verbinding van moeder Francis met de buitenwereld was – zei dat hij nu in een rolstoel zat als gevolg van een beroerte. De kleine, donkere Simon Westward, een jongeman die men zo af en toe in Knockglen zag, was een volle neef van Eve. Hij leek veel op haar, vond moeder Francis, maar misschien was dat alleen maar verbeelding. Er was nog een ander kind, een meisje, maar zij zat op een dure protestantse school in Dublin en je zag haar nooit.
Naarmate Eve de familie meer ging haten, werd haar belangstelling voor het huisje minder. Het stond leeg. Moeder Francis had nooit de hoop opgegeven dat Eve er op een dag zou gaan wonen, misschien wel met een gezin, zodat ze wat geluk zou brengen in het kleine huisje, dat alleen maar ellende en verdriet had gekend.
Het was zo’n mooie, rustige plek. Moeder Francis zat er zelf vaak, wanneer ze erheen ging om een beetje op te ruimen. De zusters van St. Mary verspreidden zich altijd over het kloosterterrein om op een rustige plek hun dagelijkse gebeden te lezen. Onder de dikke beuk of in de ommuurde kruidentuin, waar het naar rozemarijn en citroen rook, was je even dicht bij God als in de kapel.
Niemand vond het vreemd dat moeder Francis vaak het paadje achter de vlierbessen nam om bij het huisje te gaan zitten bidden. Ze hield nauwlettend in de gaten dat het huisje op orde was. Als ze iets niet zelf kon oplossen, dan riep ze Mossy Rooney erbij, een man die zo stil en bescheiden was dat hij amper zijn eigen naam uit durfde spreken, zo bang was hij dat iemand er aanstoot aan kon nemen.
Als iemand vroeg of het huisje te huur of te koop was, haalde moeder Francis haar schouders op en zei dat nog niet alles geregeld was, dat het op naam van Eve stond en dat er niets kon worden ondernomen zolang ze nog geen eenentwintig was. Niemand begon er tegen Eve over. Om Mossy Rooney, die een paar nieuwe ramen had ingezet en de goot had gerepareerd, ernaar te vragen was zinloos. Het hele dorp wist dat er geen woord uit hem kwam. Hij was zo gesloten dat de mensen niet wisten of hij nu juist diepe of helemaal geen gedachten had.
Moeder Francis wilde graag dat het huisje Eves thuis zou worden. Ze stelde zich dan voor dat Eve in de weekeinden haar studievriendinnen zou meenemen en dan bij het klooster aanwipte om thee te drinken in de salon.
Het was zonde dat zo’n stenen huisje met houten veranda en uitzicht over het land en op de rotsen van de steengroeve niet werd gebruikt. Het huisje had geen naam. En zoals de zaken er nu voor stonden zou het ook nooit een naam of nieuwe bewoners krijgen.
Misschien had ze rechtstreeks naar de Westwards moeten gaan, maar het antwoord op haar brief was zo kil geweest. Moeder Francis had expres op gewoon briefpapier geschreven en niet op het officiële kloosterpapier, waarop in grote letters de naam van Onze-Lieve-Vrouw stond. Ze had nachten wakker gelegen op zoek naar de juiste woorden, woorden die niet onderdanig of inhalig mochten klinken. Klaarblijkelijk had ze die niet gevonden. De brief van Simon Westward was niet onbeleefd geweest, maar vastberaden en afwijzend. De familie van zijn tante had er geen bezwaar tegen dat het meisje in een katholiek klooster zou worden grootgebracht en daarmee was wat hen betrof de kous af. Moeder Francis had Eve niets over de brief verteld. Het meisje had al zoveel te verduren gehad. Het had geen zin om de zaak nog erger te maken.
De non zuchtte diep en dacht terug aan haar eindexamenklas, de hoofden gebogen over hun schriften, bezig aan het opstel ‘Het kwaad van de emigratie’. Kon ze maar geloven dat Eve door moeder Clare hartelijk werd verwelkomd en dat ze iets te horen zou krijgen als dat het klooster in Dublin het komende jaar haar nieuwe thuis zou zijn.
Dat lag niet in de aard van moeder Clare, maar God was goed en misschien zou ze voor één keertje warm en gul zijn.
Het was mogelijk, maar aan de andere kant leek dat niet waarschijnlijk. Al een week lang hadden ze niets van Eve gehoord en dat was geen goed teken.
In Eves kamer in het klooster in Dublin stond geen nachtkastje met een radio erop. Er lag geen gehaakte beddensprei. Er stond alleen een klein ijzeren bed met een versleten, verschoten overtrek, een slap kussen en lakens die stijf aanvoelden. Er waren ook een benepen klein kastje en een lampetkan uit vroeger tijden, die nog steeds werd gebruikt aangezien de badkamer ver weg lag.
Het was geen gevangeniscel, maar het leek wel op een dienstbodekamertje, zei Eve tegen zichzelf. In zekere zin moesten ze haar hier als zodanig beschouwen, als een lastig, opstandig dienstmeisje van het platteland. Nee, erger nog, als een dienstmeid met praatjes en poeha.
Eve zat op de rand van haar bed en keek de kamer rond. In gedachten kon ze de lieve, warme stem van moeder Francis horen zeggen dat het leven niet makkelijk was bedoeld en dat ze het beste maar heel hard kon gaan studeren, zodat ze deze plek zo snel mogelijk achter zich zou kunnen laten. Oefen je steno, let goed op bij boekhouden, train je vingers door veel te typen en blijf oefenen en oefenen. Luister goed en maak veel aantekeningen bij handelskennis. Binnen een jaar zou ze dan een geschikte baan en een flatje kunnen vinden.
Dan zou niemand haar nog kunnen afschepen met een ijzeren bed in een donkere pijpenla.
De Verstandige Vrouw zet haar tanden op elkaar en gaat door, hield Eve zichzelf voor. Dat was een uitdrukking die Benny en zij altijd gebruikten. Wat doet de Verstandige Vrouw met Sean Walsh? De Verstandige Vrouw doet net of hij niet bestaat. De Verstandige Vrouw koopt niet weer een pond toffees bij Birdie Mac, omdat je daar puistjes van krijgt. De Verstandige Vrouw maakt haar huiswerk, omdat moeder Francis anders op oorlogspad gaat.
Na een week begreep Eve dat de Verstandige Vrouw een heilige zou moeten zijn om aan de nieuwe omgeving te kunnen wennen.
Moeder Clare had een strak schema van licht huishoudelijk werk voorgesteld, ‘om aan al je verplichtingen te voldoen, liefje’.
Eve moest toegeven dat ze inderdaad verplichtingen had. Ze kreeg gratis een eersteklas opleiding waar anderen flink voor moesten betalen. Maar met dit klooster had ze geen band zoals met St. Mary in Knockglen. Daar had ze graag geholpen, uit een gevoel van rechtvaardigheid en ook om moeder Francis een plezier te doen. Hier lag dat anders.
De opvattingen van moeder Clare over ‘aan verplichtingen voldoen’ hadden vooral betrekking op de keuken. Misschien dacht ze dat Eve het leuk vond om het ontbijt in de eetzaal op te dienen en af te ruimen. Ook moest ze de les tien minuten voor etenstijd verlaten om de soep op te scheppen voor de andere studentes.
In al die jaren in St. Mary had geen van de leerlingen haar ooit huishoudelijk werk zien doen. Ze werd alleen gevraagd om achter de schermen te helpen, zoals elk meisje thuis moest doen. Maar in aanwezigheid van de andere meisjes hanteerde moeder Francis de ijzeren wet dat Eve niets mocht doen wat haar in een afwijkende positie zou kunnen plaatsen.
Moeder Clare dacht er anders over. ‘Maar liefje, je kent de andere meisjes toch helemaal niet,’ antwoordde ze toen Eve beleefd had gevraagd haar in het openbaar niet als een niet-betalende studente te behandelen. ‘Maar ik leer ze ook helemaal niet kennen als ze denken dat ik hier een andere positie heb dan zij,’ zei Eve.
De ogen van moeder Clare vernauwden zich tot spleetjes. Ze voorzag grote problemen met dit kind, dat blijkbaar alle zusters daarginds in Knockglen om haar vinger had gewonden.
‘Maar je hebt hier toch een andere positie, Eve,’ had ze met een zoete glimlach gezegd.
Eve wist dat ze de zaak meteen moest uitvechten, voordat de andere studentes zouden aankomen.
‘Ik wil graag aan mijn verplichtingen voldoen, op wat voor manier u maar wilt, moeder, maar niet voor de ogen van mijn medestudentes. Kunt u de plannen die u met mij hebt niet nog eens bekijken?’
Op de wangen van moeder Clare verschenen twee rode vlekken. Wat een brutaliteit! Moeder Clare had sinds ze was ingetreden vele slagen moeten leveren en ze wist altijd precies waar zich moeilijkheden verscholen. Zoals nu. De zustergemeenschap in Knockglen zou Eve heftig verdedigen. Misschien zouden zelfs sommige nonnen hier in Dublin het meisje gelijk geven.
‘Ik kom er morgen op terug,’ zei ze, waarna ze zich omdraaide en met haar lange, zwarte habijt wegruiste door de geboende gang.
Eve had de hele dag met een zwaar gemoed door Dublin gedwaald. Ze wist dat ze zich door haar houding heel wat op de hals had gehaald.
Ze bekeek de etalages en dwong zichzelf te denken aan de tijd dat zij zich zulke kleding zou kunnen veroorloven.
Stel je voor dat ze naar binnen kon gaan om misschien wel vier van die mooie rokken te kopen, in verschillende kleuren. Zo duur waren ze niet. Het maakte niet uit dat de kwaliteit niet zo geweldig was, het ging haar om de kleuren. Er lag ook mooie stof voor maar een paar shilling de meter. Voor nog geen pond kon je daar een paar geweldige blouses mee maken, misschien wel vier, die mooi bij de rokken zouden passen. De ruim vallende jassen vond Eve maar niets. Daar was ze te klein voor, die zouden bij haar over de grond slepen. Maar van die modieuze nylons voor nog geen vijf shilling per paar zou ze wel zes paar willen hebben. En zo’n nauwe broek ook wel. In bordeauxrood of marineblauw, die zag je overal. De prijzen liepen uiteen, maar op de meeste plaatsen kostten ze rond een pond.
Als ze een portemonnee vol geld had gehad, zou ze meteen naar binnen zijn gegaan om al die kleren te kopen. Zonder aarzelen.
Maar het ging niet om geld voor kleren. Eve wist dat zelf ook maar al te goed. Ze wilde een heel ander leven. Ze wilde studeren – drie, misschien wel vijf jaar aan de universiteit doorbrengen. Ze was bereid om er veel voor op te offeren, maar wist niet waar ze moest beginnen.
Ze had verhalen gehoord over mensen die hun studie voltooiden door overdag te werken en ’s avonds te studeren. Maar dan zou ze nog steeds bij die verschrikkelijke moeder Clare moeten blijven en eerst een opleiding voor een of ander baantje afmaken. Eve was, zonder dat ze er erg in had, via het St. Stephens-park bij de grote, grijze universiteitsgebouwen uitgekomen. Het terrein lag er verlaten bij en ze wandelde wat rond door het hoofdgebouw, waar zich alleen nog administratief personeel ophield.
Het semester zou volgende week beginnen. Die geluksvogel van een Benny zou dan hier rondlopen, samen met honderden andere eerstejaars studenten uit heel Ierland.
Eve besefte dat er duizenden waren zoals zij, die hier nooit terecht zou komen. Maar bij hen waren geen verwachtingen gewekt. Zij waren niet aangemoedigd en begeleid en niemand had hen aangepraat dat ze een goed stel hersens hadden, zoals bij haar was gebeurd. Dat maakte het zo moeilijk.
Eve wist dat er volgende week meisjes door deze deur naar binnen zouden gaan die de universiteit alleen maar als onderdeel van hun sociale leven beschouwden. Ook zouden er studenten komen die met tegenzin gingen studeren, die andere plannen en dromen hadden, maar hun ouders niet teleur wilden stellen. En je had studenten die hier hun tijd zouden komen verdoen met te bedenken wat ze nu eigenlijk wilden. Ze voelde een kille woede opkomen jegens de Westwards, de familie die van haar eigen vlees en bloed niets wilde weten, die haar aan de liefdadigheid van de zusters had overgeleverd en die niet de moeite nam om te bedenken dat zij inmiddels de leeftijd had om te studeren.
Er was geen sprake van rechtvaardigheid als iemand werd buitengesloten die graag wilde en bereid was keihard te werken. En dat alleen omdat een gierige, onverschillige familie liever een ongewenst kind wilde vergeten dan met een royaal gebaar iets goed te maken.
Ze bekeek de vitrine met het mededelingenbord en las over de verenigingen die aan het begin van het studiejaar nieuwe leden probeerden te werven, over bestuursverkiezingen, sportwedstrijden en trainingen en oproepen om aan deze of gene activiteit mee te doen.
Ze zag de brede trappen die naar de bibliotheek en de collegezalen leidden en de banken waar volgende week de studenten zouden zitten. Ze verlangde ernaar om erbij te horen, haar dagen te kunnen doorbrengen met lezen, schrijven, studeren en praten, in plaats van haar tijd te moeten verdoen aan het te slim af zijn van afschuwelijke mensen als moeder Clare.
De Verstandige Vrouw pakte haar leven weer op en hield op met dagdromen. Toen bedacht ze hoe vermoeiend het was om de rest van haar leven de Verstandige Vrouw te moeten uithangen. Het zou heerlijk zijn om af en toe de Onverstandige Vrouw te kunnen zijn.
Benny nam op haar eerste collegedag de bus naar Dublin. Ze was zenuwachtiger dan ze had verwacht. Thuis hadden ze gedaan alsof ze een kleuter was die voor het eerst in een mooi jurkje naar een feestje ging, in plaats van te onderkennen dat ze een grote onzekere studente van achttien jaar was die, gekleed in donkere kleren, naar de universiteit ging. Ze zag het tafereel van die ochtend nog steeds voor zich. Haar vader met tranen van trots in zijn ogen – ze wist dat hij naar de zaak zou gaan om iedereen te vervelen met praatjes over zijn geweldige dochter die naar de universiteit ging. Benny zag haar moeder weer uitleggen hoe mooi het allemaal geregeld was, hoeveel voordelen het had om iedere avond met de bus naar huis te komen. En Patsy had eruitgezien als een ‘Big Fat Mama’ uit de film, alleen was ze blank en pas vijfentwintig. Benny had het wel uit willen schreeuwen.
Ze piekerde ook nog over andere dingen terwijl ze met de bus naar de universiteit reed. Moeder Francis had haar verteld dat die eigenzinnige Eve niet een keer had gebeld of geschreven en dat alle nonnen smachtend uitkeken naar een bericht van haar. Eve had Benny vorige week wèl twee keer gebeld en verteld dat het leven in het klooster in Dublin ondraaglijk was en dat ze haar in Dublin wilde spreken, omdat ze anders gek zou worden.
‘Maar hoe kunnen we iets afspreken? Moet jij niet daar blijven tussen de middag?’ had Benny gevraagd.
‘Ik heb gezegd dat ik voor onderzoek naar het ziekenhuis moet.’
Zo lang ze Eve kende, had ze haar bijna nooit op een leugen kunnen betrappen. Benny verzon altijd tal van leugentjes om ’s avonds uit te kunnen gaan of zelfs om gewoon maar de deur uit te kunnen. Eve was er altijd principieel op tegen geweest om de zusters te bedriegen. Het moest in Dublin wel heel erg zijn dat het zo ver was gekomen.
Dan was Sean Walsh er nog. Natuurlijk had ze niet met hem uit gewild, maar zowel haar vader als haar moeder zeiden keer op keer hoe aardig het was dat hij zoveel belangstelling toonde voor haar studie en hoe leuk het was dat hij haar wilde trakteren op een bioscoopje. Ze had besloten de weg van de minste weerstand te kiezen en de uitnodiging aan te nemen. Nu ze aan een nieuw leven begon, zou ze hem wel duidelijk kunnen maken dat ze geen tijd meer had om met hem uit te gaan.
Gisteravond waren ze naar de film Genevieve geweest. Bijna de hele wereld had hem prachtig gevonden, dacht Benny boos. Overal stroomden mensen de bioscoop uit terwijl ze de herkenningsmelodie neurieden en hoopten dat ze op Kay Kendall of op Kenneth More leken. Maar Benny niet. Zij was ziedend naar buiten gekomen.
De hele film door had Sean Walsh zijn magere, knokige arm om haar schouders of zijn hand op haar knie gelegd. Op een bepaald moment was hij er zelfs in geslaagd zijn hand op de een of andere manier achter haar rug langs en onder haar arm door op haar borst te leggen. Ze had zich uit zijn greep weten te worstelen, maar toen ze de bioscoop uitliepen had hij nog de brutaliteit gehad om te zeggen: ‘Ik heb er echt respect voor dat je nee zegt, Benny. Dat maakt je nog specialer, als je begrijpt wat ik bedoel.’
Respect! Omdat ze ‘nee’ tegen hém had gezegd? Dat was het makkelijkste wat ze ooit had gedaan. Maar Sean was het type dat dacht dat ze het eigenlijk leuk had gevonden.
‘Ik ga nu naar huis,’ had ze gezegd.
‘Nee, ik heb tegen je vader gezegd dat we bij Mario nog een kop koffie gaan drinken. Ze verwachten je nog niet thuis.’
Opnieuw zat ze in een moeilijk parket. Als ze naar huis zou gaan, zouden haar ouders vragen waarom er niks van de koffie was gekomen.
Naast de bioscoop was de winkel van Peggy Pine, met in de etalage de nieuwe herfstmode. Benny had naar de roomkleurige blouses en de zachtroze angora truien gekeken. Ze was maar over die kleding begonnen om het gesprek af te leiden van het gefriemel en gestreel in de bioscoop.
‘Mooi hè, Sean?’ had ze gezegd, maar haar gedachten waren ergens anders. Ze bedacht dat ze nooit meer iets met hem te maken hoefde te hebben zodra ze studeerde.
‘Mooie kleren, zeker, maar niks voor jou. Jij bent tenminste zo verstandig om niet op te vallen. Draag donkere kleuren. Geen opzichtige kleren.’
Ze had tranen in haar ogen toen ze met hem de straat overstak naar Mario, waar hij koffie met chocolakoekjes bestelde, terwijl zij aan het formica tafeltje op hem zat te wachten.
‘Het valt niet mee,’ had hij gezegd.
‘Wat niet?’
Nou, dat Eve naar Dublin is vertrokken en uit jouw leven is verdwenen.’
‘Ze is niet uit mijn leven verdwenen. Ik ga ook naar Dublin.’
‘Maar niet naar de plek waar zij is. Nou ja, je bent nu volwassen, het is niks voor jou om zulke dikke maatjes te zijn met een type zoals zij.’
‘Ik ben graag dikke maatjes met haar. Ze is mijn vriendin.’ Waarom leg ik hem dat eigenlijk uit, vroeg Benny zich af.
‘Ja, maar het hoort niet. Niet meer, tenminste.’
‘Ik houd er niet van om achter Eves rug over haar te praten.’
‘Nou, ik zeg toch alleen maar dat het niet meevalt. Nu ze weg is kun je niet meer zeggen dat je met haar naar de bioscoop bent. Maar je kunt natuurlijk wel met mij gaan.’
‘Ik zal voortaan niet veel tijd meer hebben voor de bioscoop. Ik moet studeren.’
‘Je hoeft toch niet iedere avond te studeren.’ Hij glimlachte zelfgenoegzaam naar haar. ‘En de weekeinden zijn er ook nog.’
Ze had zich ontzettend geërgerd.
‘Ja, de weekeinden zijn er ook nog,’ herhaalde ze. Dat leek op de een of andere manier het makkelijkst.
Maar Sean had zich geroepen gevoeld het er niet bij te laten. ‘Je moet niet denken dat het een belemmering voor ons is dat jij een universitaire opleiding volgt,’ had hij gezegd.
‘Geen belemmering voor ons?’
‘Nee, waarom? Sommige mannen zijn er op tegen, maar ik niet, ik ben er niet zo een. Luister eens, Benny, ik heb me altijd aan je vader gespiegeld. Ik weet niet of je dat weet.’
‘Ik weet dat je met hem samenwerkt, dus ik ben er zeker van dat je iets van hem hebt geleerd.’
‘Veel meer dan dat. Je zou van elke modehandelaar in het land iets kunnen leren. Je zou het kleermakersvak kunnen leren door op een bankje te gaan zitten toekijken. Nee, het gaat om de manier waarop meneer Hogan in de wereld staat, daar probeer ik zoveel mogelijk van op te steken.’
‘Wat heb je zoal van hem opgestoken?’
‘Nou, om niet te trots te zijn, bijvoorbeeld. Jouw vader is met een oudere vrouw getrouwd, een vrouw met geld. Hij schaamde zich niet om dat geld in de zaak te stoppen, omdat zij dat nu eenmaal wilde. Het zou dom en kortzichtig van hem zijn geweest om een gegeven paard in de bek te kijken… dus ik zie mij graag op bescheiden wijze in zijn voetsporen treden.’
Benny had hem aangekeken alsof ze hem voor het eerst zag.
‘Wat probeer je mij nou eigenlijk duidelijk te maken, Sean?’ had ze gevraagd.
‘Ik probeer te zeggen dat dit allemaal niets voor mij betekent. Ik sta boven dit soort dingen,’ had hij hooghartig gezegd.
Er viel een stilte.
‘Dan weet je zo’n beetje wat ik bedoel,’ had hij ten slotte gezegd.
Dat was gisteravond. Vader en moeder waren er blijkbaar mee ingenomen geweest dat zij met Sean koffie was gaan drinken.
Als ze dát voor me willen, waarom hebben ze me dan in godsnaam naar de universiteit laten gaan, vroeg Benny zich af. Als ze toch al weten dat ze me uiteindelijk aan die slijmjurk willen koppelen, waarom dan al die moeite om me te laten studeren? Ze kwam er niet uit, en ook niet uit Eves probleem. Eve had niet alleen gezegd dat ze tussen de middag vrij zou zijn, ze zou Benny ook van de bus komen halen en met haar meelopen naar de universiteit. Wie a zegt, moet ook b zeggen, had Eve door de telefoon opgemerkt.
Jack Foley schrok wakker. Hij had gedroomd dat hij en zijn vriend Aidan Lynch in de dodencel van een of andere Amerikaanse gevangenis zaten en op het punt stonden op de elektrische stoel te worden gezet. Hun enige misdaad leek te zijn dat ze te luidruchtig het liedje ‘Hernando’s Hideaway’ hadden gezongen.
Hij was enorm opgelucht om zichzelf terug te vinden in de grote slaapkamer met zijn zware mahoniehouten meubilair. Jack vond altijd dat je een heel leger zou kunnen verbergen in de verschillende kasten in het huis. Zijn moeder zei dan wel dat het allemaal oude troep was, maar evengoed stond ze uren op allerlei veilingen te loven en te bieden om de juiste stukken in haar bezit te krijgen.
De Foleys woonden in een groot Victoriaans huis met een tuin in Donnybrook, een paar kilometer buiten het centrum van Dublin. Het was een buurt met veel groen. Er woonden zakenlui, mensen uit de handel en hogere ambtenaren.
De huizen hadden geen huisnummers, maar droegen allemaal een naam. De postbode wist waar iedereen woonde. De mensen verhuisden niet zo gauw meer als ze eenmaal in deze buurt woonden. Jack was de oudste van het gezin. Hij was geboren in een ander, kleiner huis, maar dat kon hij zich niet meer herinneren. Zijn ouders waren in dit huis gaan wonen toen hij een kleuter was.
Het was hem opgevallen dat er in de kamers op de foto’s uit zijn kleuterjaren veel minder meubels stonden.
‘We waren nog bezig ons huishouden op te zetten,’ had zijn moeder gezegd. ‘Daar moet je je niet bij haasten, anders haal je de verkeerde spullen in huis.’
Overigens was het niet zo dat Jack of een van zijn broers zoveel op hun huis letten. Het was voor hen vanzelfsprekend, net zo vanzelfsprekend dat Doreen altijd het eten op tafel zette en dat de oude hond Oswald er was.
Jack schudde de droom over de dodencel van zich af en bedacht dat op dit moment waarschijnlijk meer mensen in Dublin wakker zouden worden om aan hun eerste studiejaar te beginnen.
Het begin van het studiejaar betekende in het huishouden van de Foleys dat Jack voor het eerst een universiteitsdas zou dragen. In de eetkamer van het grote huis heerste een vaag gevoel van opwinding. Dokter John Foley zat aan het hoofd van de tafel en keek naar zijn vijf zonen. Hij had verwacht dat ze allemaal medicijnen zouden gaan studeren, net als hij, dus het was een schok geweest toen Jack rechten koos. Misschien zou het met de anderen net zo gaan.
Dokter Foley keek naar Kevin en Gerry. Hij had ze zich altijd ergens in de medische wereld en op het rugbyveld voorgesteld. Daarna viel zijn oog op Ronan, die al de zelfverzekerde houding leek te hebben die je je bij een arts voorstelt. Die dekselse Ronan kon zelfs zijn eigen moeder ervan overtuigen dat de verwondingen die hij op het rugbyveld had opgelopen niet ernstig waren en dat de modder op zijn kleren er gemakkelijk weer uitgewassen kon worden. Die had het juiste karakter voor een goede huisarts.
En dan had je Aengus, de benjamin van het stel. Met zijn uilenbril leek hij een echte boekenwurm en hij was de enige Foley die in geen enkel schoolteam stond opgesteld. Dokter Foley was er altijd van uitgegaan dat Aengus ooit medisch onderzoek zou doen. Hij was een beetje te zwak en te zacht voor een gewone praktijk.
Maar hij had zich nu al verkeken op zijn oudste zoon. Jack zei dat hij er niets voor voelde om medicijnen of farmacie te gaan studeren. De tijd die hij op school had besteed aan het onder de knie krijgen van de eerste beginselen van de menskunde was verloren tijd geweest. Plant- en dierkunde wilde hij ook niet studeren, dat lag hem net zo min.
Tevergeefs had dokter Foley hem ervan proberen te overtuigen om voor een medische studie te kiezen. Jack was onvermurwbaar geweest. Hij deed liever rechten.
Hij wilde trouwens niet bij de rechtbank, maar op een advocatenkantoor werken. Het liefst ging hij zich specialiseren in civiel recht. Hij had er serieus met zijn vader over gesproken nadat hij alles goed had uitgezocht. Hij kon op het kantoor van zijn moeders broer terecht, dat was geen probleem. Oom Kevin werkte op een groot advocatenkantoor, daar was zeker een plaatsje voor hem te vinden. Hij had een goed moment uitgekozen om zijn voorkeur uit te spreken. Jack wist dat zijn vader net zo verslingerd was aan rugby als aan de medische wetenschap. Jack was een briljant speler in het jeugdelftal. In de finale van het scholentoernooi was hij een van de uitblinkers geweest. Hij scoorde tweemaal en voorkwam een doelpunt van de tegenpartij. Zijn vader kon hem niets weigeren. Het zou trouwens dom zijn om iemand te dwingen zo’n veeleisende professie als de zijne te kiezen. Dokter Foley haalde zijn schouders op. Er waren nog genoeg andere zoons om hem op te volgen in zijn florerende praktijk aan Fitz-william Square.
Jacks moeder Lilly zat aan het andere eind van de tafel tegenover haar echtgenoot. Jack kon zich geen ontbijt herinneren waar zij niet aan het hoofd had gestaan van de koppen thee, de borden cornflakes, de plakken gebakken bacon en tomaten waar elke ochtend mee begon, behalve dan op vrijdagen en in de vastentijd.
Zijn moeder zag er altijd uit alsof ze zich gekleed had voor een speciale gelegenheid, wat ook inderdaad het geval was. Ze droeg een modieuze rok met een twinset of een wollen blouse. Het haar was altijd tot in de puntjes verzorgd, haar gezicht altijd licht gepoederd en haar lippen zorgvuldig met lipstick ingekleurd. Als Jack na een wedstrijd wel eens bij vrienden bleef slapen, viel hem op hoezeer hun moeders anders waren dan de zijne. Dat waren meestal vrouwen in peignoir, die met een sigaret in hun mondhoek het ontbijt voor de jongens neerzetten. Een deftig ontbijt als het hunne, om acht uur ’s morgens in de eetkamer met het hoge plafond, de mahoniehouten buffetkasten en de hoge ramen was niet voor iedereen weggelegd.
Toch waren de Foleys niet verwend. Daar had hun moeder wel voor gezorgd. Voor ze ’s morgens naar school gingen, had elk van hen zijn eigen klusje. Jack moest kolen halen, Kevin houtblokken en Aengus moest van oude kranten proppen maken om de haard mee aan te maken. Gerry, die het meest van dieren hield, moest Oswald uitlaten in het park en erop toezien dat er genoeg zangzaad in het vogelhuisje was. Ronan moest de zware gordijnen in de voorkamer opentrekken, de flessen melk van de stoep halen en in de koelkast zetten en de zware granieten treden voor het huis schrobben als dat nodig was. Er konden afgevallen bloesems of herfstbladeren liggen, of modder en sneeuw.
Als ze ontbeten hadden, stapelden de jongens de borden op elkaar, verzamelden het bestek en zetten alles keurig op het aanrecht. Daarna haalden ze in de grote kamer hun jassen, laarzen, schoenen, schooltassen en vaak ook hun rugbyspullen.
De mensen hadden bewondering voor de manier waarop Lilly Foley haar voorbeeldige huishouden regelde, vooral omdat ze vier rugbyspelende zoons had. Wat ze nog meer bewonderden, was dat ze de knappe John Foley aan haar zijde wist te houden. Een man die niet bepaald gemakkelijk was. Dokter Foley was erg in trek bij de meisjes toen hij jong was. Lilly was niet aantrekkelijker geweest dan andere vrouwen die achter hem aanzaten, maar slimmer. Ze had door dat hij uit was op een gemakkelijk en ongecompliceerd leven, waarin alles op rolletjes liep en waarin hij niet werd lastig gevallen met huiselijke problemen.
Ze had al gauw Doreen gevonden en betaalde haar meer dan het gemiddelde om het huishouden in goede banen te leiden. Lilly Foley sloeg haar wekelijkse bezoekjes aan de kapper en de schoonheidsspecialiste nooit over.
Ze leek haar leven met de knappe dokter te beschouwen als een spel dat volgens bepaalde regels gespeeld moest worden. Ze zorgde ervoor dat ze er elegant en aantrekkelijk bleef uitzien. Ze kwam geen grammetje aan en zag er zowel op de golfclub, als in een restaurant, als thuis verzorgd uit. Op deze manier ging hij er niet vandoor.
Jack schonk zichzelf nog een kop thee in, terwijl zijn vier jongere broers naar school gingen.
‘Nu kom ik eindelijk eens te weten waar jullie het samen over hebben als wij er niet zijn,’ grinnikte hij. Hij zag er knap uit als hij lachte, dacht zijn moeder tevreden. Ondanks het springerige, roodbruine haar en de sproeten op zijn neus was hij van een klassieke schoonheid. Jack Foley kon met zijn glimlach alles gedaan krijgen. Lilly Foley vroeg zich af of hij makkelijk verliefd zou worden. Of zou het rugby zoveel van zijn tijd opslokken dat hij het zou moeten doen met de stille bewondering van de meisjes die hem langs de zijlijn stonden aan te moedigen?
Ze vroeg zich af of hij even moeilijk te krijgen zou zijn als zijn vader destijds. Welke zwakke plek zou een verliefd meisje bij hem weten te vinden? Zij had zijn vader veroverd door hem een verzorgd, probleemloos leven te beloven, heel anders dan het verwaarloosde, ongelukkige gezin waar hij vandaan kwam. Maar dit zou niet de manier zijn om haar Jack te strikken. Hij was thuis gelukkig en goed verzorgd. Hij zou er weinig voor voelen om dit warme nest te verlaten.
‘Weet je zeker dat je geen lift wilt?’ Dokter John Foley had graag zijn oudste zoon weggebracht om hem uit te kunnen zwaaien op zijn eerste collegedag.
‘Nee, pap, ik heb tegen de jongens gezegd…’
Zijn moeder begreep het. ‘Het is geen school, het gaat er wat informeler aan toe, toch? Ze luiden er geen bel om je op een bepaalde tijd binnen te roepen.’
‘Weet ik, weet ik. Ik ben ook student geweest, weet je nog,’ zei dokter Foley knorrig.
‘Ik heb alleen maar gezegd…’
‘Nee, je moeder heeft gelijk. Op een dag als vandaag wil je samen met je vrienden zijn. Ik hoop dat je het naar je zin zult hebben. Ook al ga je dan geen medicijnen studeren.’
‘Ach, ga toch weg. U bent opgelucht. Denk eens aan al dat overwerk voor de medische tuchtraad.’
‘Een jurist kan net zo goed fouten maken. Hoe dan ook, ik denk dat ze een rechtenstudent ook wel willen selecteren voor het universiteitsteam.’
‘Gun me even de tijd, pa.’
‘Nu je zo goed hebt gespeeld in de finale? Ze zijn daar niet blind. In december speel je al mee in de eerste grote wedstrijd.’
‘Daar nemen ze nooit groentjes voor.’
‘Maar jou wel, Jack.’
Jack stond op. ‘Volgend jaar doe ik mee. Is dat vroeg genoeg?’
‘Goed dan, als jij in 1958 in het universiteitsteam staat, ben ik tevreden. Je ziet, ik ben een redelijk en niet al te veeleisend man,’ zei dokter Foley.
Toen Benny uit de bus stapte, zag ze Eve staan wachten. Ze had de kraag van haar regenjas opgeslagen tegen de regen en zag er verkleumd en bleek uit.
‘God, op deze manier kom je nog echt in het ziekenhuis terecht,’ zei Benny. Ze was geschrokken van de manier waarop Eve keek en dacht aan de onzekere toekomst die haar te wachten stond.
‘Praat me er niet van. Heb je een paraplu?’
‘We mogen van geluk spreken dat we nog niet zijn weggespoeld. Het heeft de hele nacht geplensd, geloof ik. Ik heb zo’n opvouwbare regenjas, waarin ik net een vogelverschrikker lijk, en een paraplu waar bijna heel Dublin onder past.’
‘Nou, klap die dan maar eens uit,’ zei Eve rillend. Ze staken samen de O’Connell-brug over.
‘Wat ben je van plan?’ vroeg Benny.
‘Maakt me niet uit, maar daar kan ik niet blijven. Ik heb mijn best gedaan.
‘Dat valt nogal mee. Je zit er nog geen week.’
‘Je moest haar eens zien, je moest moeder Clare eens zien!’
‘Jij zei altijd dat alles voorbijgaat en dat je overal het beste van moet maken. Jij loopt altijd te roepen dat alles te verdragen is als we maar weten wat we uiteindelijk willen.’
‘Dat was voordat ik met moeder Clare te maken kreeg. Ik weet trouwens niet waar ik naartoe wil.’
‘Hier is Trinity. We hoeven alleen maar het hek te volgen en dan een van de straten naar het park in te slaan…’ begon Benny uit te leggen.
‘Nee, dat bedoel ik niet. Ik bedoel, waar ik met mijn leven naar toe wil.’
‘Je krijgt ergens een baan en dan ben je snel van ze verlost. Dat was toch de bedoeling?’
Eve gaf geen antwoord. Benny had haar vriendin nog nooit zo teneergeslagen gezien.
‘Is er helemaal niemand die aardig is? Ik dacht dat je al een boel vriendinnen zou hebben.’
‘In de keuken werkt een aardige lekenzuster. Zuster Joan. Ze heeft kloofjes in haar handen en een loopneus, maar ze is erg vriendelijk. Ze maakt altijd een kan warme chocola voor me als ik aan het afwassen ben. Het moet in een kan, voor het geval moeder Clare binnenkomt, want ze zou kunnen denken dat ik net zo als de anderen word behandeld. Ik drink rechtstreeks uit de kan, moet je weten, niet uit een kopje.’
‘Ik bedoelde of er aardige meisjes zijn.’
‘Nee, nee. Niemand.’
‘Maar je hebt nog niets geprobeerd, Eve.’
‘Je hebt verdomd gelijk dat ik het niet geprobeerd heb. Maar ik blijf er niet langer, dat staat vast.
‘Maar wat ga je dan doen? Eve, dit kun je moeder Francis en de anderen niet aandoen.’
‘Over een paar dagen heb ik wel iets bedacht. Ik wil daar niet meer wonen. Ik wil het niet.’ Haar stem klonk een beetje hysterisch.
‘Rustig maar.’ Benny gooide het over een andere boeg. ‘Ga je vanavond met de bus mee naar huis, naar Knockglen, terug naar het klooster?’
‘Dat kan ik niet doen. Ik zou ze teleurstellen.’
‘Maar wat heb je er dan aan om hier op straat te staan koukleumen en leugens te vertellen over dat je naar het ziekenhuis moet? Wat zullen ze daarvan zeggen als ze erachter komen? Zullen we maar door het park wandelen? Dat is leuk, zelfs al is alles nat.’ Benny’s gezicht stond somber.
Eve voelde zich schuldig. ‘Het spijt me, ik verpest jouw eerste dag op de universiteit. Dat kun je nou net niet gebruiken.’
Ze waren bij de hoek van het park. De stoplichten stonden op groen en ze staken de straat over.
‘Moet je kijken hoe die eruitzien,’ zei Benny. Ze zagen studenten in duffelse jassen praten en lachen. Ze zagen meisjes met paardenstaarten en universiteitsdassen samen met jongens over de natgeregende stoep naar Earlsfort Terrace kuieren. Sommigen liepen alleen, maar die straalden een groot zelfvertrouwen uit. Benny zag naast zich opeens een blond meisje staan in een leuke blauwe jas. Ondanks de regen zag ze er mooi uit.
Toen ze allemaal tegelijk overstaken, zagen ze de slippartij. Een jongen op een motorfiets verloor de macht over het stuur en vloog op een zwarte Morris Minor af. Het leek allemaal vertraagd te gebeuren… de jongen die viel en zijn motorfiets die weggleed… de auto die hem probeerde te ontwijken… en de motorfiets en auto die afreden op een groep voetgangers die de natte straat overstak.
Eve hoorde Benny gillen en zag verschrikte gezichten en de auto die op haar afkwam. Ze kon het geschreeuw niet horen, omdat er een geraas in haar oren klonk. Ze verloor haar bewustzijn, ingeklemd tussen de auto en een lantaarnpaal. Naast haar lag het lichaam van de jonge Francis Joseph Hegarty, dood.