4
Achteraf zei iedereen dat het een wonder was dat er niet meer doden en gewonden waren gevallen. Dat het een wonder was dat het zo dicht bij het ziekenhuis was gebeurd en dat de bestuurder van de auto, die zonder enige hulp had kunnen uitstappen, een arts bleek te zijn, die precies wist wat hij moest doen. Toen de dokter met een zakdoek zijn gezicht afveegde, merkte hij dat er bloed boven zijn oog zat, maar hij verzekerde iedereen dat het niets ernstigs was. Hij gaf bevelen, die exact moesten worden opgevolgd. Iemand moest het verkeer tegenhouden en een ander moest de politie waarschuwen, maar allereerst stuurde hij iemand naar het St. Vincent-ziekenhuis om het ongeluk te melden en hulp te halen. Dokter Foley knielde neer naast het lichaam van de jongen die van zijn motor was gevallen. Hij deed even zijn ogen dicht en dankte de Heer in stilte dat zijn eigen zoon nooit op zo’n helse machine had willen rijden.
Toen sloot hij de ogen van de jongen, die zijn nek had gebroken, en legde een jas over hem heen om hem te onttrekken aan het zicht van de studenten die hij nooit meer zou leren kennen.
Het meisje, dat een verwonding aan haar slaap had, had een wat vertraagde hartslag en zou best een hersenschudding kunnen hebben. Hij dacht niet dat haar toestand ernstig was. Twee andere meisjes hadden kneuzingen en bloeduitstortingen opgelopen en verkeerden in een shock. Hijzelf had in zijn tong gebeten, voorzover hij dat in zijn mond kon voelen, en waarschijnlijk had hij een paar losse tanden en een flinke wond boven zijn oog. Hij moest nu eerst de zaak overdragen aan de mensen van het ziekenhuis en dan zou hij iemand vragen om zijn bloeddruk op te nemen.
Een van de gewonde meisjes, een fors, vriendelijk meisje met kastanjebruin haar en donkere, degelijke kleren, leek zich nogal druk te maken over het meisje dat nu bewusteloos op de grond lag.
‘Ze is toch niet dood?’ Haar ogen stonden vol angst.
‘Nee, nee, ik heb haar pols gevoeld. Het komt allemaal in orde,’ troostte hij.
‘Ze heeft nog zo weinig van het leven gezien.’ De ogen van het meisje schoten vol tranen.
‘Dat geldt voor jullie allemaal, kind.’ Hij keek naar de dode jongen.
‘Nee. Vooral voor Eve is dat zo. Het zou verschrikkelijk zijn als ze niet beter werd.’ Ze beet op haar lip.
‘Ik verzeker je dat het in orde komt. Je moet me geloven. Daar zijn ze al…’ Uit het ziekenhuis, dat een paar honderd meter verderop lag, werden brancards aangedragen. Een ambulance was niet eens nodig.
Toen kwam de politie. Het verkeer werd weer in goede banen geleid en in optocht ging het naar het ziekenhuis. Benny trok met haar been en steunde op de schouder van het meisje met de blonde krullen, dat ze een paar seconden voor het ongeluk had opgemerkt.
‘Sorry,’ zei Benny, ‘ik wist niet of ik wel kon lopen.’
‘Geeft niet. Heb je je been bezeerd?’
Ze probeerde het uit door er op te steunen. ‘Het valt mee, geloof ik. Hoe is het met jou?’
‘Ik weet het niet. Ik voel me goed, eigenlijk. Misschien wel te goed. Misschien ga ik straks van mijn stokje.’
Op de brancard voor hen lag Eve, met een bleek gezichtje. Benny had Eves handtas opgeraapt, een klein, goedkoop plastic ding dat moeder Francis een paar weken geleden als afscheids-cadeautje voor haar had gekocht bij Peggy Pine.
‘Ze wordt weer beter, denk ik,’ zei Benny met onzekere stem. ‘De man die zo onder het bloed zat, de man van die auto, zegt dat ze nog ademt en dat haar pols in orde is.’
Benny zag er zo zielig uit dat iedereen haar wel in de armen had willen nemen om haar te troosten, hoewel ze groter was dan de meesten om haar heen.
Het meisje, met het mooie gezicht, dat nu onder de schaafwonden en de modder zat, en in de chique marineblauwe jas, nu vol modder en bloed, keek Benny vriendelijk aan.
‘Die man is dokter. Hij weet waar hij het over heeft. Ik heet Nan Mahon en jij?’
Het was de langste dag die ze ooit hadden meegemaakt.
In het ziekenhuis kwam alles langzaam maar zeker op gang. De politie ontfermde zich over de dode jongen en zou de familie inlichten. Ze hadden zijn spullen bekeken. Het adres stond op een label aan zijn tas. Er werden twee jonge agenten naar Dunloaghaire gestuurd.
‘Geven jullie door dat hij op slag dood was?’ vroeg John Foley. ‘Dat weet ik niet,’ zei de ene agent. ‘Is dat wel zo?’
‘Ja, dat is zo. Bovendien kan het een troost zijn voor de nabestaanden,’ zei John Foley zacht.
Een oudere agent dacht er anders over.
‘Je kan nooit weten, dokter, er zijn nogal wat moeders die graag zouden willen dat hun zoon nog de tijd had gehad om zijn akte van berouw te prevelen.’
John Foley wendde zijn hoofd af om zijn ergernis te verbergen.
‘En het was niet zijn schuld, dat moet er zeker bij verteld worden,’ probeerde hij.
‘Ik ben bang dat mijn mannen daarover geen…’ begon de oudere politieman weer.
‘Ik weet het, ik weet het.’ De dokter klonk vermoeid.
De verpleegster zei dat ze natuurlijk de telefoon mochten gebruiken, maar dat ze zich beter eerst konden laten onderzoeken. Dan wisten ze tenminste wat ze hun ouders konden vertellen. Dat klonk redelijk.
De uitslag was gunstig: kleine verwondingen, niet diep, een tetanusinjectie voor de zekerheid en een kalmeringsmiddel tegen de shock.
Eve was een ander geval. Gebroken ribben en een lichte hersenschudding. Verschillende hechtingen boven haar oog en een gebroken pols. Ze zou zeker enkele dagen in het ziekenhuis moeten blijven, waarschijnlijk wel een week. Ze vroegen wie ze op de hoogte moesten stellen.
‘Daar moet ik even over nadenken,’ zei Benny.
‘Dat zou jij toch moeten weten. Jij bent haar vriendin,’ zei de sociaal werkster verbaasd.
‘Ja, maar zo eenvoudig ligt dat niet.’
‘Wat zit er in haar portemonnee?’
‘Daar zit niks in. Niks over familie of zo. Mag ik alstublieft een ogenblik nadenken. Ik moet even uitzoeken wat het beste voor haar is.’
Benny besloot haar ouders niet in te lichten over het ongeluk, maar ze moest namens Eve beslissen welke van de twee kloosters ze op de hoogte zou stellen. Hoe zou Eve reageren als moeder Francis van al die leugens zou horen en ook van haar eenzaamheid en de omstandigheden die haar helemaal naar de andere kant van de stad hadden gevoerd, waardoor ze uiteindelijk in een ziekenhuisbed was beland?
Zou moeder Clare wel zo’n akelig mens zijn als Eve had verteld?
Ze was toch ook een non. Ze moest toch enig meegevoel kunnen opbrengen, als ze zich tenminste aan haar kloostergelofte wilde houden. Benny pijnigde haar hersens.
‘Zou het helpen als je het tegen mij vertelt?’ vroeg Nan Mahon. Ze zaten aan een tafeltje en dronken een kop thee.
‘Het lijkt wel een sprookje van Grimm,’ zei Benny.
‘Vertel op,’ zei Nan.
Dus vertelde Benny het verhaal, maar ze voelde zich toch een beetje een verraadster.
Nan luisterde en stelde vragen.
‘Bel moeder Francis,’ zei ze op het laatst. ‘Zeg maar dat Eve haar vandaag wilde bellen.’
‘Maar dat is niet zo.’
‘Daardoor zal ze zich beter voelen. En wat maakt het uit op welke dag ze precies van plan was te bellen?’
Daar zat iets in, daar zat écht iets in. ‘Maar moeder Clare dan?’
‘Die heks?’
‘Tja, ze lijkt me afschuwelijk. Ze zou moeder Francis, die schat, zeker overdonderen. Dat kan ik haar natuurlijk niet aandoen.’
‘Het is inderdaad veel beter om niet die kwaaie op te bellen en hel en verdoemenis over je af te roepen.’
‘Ik denk dat je gelijk hebt.’
‘Goed, vertel je het dan tegen die zuster daar? Anders gaat ze nog denken dat jij ook een hersenschudding hebt opgelopen of iets dergelijks. En trouwens, vraag er gelijk een of andere arts bij die moeder Francis kan inlichten over Eves verwondingen. Anders jaag je haar de stuipen op het lijf.’
‘Waarom zeg jij niks tegen je ouders?’
‘Omdat mijn moeder in een hotelwinkel werkt waar ze er niet bepaald dol op zijn om getrouwde vrouwen in dienst te hebben. Dus ik wil haar niet door iets onbenulligs als dit in de problemen brengen. En mijn vader…’ Nan zweeg even.
Benny wachtte.
‘Mijn vader, dat is een geval apart.’
‘Je bedoelt dat het hem niets kan schelen?’
‘Nee, integendeel. Het kan hem juist te veel schelen. Hij zou hier razend en tierend binnenstormen en er een hele scène van maken dat zijn arme lieve meisje gewond was geraakt, voor het leven getekend, en wie dat allemaal op zijn geweten had.’
Benny lachte.
‘Echt waar. Zo is hij altijd geweest. Het kan goed en het kan slecht uitpakken. Meestal goed, omdat ik meestal mijn zin krijg.’
‘En als het slecht uitpakt?’
‘Ach, dat weet ik niet. Dan pakt het gewoon slecht uit.’ Nan haalde haar schouders op. De vertrouwelijkheid was voorbij.
‘Vooruit, roep die aardige zuster, voordat we die gesteven schort weer op ons dak krijgen.’
Kit Hegarty was in de grote slaapkamer aan de voorkant, de kamer waar de twee broers uit Galway waren ondergebracht. Aardige nette jongens, vond ze, goed opgevoed door hun moeder. Ze vouwden hun kleren altijd netjes op, wat voor de verandering wel eens prettig was. Van hen zou ze dit jaar weinig last hebben. De een studeerde landbouwkunde, de ander economie. Je kon zeggen wat je wilde, het geld zat bij de boeren. Heel wat boerenzoons zouden vandaag voor het eerst de universiteit betreden.
Ze dacht aan haar eigen zoon, die zich vandaag in die menigte zou bevinden. Hij zou de trappen beklimmen met gespeeld zelfvertrouwen, dat wist ze. Ze had al zoveel studenten zien komen en gaan. Eerst waren ze verlegen en zenuwachtig, maar na een paar weken gedroegen ze zich alsof ze hun hele leven nooit anders waren geweest dan student.
Voor Frank zou het gemakkelijker zijn omdat hij Dublin al kende. Hij hoefde geen nieuwe stad te leren kennen, zoals de jongens uit de provincie.
Ze hoorde het tuinhek piepend opengaan. Toen ze de twee jonge agenten aarzelend het tuinpad op zag komen, wist Kit Hegarty meteen, zonder een rest van twijfel, wat ze kwamen vertellen.
Jack Foley was al verschillende jongens van school tegengekomen. Geen dikke vrienden, maar hij was blij genoeg om bekenden te zien in die zee van gezichten. En zij leken eveneens blij om hem te zien.
Er was om twaalf uur een inleidend college, maar tot die tijd hadden ze niet veel anders te doen dan wat rond te kijken.
‘Het is net een school zonder leraren,’ zei Aidan Lynch, die zich tijdens zijn schooltijd met Jack Foley nooit veel van leraren had aangetrokken. ‘Dat is nou wat ze bedoelen met karaktervorming, weet je nog?’ zei Jack. ‘Je moet zelf bepalen of je de hele tijd wilt studeren of niet.’
‘Wat inhoudt dat we helemaal niets hoeven te doen,’ zei Aidan opgewekt. ‘Zullen we eens om de hoek kijken? Ik zag hele legers beeldschone vrouwen die kant opgaan.’
Aidan had meer verstand van vrouwen dan alle anderen samen, dus volgden ze hem graag.
Bij de hoek aangekomen, zagen ze dat er een ongeluk was gebeurd. Er stonden nog steeds mensen na te praten. Er was een student zeer ernstig gewond geraakt, zeiden ze, waarschijnlijk dood. Ze hadden een deken over zijn hoofd gelegd toen hij werd weggedragen.
De motor waarop hij had gereden lag in puin tegen de muur. Iemand zei dat de jongen een ingenieursopleiding had willen volgen.
Aidan keek naar het verwrongen staal.
‘Jezus, ik hoop niet dat het die kerel was met wie ik van de zo mer in Peterborough bonen heb ingeblikt, Frank Hegarty. Hij wilde ook zo’n motor kopen en hij wilde ook ingenieur worden.’
‘Het kan iedereen geweest zijn…’ begon Jack Foley, maar toen zag hij opeens de auto die van de plek des onheils werd weggesleept. Overal lag bloed en glas op straat. De auto werd weggehaald om het verkeer weer vrije doorgang te geven.
Het was de auto van zijn vader.
‘Zijn er nog meer gewonden?’
‘Een meisje, een jong ding. Ze was er erg slecht aan toe,’ zei een man. Hij was van het soort dat je altijd bij ongelukken kunt aantreffen, vol praatjes en pessimisme.
‘En de man… de bestuurder van de auto?’
‘O, die had niks. Droeg een mooie jas met zo’n bontkraag. Je kent dat type wel. Stapte uit, deelde links en rechts bevelen uit, net een generaal.’
‘Hij is dokter, vandaar,’ zei Jack verdedigend.
‘Hoe weet jij dat?’ vroeg Aidan Lynch verbijsterd.
‘Het is onze auto. Gaan jullie maar koffie drinken. Ik ga naar het ziekenhuis om te kijken of hem echt niks mankeert.’
Hij stak de verregende straat over en was al bij het ziekenhuis voordat iemand iets had kunnen zeggen.
‘Vooruit,’ zei Aidan. ‘Het belangrijkste bij vrouwen is de eerste te zijn die ze tegenkomen. Dat vinden ze prachtig. Het geeft je een enorme voorsprong op iedereen.’
Moeder Francis inlichten was veel makkelijker dan Benny had gedacht. Ze was kalm gebleven en had er helemaal geen probleem van gemaakt dat Eve zich niet aan de zorgvuldig uit gedachte plannen had gehouden. Ze was ook heel praktisch geweest.
‘Bernadette, vertel me zo snel en duidelijk mogelijk waar moeder Clare denkt dat Eve vandaag is.’
‘Nou, moeder…’ Benny voelde zich weer een kind van acht, in plaats van bijna achttien. ‘Dat zit een beetje moeilijk.’ Het had voor een deel te maken met het feit dat moeder Francis haar Bernadette noemde. Dat voerde haar rechtstreeks terug naar de schoolbanken.
‘Dat geloof ik best, maar het is toch beter dat ik alles te horen krijg. Dan weet ik precies wat ik tegen moeder Clare moet gaan zeggen.’ De stem van de non klonk vriendelijk. Natuurlijk kon zij er zich niet met liegen vanaf maken.
Benny waagde het erop. ‘Ik denk dat zij denkt dat Eve op de een of andere manier al in het ziekenhuis is. Ik denk dat Eve dat zou hebben verteld als ze u had kunnen bellen…’
‘Ja, dat zal wel. Hou alsjeblieft op met die onzin, Bernadette. Ik vind het veel belangrijker dat Eve weer beter wordt en dat we haar kunnen helpen. Kun je iets preciezer zijn…’
Bijtend op haar lip vertelde Benny met tegenzin het verhaal van de verzonnen bloedonderzoeken. Het werd zonder onderbrekingen aangehoord.
‘Dank je wel, Bernadette. Kun je me nu iemand geven die me kan vertellen hoe Eve er aan toe is?’
‘Ja, moeder.’
‘Bernadette?’
‘Ja, moeder?’
‘Bel jijzelf eerst je vader op zijn werk. Zeg maar dat je moeder in gesprek was. Het is makkelijker om zoiets tegen mannen te vertellen. Die maken minder heisa.’
‘Maar u dan, moeder, u maakt helemaal geen drukte.’
‘Ach kind, dat is iets anders. Ik ben een non,’ zei ze.
Benny gaf de hoorn aan de verpleegster. Ze ging zitten en verborg haar hoofd in haar handen.
‘Was het moeilijk?’ vroeg Nan meelevend.
‘Nee, eigenlijk een fluitje van een cent. Je had gelijk.’
‘Zo gaat ‘t altijd als je het goed aanpakt.’
‘Nu moet ik mijn ouders bellen. Hoe zal ik dat doen?’
‘Eens kijken, wat wil je voor hén verborgen houden?’ Nan leek zich te vermaken.
‘Niks. Ze maken alleen altijd zo’n drukte. Ze denken dat ik nog een luier aan moet.’
‘Alles hangt er vanaf hoe je begint. Zeg nooit dat er “iets vreselijks” is gebeurd.’
‘Hoe moet ik dan beginnen?’
Nan werd ongeduldig. ‘Misschien moet je nog wel luiers aan,’ pestte ze. De moed zonk Benny in de schoenen. Het was waarschijnlijk waar. Ze wás een grote baby.
‘Hallo, vader,’ zei ze door de telefoon. ‘Je spreekt met Benny. Er is niks met me, hoor. Ik probeerde moeder te bereiken, maar er was iets mis met de verbinding.’ Ze keek naar Nan, die haar duim opstak.
‘Nee, ik ben niet in de collegezaal, maar er net naast. De mensen hier zijn overdreven voorzichtig, weet u. Ze houden overal rekening mee en hebben ons daarom gevraagd om naar huis te bellen, hoewel er niks aan de hand is…
Sean Walsh rende door Knockglen om het nieuws aan Annabel Hogan over te brengen. Mevrouw Healy zag hem voorbijsnellen terwijl ze voor het raam stond. Ze wist dat er iets aan de hand moest zijn, want die jongeman schreed altijd als een heer over straat. Hij stopte niet toen Dessie Burns hem vanuit de ijzerwinkel toeriep en hij merkte niet dat meneer Kennedy hem over zijn bril heen bekeek, onder het inspecteren van de potjes en flesjes in zijn etalage. Hij rende voorbij de cafetaria, waar hij de avond daarvoor nog met Benny had zitten koffiedrinken, voorbij de kiosk, de snoepwinkel, de kroeg en voorbij de zaak van Paccy Moore. Hij schoot het tuinpad van de Hogans op. De grond was vochtig en bedekt met bladeren. Als ik hier zou wonen, dacht hij bij zichzelf, zou ik aan een goeie opknapbeurt beginnen en er een fraai hek laten plaatsen. Iets indrukwekkenders dan wat de Hogans ervan gemaakt hadden.
Patsy deed de deur open. ‘Sean,’ zei ze zonder veel enthousiasme.
Sean voelde dat hij bloosde. Als hij hier heer en meester was, zou hij niet toestaan dat de dienstmeid de belangrijkste medewerker van haar baas met zijn voornaam aansprak. Het zou meneer Walsh moeten zijn of gewoon meneer. En uit haar kleding diende te blijken dat ze de dienstmeid was, in ieder geval zou ze een schort dragen.
‘Is mevrouw Hogan thuis,’ vroeg hij uit de hoogte.
‘Kom maar binnen. Ze staat net te bellen,’ zei Patsy onverschillig.
‘Bellen? Doet de telefoon het dan weer?’
‘Hij heeft het de hele tijd gedaan,’ zei Patsy verbaasd.
Ze bracht hem naar de woonkamer. In de verte kon hij mevrouw Hogan tegen iemand horen praten. De telefoon stond in de bijkeuken. Daar zou hij hem nooit zetten. Een telefoon hoorde op een halvemaanvormig tafeltje in de hal. Op een glimmend gelakt tafeltje onder een spiegel. Misschien met een vaas bloemen ernaast, die fraai weerspiegeld zou worden in het tafelblad. Sean snuffelde altijd rond als hij bij mensen thuiskwam. Hij wilde weten hoe het hoorde. Voor als hij zelf aan bod kwam.
De woonkamer stond vol versleten stoelen en in de serre hingen verschoten gordijnen. Het zou een stijlvolle kamer kunnen worden, dacht Sean, terwijl hij hem in gedachten opnieuw inrichtte. Hij merkte nauwelijks dat Patsy weer was binnengekomen.
‘Ze zegt dat je naar haar toe moet komen.’
‘Komt mevrouw Hogan niet hierheen?’ Hij wilde het nieuws niet vertellen waar de dienstmeid bij was, maar toch volgde hij haar gehoorzaam naar de rommelige bijkeuken.
‘Dag Sean.’ Annabel Hogan was beleefd tegen hem, in tegenstelling tot haar dienstmeid.
‘Het spijt me dat ik slecht nieuws kom brengen, maar er is een ongeluk gebeurd,’ zei hij op sombere toon.
‘Ik weet het al. Die arme Eve… Moeder Francis heeft het me net verteld.’
‘Maar, mevrouw Hogan, Benny was er ook bij betrokken’
‘Ja, maar haar mankeert niets. Dat heeft ze zelf tegen moeder Francis en tegen haar vader gezegd. Er was iets met onze telefoon of misschien was ik net in gesprek met vader Rooney.’
‘Ze heeft schaafwonden en een verstuikte enkel.’ Sean kon er niet bij dat iedereen zo kalm bleef. Hij had gedacht dat hij slecht nieuws kwam brengen, zodat hij daarna had kunnen troosten, maar mevrouw Hogan vatte het zo luchtig op. Onbegrijpelijk.
‘Ja, maar ze is helemaal in orde. Ze blijft nog even in het ziekenhuis, zodat ze op haar kunnen letten en vanavond brengt iemand haar naar de bus. Dat is allemaal al geregeld. Ze is met de schrik vrijgekomen, zegt moeder Francis. Het is beter dat ze nog even rustig blijft zitten bij mensen met kennis van zaken.’
Sean voelde dat al zijn troeven hem uit handen werden genomen. ‘Ik dacht dat ik naar Dublin moest rijden om haar op te halen,’ zei hij.
‘Maar Sean, dat kunnen we toch niet van je verlangen.’
‘Misschien vindt ze het vervelend om in het ziekenhuis te moeten rondhangen, weet u. Al die zieke mensen en die lucht van ontsmettingsmiddelen… De winkel gaat vandaag vroeg dicht en ik was al van plan om meneer Hogan te vragen of ik de auto kon lenen.’
Annabel Hogan keek naar het bezorgde gezicht van Sean Walsh en plotseling was de kalmerende werking van moeder Francis’ woorden uitgewerkt.
‘Heel aardig van je, Sean, maar als het zo erg is kan mijn man misschien beter zelf gaan…’
‘Maar mevrouw Hogan, als ik u even mag onderbreken… Het is erg moeilijk om de auto te parkeren in het centrum van Dublin. Meneer Hogan is de laatste jaren het drukke stadsverkeer ontwend en ik zou toch al naar Dublin gaan om wat staalkaarten op te halen. Als je wacht tot ze gestuurd worden, kun je wel tot sint-juttemis blijven wachten… ze doen het toch niet.’
‘Zal ik dan met je meegaan?’
Sean Walsh maakte snel een rekensommetje en kwam tot een conclusie.
‘Ik ga liever alleen, mevrouw Hogan, als u dat goed vindt. Dan kunt u hier voorbereidingen treffen.’
Hij had de juiste snaar geraakt. Annabel zag in gedachten al een invalide Benny arriveren.
Sean glimlachte toen hij buiten stond. Ditmaal rende hij niet door de hoofdstraat van Knockglen. Hij wandelde naar de overkant en knikte dokter Johnson toe, die juist zijn praktijk uitkwam. Hij gluurde in de etalage van Peggy Pine’s damesmodezaak en herkende met afschuw de pasteltinten die Benny de avond tevoren had bewonderd. Benny was zo’n forse meid, zij kon die kleren onmogelijk zelf dragen. Het was goed dat ze hem om advies had gevraagd.
Hij zag dat het komend weekeinde Les vacances de Monsieur Hulot zou draaien. Dat kwam goed uit, Benny zou nog niet genoeg hersteld zijn om te gaan. Sean hield niet van buitenlandse films. Die kon hij niet zo goed volgen.
Hij rechtte zijn rug. Het was ook helemaal niet nodig om alles te kunnen volgen. Hij was zo al tevreden genoeg over zichzelf.
Het enige dat hem nu nog te doen stond, was meneer Hogan te vertellen hoe overstuur mevrouw Hogan was geweest en hoe hij uitkomst had gebracht.
Voordat hij naar huis ging, zei dokter Foley, wilde hij even kijken hoe het met het meisje was dat bij het ongeluk gewond was geraakt.
‘Mijn afspraken voor vanochtend zijn afgezegd… Loop je straks even met me mee naar de taxistandplaats,’ vroeg hij aan Jack.
‘Ik kan er ook hier een aanhouden en samen met u naar huis gaan.’
‘Nee, nee, je weet dat ik dat niet wil. Blijf jij hier even wachten, Jack.’ Jack ging zitten in de helverlichte wachtkamer met zijn gele muren. Aan een tafel zaten twee meisjes. Het ene was een oogverblindende blonde schoonheid; het andere, een fors meisje met lang kastanjebruin haar, had haar voet in het verband. Hij begreep dat ze bij het ongeluk betrokken moesten zijn geweest.
‘Was het erg?’ informeerde hij, terwijl hij vragend naar de lege stoel keek, alsof hij op hun toestemming wachtte om te mogen gaan zitten. Ze boden hem de stoel aan en vertelden wat er was gebeurd. Ze hadden gehoord, zeiden ze, dat de dokter erin was geslaagd hen te ontwijken door zijn auto tegen een lantaarnpaal aan te rijden. Alleen Eve was door de auto geraakt en was gewond, maar zelfs zij zou binnen een week uit het ziekenhuis worden ontslagen.
Ze praatten rustig. Benny stotterde af en toe en zat met haar mond vol tanden als ze naar de knappe jongen naast haar keek. Nooit eerder had ze met zo iemand gesproken. Als ze aan een zin begon, wist ze niet of ze die tot een goed einde zou brengen.
De ogen van Jack Foley waren bijna voortdurend gefixeerd op Nans gezicht, maar zij leek dit niet te merken. Ze praatte alsof ze alledrie gelijkwaardige gesprekspartners waren. Jack vertelde dat zijn vader achter het stuur van de auto had gezeten. Nan zei dat zij en Benny niet te veel ophef wilden over hun schaafwonden en blauwe plekken om thuis niet allerlei onrust los te maken.
‘Ik heb geen zin om naar college te gaan. Jullie wel?’ Ze keek van de een naar de ander. Het was alsof ze wist dat er iemand met een voorstel zou komen.
‘Zal ik jullie allebei op een zak patat trakteren?’ vroeg Jack.
Benny klapte als een kind in haar handen. ‘Ik wist niet dat mijn hart daar zo naar uitging. Hoewel, met mijn hart heeft het natuurlijk weinig te maken, eerder met mijn maag,’ zei ze. Ze moesten allebei om haar lachen.
‘Ik zet mijn vader eerst even in een taxi en dan kom ik bij jullie terug.’ Hij keek Nan recht in de ogen.
‘Waar zullen we eens heengaan? Een beter voorstel hebben we vandaag nog niet gehad,’ zei Nan.
‘Hij is erg aardig,’ zei Benny toen Jack weg was.
‘Hij is nu al de held van de universiteit, nog voor hij goed en wel aan zijn studie is begonnen,’ zei Nan.
‘Hoe weet jij dat nou?’
‘Ik zag hem spelen in de finale.’
‘Wat speelt hij?’
‘Rugby. Hij is echt erg goed.’
‘Hoe kom jij bij een rugbywedstrijd verzeild?’
‘Iedereen gaat er heen. Het is een soort sociaal gebeuren.’
Benny besefte dat er een heleboel gebieden waren waar ze niets vanaf wist. Rugbywedstrijden waren daar maar een klein deel van. Dat gebrek aan kennis zou ze nooit kunnen aanvullen als ze haar hele leven in Knockglen bleef wonen.
Plotseling wilde ze dat ze heel iemand anders was. Slanker, met een fijn gezicht en kleine voeten, zoals Nan had. Ze zou willen dat zij tegen mannen moest opkijken en niet andersom. Ze zou willen dat haar ouders ver weg op een eilandje zaten, zodat ze niet iedere avond naar huis hoefde. Ze voelde het verlangen opkomen om haar haar te blonderen en dit te blijven doen, zodat je nooit kon zien dat het niet echt blond was. Aan haar figuur was weinig te doen. Die brede schouders en grote voeten bleef ze houden, zelfs als ze slanker zou zijn. Er was nog geen operatie uitgevonden om voeten kleiner te maken.
Met walging keek ze ernaar, naar haar voeten in de plompe schoenen en dik in het verband. Haar moeder had normale voeten en haar vader ook. Waarom waren die van haar dan zo groot? Op school had ze ooit het verhaal gehoord van een of ander dier dat was uitgestorven omdat het zulke grote platvoeten had. Benny had niet geweten of ze het beest moest benijden of beklagen.
‘Doet het erg pijn?’ Nan had Benny naar haar voeten zien kijken en dacht dat ze pijn had.
Op dat moment kwam Jack terug.
‘Zo,’ zei hij tegen Nan.
Ze stond op. ‘Ik denk dat Benny last heeft van haar voet.’
‘Ach, wat vervelend.’ Hij keek haar vluchtig aan met een vriendelijke glimlach.
‘Nee, het gaat best,’ zei ze.
‘Echt waar?’ vroeg hij beleefd. Misschien wilde hij er alleen met Nan vandoor. Misschien ook niet. Maar zo zou het altijd wel gaan, dus er was geen enkele reden om er moeilijk over te doen.
‘Je keek ernaar en je fronste je wenkbrauwen,’ zei Nan.
‘Nee, ik zat te denken aan al die gebeden die we altijd moesten opzeggen voor de bekering van China. Waren dat geen drie weesgegroetjes?’
‘Ik dacht dat het bij ons om de bekering van Rusland ging,’ zei Jack, ‘maar dat weet ik niet zeker. Dat geeft wel aan hoeveel waarde ik er altijd aan heb gehecht.’
‘Ik begrijp niet waarom we voor ze moesten bidden,’ zei Benny quasi-verontwaardigd. ‘Ze hebben daar fraaie gewoonten. Ze binden bij iedereen de voeten af.’
‘Wat?’
‘Ja hoor, zodra ze geboren worden. Niemand hoeft er over zijn eigen voeten te struikelen. Iedereen heeft daar kleine, ingebonden voetjes. Zo elegant!’
Jack leek haar nu pas voor het eerst op te merken.
‘En nu patat,’ zei hij, terwijl hij haar aankeek. ‘Vier borden. Voor ieder één en nog een bord voor ons allemaal. En een heleboel ketchup.’
Ze hoorde de verpleegster tegen iemand zeggen dat juffrouw Hogan in de wachtkamer zat. Daar kwam Sean Walsh al op hen af. Een donkere wolk trok over Benny’s gezicht.
‘Ik kom je ophalen, Benny,’ zei hij.
‘Ik heb tegen vader gezegd dat ik met de bus ga,’ zei ze koel. ‘Maar hij heeft me de auto meegegeven…’
Jack keek van de magere jongen naar het stevige meisje met het roodbruine haar.
Niemand werd voorgesteld.
Benny schoot zo uit haar slof dat ze er zelf van schrok.
‘Nou, ik hoop dat je in Dublin nog iets anders te doen hebt, Sean. Dat je niet speciaal voor mij bent gekomen, want ik moet nu weg. En ik kom zoals afgesproken met de bus naar huis.’
‘Waar ga je dan heen? Je moet mee naar huis. Nu. Met mij,’ smeekte Sean.
‘Ze moet mee voor nader onderzoek,’ zei Jack Foley. ‘Ik breng haar even. U zou toch niet willen dat zij er niet heen ging?