VI

 

 

22 april 1945. In de bunker heerst koortsachtige onrust. Boven is de hel losgebroken. De hele dag klinken er schoten en daverende knallen, je kunt het hoofd nauwelijks buiten de deur steken. De Wilhemsplatz is één troosteloze vlakte, de Kaiserhofis als een kaartenhuis ingestort, het puin ligt tot bij de rijkskanselarij. Van het ministerie van Propaganda staat uitsluitend nog de witte façade als een symbool overeind op het kale plein.

Ik vraag iedereen die ik zie hoe de aanval verloopt. Die moet toch allang op gang zijn gekomen? Zijn dat Duitse kanonnen en tanks die zoveel lawaai maken? Geen van de officieren schijnt het te weten. Ze lopen erbij als wassen beelden, zogenaamd druk bezig, en houden zichzelf voor de gek.

De deuren van Hitlers vergaderkamer zijn gesloten. Daarachter wordt heftig beraadslaagd. Ik zit met mijn collega, mevrouw Christian, en juffrouw Krüger92, de secretaresse van Martin Bormann, in de dieetkeuken. We drinken sterke koffie en praten over onbelangrijke dingen om de vertwijfelde angst in ons in bedwang te houden. Alledrie proberen we de situatie op onze eigen manier te verwerken. Niemand denkt aan de lunch, hoewel het daar allang tijd voor is. De onrust drijft ons terug naar de stafbespreking. We horen stemmen aanzwellen en weer verzwakken. Hitler schreeuwt iets, we kunnen het niet verstaan. Dan komt Martin Bormann naar buiten en drukt met een geagiteerd gezicht juffrouw Krüger een paar papieren in de hand die onmiddellijk overgetikt moeten worden. We vangen een glimp op van uniformruggen, gebogen over de kaart van Berlijn. De stemming lijkt wanhopig. Geschokt gaan we terug naar de hal, we roken, wachten, fluisteren...

Eindelijk zwaait de ijzeren deur open. Linge roept mevrouw Christian en mij bij de Führer. Met een gezicht dat geen enkele emotie verraadt, loopt hij door om juffrouw Manziarly op te halen. Nog slechts enkele passen - dan valt de beslissing over leven en dood. Nu komt de waarheid.

Alle officieren van de stafbespreking staan met spierwitte versteende gezichten voor de geopende deur van de vergaderkamer. Hitler staat volkomen roerloos in de kleine vestibule. Zijn gezicht heeft geen uitdrukking meer, de ogen zijn dof. Hij ziet eruit als zijn eigen dodenmasker. Zijn blik is leeg. Onpersoonlijk en bevelend zoals ik hem nog nooit tegen een vrouw heb horen spreken, snauwt hij: ‘Maakt u zich onmiddellijk gereed. Over een uur vertrekt er een vliegtuig dat u naar het zuiden zal brengen. Alles is verloren, reddeloos verloren.’

Ik ben helemaal verstijfd. Het schilderij aan de wand hangt scheef en er zit een vlek op de revers van Hitlers uniformjas. Alles lijkt in watten gehuld en heel ver weg.

De eerste die zich uit de verstarring losmaakt is Eva Braun. Ze loopt naar Hitler toe, die de hand al op de deurklink heeft liggen, pakt zijn beide handen vast en zegt lachend alsof ze een verdrietig kind probeert te troosten: ‘Maar je weet toch wel dat ik bij jou blijf? Ik laat me niet wegsturen.’ Dan verschijnt ervan binnenuit een gloed in de ogen van Hitler en hij doet iets wat nog niemand, zelfs niet de intiemste vrienden en bedienden ooit hebben meegemaakt: hij kust, waar de nog altijd wachtende officieren bij staan, Eva Braun op de mond. Ikzelf zeg iets dat ik helemaal niet wil zeggen, maar het gaat vanzelf; ik wil hier niet blijven en ik wil hier niet sterven, maar ik kan niet anders. ‘Ik blijf ook,’ zeg ik.

Ik moest een kist met de belangrijkste aktes, stukken en documenten inpakken, die Schaub me aangaf. Mechanisch legde ik de stukken bij elkaar. Moest ik ook mijn eigen spullen naar huis sturen? Zou er misschien in die laatste toestellen die morgen naar het zuiden vliegen, geen plaats meer voor zijn? Maar misschien moesten we het hier nog wel weken uithouden? Ik stuurde niets mee. Van het toestel, dat met zijn belangrijke vracht en twee van Hitlers ordonnansen is opgestegen, is nooit meer iets vernomen.

De een na de ander gaf Hitler een hand om afscheid te nemen. Alleen de belangrijkste verbindingsofficieren bleven achter. Uiteraard ook Bormann, nog steeds het onvermijdelijke station dat elk bericht voor Hitler moest passeren.

Na de middag opnieuw een grote stafbespreking. De Russen stonden nu voor de poorten van de stad. Hitler gaf het bevel tot een laatste aanval met alle in Berlijn aanwezige manschappen en vliegtuigen. Elke tank en elk geweer moest naar het front. De bunker schudde van de explosies van de kleine bommen die de Russen onafgebroken over Berlijn wierpen. En onder Hitlers bevelende stem. De generaals kwamen met rode hoofden uit het bedompte vergaderzaaltje. Mevrouw Christian en ik zaten angstig op de gang. juffrouw Krüger, de secretaresse van Bormann, had zich inmiddels bij ons gevoegd. Zij wist ook niets anders te vertellen dan dat haar baas er rekening mee hield dat hij Berlijn een dezer dagen zou moeten verlaten of... Van de andere mogelijkheid konden we ons geen duidelijke voorstelling maken.

Opnieuw wachtten we af. Ook voor Hitler zat er niets anders op. Hij slofte naar zijn honden, die hij had ondergebracht in een deel van het toilet, en zat zwijgend op het bankje in de gang met de kleine puppy’s op schoot naar het komen en gaan van de mensen te kijken. Het personeel deed nog altijd onverstoorbaar zijn plicht. De bedienden functioneerden kalm en beheerst en vervulden Hitlers wensen. Theo Morell zat met hartklachten in zijn kamer en vreesde het ergste. De spanning was ondraaglijk.

Eva Braun kwam uit haar kamer. Boven was het nu rustig. We wisten niet eens wat voor weer het was. Geen enkel raam bood zicht op de zon. We wilden even buiten gaan kijken in het park en de honden en onszelf een beetje frisse lucht gunnen. Boven Berlijn hing een dikke damp van stof en rook. De lucht was zacht, al echt lenteachtig. Zwijgend wandelden Eva Braun, mevrouw Christian en ik door het park van de rijkskanselarij. Er zaten overal diepe kuilen in het gemaaide gazon, her en der lagen jerrycans en geknakte takken. Bij de muur rond het park zagen we om de zoveel meter stapels pantservuisten liggen. We konden het maar niet geloven. Morgen of anders de dagen erna zouden de Duitse troepen de vijand verdrijven.

Via de verwoeste, ineengestorte muur slopen we naar het park bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. De bomen waren vol bloesems, stil en vredig. Nog maar een paar dagen geleden hadden wij vrouwen hier met pistolen geoefend. Hitler had het eindelijk goedgevonden. Vroeger in Oost-Pruisen, toen de Russen steeds dichter naderden, hadden mevrouw Christian en ik hem al eens gevraagd of wij niet met een pistool moesten leren omgaan. Destijds had Hitler nog lachend geantwoord: ‘Nee, dames! Ik wil niet door de hand van een secretaresse vallen. Schiet u maar met de ogen, dat is voldoende!’ Maar nu had hij er plotseling niets meer op tegen. Onder toezicht van Rattenhuber hadden we op schietschijven geschoten. Hitler verwees ons naar het park van het ministerie van Buitenlandse Zaken zodat we geen schade konden aanrichten, en hier hingen nu de aan flarden geschoten schijven te getuigen van onze voltreffers. Van oefeningen zou nu niets meer komen, want het schieten was hier al overgenomen door de Russische artillerie. Maar vandaag was het heel even rustig. Verscholen achter struiken op een klein rond pleintje, ontdekten we een alleraardigst bronzen standbeeld. Een jonge najade met sierlijke vormen stond in het plantsoen onder de bloeiende bomen. Bij alle troosteloosheid vonden we haar plotseling wonderbaarlijk mooi. We hoorden ineens de vogels zingen, zagen dat de lenteklokjes bloeiden en dat alles in de natuur weer tot leven kwam. We werden er haast vrolijk van dat dit er óók allemaal nog was. Het kwam beslist door die afschuwelijke bunker dat de stemming zo ontzettend beklemmend was. Hier buiten kon je gewoon ademhalen, hier werd je weer helder in het hoofd. De honden renden ravottend over het gras terwijl wijzelf op een steen een sigaret zaten te roken. Zelfs Eva Braun stak er een op. Toen ze ons verbaasd zag kijken, zei ze: ‘Ja mensen, ik heb nu óók zin om te roken. Nu ik zulke uitzonderlijke zorgen heb mag ik ook wel iets uitzonderlijks doen.’ Maar ze had een doosje menthol-snoepjes in haar tas en toen we bij de eerste klanken van de sirene weer afdaalden, stopte ze er voor de zekerheid eentje in haar mond.

Beneden in de gang zat Hitler in de gang met Goebbels, Bormann en Burgdorf. Ze bespraken de komende aanval. Hitler leek weer iets opgefleurd en aangesterkt. Wij waren verkwikt door de frisse lucht van boven en werden ontvangen met een golf van hoop en vertrouwen. Nu zou er tenminste eindelijk een besluit vallen. Morgen zou blijken of Hitler naar Berchtesgaden zou gaan of voor altijd in Berlijn zou blijven. Hitler zei ons bij hem plaats te nemen. Nu we nog maar met zo weinigen waren, ging het er heel informeel aan toe. Eva Braun ging naast Hitler zitten en begon, waar iedereen bij was, meteen op hem in te praten: ‘Zeg, ken je dat beeld bij Buitenlandse Zaken? Wat een schitterende plastiek! Die zou ontzettend goed in mijn tuin passen bij het bassin. Zou je het alsjeblieft voor me willen kopen als alles goed afloopt en we toch nog uit Berlijn komen!’ Ze keek hem smekend aan. Hitler pakte haar hand: ‘Maar ik weet helemaal niet van wie het is. Waarschijnlijk is het eigendom van de staat, en dan kan ik het niet zomaar kopen en het in een privé-tuin zetten.’ ‘Ach, toe nou,’ zei ze. ‘Als het je lukt de Russen te verdrijven en Berlijn te bevrijden, dan kun je toch wel één keertje een uitzondering maken!’ Hitler moest lachen om deze vrouwenlogica, maar ging er niet op in. De altijd zo keurige Eva ontdekte een paar rode en blauwe vlekken op Hitlers grijze uniformjas. ‘Kijk nu toch, je bent helemaal vies! Die jas kun je niet meer aantrekken, hoor. Je moet de “oude Frits” niet in alles nadoen en er net zo onappetijtelijk bij lopen als hij.’ Hitler protesteerde. Hij was geen politicus meer, geen veldheer of dictator. ‘Het is nu eenmaal mijn werkkos-tuum,’ wierp hij tegen. ‘Ik kan toch geen schort omdoen als ik naar de stafbespreking ga en met viltstiften in de weer moet.’ Ze was inderdaad unfair tegen hem, want hij was altijd angstvallig schoon. Hij zou je nog geen hand geven als hij ook maar even zijn hond had geaaid.

Het gesprek werd afgebroken door bommen en luchtafweergeschut. Er was zojuist weer een aanval begonnen, zoals elke avond rond deze tijd. De bunker liep vol, de zware ijzeren deur naar het voorste deel van de gang werd gesloten. Hitler liet de radio aanzetten. Hij luisterde nooit naar muziek, alleen naar de zakelijke berichten over het naderen van vijandelijke vliegtuigen, onderbroken door het gelijkmatige tikken van de klok aan de wand. Berlijn werd weer zwaar getroffen. En plotseling was het spook van de wanhoop weer opgedoemd.

[...]93 Nu is het gedaan met het zelfbedrog. Hij brengt eindelijk deze vertwijfelde, verleidelijke stem in mij tot zwijgen die de werkelijkheid niet onder ogen wilde zien, die tegen beter weten in wilde blijven geloven. Tegelijkertijd heb ik ineens erg met Hitler te doen. Een grenzeloos ontgoocheld, van de allerhoogste hoogte gevallen, gebroken, eenzaam mens. [...] Ik voel me opeens schuldig. Ik denk aan al het ongeluk dat zich daarboven voltrekt, enkele meters boven ons hoofd, en al jaren aan het voltrekken is - door toedoen van mijn chef. Moet ik dan nu vertrekken en naar de mensen terugkeren, die mij verwijtend zullen aankijken, en tegen hen zeggen: ‘Daar ben ik weer. Ik heb me vergist maar toen mijn eigen leven in het geding kwam heb ik mijn vergissing ingezien.’ Medelijden en schuldgevoel houden me hier vast, en mevrouw Christian moet het al net zo vergaan. Haast tegelijk zeggen we: ‘Wij blijven ook hier!’ Hitler keek ons een ogenblik aan: ‘Ik beveel u weg te gaan.’ Maar wij schudden ons hoofd. Toen gaf hij ons een hand. ‘Ik wou dat mijn generaals zo dapper waren als u,’ zei hij nog. Ook de kleine stille juffrouw Manziarly, die eigenlijk lerares had willen worden en geenszins verplicht was hier te blijven, weigerde Berlijn te verlaten.

Hitler slofte naar buiten naar de officieren. ‘Mijne heren, het is afgelopen. Ik blijf hier in Berlijn en zal mezelf doodschieten als het zover is. Wie gaan wil kan gaan, het staat eenieder van u vrij.’

De een na de ander verliet de bunker, de Führer groetend zonder iets te zeggen. Het merendeel van hen verliet Berlijn voorgoed, slechts een enkeling ging terug naar zijn staf of instantie in de omgeving van Berlijn.

Hitler verzamelde in zijn kamer uit alle laden en kasten documenten en stukken die moesten worden vernietigd. Julius Schaub kreeg opdracht deze vertrouwelijke taak uit te voeren. Met een doodongelukkig gezicht hinkte hij door de bunker en strompelde de trap op naar het park, waar hij met pijn in het hart de schatten van zijn Führer verbrandde. Voor München en Berchtesgaden kreeg hij een soortgelijk bevel. Hij nam met vochtige ogen afscheid van ons toen hij nog diezelfde dag vertrok. Nu waren er ook geen verbindingsofficieren meer, behalve gezant Von Hewel, Reichsleiter Bormann, generaal Krebs94, generaal Burgdorf, Hermann Fegelein, admiraal Voss95, de adjudanten Von Below en Günsche en Heinz Lorenz. Van de bedienden waren uitsluitend Heinz Linge en drie ordonnansen achtergebleven. Alleen vrijwel het hele personeel - het gewone volk van de keuken, de huishouding, de telefooncentrale, chauffeurs en dergelijke - was gebleven. Allen huisden op veldbedden en provisorische slaapplaatsen in de hogergelegen ruimtes van de Führerbunker. Ook de keuken was nu ondergronds ingericht, en het voorste stuk van de gang diende als eetzaal. Wij secretaresses deelden nu onze bunkerslaapkamer in de nieuwe rijkskanselarij met enkele andere vrouwen, meest secretaresses en telefonistes uit de staf van de Führer. We konden direct in de Führerbunker komen via een lange onderaardse gang.

De uren kropen voorbij. Ik was helemaal leeg, uitgeput en afgestompt. Eigenlijk moest ik een paar uur slapen. Maar een onrustig gevoel hield me in de Führerbunker. Misschien bracht het komende uur wel beslissend nieuws? Het moest nu laat in de middag zijn. Had Hitler al geluncht? Daar was vast geen tijd voor geweest. Nu zat hij daar in zijn kamer met Goebbels te praten. Hoe zou de grote minister van Propaganda het verwerken dat Hitler had besloten in Berlijn te sterven? Wat zou hij het Duitse volk zeggen? De deur ging open en Goebbels liep naar de telefoon. Toen hij terugkwam keek hij zoekend om zich heen. Er was niemand behalve de ordonnansen en ik. De minister kwam naar me toe. ‘Straks komt mijn vrouw met de kinderen. Ze zullen op verzoek van de Führer van nu af aan in de Führerbunker blijven. Zou u zo vriendelijk willen zijn om mijn gezin op te vangen?’ Mijn hemel, dacht ik, waar moeten we al die mensen onderbrengen? Zes kleine kinderen in deze chaos! Ik ging een paar trappen op naar het hogere deel van de bunker en zocht naar Günsche. Hij liet een van de vertrekken ontruimen, dat volgestouwd was met koffers, kisten, meubels en voorraden, en er allemaal bedden in zetten.

Hitler had ondertussen Keitel en Jodl nog eenmaal bij zich laten roepen. De twee generaals voerden een allerlaatste bespreking met Hitler. Daarna hoorde ik ze nog praten met Bormann en Hewel. Ze hadden nog één keer getracht Hitler duidelijk te maken dat hij in Berlijn niets meer kon doen. De commandoposten van het opperbevel van de strijdkrachten zouden naar het zuiden gaan. Van Berlijn uit kon hij zijn generaals niet meer aanvoeren. [...] Hitler hield echter vast aan zijn onwrikbare besluit in Berlijn te blijven en daar te sterven. Hij zou zichzelf een kogel door het hoofd schieten, want hij wilde niet dat de vijand hem levend of dood in handen zou krijgen. Vechten kon hij niet meer, hij was lichamelijk een gebroken man. Na dit gezegd te hebben had hij zijn generaals heengezonden, die nu een voor een de bunker verlieten.

Intussen was de familie Goebbels van de bunker van het ministerie van Propaganda overgekomen naar de Führerbunker. Ik ging hen tegemoet en ontfermde me over de kinderen. Mevrouw Goebbels werd meteen naar Hitler gebracht. De vijf kleine meisjes en de jongen waren vrolijk en onbevangen. Ze verheugden zich erop dat ze bij ‘oom Hitler’ mochten zijn en vulden met hun spel al snel de bunker. Het waren schattige, welopgevoede, spontane kinderen. Ze hadden geen benul van het lot dat hun te wachten stond, en de volwassenen deden er alles aan hun niets te laten merken. Ik nam ze mee naar de opslag waar Hitlers verjaardagscadeaus lagen. Er lagen ook speelgoed en kleren. Ze kozen uit wat ze mooi vonden.

Toen we terugkwamen was er weer alarm. De aanvallen werden nog heviger en concentreerden zich meer en meer op het gebied van de rijkskanselarij. Aan het artillerievuur waren we al aardig gewend. Het viel ons alleen nog op als het gedreun even ophield. We zaten weer eens bij Hitler. Ik vond hem steeds onbegrijpelijker en onheilspellender. Terwijl hij ons gisteren nog had verzekerd dat de zege nabij was, beweerde hij vandaag met even grote stelligheid dat elke hoop op een ommekeer was verkeken. We wezen op het schilderij van Frederik de Grote, die van de muur op ons neerkeek, en citeerden Hitlers favoriete leuzen. ‘Mein Führer, waar blijft het laatste bataljon?’ - ‘Gelooft u niet meer in historische voorbeelden?’ Hij schudde vermoeid zijn hoofd: ‘Het leger heeft mij verraden, de generaals zijn niets waard. Mijn bevelen worden niet uitgevoerd. Het is voorgoed voorbij. Het nationaal-socialisme is dood en zal nooit weer opstaan!’ We waren er kapot van toen we die woorden hoorden. De omslag was veel te plotseling gekomen. Hadden we het ergens misschien niet helemaal gemeend toen we zeiden dat we in Berlijn wilden blijven? Hadden we dan toch nog gehoopt het er levend af te brengen? Dan ontnam Hitler ons nu echt iedere hoop.

Eva Braun kreeg een soort trouwcomplex. ‘weet je,’ zei ze tegen Hitler, ‘dat ze je allemaal in de steek gelaten hebben, dat begrijp ik niet. Waar is Himmler, waar zijn Speer, Von Ribbentrop, Göring? Waarom zijn ze niet bij je gebleven, waar ze horen te zijn? En waarom is Brandt niet hier?’ En Hitler, wie het evenmin ontgaan kon zijn dat menigeen die alles aan hem te danken had hem nu liet vallen, nam het voor zijn mensen op: ‘Dat begrijp je verkeerd, meisje. Ze helpen me beter als ze daarbuiten zijn. Himmler moet zijn divisies aanvoeren, Speer heeft belangrijke taken te vervullen, allen hebben ze hun verplichtingen, die belangrijker zijn dan mijn leven. ’ ‘Ja, ’ zei Eva Braun, ‘dat begrijp ik. Maar neem nu Speer. Hij was toch je vriend. Hij zal vast komen, ik ken hem.’

Tijdens het gesprek belde Himmler op. Hitler verliet de kamer en ging naar de telefoon. Toen hij terugkwam was zijn gezicht bleek en verstard. De Reichsführer had nog eenmaal geprobeerd om Hitler uit de stad te lokken. Opnieuw had de Führer pertinent geweigerd. Hij sprak over zijn zelfmoord als iets heel vanzelfsprekends en onpersoonlijks. Zijn dood, en die van onszelf, bleef ons als schrikbeeld voor ogen staan. En we wenden eraan. Maar die nacht heb ik nauwelijks geslapen.

 

De volgende dag komen de inslagen van de artillerie nóg dichterbij. In de voorsteden zijn de Russen al doorgedrongen. Er wordt vertwijfeld gevochten tegen een gigantische hoeveelheid sterke tanks. De toestand in de bunker is onveranderd. We zitten af te wachten wat er gaat gebeuren. Hitler is na zijn tirade van gisteren, toen hij van verraad sprak, afgestompt en apathisch geworden. Het lijkt wel of hij zijn functie heeft neergelegd. Er vinden geen officiële beraadslagingen meer plaats, er is geen vaste dagindeling meer. In het schrille licht dat weerkaatst wordt door het witte beton van de muren merken we het verschil niet op tussen dag en nacht. Wij secretaresses hangen rond in de buurt van Hitler, in de gespannen verwachting dat hij er elk moment een eind aan kan maken. Maar voorlopig rekt hij zijn schijnbestaan.

Goebbels heeft zijn staatssecretaris, dr. Naumann96, meegenomen en de adjudant Schwagermann97. Ze bespreken met Hitler een laatste propagandaslag. De bevolking dient te weten dat de Führer in de belegerde stad is en de verdediging leidt. Dat moet de burger weer moed en weerbaarheid geven en het onmogelijke mogelijk maken. Maar terwijl de vertwijfelde daklozen hun ingestorte huizen ontvluchten en in de tunnels van de ondergrondse schuilen, terwijl iedere man en jongen gebrekkig bewapend ten strijde trekt en zijn leven wil opofferen, heeft Hitler reeds alle hoop laten varen.

De zes kinderen spelen opgewekt en tevreden in de gangen. Ze lezen hun sprookjes aan de ronde tafel in het portaal, halverwege de trap naar het diepste gedeelte van de bunker. Ze letten niet op de steeds luider wordende inslagen, maar voelen zich veilig in de buurt van ‘oom Führer’. ’s Middags drinken ze chocolademelk met oom en vertellen hem over school. Helmut, de enige jongen, leest een opstel voor dat hij voor Hitlers verjaardag heeft geschreven. ‘Dat heb je van vader gepikt,’ zegt zijn zusje Helga. En de volwassenen lachen als de jongen antwoordt: ‘Of vader van mij.’ Ondertussen draagt hun moeder in haar handtas het gif bij zich dat aan zes jonge levens een einde zal maken.

Plotseling mis ik professor Morell. Zijn kamer wordt nu door het echtpaar Goebbels bewoond, de lijfarts is verdwenen. Linge, die kalm en vriendelijk als altijd zijn dienst blijft doen, vertelt me dat Morell na een dramatische scène met de Führer in alle vroegte Berlijn heeft verlaten. De avond daarvoor was Morell zoals gewoonlijk naar de Führer gegaan om hem voor het slapen zijn gebruikelijke injectie te geven. En plotseling overviel Hitler een gevoel van angst en wantrouwen, van verraad en complot. ‘Morell, verlaat u onmiddellijk mijn kamer! U wilt mij verdoven, zodat ze mij tegen mijn wil uit Berlijn kunnen wegvoeren. Dat willen ze allemaal, maar ik ga niet,’ schreeuwde hij. En toen de bevende Morell van schrik bijna een hartaanval kreeg beval Hitler hem Berlijn met het eerstvolgende vliegtuig te verlaten. Nooit eerder had Hitler ook maar een dag zonder zijn lijfarts gekund, op iedere vlucht, op iedere rit moest hij hem vergezellen. Nu stuurde hij hem weg. Hij had geen arts meer nodig, hij hoefde geen medicijnen, geen speciale kost meer. Het maakte allemaal niets meer uit.

Nieuwe gezichten doken plotseling op in de Führerbunker: Arthur Axmann98, de Reichsjugendführer. Een van de meest toegewijde gelovigen, een blinde idealist! Hij had maar één arm, maar in zijn rustige, bedachtzame gezicht straalden de ogen van strijdlustige geestdrift. Ook hij was gekomen om in het laatste uur bij zijn Führer te zijn. Verder was er nog een onopvallende heer met grijze slapen. Hij droeg het veldgrijze SS-uniform en was steeds ter plekke waar twee officieren de toestand stonden te bespreken. Het was de vervanger van Kaltenbrunner, Obergruppenfuhrer Müller.99

Speer was er plotseling weer. Eva Braun ging hem met uitgestrekte hand tegemoet. ‘Ik wist wel dat u zou komen. U laat de Führer niet in de steek.’ Maar Speer glimlachte stil. ‘Ik vertrek vanavond weer uit Berlijn,’ antwoordde hij na een korte pauze. Toen begaf hij zich naar Hitler. Wat ze in dit eerste lange onderhoud bespraken, kregen we niet te horen.

Nog iets anders veroorzaakte veel consternatie: Görings verraad. In de gang voor de vergaderkamer stonden Goebbels, Hewel, Voss, Axmann en Burgdorf bijeen. Buiten in het portaal ving ik gedempte woorden op dat Göring de Führer zou hebben verraden. Wat was er gebeurd? Op weg naar het bovenste gedeelte van de bunker kwam ik mevrouw Christian tegen. Ze was door kolonel Von Below, een collega van haar man, op de hoogte gebracht. Göring had per telegram laten weten dat hij als opvolger van Hitler zou aantreden omdat hij Hitler niet volledig handelingsbekwaam meer achtte. Indien hij om tien uur ’s avonds geen antwoord van de Führer had ontvangen, beschouwde hij zichzelf als diens opvolger.

Dit telegram viel in handen van Bormann. Die liet het aan de Führer zien en er vervolgens zijn licht over schijnen. Geen wonder dat Hitler in Görings voorstel verraad ontwaarde, woedend tegen de rijksmaarschalk uitvoer en hem van al zijn functies onthief. Bormann moet geglimlacht hebben, voldaan dat het hem om vijf voor twaalf nog was gelukt zijn macht te versterken. Op zijn bevel werden Göring en zijn voltallige staf gevangengezet op de Obersalzberg.

De hele dag is Görings telegram hét onderwerp van gesprek. Dat Speer na een langdurig onderhoud met Hitler weer is verdwenen en Berlijn voorgoed heeft verlaten, valt nauwelijks op. Hitler heeft zich in zijn kamer teruggetrokken en wil niemand zien. In de vergaderkamer buigen intussen de officieren het hoofd over de plattegrond van Berlijn om zich op reddingsoperaties te beraden. De Führer interesseert zich er niet meer voor. Maar de generale staf geeft het nog niet op. Een leger onder bevel van generaal Wenck100 zou naar het westen trekken. Als Wenck bevel krijgt om te keren en tegen Berlijn optrekt, zijn we gered! En Obergruppenführer Steiner101 moet om Wenck te ondersteunen vanuit het noorden de aanval inzetten! Met dit plan, waarvan de details me ontgaan maar waardoor ik weer een klein beetje hoop krijg, gaan de officieren naar de opperbevelhebber. Ze weten de Führer bij de kaartentafel te krijgen. Nog eenmaal ontworstelt hij zich aan de letargie en geeft bevel tot de aanval. Wenck zal omkeren en Berlijn ontzetten.

We kunnen geen van allen slapen. Als schimmen dolen we door de vertrekken en wachten af. Zo nu en dan slepen we ons omhoog door het trappenhuis, wachten op een pauze in het artillerievuur en zien tot onze schrik hoe de verwoesting zich uitbreidt. Om ons heen zien we niets dan ruïnes en kapotte huizen. Op de Wilhemsplatz ligt midden op het verlaten witte plaveisel een dood paard. Maar ik voel me afgestompt, totaal uitgeput. Niets is meer echt en natuurlijk aan ons. We zijn onverschillig en gelaten, lachen omdat we niet huilen kunnen, en praten om de angstige stem in ons tot zwijgen te brengen, de stem die ons aan thuis herinnert, aan onze moeder en familie. Af en toe moet ik er vluchtig aan denken dat er ergens aan een meer in Beieren mensen wonen die op me wachten, die van me houden en zich zorgen om me maken. Voor wie het er nu niet op aankomt. Waar de vrouwen niet voor de bezettingsmacht hoeven te vrezen. Waar het leven verder gaat. Maar deze verkrampte, drukkende atmosfeer van de bunker heeft me in de greep. De Führer, nu een gebroken oude man, heeft nog altijd de touwtjes in handen. Alleen al zijn aanwezigheid is voldoende om elke beweging, elke natuurlijke emotie te verstikken.

Wij vrouwen zijn meestal bij elkaar. Ook Eva Braun sluit zich bij ons aan. We spelen met de kinderen en de honden. We mogen nu in alle vertrekken komen, nergens wordt nog officieel gewerkt. Wanneer er een bericht binnenkomt en een stoffige, bezwete officier van het nabije front komt melden dat de Russische tanks verder zijn opgerukt, hoort Hitler de mededeling aan. Zwijgend en onbewogen. Intussen heeft de rijkskanselarij een commandant: Gruppenführer Mohnke102. Ik word misselijk van angst als ik eraan denk dat we nog altijd hier opgesloten zitten als de Russen straks het gebouw van de rijkskanselarij bestormen. Maar ‘niet de moed opgeven zolang hij nog aan de macht is’, luidt het devies en daarmee moeten we het doen, star en stompzinnig als marionetten. De datum weten we niet meer. Af en toe zien we kans een uurtje te slapen, maar we worden algauw weer wakker van de zenuwen. We willen erbij zijn als het bericht komt dat Wenck aanvalt. Telkens wagen we ons weer in de hel daarbuiten om te luisteren of we eindelijk de Duitse kanonnen horen.

Diep in de stad wordt er nu al gevochten. De zware Russische tanks veroveren straat na straat. Wat maakt het nu nog uit dat die jochies van de Hitlerjugend iedere brug verdedigen en opblazen? Ze krijgen van de Führer persoonlijk een onderscheiding, er zijn een paar Russische tanks minder, honderden volgen. En van Wenck geen spoor. Geen bericht van Steiners aanval.103 De verkenningspatrouilles die van de rijkskanselarij vertrekken keren onverrichter zake terug, [...manuscript onleesbaar] Hanna Reitsch104 landt met een Fieseler Storch op de oost-westas, pal voor de Brandenburger Tor, met aan boord kolonel-generaal Von GreimI05, een onderscheiden officier van de luchtmacht. Ik zie hen die dag allebei voor het eerst. Hanna Reitsch is een kleine elegante, aantrekkelijke vrouw van wie je helemaal niet zou zeggen dat ze zo moedig is als een man. Op haar gladde zwarte coltrui draagt ze het IJzeren Kruis. Geleund op haar schouder komt Von Greim op één been de bunker in hinken. Hij is tijdens een avontuurlijke vlucht door Russisch geschutvuur in zijn ene been getroffen. Nu is hij gekomen om Görings opvolger te worden en het opperbevel van de Luftwaffe over te nemen, maar hij verdwijnt eerst in de operatiekamer om zich te laten behandelen door Stumpfegger, de zwijgzame, bleke en bescheiden dokter. Hanna Reitsch daarentegen snelt naar de Führer. Ze is een van die vrouwen die Hitler aanbidden, onvoorwaardelijk en zonder voorbehoud. Achteraf gezien verbazingwekkend, want ze was de enige vrouw die Hitler niet alleen persoonlijk en als mens had leren kennen, maar tevens als soldaat en militaire bevelhebber. Toch had ze de fanatieke bereidheid voor de Führer en zijn ideaal te sterven. [...]

’s Avonds bracht ze de kinderen van Goebbels naar bed. Hun moeder was amper bij machte haar kinderen kalm onder ogen te komen. Elk samenzijn met hen was zo belastend voor haar dat ze na afloop in tranen uitbarstte. Ook zij en haar man waren enkel nog schimmen en allang ten dode opgeschreven.

Toen ik langs de deur van de kinderkamer kwam hoorde ik zes heldere kinderstemmen zingen. Ik ging naar binnen - en daar zaten ze. Op drie bedden boven elkaar, de handen voor de oren om elkaar met hun driestemmige gezang niet van de wijs te brengen. Hanna Reitsch zong mee en dirigeerde. Toen wensten ze elkaar vrolijk welterusten en sliepen in. Alleen de oudste, Helga, had af en toe een uitdrukking in haar bruine ogen alsof ze iets wist. Ze was de stilste, en soms denk ik met afgrijzen dat dit kind diep vanbinnen de huichelarij van de volwassenen aanvoelde.

Ik verliet de kinderkamer, gekweld door de gedachte dat een mens enkel en alleen om zichzelf deze onschuldige schepsels wilde opofferen. Mevrouw Goebbels begon er tegen mij over. Elk verschil van stand was verdwenen, we waren verbonden door een gemeenschappelijk loL Van ons allen leed deze vrouw nog het meest. Haar stond een zesvoudige dood te wachten, terwijl wij er maar één moesten overwinnen. ‘Mijn kinderen kunnen beter sterven dan in schande en bespot door het leven te gaan. In het Duitsland van na de oorlog is voor mijn kinderen geen plaats.’

Nog altijd zaten we tijdens de maaltijden bij Hitler. Alleen Eva Braun, mevrouw Christian, juffrouw Manziarly en ik. Geen onderwerp was nog interessant genoeg om over te praten. Ik hoor mijn stem als die van een vreemde. ‘Gelooft u, mein Führer, dat het nationaal-socialisme zal weerkeren?’vraag ik. ‘Nee, het nationaal-socialisme is dood. Misschien zal over honderd jaar een soortgelijke idee ontstaan, met de kracht van een religie die zich over de hele wereld verspreidt. Maar Duitsland is verloren. Het was blijkbaar voor de taak die ik het had toegedacht, niet rijp genoeg en niet sterk genoeg,’ zei de Führer, meer tegen zichzelf dan tegen ons. Ik begreep hem niet meer.

 

Ginds in de bunkervertrekken van de nieuwe rijkskanselarij was het een vreselijke chaos. Daar verbleven de officieren Von Below, Fegelein, Burgdorf en Hewel, evenals Flugkapitan Bauer en Ober-fuhrer Rattenhuber, die allebei zo’n heimwee naar Beieren hadden. Die laatste twee kwamen als enigen net als ik uit München. Verder bevonden zich daar nog admiraal Voss, enkele onbekende stafofficieren en Heinz Lorenz van de pers. En ook Bormann met zijn medewerkers had er zijn onderkomen. In de lange gangen huisden uitgeputte soldaten van de Volkssturm en de Wehrmacht. Een veldkeuken voorzag hen van warme dranken en soep. Overal lagen slapende figuren op de grond, en daartussendoor renden hulpvaardige vrouwen, vluchtelingen, dienstmeisjes en verpleegsters, medewerkers van de rijkskanselarij, die deden wat ze konden. In een van de grote vertrekken was provisorisch een operatiekamer ingericht. Dr. Haase106, die ginds in de Charité door bommen was verjaagd, werkte dag en nacht, amputeerde, opereerde, verbond en hielp waar hij kon. Overal waar maar plaats was waren bedden opgesteld, maar het bleven er te weinig. Algauw was er gebrek aan hemden en ondergoed voor de gewonden.

De lage gang die ondergronds van dit deel van de rijkskanselarij naar de Führerbunker liep, was al op verscheidene plaatsen kapot geschoten, het dunne plafond was ingestort. Hitler wilde mevrouw Christian en mij ook ’s nachts bij zich in de buurt hebben. Op de grond van de vergaderkamer werden een paar matrassen neergelegd, we sliepen een paar uur in onze kleren, en buiten voor de halfgeopende deur lagen de officieren Krebs, Burgdorf, Bormann en de rest in stoelen te snurken, in afwachting van het leger van Wenck! Ondertussen brak boven ons de hel los. Op 25 en 26 april was de beschieting het allerhevigst; onophoudelijk knalden de schoten en elk leek speciaal voor onze bunker bestemd. Plotseling kwam een schildwacht binnenstormen en meldde: ‘De Russen schieten al met machinegeweren op de ingang.’ Panisch van angst rende hij door de vertrekken maar zijn mededeling ontlokte geen reactie aan de wachtenden. Later bleek het een vergissing te zijn. Het was alleen maar een artillerieschot dat erg dichtbij was gekomen. Heel even uitstel van executie! Hoe ik de uren doorkwam weet ik niet meer. Overal werd stevig gerookt, ook waar de Führer bij was. De dikke rookwolken stoorden hem niet meer, en Eva Braun verborg haar ‘zonde’ niet langer. Zo nu en dan kwam er een dodelijk vermoeide boodschapper van het front. De voornaamste gevechtslinie schoof steeds verder op naar het Anhalter Bahnhof. Nu meenden we al de Berlijnse vrouwen en kinderen te horen schreeuwen als we naar boven klommen en naar buiten keken in de vlammen en de rook. We hoorden dat Duitse vrouwen door Russische tanks als levend schild werden gebruikt, en opnieuw zagen we slechts de dood als uitweg.

Wanneer ik er nu aan terugdenk hoe iedereen voortdurend tot in de gruwelijkste details aan het bespreken was hoe je het beste kon sterven, dan begrijp ik niet eens meer dat ik nog leef. Hitler had gehoord hoe ellendig Mussolini aan zijn eind was gekomen.107 Ik meen dat iemand hem zelfs foto’s had laten zien van het naakte lichaam, opgehangen met de voeten omhoog midden op het marktplein van Milaan. ‘Ik wil noch dood noch levend in handen van de vijand vallen,’ bepaalde hij. ‘Als ik dood ben moet mijn lichaam worden verbrand en voor altijd onvindbaar blijven.’ En terwijl we mechanisch de maaltijden gebruikten, zonder te merken wat we aten, bediscussieerden we hoe je grondig en doeltreffend een eind aan je leven kon maken. ‘Het beste is een schot door de mond, dan barst de schedel kapot, je merkt er echt niets van. De dood treedt onmiddellijk in,’ verzekerde Hitler ons. Wij vrouwen griezelden al bij de gedachte. Ik wil een mooi lijk zijn,’ zei Eva Braun, ‘ik neem gif.’ En uit de zak van haar elegante jurk haalde ze een kleine messing-capsule met een fiool cyaankali. ‘Zou het erg pijn doen? Ik ben zo bang dat ik lang moet lijden,’ bekende ze. Ik ben bereid heldhaftig te sterven, maar dan wel pijnloos.’ Hitler garandeerde ons dat de dood door dit gif volkomen pijnloos was. Door een verlamming van het zenuwstelsel en ademhalingsapparaat zou de dood binnen enkele seconden intreden. En dit ‘troostrijke’ vooruitzicht was voor mevrouw Christian en mij reden de Führer eveneens om zo’n ampul te vragen. Hij had er tien van Himmler gekregen, en toen we hem na het eten verlieten, overhandigde hij er ons elk één met de woorden: ‘Het spijt mij zeer dat ik u geen mooier afscheidscadeau kan geven.’

 

26 april. We zijn van de buitenwereld afgesneden, op de draadloze telefoonverbinding met Keitel na. En geen spoor van het leger van Wenck en de aanval van Steiner. Het staat intussen wel vast dat er geen armee meer is die ons zou kunnen redden. Nu zijn de Russen al in de Tiergarten doorgedrongen. Ze ondervinden op weg naar het centrum amper tegenstand en naderen gestaag het Anhalter Bahnhof.

Nog altijd leidt de Führer zijn schimmenbestaan in de bunker. Rusteloos zwerft hij door de vertrekken. Soms vraag ik me af waarop hij nog wacht, waarom hij er nu geen eind aan maakt, er valt toch niets meer te redden. Maar de gedachte aan zijn zelfmoord is ontluisterend. De ‘eerste soldaat van het rijk’ maakt zich van kant terwijl kinderen de hoofdstad verdedigen. Ik breng het een keer ter sprake: ‘Mein Führer, denkt u niet dat uw volk verwacht dat u in de voorste gelederen strijdend ten onder gaat?’ Je kunt nu alles met hem bespreken. Zijn vermoeide antwoord luidt: Ik ben lichamelijk niet meer tot vechten in staat. Mijn bevende handen kunnen amper een geweer vasthouden. Wanneer ik gewond raak kan ik geen van mijn mannen vinden om me dood te schieten. En ik wil niet in de handen van de Russen vallen. ’ Hij heeft gelijk. Zijn hand brengt bevend het bestek naar zijn mond, hij komt slechts met moeite uit zijn stoel en bij het lopen sloffen zijn voeten over de grond.

 

Eva Braun schrijft afscheidsbrieven. Al haar geliefde jurken, de sieraden en alles wat waarde heeft en waaraan ze gehecht was, is naar München verzonden. Ook zij wacht en lijdt. Uiterlijk is ze steeds kalm en gelaten, haast opgewekt. Maar op een keer komt ze bij me, pakt mijn handen vast en zegt met een trillende hese stem: ‘Mevrouw Junge, ik ben zo verschrikkelijk bang. Ik wou dat het eindelijk voorbij was! ’ Haar ogen weerspiegelen het leed dat ze diep in zichzelf verborgen houdt. Ze kan maar niet begrijpen dat Hermann Fegelein zich niet wat meer om haar bekommert. Al twee dagen heeft ze hem niet meer gezien. En ook daarvoor had ze al de indruk dat hij haar uit de weg ging. Ze vraagt me of ik hem gezien heb. Nee, Fegelein liet zich die dag niet zien in de bunker. Niemand weet waar hij is. Ze hebben hem nodig voor een dienstaangelegenheid, maar hij is nergens te bekennen. Misschien is hijzelf aan het front gaan kijken? De officieren die een vertrek met hem delen in de nieuwe rijkskanselarij, weten het niet. Op 27 april wil ook Hitler Fegelein zien. Hij is onvindbaar. Nu gaat de Sicherheitsdienst zijn gangen na. Die nacht is de SS-generaal weer in de rijkskanselarij, maar zonder orden en onderscheidingen en stomdronken. Ik heb hem nooit meer gezien. Maar Eva Braun vertelt me teleurgesteld en verbijsterd dat Hermann haar nog de vorige nacht vanuit zijn eigen woning heeft opgebeld. ‘Eva, je moet de Führer verlaten, als het je niet lukt hem Berlijn uit te krijgen. Wees niet zo dom, het gaat nu om leven en dood!’ Ze antwoordt: ‘Hermannn, waar ben je dan? Kom direct hierheen, de Führer vraagt al naar je, hij wil je spreken!’ Maar de verbinding is dan al verbroken.108

 

Kranten verschijnen niet meer in Berlijn. Alleen de radio meldt telkens dat de Führer nog in de onfortuinlijke stad is, haar lot deelt en hoogstpersoonlijk de verdediging leidt. Alleen het kleine gezelschap hier in de bunker weet dat Hitler zich allang uit de strijd heeft teruggetrokken en zijn dood afwacht. Ginds in de bunker van de rijkskanselarij spelen en zingen de soldaten van de wachtcompagnie oude strijdliederen, werken verpleegsters en helpende vrouwen als bezetenen. Uit de hele stad verzamelen zich vluchtelingen, helpers en helpsters in de rijkskanselarij. Het zijn levende mensen die nog hopen, vechten en werken. De Führerbunker daarentegen is een wassenbeeldenkabinet. En toch gebeuren er hier ook nog menselijke dingen. Er is iemand jarig. De oude Rattenhuber wordt zestig jaar. In de bovenste gang van de bunker, waar tafels en banken staan en het personeel van de bunker de maaltijden gebruikt, zitten we een borrel te drinken met de jarige. Eva Braun aan de ene kant, en ik aan de andere. We praten over München en Beieren en over hoe droevig het is dat we zo ver van huis moeten sterven. ‘Uitgerekend bij de Pruisen,’ zegt Rattenhuber, en zijn levendige ogen worden vochtig. Nog één keer lachen we om voor enkele minuten alles te vergeten.

Plotseling komen er veel mensen de bunker in. Deels vreemde, deels bekende gezichten uit de overige gedeelten van de bunker. Er vormt zich een lange rij tot beneden in de Führerbunker. En dan zien we de Führer langzaam naderbij komen. Gebogen, met zijn linkerarm op de rug, geeft hij ieder een hand, kijkt ieder een voor een aan zonder iemand te zien. De ogen van de mensen lichten op, ze zijn verheugd dat de Führer hen bedankt en gaan trots en verkwikt terug naar hun post. Maar wij weten wel beter. Dat is geen dank voor dapperheid en inzet, dat is het afscheid. We zijn stil geworden. Ik vraag Eva Braun: Is het al zover?’ Maar ze antwoordt: ‘Nee, u zult het van tevoren horen. De Führer zal ook van u afscheid nemen.’

 

Diezelfde nacht vindt er zelfs nog een bruiloft plaats. Een keukenmeid trouwt met een chauffeur van de autocolonne. Uit het inferno van de stad heeft de moedige chauffeur zelfs de moeder en de familie van de bruid gehaald. We lopen door duistere gangen omhoog naar de ingestorte ruïnes van Hitlers woning. Ergens is een hoge halfdonkere ruimte waar kaarsen branden. Het is vreemd en macaber. Er staan rijen stoelen en een podium. Staatssecretaris dr. Naumann houdt een toespraak, het paar geeft elkaar de hand en de orgels van Stalin verzorgen de lugubere begeleiding. De muren en ramen trillen en rammelen, je kunt de plechtige woorden nauwelijks verstaan. Dan feliciteren we het jonge paar en keren terug naar de bunker van de dood. De bruiloftsgasten vieren feest, iemand heeft een trekharmonica, een ander een viool. Het bruidspaar danst - op de vulkaan.

 

Ik speel met de kinderen van Goebbels, lees hun sprookjes voor, doe spelletjes met ze en probeer al het angstaanjagende op afstand te houden. Hun moeder is nauwelijks meer in staat zich met hen bezig te houden, ’s Nachts slapen ze rustig in hun zes bedjes, terwijl in de bunker het wachten doorgaat en het onheil steeds dichter nadert.

Op 28 april komt de laatste zware slag voor Hitler. Terwijl hij nog steeds niet precies weet wat er met Hermann Fegelein moet gebeuren, door wie hij zich in de steek gelaten en verraden voelt, komt Heinz Lorenz, de man van de pers, met ontstellend nieuws: volgens een bericht van Reuter heeft de Reichsfïihrer SS, Heinrich Himmler, via graaf Bernadotte onderhandelingen met de geallieerden ge-voerd.109

Ik weet niet precies waar ik was toen dit nieuws Hitler bereikte. Het kan zijn dat hij nog eenmaal geraasd en getierd heeft, maar toen ik hem weer zag was hij even rustig als voorheen. Alleen Eva Braun had betraande ogen, want haar zwager was ter dood veroordeeld.

In het park bij Buitenlandse Zaken, onder de bloeiende bomen bij de lieftallige bronzen meisjesfiguur, was hij afgemaakt als een hond. Ze had nog geprobeerd Hitler ervan te overtuigen hoe menselijk het was geweest dat hij aan zijn vrouw en kind had gedacht en ze naar een nieuw leven had willen overbrengen, maar Hitler was onverbiddelijk geweest. Hij zag enkel nog verraad en bedrog. De ‘trouwe Heinrich’, die hij als een rots in een branding van zwakheid en verraad had beschouwd, had hem nu achter zijn rug om bedrogen. Plotseling kreeg diens daad een ander aanzien: hij maakte deel uit van een samenzwering. Hitler had afgrijselijke voorstellingen van Himmlers plannen. Hem levend aan de vijand uitleveren? Nu wantrouwde hij niet alleen alle personen uit de entourage van Himmler die nog bij hem waren, maar zelfs het gif dat Himmler hem had gegeven. Dr. Stumpfegger, die nog altijd bleek en mager in de bunker vegeteerde, werd nog zwijgzamer dan hij al was. Ook hij moest nu Hitlers wantrouwen vrezen.

Daarom liet men professor Haase overkomen uit de operatie-bunker in de nieuwe rijkskanselarij. We zagen de Führer met hem spreken, hem een van de gifampullen geven en hen samen naar het halletje bij de toiletten lopen waar Blondi met haar jongen was ondergebracht. De arts boog zich over de hond, een vleugje bitterzoete amandelgeur kwam ons tegemoet, toen bewoog Blondi niet meer. Hitler kwam terug. Zijn gezicht zag eruit als zijn eigen dodenmasker. Zonder iets te zeggen sloot hij zich op in zijn kamer. Himmlers gif was betrouwbaar!

Hanna Reitsch en Von Greim maakten zich gereed voor hun vertrek. [...] Na een lang gesprek met Hitler verlieten ze de bunker.

Wij vrouwen vluchtten met de kinderen en de honden naar de kamer van Eva Braun. Nu hing de beslissing in de lucht. Onze zenuwen waren tot het uiterste gespannen. Eva zei tegen mevrouw Christian en mij: Tk wed dat jullie vanavond zullen huilen.’ We keken haar verschrikt aan: Is het nu zover?’ Nee, iets anders, iets ontroerends gingen we meemaken, maar ze kon nog niets verklappen, antwoordde ze.

Ik weet niet meer hoe wij de vele uren doorkwamen, het was als een akelige nachtmerrie. Ik kan me geen gesprekken, geen details meer herinneren. Wat viel er ook nog te praten? Nu sprak nog slechts het helse kabaal van de bommen, de granaten, de artillerie en de tanks. Het zou niet lang meer duren of de Russen hadden de Potsdamer Platz bereikt, misschien al over enkele uren en dan was het nog maar een hanenschree voor ze onze deur bestormden. In de bunker gebeurde niets meer. Lijdzaam zaten de leiders van de natie bijeen, in afwachting van Hitlers beslissing. Zelfs voor de immer ijverige Bormann, voor de vlijtige Goebbels, viel er niets meer te doen. Axmann, Hewel, Voss, de bedienden en adjudanten, ordonnansen en het personeel, iedereen wachtte op de beslissing. Op de overwinning wachtte niemand meer. Ze wilden allemaal slechts dat ene: eindelijk weg uit deze bunker.

Het komt me haast onwerkelijk voor dat we nog konden eten en drinken, slapen en spreken. We deden het mechanisch, en ik heb er geen herinneringen aan overgehouden.

Goebbels hield lange redevoeringen over de trouweloosheid van zijn collega’s. Hij was bijzonder verbolgen over Görings handelwijze. ‘Deze man was nooit een nationaal-socialist,’ verkondigde hij. ‘Hij baadde slechts in het licht van de Führer, maar hij heeft nooit naar de idealen van het nationaal-socialisme geleefd. Het is zijn schuld dat de Duitse luchtmacht heeft gefaald, aan hem is het te wijten dat we hier zitten en de oorlog verliezen. ’ Nu merkte je opeens dat er een verbitterde vijandschap en rivaliteit tussen de twee grootheden had bestaan. Ook mevrouw Goebbels stemde in met de aanklacht tegen de rijksmaarschalk.

Wij waren in deze uren totaal apathisch geworden. Het wachten hadden we opgegeven. Moeizaam sleepte de tijd zich voort, alleen boven ons raasde en dreunde de heksenketel. Wij zaten bij elkaar, praatten, rookten, vegeteerden. Daar werd je doodmoe van. De spanning van de laatste dagen is weggeëbd. Ik voel alleen nog een grote leegte vanbinnen. Ergens vind ik een veldbed en slaap een uurtje. Diep in de nacht word ik wakker. Buiten op de gang en in de Führervertrekken lopen de bedienden en ordonnansen af en aan. Ik was me, kleed me aan, het moet tijd zijn om thee met de Führer te drinken. Nog altijd drinken we thee met hem. En altijd is de dood onzichtbaar te gast. Maar vandaag staat me iets bijzonders te wachten als ik de deur naar Hitlers werkkamer open. De Führer treedt me tegemoet, geeft me een hand en vraagt: ‘Ben u een beetje uitgerust, kind?’ Als ik verwonderd knik, voegt hij eraan toe: ‘Ik wil u straks iets dicteren.’ Ik was totaal vergeten dat deze vermoeide, zwakke stem me soms door zulke energieke dictaten gejaagd had dat ik het nauwelijks kon bijhouden. Wat viel er nu nog te schrijven? Mijn blik gaat langs Hitler en dan zie ik de feestelijke tafel. Vandaag is er voor acht personen gedekt, met champagneglazen. Daar komen de gasten al aan, het echtpaar Goebbels, Axmann, mevrouw Christian, juffrouw Manziarly en ook generaal Burgdorf en generaal Krebs zijn in aantocht. Ik ben benieuwd waarom ze allemaal bij elkaar zijn getrommeld. Wil Hitler zijn afscheid feestelijk vieren? Dan wenkt hij mij bij zich. ‘Misschien kunnen we het nu meteen op papier zetten, komt u mee,’ zegt hij en verlaat de kamer. Samen betreden we de werkkamer. Ik wil al de hoes van de schrijfmachine halen, maar de Führer zegt: ‘Neemt u het stenoblok. ’ Ik neem in mijn eentje plaats aan de grote tafel en wacht af. Hitler staat op zijn gebruikelijke plek aan het hoofd van de tafel, zijn handen leunend op het blad, dat vandaag niet is bedekt met landkaarten of plattegronden. Wanneer het beton niet als een membraan elke inslag, elk schot onbarmhartig en versterkt liet weerklinken, zou je secondenlang alleen het ademen van twee mensen kunnen horen. Dan slingert de Führer plotseling de eerste woorden de ruimte in: ‘Mijn politieke testament.’ Een ogenblik beeft mijn hand. Plotseling ben ik weer tot het uiterste gespannen. Nu komt eindelijk waarop we al dagen zitten te wachten: de verklaring voor wat er gebeurd is, een bekentenis, een schuldbekentenis wellicht, misschien een rechtvaardiging. In dit laatste document van het ‘Duizendjarige Rijk’ zou de waarheid moeten staan, opgebiecht door een mens die niets meer te verliezen heeft.

Maar ik word in mijn verwachting teleurgesteld. Onaangedaan, bijna mechanisch spreekt de Führer verklaringen, aanklachten en eisen uit die mij, het Duitse volk en de hele wereld allang bekend zijn. Ik kijk verbaasd op als Hitler de leden van een nieuwe regering opsomt. Ik begrijp er helemaal niets meer van. Nu alles verloren is, nu Duitsland is vernietigd, het nationaal-socialisme voor eeuwig dood is, nu de Führer zelf geen andere uitweg meer ziet dan zelfmoord, wat moeten dan de mannen die hij benoemt nog doen? Ik kan het nauwelijks bevatten. Hitler kijkt amper op terwijl hij spreekt. Hij zwijgt een ogenblik en begint dan zijn persoonlijke testament te dicteren. En dan krijg ik te horen dat hij met Eva Braun zal trouwen alvorens de dood hen verenigt Vluchtig komen me Eva’s woorden in gedachten: dat we vandaag nog zullen huilen. Maar ik vind geen tranen. De Führer verdeelt zijn bezit, maar dan spreekt hij ineens van de mogelijkheid dat er na zijn dood geen staat meer bestaat. Dan is het dicteren voorbij. Hij maakt zich los van de tafel waar hij de hele tijd, als om steun te zoeken, tegenaan heeft geleund en in zijn ogen verschijnt opeens een uitgeputte, gejaagde uitdrukking. ‘Werkt u dat meteen in drievoud uit en komt u dan weer bij mij.’ Zijn stem heeft iets dringends, en ik realiseer me tot mijn verbazing dat het allerlaatste, belangrijkste en meest beslissende document van Hitler zonder correcties of grondige revisie de wereld in zal gaan. Elke schriftelijke felicitatie aan een of andere Gauleiter of kunstenaar werd bijgeschaafd, verbeterd, gecorrigeerd, maar nu heeft Hitler geen tijd meer.

De Führer keert terug naar zijn gezelschap, dat weldra een bruiloftsgezelschap zal zijn. Ikzelf ga in de gemeenschapsruimte voor de kamer van Goebbels zitten en stel de laatste bladzijde van de geschiedenis van het Derde Rijk op schrift. Intussen is de vergaderkamer veranderd in de burgerlijke stand, heeft een ambtenaar van die afdeling die van het front is gehaald, het echtpaar Hitler getrouwd en is Eva bij de ondertekening met een b begonnen zodat men haar erop heeft moeten wijzen dat haar nieuwe naam met een H begint. En in Hitlers kamer zitten de bruiloftsgasten. Waarop zullen ze het glas heffen? Om het pasgehuwde paar geluk te wensen?

De Führer brandt van ongeduld om het gedicteerde op schrift te zien. Hij komt telkens mijn kamer binnen om te kijken hoever ik ben. Zonder iets te zeggen werpt hij onrustige blikken op de rest van mijn stenodictaat, en gaat weer de kamer uit.

Plotseling komt Goebbels binnenvallen. Ik kijk verbaasd in zijn krijtwitte, opgewonden gezicht. Over zijn wangen stromen tranen. Hij praat tegen mij omdat er verder niemand is bij wie hij zijn hart kan uitstorten. Zijn heldere stem klinkt gesmoord en geschokt: ‘De Führer wil me bevelen Berlijn te verlaten, mevrouw Junge. Ik dien in de nieuwe regering een leidende post te bekleden. Maar ik kan Berlijn toch niet verlaten en van de zijde van de Führer wijken? Ik ben Gauleiter van Berlijn en mijn plaats is hier. Als de Führer dood is, is mijn leven zinloos. En hij zegt tegen mij: “Goebbels, ik heb dat van u niet verwacht, dat ook u mijn laatste bevel niet opvolgt...” De Führer heeft zoveel besluiten te laat genomen, waarom dan dit laatste te vroeg?’ vraagt hij mij vertwijfeld.

Dan dicteert ook hij mij zijn .testament, dat als aanhangsel bij dat van de Führer gevoegd dient te worden: dat hij voor het eerst in zijn leven een bevel van de Führer niet zal uitvoeren en zijn plaats in Berlijn aan de zijde van de Führer niet kan verlaten. Voor latere tijden zal een toonbeeld van trouw van grotere waarde zijn dan het behoud van eigen leven... En ook hij laat de wereld weten dat hij met zijn hele gezin de dood verkiest boven een leven zonder nationaal-socialisme.

Ik tik beide documenten zo snel mogelijk uit. Mijn vingers werken mechanisch en ik ben verbaasd dat ze amper fouten maken. Bormann, Goebbels en ook de Führer komen telkens weer binnen om te zien of ik klaar ben; ze maken me zo nerveus dat het alleen maar langer duurt. Ten slotte trekken ze het laatste vel zowat uit de schrijfmachine, gaan terug naar de vergaderkamer, ondertekenen de drie exemplaren, en nog diezelfde nacht worden de stukken door koeriers in verschillende richtingen verspreid. Kolonel von Below, Heinz Lorenz en Bormanns medewerker Zander zorgen ervoor dat Hitlers testament Berlijn uit komt.110

Daarmee is Hitlers leven eigenlijk beëindigd. Nu wil hij nog slechts de bevestiging afwachten dat minstens een van de documenten bij de juiste persoon is aangekomen. Wij verwachten ieder moment de stormloop van de Russen op onze bunker, zo dichtbij klinkt het oorlogstumult. Onze honden leven geen van alle meer. De hondengeleider heeft zijn laatste plicht gedaan en onze lievelingen afgemaakt voordat boven in het park een vijandelijke granaat of bom ze uiteenrijt.

Wie zich nu nog voorbij de wachtpost en de soldaten waagt, speelt met zijn leven. Er zijn al gewonden onder onze mensen. De leider van het commando is in zijn been getroffen en kan zich van de pijn niet meer bewegen.

Haast niemand denkt meer aan de vijf kleine blonde meisjes en de donkere jongen die daarboven in hun kamer nog altijd opgewekt spelen en van het leven genieten. Hun moeder heeft hun verteld dat ze mogelijk allemaal ingeënt moeten worden. Wanneer er zoveel mensen in een kleine ruimte bij elkaar leven, moet je je beschermen tegen ziekten. Dat begrijpen ze en ze zijn er niet bang voor.

 

29 april. We zitten gevangen en wachten.

 

De 30ste april begint zoals de voorgaande dagen. Langzaam slepen de uren zich voort. Niemand weet hoe hij Eva Braun moet aanspreken. De adjudanten en ordonnansen stotteren verlegen wanneer ze het woord richten tot de gnädige Fräulein. ‘Jullie kunnen me gerust mevrouw Hitler noemen,’ zegt ze lachend.

Ze vraagt me bij haar in de kamer te komen omdat ze niet steeds met haar gedachten alleen kan zijn. We praten over ditjes en datjes om onszelf af te leiden. Plotseling maakt ze haar kast open. Daar hangt haar mooie zilvervosmantel waar ze zo aan verknocht was. ‘Mevrouw Junge, ik wil u als afscheidscadeau deze mantel geven. Ik heb altijd zo graag goedgeklede dames om me heen gehad, nu mag u hem hebben en er plezier aan beleven.’ Ik bedank haar hartelijk en ontroerd. Ik ben zelfs blij, hoewel ik niet weet hoe, waar en wanneer ik hem kan dragen. Dan gaan we naar Hitler voor de middagmaaltijd. Dezelfde sfeer aan tafel als gisteren, eergisteren en de dagen daarvoor: gastmaal van de dood onder het mom van opgewekte rust en kalmte. We staan op van tafel, Eva Braun gaat naar haar kamer, mevrouw Christian en ik zoeken een plek om rustig een sigaret te roken. Ik vind een lege stoel in de kamer van de bedienden, naast de open deur naar Hitlers gang. Hitler moet in zijn kamer zijn. Ik weet niet wie er bij hem is. Dan komt Günsche naar me toe: ‘Kom nu mee, Hitler wil afscheid nemen.’ Ik sta op en loop de gang op. Linge haalt de anderen erbij, juffrouw Manziarly, mevrouw Christian, vaag word ik gewaar dat er nog andere mensen bij staan. Ik zie alleen de gestalte van de Führer. Hij komt langzaam uit zijn kamer, meer gebogen dan ooit, gaat in de deuropening staan en geeft ons allemaal een hand. Ik voel zijn rechterhand warm in de mijne, hij kijkt me aan maar hij ziet mij niet. Heel ver weg lijkt hij te zijn. Hij zegt nog iets tegen mij maar ik hoor het niet. Ik heb zijn laatste woorden niet verstaan. Nu is het moment aangebroken waarop we hebben gewacht en nu ben ik verstard en merk nauwelijks wat er om me heen gebeurt. Pas als Eva Braun naar me toe komt wordt de ban enigszins verbroken. Ze glimlacht en omhelst me. ‘Alstublieft, probeert u er nog uit te komen, misschien komt u er nog door. Doet u dan Beieren de groeten van mij,’ zegt ze glimlachend en toch met een snik in haar stem. De lievelingsjurk van de Führer draagt ze, de zwarte met de rozen op de halsuitsnijding, haar haren zijn gewassen en netjes gekamd. Zo volgt ze de Führer tot in zijn kamer - tot in de dood. De zware ijzeren deur gaat dicht.

Plotseling voel ik een wilde drang om zo ver mogelijk hiervandaan te komen. Ik vlieg bijna de trappen op naar het bovenste deel van de bunker. Maar halverwege zitten de kinderen van Goebbels, verloren. Ze voelden zich vergeten in hun kamer, niemand heeft hun vandaag hun middageten gegeven. Nu willen ze op zoek gaan naar hun ouders, naar tante Eva en oom Hitler. Ik leid ze naar de ronde tafel. ‘Kom maar met mij mee, kinderen, dan geef ik jullie te eten. De grote mensen hebben vandaag zoveel te doen dat ze helemaal geen tijd voor jullie hebben,’ zeg ik zo luchtig en kalm als ik kan. Ik haal een pot kersen, smeer snel een paar boterhammen en voer de kleintjes, praat met ze en leid hen af. Ze hebben het over de veiligheid van de bunker. Ze vinden het haast wel leuk om de explosies te horen terwijl ze weten dat die hun toch niet kunnen raken. Plotseling knalt er een schot, zo dichtbij, dat we er allemaal stil van worden. De echo klinkt door alle vertrekken. ‘Maar dat was een voltreffer,’ roept Helmut, niet beseffend hoezeer hij gelijk heeft. Nu is de Führer dood.111

 

Ik wil alleen zijn. De kinderen gaan weer tevreden terug naar hun kamer. Ik blijf eenzaam zitten op de smalle bank voor de ronde tafel op het trapportaal. Er staat een fles Steinhager, met een leeg glas ernaast. Werktuigelijk schenk ik mezelf in en giet het scherpe goedje naar binnen. Op mijn horloge is het een paar minuten over drie in de middag. Nu is het dus gebeurd.

Ik weet niet hoelang ik zo zit. Mannenlaarzen zijn me gepasseerd, ik heb het niet gemerkt. Dan komt de grote, brede gestalte van Otto Günsche de trap op, gehuld in een wolk benzinedamp. Zijn gelaat is asgrauw, de jonge frisse trekken ingevallen. Hij ploft zwaar naast me neer, grijpt eveneens naar de fles en zijn grote hand trilt. ‘Ik heb het laatste bevel van de Führer uitgevoerd... zijn lichaam is verbrand,’ zegt hij. Ik antwoord niets, ik vraag niets.

Hij gaat weer naar beneden om te controleren of de lichamen volledig verbrandden. Ik blijf nog een poos zitten en verroer me niet; ik probeer me voor te stellen wat er verder nog zal gebeuren. Dan is er tóch iets dat me naar beneden drijft, naar de twee lege vertrekken. Daar, in het laatste stuk gang staat de deur van Hitlers kamer nog open. De lijkdragers hadden geen hand vrij om hem te sluiten. Op de tafel ligt Eva’s kleine revolver, daarnaast een roze chiffondoek en op de grond naast de stoel van mevrouw Hitler zie ik de messinghuls van de gifampul glanzen. Hij ziet eruit als de lege dop van een lippenstift. Op de blauwwitte bekleding van Hitlers bank zit bloed: Hitlers bloed. Ik voel me plotseling niet goed worden. De zware amandelgeur maakt me misselijk. Onwillekeurig grijp ik naar mijn eigen ampul. Het liefst zou ik hem wegsmijten, zo ver ik kan, en deze verschrikkelijke bunker verlaten. Nu zou je heldere, frisse lucht moeten kunnen inademen, de wind moeten voelen en de bomen horen ruisen. Maar vrijheid, rust en vrede zijn onbereikbaar ver weg.

Plotseling voel ik iets van haat en machteloze woede opkomen jegens de dode Führer. Ik ben er zelf verbaasd over, want ik wist immers dat hij ons zou verlaten. Maar deze leegte en de radeloosheid waarin hij ons heeft achtergelaten! Nu is hij zomaar vertrokken en tegelijk met hem is de hypnotische dwang verdwenen waaronder wij hebben geleefd.

Nu hoor ik voetstappen naderen bij de toegangsdeur. De laatste steunpilaren van het rijk die aan de verbranding hebben deelgenomen: Goebbels, Bormann, Axmann, Hewel, Günsche, Kempka. Ik wil nu niemand zien en loop nog eenmaal door de kapotgeschoten gang naar mijn bunkerkamer in de nieuwe rijkskanselarij. Andere vrouwen hebben hier inmiddels hun intrek genomen. Secretaresses van de staf die ik ook ken. Ze weten nog niet wat er boven is gebeurd, ze spreken over volhouden en dapperheid, lachen en werken. Alsof het er nog maar iets toe doet! Mijn koffers staan allemaal klaar, met mijn hele hebben en houden, mijn boeken en huwelijkscadeaus. Ik wilde ze in veiligheid brengen en altijd bij me houden. Nu zijn ze al niet meer van mij. Ik kan niets meer meenemen.

Nergens in dit verschrikkelijk grote huis is een plek te vinden waar je alleen kunt zijn. Ik plof op een veldbed neer en probeer helder te denken. Het is tevergeefs, en ten slotte val ik in slaap.

Midden in de nacht word ik wakker. Mijn collega’s in de bunker gaan net naar bed om een paar uur te slapen. Ze weten nog altijd niet dat de Führer dood is. Erover praten kan niet. Ik begeef me weer naar de Führerbunker. Het hele achtergebleven gezelschap zit daar bijeen. Opeens zijn het weer zelfstandig handelende en denkende mensen geworden. Ze zitten allemaal bij elkaar en overleggen, ook mevrouw Christian en juffrouw Krüger zijn erbij. De jonge juffrouw Manziarly zit in een hoek met betraande ogen. Ze moest op deze 30ste april net als anders voor de Führer koken zodat zijn dood nog geheim zou blijven. Maar niemand heeft de spiegeleieren en de aardappelpuree opgegeten.

Er wordt overlegd wat er nu te doen staat. Generaal Krebs zal als onderhandelaar naar het Russische hoofdkwartier gaan en de onvoorwaardelijke capitulatie aanbieden, mits alle aanwezigen in de bunker een vrijgeleide krijgen. Hij vertrekt samen met een begeleider in het holst van de nacht. Wij achterblijvers wachten, drinken koffie, jenever, voeren zinloze gesprekken. Ik wil weg uit deze bunker, ik wil niet wachten tot de Russen komen en in deze muizenval mijn lijk vinden! Ik hoor Otto Günsche met generaal Mohnke praten. Ze willen met een gevechtseenheid uit de rijkskanselarij zien te ontsnappen. Er is nauwelijks hoop het er levend af te brengen maar het is in elk geval beter dan zelfmoord in deze val. Haast zonder het zelf te merken smeken mevrouw Christian en ik uit één mond: ‘Neem ons mee!’ Heel even kijken de twee mannen ons aan, met medelijden en begrip, dan knikken ze. Maar voorlopig wachten we af hoe het Krebs is vergaan.112

Het duurt lang voor hij terugkomt. Het is intussen 1 mei. Een grote feestdag! Hitler heeft niet zolang durven wachten, hij geloofde dat de Russen deze dag zouden willen vieren met de bestorming van de rijkskanselarij. Maar het schieten is vandaag niet zo hevig als op voorgaande dagen.

Ik neem Otto Günsche apart en zoek een stil hoekje om ongestoord te praten. Nu wil ik toch weten hoe de Führer is gestorven. En Günsche is blij dat hij het aan iemand kan vertellen: ‘We hebben de Führer nog één keer gegroet, toen is hij met Eva naar zijn kamer gegaan en heeft de deur gesloten. Goebbels, Bormann, Axmann, Hewel, Kempka en ik stonden buiten in de gang te wachten. Het duurde misschien tien minuten maar het leek een eeuwigheid tot het schot de stilte doorbrak. Na een paar seconden opende Goebbels de deur en gingen we naar binnen. De Führer had zichzelf in de mond geschoten en bovendien nog een ampul doorgebeten. De schedel was gebarsten en zag er vreselijk uit. Eva Braun had haar pistool niet gebruikt maar alleen gif genomen. We wikkelden het hoofd van de Führer in een deken, en Goebbels, Axmann en Kempka droegen het lijk de vele trappen op naar het park. Ik tilde Eva Brauns lichaam op. Ze was veel zwaarder dan je bij zo’n elegante gestalte zou verwachten. Boven in het park, een paar passen van de bunkeringang af, legden we de twee lijken naast elkaar. Ver konden we niet lopen, daarvoor was de beschieting te hevig, en dus kozen we een dichtbijgelegen bomkrater uit. Toen goten Kempka en ik benzine over de lichamen, en ik wierp er vanuit de ingang een brandende lap op. Dadelijk stonden de twee lijken in lichterlaaie...’ Günsche zwijgt en ik denk erover na hoe vergankelijk de mensen zijn. Een paar dagen geleden nog de machtigste man van het rijk en nu een hoopje as dat naar alle windstreken verwaait. Ik twijfelde geen moment aan de woorden van Günsche. Zo’n ontsteltenis kan onmogelijk gespeeld zijn, en al helemaal niet door zo’n ongecompliceerde, stevige kerel als hij. Waar had de Führer anders moeten zijn? Geen voertuig, geen vliegtuig, er was niets meer in de buurt, geen onderaardse geheime gang leidde vanuit deze bunker naar de vrijheid. En Hitler kon eigenlijk niet eens meer goed lopen, zijn lichaam gehoorzaamde hem niet meer...

Dan verschijnt Krebs eindelijk. Hij ziet er afgemat en moe uit, en we hoeven niet eens te vragen hoe het afgelopen is. Zijn aanbod werd afgewezen. En dus maken we ons gereed voor vertrek. Nu maakt Goebbels via de radioverbinding bekend dat de Führer dood is: ‘in de voorste gelederen gesneuveld’. De anderen in de bunker weten het nu ook. [...] De grote voorraadmagazijnen die de intendant heeft laten aanleggen, worden nu leeggehaald. Er zijn nauwelijks genoeg afnemers voor de vele blikken en de flessen wijn, champagne en jenever en de chocolade. Zulke dingen hebben nu veel minder waarde. Maar iedereen laat zich door het hoofd van de lijfwacht wapens geven. Ook de vrouwen krijgen elk een pistool. Ze zeggen ons niet te schieten, behalve in noodgevallen. Tevens krijgen we praktische kleding. We moeten naar het magazijn, helemaal achter in de bunker aan de Vossstrafte. Om er te komen moeten we door de operatiezaal. Ik heb nog nooit eerder een lijk gezien en me bij de aanblik van bloed altijd vlug uit de voeten gemaakt. Nu zie ik met wezenloze ogen twee dode soldaten, afgrijselijk toegetakeld, op lijkbaren liggen. Professor Haase kijkt niet eens op als wij binnenkomen. Hij werkt zwetend en geconcentreerd aan een been-amputatie. Overal staan emmers met bloed en ledematen. Knarsend werkt zich de zaag door de botten. Ik zie niets en hoor niets meer, de beelden dringen niet meer door in mijn bewustzijn. Mechanisch laat ik me in het vertrek ernaast een stalen helm, een lange broek en een korte jas in de hand drukken, dan pas ik de laarzen en ga te rug naar de andere bunker.

De nieuwe kleding hangt me vreemd om het lijf. Ook de heren zijn nu in gevechtstenue. Sommigen hebben hun epauletten en onderscheidingen afgedaan. Flugkapitan Bauer stopt het olieschilderij van Frederik de Grote, dat hij uit de lijst heeft gehaald, in een koker. Hij wil het als aandenken meenemen. Hewel weet niet wat hij moet doen. Hij is altijd een twijfelaar geweest. Nu weet hij nietwaar hij moet sterven, of hij gif zal innemen óf zich bij onze groep zal aansluiten. Hij kiest voor het laatste, evenals admiraal Voss. Evenzo Bormann, Naumann, Kempka, Baur, Schwagermann, Stumpfegger, allemaal willen ze eruit zien te komen.

Plotseling denk ik aan de kinderen. Mevrouw Goebbels heeft zich niet meer vertoond. Ze heeft zich opgesloten in haar kamer. Zouden de kinderen nog bij haar zijn? Een of ander meisje uit de keuken of een kamermeisje heeft aangeboden de zes kinderen mee te nemen. Misschien zouden de Russen hun niets doen. Maar ik weet niet of mevrouw Goebbels op dit aanbod is ingegaan.

We zitten met z’n allen te wachten tot de avond valt. Alleen Schadle113, het gewonde hoofd van de lijfwacht, heeft zichzelf al doodgeschoten. Plotseling gaat de deur van de vertrekken van Goebbels open. Een verpleegster en een man in een witte jas dragen een enorme zware kist naar buiten. Een tweede volgt. Een ogenblik staat mijn hart stil. Onwillekeurig denk ik aan de kinderen. De afmetingen van de kisten kunnen kloppen. Mijn afgestompt hart kan nog altijd voelen en in mijn keel zit een dikke brok.

Krebs en Burgdorf staan op uit de kring, strijken hun uniformjassen glad, nemen met een handdruk van iedereen afscheid. Ze willen niet weg, ze willen zichzelf hier doodschieten. Dan lopen ze naar buiten en zonderen zich af van degenen die nog langer willen wachten. We moeten eerst nog wachten tot het donker is. Goebbels loopt rokend te ijsberen als een hoteleigenaar die discreet zwijgend afwacht tot de laatste gasten het pand hebben verlaten. Hij klaagt niet meer en scheldt niet meer. Dan is het eindelijk zover. We geven hem een hand en nemen afscheid. Mij wenst hij met een scheef lachje het beste. ‘Misschien komt u erdoorheen,’ zegt hij zacht en hartelijk. Maar ik schud twijfelend mijn hoofd. We zijn al volledig door de vijand omsingeld, op de Potzdamer Platz staan de Russische tanks...

De een na de ander verlaat dit lugubere oord. Voor de allerlaatste keer loop ik langs Hitlers deur. Daar, aan de ijzeren kapstok hangt zoals altijd Hitlers sobere grijze jas, met erboven zijn grote pet met het gouden nationale embleem en zijn lichte handschoenen van hertenleer. De hondenriem bungelt ernaast. Het lijkt net een galg. Ik zou de handschoenen mee willen nemen als aandenken, of in elk geval één. Maar mijn uitgestrekte hand zakt weer omlaag, ik weet niet waarom. In de kast van Eva’s kamer hangt mijn poolvosmantel. Op de voering staat het gouden monogram E.B. Ik kan hem niet gebruiken, ik kan niets meer gebruiken behalve het pistool en het gif.

Dan lopen we naar de grote kolenkelder van de nieuwe rijkskanselarij. Otto Günsche leidt ons door het gedrang; met zijn brede schouders baant hij voor ons vier vrouwen (mevrouw Christian, juffrouw Krüger, juffrouw Manziarly en mij) de weg door de soldaten die hier voor vertrek gereed staan. In hun midden zie ik de bekende gezichten van Bormann, Baur, Stumpfegger, Kempka, Rattenhuber, Linge, nu allen met helm. We knikken elkaar toe, de meesten van hen heb ik nooit meer gezien.

Dan wachten we in onze bunkerruimte tot we worden opgehaald. Onze papieren hebben we allemaal vernietigd. Ik neem geen geld mee, geen proviand, geen kleding, alleen een hoop sigaretten en enkele foto’s waarvan ik geen afstand kan doen. Alle andere vrouwen pakken kleine tassen en zakken in. Ook zij willen proberen de hel door te komen. Alleen de verpleegsters blijven achter.

Het is misschien rond negen uur ’s avonds. Wij zijn bij de eerste groep die de bunker verlaat. Enkele onbekende soldaten van het wachtbataljon, wij vier vrouwen, Günsche, Mohnke, Hewel en admiraal Voss wurmen zich langs de vele wachtende mensen door de onderaardse gangen. Over halfverwoeste trappen, door gaten in muren en over puinhopen lopen we steeds verder omhoog, op weg naar buiten. Eindelijk glanst in het maanlicht de weidse vlakte van de Wilhemsplatz. Nog altijd ligt het dode paard op het plaveisel. Maar nu zijn er alleen nog restanten van over. Hongerige mensen uit de schachten van de ondergrondse hebben er stukken vlees uitgesneden...

Geruisloos steken we het plein over. Her en der klinken schoten, in de verte is het schieten heviger. Dan hebben we de tunnel van de ondergrondse bereikt voor de ruïne van de Kaiserhof en dalen we af. We schuifelen steeds verder de donkere tunnel in, langs gewonden en daklozen, langs uitrustende soldaten naar station Friedrichstrasse. Daar houdt de schacht op en begint de hel. We moeten erdoorheen en het lukt ons. De hele groep komt ongedeerd aan de andere kant van de S-Bahn-kromming. Achter ons begint het inferno. Honderden scherpschutters schieten op degenen die na ons komen.

Urenlang kruipen we door keldergaten, brandende huizen, vreemde donkere straten! Ergens in een verlaten kelder rusten we uit en slapen een paar uur. Dan gaan we weer verder tot Russische tanks ons de weg versperren. Niemand van ons heeft een zwaar wapen, alleen een pistool. Zo gaat de nacht voorbij en ’s ochtends wordt het stil. Het schieten is opgehouden. Nog steeds hebben we geen enkele Russische soldaat gezien. Ten slotte belanden we in een oude bierkelder van een brouwerij die nu als bunker wordt gebruikt. Dit is ons eindstation. Hier staan Russische tanks, en het is klaarlichte dag. We zien nog kans ongezien in de bunker te komen. Beneden gaan Mohnke en Günsche in een hoek zitten schrijven. Hewel gaat op een brits liggen. Hij staart naar het plafond en zwijgt.

Hij wil niet meer verder. Twee soldaten brengen de gewonde Rattenhuber binnen. Hij is in zijn been geschoten, heeft koorts en ijlt. Een arts behandelt hem en legt hem op een veldbed. Rattenhuber haalt zijn pistool te voorschijn, haalt de veiligheidspal over en legt het naast zich neer.

Een generaal komt de bunker in, zoekt commandant Mohnke en praat met hem. Wij blijken ons in de laatste verzetshaard van de rijkshoofdstad te bevinden. De Russen hebben nu het complex van de brouwerij geheel omsingeld en eisen overgave. Mohnke schrijft voor het laatst een bericht. We hebben nog een uur de tijd. De rest van ons zit te roken. Plotseling heft hij het hoofd op, kijkt ons vrouwen aan en zegt: ‘Nu moeten jullie helpen. Wij dragen allemaal een uniform, wij komen er niet meer uit. Maar jullie kunnen er misschien nog wel doorheen komen en Dönitz bereiken om hem dit laatste bericht te overhandigen.’

Ik wil niet meer verder, maar mevrouw Christian en de beide andere vrouwen dwingen me ertoe, schudden me door elkaar en uiteindelijk volg ik hen. De helmen en pistolen laten we achter. Ook de legerjassen doen we uit. Dan geven we de mannen een hand en vertrekken.

Op de binnenplaats van de brouwerij staat een compagnie ss versteend en roerloos bij hun voertuigen te wachten op het bevel tot de laatste aanval. Volkssturmleden, mensen van de ot en soldaten gooien hun wapens erbij neer en lopen naar de Russen. Aan de andere kant van de binnenplaats delen Russische soldaten al drank en sigaretten uit aan Duitse soldaten, roepen op tot overgave en verbroederen zich met hun vijanden. We lopen erlangs alsof we onzichtbaar zijn. Dan zijn we buiten de omsingeling, midden tussen de wilde horden Russische overwinnaars en eindelijk kan ik huilen.

Waar moesten we nu naartoe? Terwijl ik hiervoor nog nooit doden had gezien, zag ik ze nu overal liggen. Niemand die er aandacht aan schonk. Hier en daar werd nog geschoten. Op sommige plaatsen staken Russische soldaten huizen in brand en zochten naar verscholen soldaten. Van alle kanten werden we bedreigd. Nog dezelfde dag verloor ik mijn collega’s. Ik ging alleen verder en verder, zonder enige hoop, tot ik ten slotte in een Russische gevangenis belandde. Toen de deur van mijn cel achter mij dichtging, had ik niet eens meer mijn gif, zo snel was alles gegaan.114 Maar ik leefde nog. Er brak een afgrijselijke, vreselijke tijd aan, maar ik wilde niet meer sterven. Ik was benieuwd naar wat een mens allemaal nog méér kon beleven. En het lot was me gunstig gezind. Als door een wonder ontliep ik het transport naar het oosten. De onbaatzuchtige, menselijke goedheid van één enkele man heeft me daarvoor behoed. Na lange maanden kon ik eindelijk weer naar huis en aan een nieuw leven beginnen.