Lad’s Love

Engelachtig mooie jongens hebben geen gemakkelijk leven. Zij worden begeerd en bejaagd en zijn pas veilig als ze boven de dertig komen, aan de drugs raken of een bierbuik ontwikkelen. Engelachtig mooie jongens hebben het zwaarder dan mooie meisjes, want op hen wordt door béide seksen geloerd.

Er bestaat, lees ik bij Hans Warren, een plantje met grijs blad, dat, fijngewreven, naar sperma ruikt. Het heet lad’s love. Niets schijnt zo begeerlijk te wezen als die onbedorven-jongens-liefde. Ik ken bijna geen enkele man die in zijn jonge jaren niet heeft blootgestaan aan een poging tot verleiding of zelfs verkrachting.

Iemand die ik Kasper noem, heeft aan mij het volledige oeuvre vermaakt van een mij onbekende schrijver: Astère Michel Dhondt. In het eerste werkje is met de hand geschreven: Voor Kasper, van W. Het tweede en derde heeft Kasper ook van W. gekregen, en in het vierde staat gedurfd: Voor Kaspers bijscholing. De gever had kennelijk een missie.

Verwonderd zagen zijn vrienden en familie hoe Kasper in zijn jongelingsjaren dán weer voor een weekendje naar W. vertrok, die een collega van zijn intellectuele moeder was en dus wel moest deugen; dán weer voor een dubbelzinnig uitstapje in de auto stapte bij G., die een vooraanstaande positie in het dorp bekleedde en vakantiebaantjes te vergeven had. Had Kasper, die ook een vriendinnetje bevredigde, soms zonder dat wij het vermoedden een zachte plek voor zijn eigen kunne?

W. maakte foto’s van Kaspers aanminnig smoeltje en retoucheerde die tot engelachtige schoonheid. G. schreef gedichten voor hem waarin hij maagdelijk zuiver op bosweitjes sliep. Beiden probeerden hem zachtkens voor de herenliefde te winnen. Later vertelde Kasper dat hij daar wel degelijk voor had willen openstaan.

Bij Dhondt vind ik soortgelijke scènes. ‘De huisbewaarder glimlachte voldaan, stond op om zijn stofjas los te knopen en verwisselde schijnbaar onoplettend van plaats. Het volgende ogenblik lag zijn hand die als gesleten stro voelde op het blote kinderknietje.’ En een passage die me sterk deed denken aan Kaspers gezicht als hij naast de notabele G. in diens auto de straat uitreed: ‘Pardon. Ik trek het portier nogal hard dicht. Zit u gemakkelijk? Tim besefte dat de glimlach van de dokter nogal veelzeggend was. Maar mocht hij verontrust zijn door een vriend van zijn vader?’

En bij Hans Warren: ‘De smetteloosheid van een ongerepte jongen bij het tennisspel: witter dan wit zijn blouse en korte broek, lichtbruin zijn stevige armen en benen. (...) Het is jammer dat de tijd te kort is om nog iets van vriendschap te maken, ik zou hem veel kunnen leren.’ En bij Jan Hanlo, die begeerlijke jonge Arabieren inwijdt, en bij Reve, die zijn prille knapen weliswaar pijn doet maar toch voor zijn roede wint...

De knapen in kwestie schijnen met hun maagdelijkheid ook hun aantrekkelijkheid te verliezen - tenminste, als ik de literatuur mag geloven. Als het plantje zijn bittere geur heeft prijsgegeven, verliest het zijn bekoring. Na de inwijdingsrituelen verslapt de innigheid; bij een latere ontmoeting worden de jongens onveranderlijk beschreven als fatterig, papperig of pafferig; hondsbrutaal-geil of juist verwijfd-lethargisch; grof lelijk geworden of ordinair knap. Het lijkt de rijpere heren vooral te gaan om dat ene, spannende, maar niet te rekken moment van de initiatie in de geheime riten. Het jongetje dat hooguit de stille genietingen kent van de solo, mag onder de bedreven handen van zijn leermeester ervaren dat genot dubbelzijdig kan zijn - en wordt dan aan zijn lot overgelaten om op zijn beurt zelf jonge jongens te verleiden. Ga heen en vermenigvuldigt u.

 

Waar komt het idee vandaan dat de herenliefde te leren valt? Als ik optel hoeveel moeite de belezen W. en de schrijvende G. zich hebben gegeven voor de bleekblanke, nog hier en daar wat puisterige, knokige, maar verder engelachtige Kasper: hoeveel dure wijn ze in hem hebben gegoten, hoeveel zonsondergangen ze hebben nagereden, hoeveel mooie platen ze hem hebben laten beluisteren, hoeveel uren W. in zijn donkere kamer heeft doorgebracht en G. in de kleine uurtjes aan zijn dichterstafel... moeten ze zich toch kans van slagen hebben toegedicht.

Ik vermoed dat Kasper de boeken en de gedichten die hij kreeg ook heus trouw lás, dat hij zich de tedere strelingen en misschien zelfs het rauwere gesjor welwillend liet welgevallen, dat hij werkelijk geprobeerd heeft een Broertje te zijn.

Hadden scènes als deze hem kunnen verleiden? ‘De dokter schoof naast hem. Tims gedachten joegen koortsig: deze man zal me geen kans laten om te ontsnappen, hij kijkt alleen naar mijn broekje, hij zal me grijpen en ik weet niets meer om hem af te weren tenzij - Tim zweette, greep handig de kruk van het portier naast hem, maar de dokter lachte rauw en trok hem met geweld tussen zijn benige knieën en perste zijn dijen en door een hard orgaan gespleten buik om het onderlichaam van het knaapje...’ Wat had Kasper hiervan moeten leren - behalve wat slechte literatuur is?

Hij heeft me verteld dat hij nooit iets terúg heeft gedaan, de voor hem opgerichte totempalen onaangeraakt liet. Het was met Kasper zoals Hans Warren schreef over zijn vrouw: ‘... overal de molligheid van een vrouw waar ik de stevige spieren van een man verlang...’ - maar dan omgekeerd. Hij lag in W.’s bed, dacht: ‘Hm... interessant’, en sliep dan in, dommelig van W.’s uitstekende wijn. Kasper is nog niet eens een beetje bi gebleken. Bij de tweede vrouw in zijn leven is hij volmaakt gelukkig, en al vertoont zij tekenen van Büchs tietloze pracht, van zijn eerste vrouw hield hij ook, en die was ál ronding...

Vroeger schaamden wij ons op verjaardagen voor de moeder die homo’s verfoeide, en dan ook na twee citroentjes verbeten siste: ‘Flikkers worden niet gebóren, flikkers worden gemáákt!’ Zij stamde, dachten wij, uit de tijd dat homoseksualiteit nog een perversie heette. Wij gingen de discussie aan, verdedigden de voor ons nog grotendeels hypothetische Homofiel langs de lijnen van ‘... kunnen er niets aan doen, zijn zo geboren...’ Maar de moeder bleef bij haar stelling: elke nicht was ooit een onbedorven heterootje geweest, verkorven door al te toegeeflijke moeders, en in handen gevallen van vieze ouwe kerels.

De flikkers zelf schijnen het met haar eens te zijn.

Arme lieve jongens.