Terwijl voor ons het leven in het hoofdkwartier gelijkmatig doorkabbelde en Hitler zich onveranderd vriendelijk, optimistisch, vrolijk en charmant toonde, woedde op alle fronten een zware strijd. In het oosten werden nog slechts defensieve overwinningen geboekt en werd het front verkort, waarbij de Russen steeds verder oprukten. En in het westen had de invasie zich uitgebreid en de Duitse troepen in de verdediging gedrongen. De divisie van mijn man had in het oosten een bloedige strijd doorstaan en was vervolgens naar Frankrijk teruggetrokken om er op nieuwe tanks en verse manschappen te wachten. Hans Junge werd als koerier naar het Führerhoofdkwartier gestuurd toen ik net naar München wilde rijden om mijn door een bombardement dakloos geworden familie te helpen. Samen brachten we enkele dagen door in het vernietigde, troosteloze Berlijn, daarna gingen we uiteen. Ik reed naar Beieren, hij keerde terug naar zijn eenheid.

Ook in München zag ik overal puinhopen. Ons huis was volledig vernietigd, niets kon gered worden. De mensen waren vertwijfeld en wanhopig, ik trof slechts een enkeling die nog in een overwinning geloofde. Ik probeerde hun moed in te praten, maar daar had ikzelf ook niet zoveel van over. Als ik de woorden van Hitler herhaalde, ontbrak mij de overtuigingskracht en zekerheid waarover hij beschikte en mijn hart vulde zich met twijfel en tweestrijd. Toen ik na drie weken - eind augustus - terugkeerde in het hoofdkwartier, vroeg ik aan de officieren, de adjudanten en iedereen die het weten kon: ‘Zeg eens, hoe is de situatie? Gelooft u werkelijk nog in een overwinning?’ En ik kreeg telkens weer hetzelfde antwoord: ‘Het ziet er slecht uit, maar niet hopeloos. We moeten volhouden en wachten tot onze nieuwe wapens kunnen worden ingezet.’

En weer zaten we ’s avonds bij Hitler. Sinds de meeste Duitse steden en puin en as lagen, hield hij zich intensief en enthousiast bezig met plannen voor de wederopbouw. Als Giesler aanwezig was, besprak hij de wederopbouw van Duitsland tot in de kleinste details. De plannen voor Hamburg, Keulen, München, Linz en vele andere steden hadden niet alleen in Hitlers hoofd vaste vorm aangenomen, maar stonden ook al op papier. Zoals een tuinier zijn rozen verzorgt, zo koesterde hij zijn bouwplannen. Vaak waren we verbijsterd als hij voor onze ogen de fraaiste steden ter wereld, de breedste straten en de hoogste torens der aarde schetste. Alles zou veel mooier worden dan het ooit was geweest en hij zwolg in superlatieven. Zou hijzelf aan zijn eigen woorden hebben geloofd? Ik heb het mij indertijd niet afgevraagd. [...]

Ik had geen behoefte aan monumentale gebouwen, maar aan rust en vrede. Ik had tijdens de oorlog natuurlijk een beter leven dan de meeste mensen en ik hoefde niet in een stompzinnig kantoor te zitten en bombardementen mee te maken. Maar ik voelde me als een gevangene in een gouden kooi en ik verlangde ernaar hier weg te kunnen gaan, terug naar de andere mensen bij wie ik hoorde. Ik was al langer dan een jaar getrouwd en merkte er helemaal niets van. Hitler behandelde mij nog steeds als een nestkuiken. Vooral met mij maakte hij graag grapjes. Ik moest een Weense fïlmkomiek imiteren, met een Saksisch dialect spreken en zijn moppen pareren. En mevrouw Christian was het doelwit van Hitlers charmante verering. Vaak leek het alsof hij met haar flirtte, maar bijna elke dag kwam het gesprek op Eva Braun en dan kon ik steeds weer merken hoe de ogen van Hitler een diepe warme glans kregen en zijn stem week en zacht werd.

Maar toen hij ongeveer medio augustus weer eens een vergadering van officieren bijeenriep en in het hoofdkwartier een toespraak hield voor de hoge en hoogste militaire leiders, was er niets van tolerantie en weekheid bij hem te bespeuren. Ik heb de bijeenkomst niet meegemaakt, maar ik zag de fonkelende uniformen achteraf in de mess in een heftige en opgewonden discussie. Er schenen scherpe woorden te zijn gevallen. Hitler had zijn woede over het verraad van 20 juli grondig tot uitdrukking gebracht en de ‘Duitse groet’ voor de gehele Wehrmacht ingevoerd. Tegelijkertijd appelleerde hij aan de trouw en het geweten van de officieren en hun onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Later kreeg ik bij toeval het protocol van deze bijeenkomst te zien. Ik had geen recht om het te lezen, maar ik wierp toch een vluchtige blik op enkele bladzijden. Daar stond: ‘... En ik heb geloofd dat mijn officieren zich in mijn laatste uur met getrokken degens om mij zouden scharen in onverbrekelijke trouw...’ En generaal Von Manstein81 had uitgeroepen: ‘Zo zal het ook zijn, Mein Führer.’ En tussen haakjes stond hierbij: daverend applaus.

 

In deze dagen verleende Hitler ook onderscheidingen aan de gewonden van 20 juli. Verscheidene waren inmiddels aan hun verwondingen overleden, onder wie generaal Schmundt. De overlevenden kregen de onderscheiding wegens opgelopen verwonding feestelijk uitgereikt. Het bioscoopjournaal en fotoreportages legden het grote moment vast. Ik zag dat Hitler zijn linkerhand voortdurend onbeweeglijk tegen zijn rug hield. Hij was er zeer op bedacht dat niemand het constante trillen ervan zou opmerken. Het viel me toch al op dat zijn gezondheidstoestand niet al te best was. Hij slikte buitengewoon veel medicijnen. Bij het eten moest Linge hem van tevoren of achteraf minstens vijf verschillende pillen overhandigen. De ene soort moest de eetlust opwekken, andere tabletten zouden de spijsvertering stimuleren, de derde bestreed winderigheid enzovoorts. Bovendien kwam professor Morell elke dag met veel gezucht en gesteun hoogstpersoonlijk de gebruikelijke wonderbaarlijk werkende spuitjes zetten. De arts leed de laatste tijd aan ernstige hartklachten. Hij probeerde weer eens te vermageren, maar zijn enorme eetlust was een danige hindernis. Als hij ’s avonds op de thee verscheen, duurde het slechts enkele minuten voordat zijn zachte gesnurk opklonk, dat pas ophield als Hitler opbrak. Dan verzekerde Morell dat hij zich buitengewoon geamuseerd had, maar dat hij nu moe was. Hitler was nooit boos op hem, maar inschikkelijk als tegenover een kind. In zijn ogen stonden grote dankbaarheid en een beetje medelijden te lezen als hij over Morell sprak. Hij vertrouwde voor de volle honderd procent op hem en zei: ‘Zonder Morell was ik misschien allang gestorven of zou ik op zijn minst niet meer hebben kunnen werken. Hij was en is de enige die mij kan helpen.’ Daarbij wist echter niemand waaraan Hitler eigenlijk leed. Nooit is een bepaalde diagnose bekend geworden.