Ja zeggen

Van een vrouw wordt verwacht dat ze ‘nee’ zegt. Alleen professionelen zeggen geen nee. Dus weten alle mannen, alle vrouwen: wie ‘ja’ zegt, is een hoer. Och, dat eeuwig dilemma tussen het vunzige toegeven en het schijnheilige weigeren...!

Soms zeg ik pas nee op het laatste moment, als de kwestie dringend wordt. Op het moment dat het condoom ter sprake moet komen van de overheid. Dat wil wel eens een onaangename verrassing zijn. ‘Maar ik dacht...! Omdat je me een douche liet nemen!’ Laatst heb ik een man met de handdoek nog om zijn heupen naar mijn voordeur gedragen. Want ja, ik neem ook nog eens alles letterlijk, en als iemand wil douchen denkt ik: hij zal wel vies zijn.

Nee, het ‘nee’ is mijn fort niet. Maar hoe zeg je ‘ja’?

 

Hij was de vriend van een vriend, en, wist ze, niet in haar geïnteresseerd. De jongens kwamen een weekendje langs: het was mooi weer, zij woonde landelijk, er was bier in huis, een meer voor de deur, en vlees voor op de barbecue. Ze doken van de steiger, draaiden muziek, deden spelletjes, dronken en ouwehoerden wat. Hij deed daar niet zo aan mee. In plaats daarvan scharrelde hij wat gereedschap op en begon haar oude motor uit elkaar te halen.

Ze bracht hem een pilsje. De zon deed zijn huid glanzen, maar hij zei ‘Bedankt’ zonder op te kijken. Zijn lange bruine vingers waren zwart gevlekt van de smeerolie. Ze stond dichtbij hem, en hoewel hij geen speciale aandacht aan haar besteedde en ze nauwelijk wat tegen elkaar zeiden, voelde ze dat hij zich bewust was van haar, van haar wezen, haar geur - hij deed wat hij kon om haar motor aan de praat te krijgen.

Ze keek naar de vlekken op zijn spijkerbroek en naar zijn vingers en zei ‘ja’. Niet hardop, maar wel met alle vezels in haar lichaam. Maar hij was, helaas Sinterklaas, immers niet in haar geïnteresseerd?

Maanden later sliepen ze, zij en hij, een tijdje in hetzelfde huis. Dat waren omstandigheden, met liefde of seks had dat weinig te maken.

Toch waren er onduidelijkheden. Elke avond stonden ze elk in de deuropening van hun slaapkamers nog even te praten. Elke keer dacht ze: nu moet híj zich als eerste terugtrekken... maar elke keer was ze het weer zelf, die na een ondraaglijk lange stilte stoethaspelde: ‘Nou, welterusten dan maar...’

En als ze dan zijn deur had zien dichtgaan, stond ze nog even te kijken naar dat ondoordringbare hout en dacht: denkt hij nou ook aan mij?

Dat deed hij. Maar niet daar, achter die deur, in dat bed, in die lakens. Snel en stiekem onder de douche. Hij kende het grote verschil tussen fantasie en werkelijkheid.

Zij niet - of ze wilde het niet zien.

En elke keer als hij halfgekleed de badkamer uitkwam... en elke keer als ze hem een schroef zag aandraaien... en elke keer dat de zon de glimpen uit zijn ogen sloeg die hij daar verborgen probeerde te houden...

Er kwam een ochtend dat ze het niet meer uithield. Het was nog vroeg, hij sliep.

‘Ik kan niet slapen.’

Hij rekte het: hij liet haar zeggen dat het de gedachte aan zijn lichaam was die haar wakkerhield. Toen sloeg hij toch de dekens terug.

Hun lichamen wisten het allang. Het ‘ja’ van hun lichamen was al oud. De deal was maanden geleden gemaakt - die was alleen nog niet geprint en in tweevoud uitgedeeld, aan de stakker die een ‘nee’ zo gewoon vond dat hij niets vroeg, en aan de stumper die geen ‘ja’ kon zeggen omdat niemand haar dat had geleerd.

 

Hoe gaan die dingen - ze pasten niet bij elkaar, maar ze kregen toch een relatie. Het ging dus ook weer uit. En weer aan en weer uit: lichaam en geest zijn het niet altijd eens. Op een dag had ze zich verloofd met een ander, zo maar eens, om van dat geknipper af te zijn. Met hèm zou ze vrienden blijven. Zo zaten ze vrienden te wezen op de bank. Het werd laat, hij had geen zin meer om te rijden.

‘Je weet de logeerkamer te vinden’, zei ze.

Maar toen ze bovenkwam, lag hij in het bed dat ooit van hen samen was geweest.

‘We doen niks hoor’, zei ze dringend. Ze deed een T-shirt aan en gluurde door de halsopening of hij keek. Hij keek.

‘Is goed’, zei hij. ‘Wat jij wilt.’

Hij hield zich eraan; sommige mannen zijn ware helden. Op de een of andere manier kwamen ze toch allebei klaar. Niets zo opwindend als ‘het’ niet te doen...

De volgende dag schreef ze haar verloofde af.

 

Het bleef knipperen tussen hen. Op een zondagochtend hees ze zich in haar motorpak om er vervaarlijk uit te zien en vertrok naar Schiphol. Deze keer zou ze er voorgoed een einde aan maken. Ze attaqueerde hem bij de incheckbalie.

‘Zullen we even ergens gaan zitten?’ vroeg hij rustig.

Tja, wat was ze anders komen doen?

‘Aan of uit’, zei ze. ‘Dat gedoe er tussenin ben ik moe.’

Ze zaten in een hoekje van het panoramaterras in de zon. Ze deed het motorjack uit. Zijn handen bungelden tussen zijn knieën en dat maakte haar aan het huilen. Nooit meer! Hij legde zijn arm om haar heen en troostte haar. Hij legde dingen uit, zij legde dingen uit. Opeens werd ze zich bewust van zijn duim tegen de onderkant van haar borst. Ze wist nu wel hoe subtiel zijn signalen waren. Zonder na te denken keek ze op haar horloge. Zijn vliegtuig ging over 21 minuten. Vertrek, niet instappen.

‘Wat?’ vroeg hij.

‘Een vluggertje op de wc...’ zei ze.

‘Dacht ik ook al aan’, zei hij.

Tegenover het zelfbedieningsrestaurant zijn toiletten, links de heren, rechts de dames. De toegangen zijn open. Van beide kanten klonken stemmen. In het midden lokte de brede deur van het invalidentoilet. Daar konden ze één voor één naar binnen.

In twaalf minuten vonden ze tijd voor vier of vijf standjes. Elke keer als een van hen tweeën opstond van de bril, spoelde de wc door. Een invalide rammelde aan de klink. Ze dacht dat hij haar kreten wel zou horen.

Hij haalde zijn vliegtuig. Net. Sidderend en nog altijd opgewonden stapte ze op de motor.

Wanneer had ze nou eigenlijk ‘ja’ gezegd?

Waarschijnlijk toen ze zei ‘Je weet de logeerkamer te vinden’...