IV*

 

* Vanaf dit punt heeft Traudl Junge de hoofdstukindeling achteraf aangebracht.

 

Inmiddels was de opperbevelhebber weer verhuisd naar de Wolfsschanze in Oost-Pruisen. Het bos had [...] plaats moeten inruimen voor nog meer barakken en bunkers. De zogenaamde barakkenkoorts was hier uitgebroken en bleek zeer aanstekelijk te werken onder de hogere rangen. Iedereen wilde in een barak wonen, de bunkers werden alleen nog gebruikt om er te slapen. Speer liet voor zichzelf een complete nederzetting bouwen, Göring een echt paleis, de artsen en adjudanten richtten zomerverblijven in en Morell had als enige zelfs toestemming gekregen voor een badkamer. Opnieuw werd hij de schertsfiguur van het kamp, toen bleek dat een normale badkuip voor hem te klein was. Hij kon er weliswaar met moeite in plaatsnemen, maar zonder hulp kwam hij er niet meer uit.

Toen ik als nieuwbakken echtgenote in het kamp arriveerde, werd ik uiteraard ook doelwit van heel wat mannelijke spot. Ik meldde me in de vroege middagweer bij Hitler, die juist zijn wandelingetje wilde maken. ‘U bent behoorlijk bleek en mager geworden,’ zei hij vriendelijk en welwillend, maar Linge, Bormann, Hewel en Schaub grijnsden breeduit, zodat ik uit verlegenheid rood aanliep. Hitler noemde mij voortaan meestal ‘jonge mevrouw’.

 

Wij secretaresses hadden allesbehalve veel werk. Juffrouw Wolf en juffrouw Schroeder werkten als oude garde voor Schaub. Elke ochtend kregen ze een stapel brieven die beantwoord moesten worden; Schaub gaf in enkele steekwoorden de inhoud aan, maar liet het aan de dames over om de brieven te formuleren. Ik verrichte het kantoorwerk voor de jonge adjudanten Darges, Günsche en Pfeiffer.58

 

Ik schreef rapporten over de getalssterkte van de Leibstandarte, bevorderingsverzoeken, overplaatsingsbevelen en onderscheidings-voorstellen. Daarvan waren er een heleboel, het aantal helden groeide en aan het oostfront werden kwistig zilveren en gouden kruisen en medailles uitgereikt.

Maar dat was natuurlijk geen bevredigende werkzaamheid en ook al genoot ik van het bos en de sneeuw, ik voelde me desondanks opgesloten en onvoldaan. Het leven was eenzijdig op een manier waartegen ik op den duur niet opgewassen bleek. Wellicht was ik ook door de gedachten van mijn man hierop attent gemaakt, die zich er plotseling bewust van was geworden hoe hermetisch afgesloten wij in de ideeënwereld van Hitler leefden. Ik had vroeger altijd geloofd dat men in het brandpunt van de gebeurtenissen, waar alle draden bijeenkomen, het beste overzicht en het breedste blikveld moest hebben. Maar wij bleven achter de coulissen en hadden er geen idee van wat zich op het toneel afspeelde. Alleen de regisseur kende het hele stuk, terwijl ieder ander zijn eigen rol leerde en niemand precies wist wat hij speelde.

We hoorden geen geruchten, konden geen vijandelijke zenders beluisteren, kenden geen afwijkende meningen, geen oppositie. Er was slechts één mening en één overtuiging. Vaak kreeg ik zelfs de indruk alsof al deze mensen dezelfde woorden en dezelfde manier van spreken gebruikten.

Ik moest eerst het bittere einde beleven, eerst terugkeren in het normale bestaan, eer ik dit allemaal zo helder kon begrijpen. Indertijd leed ik ook aan een onbestemd, onbevredigend gevoel, aan een beklemming waarvoor ik geen naam wist, omdat de dagelijkse omgang met Hitler niet toestond dat dergelijke gedachten vaste vorm kregen.

Ik schreef voor professor Brandt, de lijfarts van Hitler en chef van het gezondheidswezen, ik begon een dagboek bij te houden en zocht naar geestelijke stimulans en afleiding bij de aanwezige journalisten. Ik sprak met menigeen die mij nastond over mijn bedenkingen. Velen verging het precies zo als mijzelf, ik voelde de verkramptheid vooral bij gezant Hewel, met wie ik menige avond heb zitten filosoferen. Ook hij leed onder de bekrompenheid en gekunsteldheid van de sfeer en de menselijke tekortkomingen van onze omgeving. We noemden onze stemming ‘kampsyndroom’ en legden ons erbij neer dat we de oorzaak ervan niet zouden vinden.

Hitler had er een gewoonte van gemaakt om zijn maaltijden samen met juffrouw Schroeder te gebruiken, nu ook zij haar dieet moest blijven volhouden en zoutloos at. Na korte tijd breidde hij zijn uitnodiging uit tot alle secretaresses en vanaf nu gebruikten ook wij onze maaltijden gemeenschappelijk met Hitler in het hoofdkwartier. Godzijdank echter, konden juffrouw Wolf en ik in de normale keuken van ‘Krümel genieten.

Langzaamaan raakte ik mijn verlegenheid en bevangenheid tegenover Hitler kwijt en durfde ik hem aan te spreken, ook als mij niets gevraagd werd. Meer dan ooit benadrukte hij hoe weldadig het voor hem was om zich tijdens de maaltijd totaal te kunnen ontspannen.

Op een dag, toen we klaar waren met eten, wilde ik van de gelegenheid gebruik maken om me bij Hitler te beklagen over het gebrek aan werk. Nota bene op die dag zei Hitler: ‘Dara (mevrouw Christian) komt weer bij mij. Ik heb Oberst Christian gevraagd hoe het met zijn vrouw ging en hij vertelde me dat ze bij het Rode Kruis wilde gaan werken. Maar ik vind, als zij dan wil werken, dat ze dat ook bij mij kan doen.’

Mijn beide collegaatjes keken tamelijk beteuterd, ook al probeerden ze te glimlachen. Ze waren kennelijk een beetje jaloers op mevrouw Christian, terwijl ze in mij een concurrente noch een rivaal zagen. Bovendien voelden ze zich wat het werk betrof terecht even leeg als ik. De gedachte dat we het werk nu ook nog eens met een vierde persoon moesten delen, beviel ons in het geheel niet.

Juffrouw Wolf en ik begonnen vervolgens uiteen te zetten dat we last kregen van een slecht geweten, omdat we hier nog slechts als gezelschapsdames hoefden te fungeren en de Führer zelden dicteerde. We meenden dat we wellicht in Berlijn of in een andere baan veel nuttiger konden zijn. We bevonden ons tenslotte midden in een oorlog en onze families hadden zeer onder de omstandigheden te lijden. Maar we bereikten helemaal niets: ‘Dames, jullie kunnen niet beoordelen of jullie werk of jullie aanwezigheid bij mij nuttig is. Geloof me, jullie werk bij mij is veel belangrijker dan wanneer jullie bij de een of andere firma brieven zouden schrijven of in een fabriek granaten zouden maken. En in de paar uren dat jullie voor mij schrijven of mij kracht en ontspanning geven, dienen jullie ons volk het best.’

En zo kwam madam Christian na enkele weken met vele koffers en hoedendozen weer bij ons, vulde bunkers en barakken met trillers en gegiechel en stichtte heel wat onrust in de talrijke eenzame mannenharten. Wij gebruikten de maaltijden bij Hitler nu in wisseldiensten. Twee dames aten ’s middags met hem, de beide andere ’s avonds. Mevrouw Christian kreeg weer haar oude naam en werd opnieuw Dara genoemd. Als zij en ik samen bij Hitler aten, kwam het gesprek vaak op het huwelijk. Ik ben er tot op heden niet achter wat zijn houding ten opzichte van dit probleem was. Hij vertelde over een vroegere vriend, Hanfstaengl59: ‘Hanfstaengl had zo’n beeldschone vrouw en hij heeft haar met een andere bedrogen, die helemaal niet knap was.’ Hij kon kennelijk niet begrijpen dat de schoonheid van een vrouw op zich geen basis vormt voor een goed huwelijk. En toch was het anderzijds niet alleen de schoonheid van Eva Braun die hem aantrok. Hij maakte vaak van de gelegenheid gebruik om met ons over Eva te praten. Hij telefoneerde elke dag met haar en als er weer eens een luchtaanval op München werd gemeld, liep hij onrustig als een gekooide leeuw rond en wachtte tot hij weer telefonische verbinding met Eva Braun kreeg. Meestal was zijn opwinding ongegrond. Slechts één keer werd het ‘huisje van Braun’ beschadigd en brandden er in de buurt enkele huizen af. Hij vertelde de hele dag hoe dapper Eva was: ‘Zij gaat niet naar de bunker alhoewel ik haar dat voortdurend vraag. Haar kleine huisje zal nog een keer als een kaartenhuis ineenstorten. Ze wil ook niet naar mijn woning gaan, waar ze veiliger zou zijn. Nu heb ik haar eindelijk zover gekregen dat ze een eigen kleine bunker in haar huis laat bouwen, maar dan neemt ze daar weer de hele buurt op en gaat ze zelf naar het dak om te zien of er brandbommen zijn gevallen. Ze is in alle opzichten bijzonder trots. Ik ken haar al meer dan tien jaar en ze heeft als werkneemster van Hoffmann in het begin echt flink moeten sparen. Maar het heeft jaren geduurd eer ik voor haar zelfs maar een taxi mocht betalen. Ze heeft dagenlang op kantoor op een bank geslapen zodat ik haar telefonisch kon bereiken, want ze had thuis geen telefoonaansluiting. Het is me pas een paar jaar geleden gelukt om haar het kleine huisje in Bogenhausen cadeau te doen.’ Het waren dus in de eerste plaats menselijke eigenschappen die Hitler aan Eva Braun bonden. Ik heb een keer, toen we weer over het huwelijk en over trouwen spraken, gevraagd: ‘Mein Führer, waarom bent u nooit getrouwd?’ Ik wist immers hoe graag hij huwelijken tot stand bracht. Zijn antwoord was tamelijk verbluffend: Ik zou geen goede huisvader zijn en ik vind het onverantwoord om een gezin te stichten als ik me niet voldoende aan mijn vrouw kan wijden. Bovendien wil ik geen kinderen van mezelf. Ik vind dat de afstammelingen van genieën het meestal erg moeilijk hebben in de wereld. Men verwacht van hen hetzelfde formaat als dat van hun beroemde vaders en vergeeft hun niet dat ze doorsnee zijn. Bovendien worden het meestal misbaksels.’

Dit was de eerste serieus te nemen uiting van persoonlijke grootheidswaan die ik van Hitler hoorde. Tot nu toe had ik weliswaar vaak de indruk dat Hitler in zijn ideeën en in zijn fanatisme aan grootheidswaanzin leed, maar zijn eigen persoon was daarbij altijd buitenspel gebleven. Hij benadrukte daarentegen meestal: ‘Ik ben een instrument van het noodlot en moet de weg bewandelen die een hogere macht voor mij heeft uitgestippeld. ’ Maar nu stoorde het mij enorm dat een mens zichzelf als een genie beschouwde.

 

Hoewel Hitler in dit kleine tafelgezelschap nooit een gesprek over oorlog en politiek aansneed, stapelden de uitlatingen zich op waaruit bleek dat hij grote zorgen had. Hij sprak dan meestal meer tegen zichzelf dan tegen ons. Het kwam steeds vaker voor dat zijn gezicht nog een verbeten, geërgerde en harde uitdrukking vertoonde die was opgeroepen door de voorafgaande stafbespreking. ‘Met onbekwame generaals kan men geen oorlog voeren. Ik zou het voorbeeld van Stalin moeten volgen, hij heeft zijn leger meedogenloos gezuiverd.’ En dan, alsof hij zich er op dat moment pas van bewust werd dat wij vrouwen niets afwisten en niets mochten afweten van deze zaken, wendde hij zich van zijn duistere gedachten af en werd een charmante tafelheer.

Vaak ontstonden er ook interessante discussies over de Kerk en de ontwikkeling der mensheid. Discussies is wellicht te veel gezegd, want als reactie op een vraag of opmerking van ons begon hij zijn gedachten te ontwikkelen, waarnaar wij dan luisterden. Hij had geen enkele binding met een kerk en beschouwde de christelijke religie als een verouderde, huichelachtige en bedrieglijke instelling. Zijn religie bestond uit de natuurwetten. Daarin kon hij zijn gewelddadige dogma beter inpassen dan in de christelijke leer van naastenliefde en liefde voor de vijand. ‘De wetenschap weet nog niet zeker uit welke wortel het menselijke geslacht is ontsprongen. Wij zijn waarschijnlijk het hoogste ontwikkelingsstadium van het een of andere zoogdier, dat zich van reptiel tot zoogdier, wellicht via de aap tot mens ontwikkeld heeft. Wij zijn onderdeel van de schepping en kinderen van de natuur en voor ons gelden dezelfde wetten als voor alle levende wezens. En in de natuur heerst vanaf het begin de wet van de strijd. Alles wat niet levensvatbaar en zwak is, wordt uitgeroeid. Pas de mens en vooral de Kerk hebben zich tot doel gesteld om het zwakke en minderwaardige kunstmatig in leven te houden.’

Het is jammer dat ik slechts kleine fragmenten van deze theorieën heb onthouden en dat ik helaas ook niet over de overtuigingskracht beschik waarmee Hitler zijn gedachten tegenover ons ontvouwde.

Op de terugweg naar onze barakken spraken we onder elkaar over Hitlers voordracht en ik was vastbesloten om verder na te denken over deze zaken en ze goed te onthouden. Helaas moest ik de volgende dag al vaststellen dat ik de dingen die de vorige avond indruk op mij hadden gemaakt, in de gesprekken met mijn vrienden nog slechts vaag en onduidelijk kon weergeven. Och, als ik indertijd toch zo rijp en ervaren was geweest als nu, dan had ik mij niet zo makkelijk laten meevoeren en de invloed van Hitler zo onbevangen en onbevooroordeeld opgezogen. Dan had ik er wellicht bij stilgestaan welk gevaar er school in de kracht van een mens, die er door zijn verbale gave en suggestieve kracht in slaagde anderen in zijn ban te brengen, hun eigen wil en hun eigen overtuiging gewoon te onderdrukken.

 

Vaak zag ik de adviseurs, generaals en medewerkers van Hitler met verbouwereerde gezichten uit een bespreking met de Führer komen; ze kauwden op dikke sigaren en tobden. Later heb ik met velen van hen gesproken. Hoewel ze sterker, wijzer en meer ervaren waren dan ik, is het hun vaak overkomen dat ze de Führer met ijzeren wil en met onberispelijke stukken en argumenten tegemoet traden om hem te overtuigen van de onmogelijkheid van een bevel of de onuitvoerbaarheid van een verordening - en dan begon hij te praten, nog voor ze klaar waren, en al hun bezwaren verdwenen, werden zinloos tegenover zijn theorie. Ze wisten dat er niets van kon kloppen, maar hadden geen idee wat precies. Ze verlieten hem vertwijfeld, ondersteboven gelopen, onzeker over hun voorheen zo vaste en onomstotelijke voornemens, als gehypnotiseerd. Ik geloof dat velen zich tegen deze invloed hebben willen verzetten, maar de meesten zijn moe en murw geraakt en hebben de boel maar tot het bittere einde laten waaien.

Maar zoals gezegd moest er eerst de totale ondergang, het bittere einde en de diepe teleurstelling van velen komen, voordat alles helder en duidelijk voor mij werd. Indertijd kabbelde het leven vriendelijk aan mij voorbij, ik genoot van de zomer aan de meren midden in de uitgestrekte bossen. Als ik vandaag terugkijk, kan ik me nauwelijks herinneren welke vreselijke gebeurtenissen zich in het jaar 1943 in de wereld hebben afgespeeld. De Duitse Wehrmacht trok op naar Stalingrad en de steden in het vaderland begonnen de oorlog uit de lucht te voelen. Göring hield zijn eerste grote toespraak: ‘Ik wil Hans heten als een vijandig vliegtuig boven Berlijn verschijnt.’ En de sirenes begonnen niet alleen boven Berlijn te gillen, maar in alle delen van het rijk. In het hoofdkwartier werd gebouwd en verstevigd, de bunkers werden versterkt en prikkeldraad en mijnen ontsierden het bos.

Op een dag dook een nieuwe vrouw op in de Wolfsschanze. Professor Morell bracht haar mee en stelde haar voor als de dieetassistente van de Führer. Zij zou vanaf nu uitsluitend voor de Führer koken. Mevrouw Von Exner60 werd door de heren met belangstelling, door de dames met ijzige afstandelijkheid bejegend. Pas toen wij allen naar een barak met ruime, lichte kamers verhuisden en mevrouw Von Exner bij ons kwam wonen, kwam ik met haar in contact en werden we de beste vrienden. Nu hoorde ik ook hoe zij hier terecht was gekomen. Zij kwam uit Wenen en was dieetassistente in het Weense universiteitsziekenhuis toen zij dooreen toeval een aanbod van maarschalk Antonescu uit Boekarest ontving. Hij had maagklachten van voorbijgaande aard en wilde die bestrijden met een dieet. Mevrouw Von Exner had zoveel succes met haar kunsten, dat Antonescu na enkele maanden volledig hersteld was. Toen de beide staatsmannen met maagklachten elkaar in het voorjaar in Salzburg ontmoetten, spraken ze kennelijk ook over hun gemeenschappelijke ziekte. Vervolgens wendde Hitler zich tot zijn lijfarts en beval hem eveneens op zoek te gaan naar een goede dieetassistente. Morell had weliswaar een hogere dunk van zijn eigen spuitjes en middeltjes, maar om onaangenaamheden te vermijden wendde hij zich eveneens tot het Weense universiteitsziekenhuis en drong er bij mevrouw Von Exner op aan ook voor Hitler te komen koken. Zij was niet vreselijk enthousiast over dit aanbod van Morell, want zij wilde haar zelfstandige werkzaamheden en haar verdere ontwikkeling in het vak niet afbreken, maar nam het uiteindelijk toch aan. Zij was iets ouder dan ik, ongeveer vierentwintig, toen zij bij ons kwam. Ze had donker haar, een goed figuur en met haar hartstochtelijke Weense charme, haar openheid en vrolijkheid, trok zij mij onweerstaanbaar aan. Nu had Hitler ook nog een vijfde gezelschapsdame bij zijn maaltijden. Hij luisterde graag naar verhalen over de familie van mevrouw Von Exner in Wenen. Zij had verschillende broers en zussen en stamde uit een gerespecteerde Weense artsenfamilie. Tijdens de illegale strijd van de partij in Oostenrijk, waren zij en haar broers en zussen enthousiaste aanhangers van het nationaal-socialisme geworden en werden later partijleden. Maar toen daarop de Duitse Gauleiter in Wenen huishield en de nationaal-socialistische orde en de oorlog ook Oostenrijk binnentrokken, boette het enthousiasme aan kracht in. Mevrouw Von Exner verdedigde de belangen van Wenen tegenover Hitler: ‘Mein Führer, u heeft beloofd Wenen als de parel van Oostenrijk in goud te vatten. Maar uw mensen vernietigen meer van de oude Weense cultuur dan ze opbouwen. Waarom heeft u een voorkeur voor Linz?’

Hitler verdroeg haar verwijten en bleef welwillend en beminnelijk. Hij verheugde zich over haar vitale aard, hield van de Weense meelspijzen en bewonderde haar kunst vegetarische soepen te maken die beter smaakten dan vleesbouillons. Hij kon immers niet vermoeden dat de arme Mariene ongelukkig was vanwege zijn bescheiden eisen. Bij Antonescu had zij zich ondanks alle diëten ook kunnen uitleven met kreeften, mayonaises, kaviaar en andere lekkernijen en had zij bij feestelijke ontvangsten grote diners gekookt. Hitler verlangde zoals altijd slechts eenpansgerechten, wortels met aardappelen en saaie, zachtgekookte eieren. ‘Met zulk eten wordt het nooit iets met hem,’ klaagde zij en ze kookte heel wat botjes in zijn soep mee. Vooral rookte zij als een schoorsteen en ik verzekerde haar dat ze slechts zo lang de kokkin van Hitler zou blijven, tot hij een sigarettenpeuk in zijn chocolademelk zou aantreffen.

Later kwam Antonescu weer eens naar het hoofdkwartier. Hij verheugde zich zeer over het weerzien met zijn dieetkokkin en stuurde haar per vliegtuig een jong hondje, een nakomeling van het foxterriërpaartje dat mevrouw Von Exner in Boekarest met veel liefde had verzorgd. Het was een piepklein beestje waarvoor elke graspol een hindernis vormde en hij ontwikkelde zich ook nooit tot een normale hondenmaat, echter wel tot een verrukkelijk, temperamentvol en schrander diertje. Hitler vond dit geschenk een staatsman onwaardig. Hij haastte zich om mevrouw Von Exner eveneens een hond cadeau te doen. ‘Wat zo’n Balkanvent kan, kan ik veel beter,’ zei hij bij zichzelf en gaf Reichsleiter Bormann opdracht om de beste, edelste en met de meeste prijzen bekroonde foxterriër te zoeken. Mevrouw Von Exner trok zich de haren uit het hoofd toen zij van dit voornemen hoorde: ‘Wat moet ik toch met twee honden doen,’ zei ze, ‘ik ben toch de hele dag in de keuken bezig?’ Maar het rasdier kwam. Het was een prachtexemplaar dat Bormann had uitgekozen. Een meervoudig winnaar bij schoonheidswedstrijden en zeer duur. Hitler overhandigde hem trots. De hond heette Purzel en was een zeer rustig, saai mannetje, dat niets anders had geleerd dan in de voorgeschreven stamboombewuste houding te staan en zich te laten bewonderen. Zindelijk was hij echter niet.

Hitler had overigens een eigen kleine dieetkeuken naast de mess-keuken laten bouwen. Toen hij merkte dat ik zeer bevriend was geraakt met Mariene von Exner en ik er weer eens over klaagde dat ik te weinig werk van hem kreeg, stelde hij voor dat ik bij Von Exner moest leren koken. Ik deed dat enthousiast, maar voortaan werd bij elke maaltijd voor het eten gevraagd of ik bij het bereiden van de spijzen had geholpen. Ik kreeg de indruk dat deze vraag met enig wantrouwen werd gesteld. Daarbij speelde niet zozeer de vrees voor vergiftiging een rol, als wel de twijfel of ik niet in plaats van zout suiker had gebruikt.

 

Begin juli vloog Hitler voor een bespreking met Mussolini naar Italië en ik begeleidde hem.61 Het was weer zo’n reis die zó geheim was, dat zelfs de deelnemers niet wisten waarom het ging. De avond tevoren nog hadden we met Hitler gegeten en hij had met geen woord gerept van zijn voornemen. De volgende ochtend bespeurde ik een zekere onrust in de omgeving van de Führerbunker. Vroeger dan normaal liepen ordonnansen heen en weer, koffers werden aangesleept, Schaub liep met een ongelooflijk gewichtige gezichtsuitdrukking door het kamp en sprak onduidelijker dan ooit omdat hij omwille van zijn belangrijkheid Hoogduits probeerde te spreken. Ik dacht dat er een ontvangst was gepland en stond er verder niet bij stil, maar pakte voor alle zekerheid wel de kantoorkoffer in. ’s Middags rinkelde plotseling mijn telefoon en Linge vroeg: ‘Heb je een uniform?’ Ik antwoordde: ‘Nee, waarom moet ik een uniform hebben, ik heb er tot nu toe nooit een nodig gehad.’ ‘Dan moet je op het vliegveld blijven.’ Voor ik kon doorvragen, had hij de hoorn neergelegd. Ik rende naar Schaub, want als hoofdadjudant had hij ons moeten waarschuwen als we nodig waren. Het was behoorlijk pijnlijk voor hem toen ik vroeg of de Führer op reis ging en waarom ik bij toeval moest horen dat ik mee diende te gaan. Hij mompelde iets onverstaanbaars en zei dat ik om twee uur klaar moest staan om naar het vliegveld te rijden. Toen ik hem vroeg waarheen de reis ging en hoe lang hij zou duren, antwoordde hij dat het mij niets aanging, dat het geheim was. Ik lachte en ging naar Linge voor nadere informatie. Helaas had hij het zo druk, dat hij mij slechts kortweg meedeelde dat een reis van drie dagen was gepland. Ik kwam echter nog steeds niet te weten waarheen de reis ging. Omdat de toestand aan het oostfront niet bijzonder verheugend was, nam ik aan dat de baas naar de legergroep in de Oekraïne wilde gaan. Ik reed met twee van de stenografen, die de dagelijkse stafbesprekingen woord voor woord moesten notuleren, naar het vliegveld. Toen een van hen mij vroeg: ‘Bent u weleens in Italië geweest?’ wist ik eindelijk waarheen de reis ging.

We vlogen in vier grote, viermotorige Condor-toestellen. Ik zat in het toestel van de Führer. Het was een ruim passagiersvliegtuig dat plaats bood aan ongeveer zestien personen. Hitler had een stoel alleen, direct achter de pilotencabine, aan de rechterkant. Voor zijn stoel bevond zich een tamelijk grote, uitklapbare tafel. De andere stoelen waren geplaatst als in een comfortabele restauratiewagon, steeds vier stoelen rond een klein tafeltje. De piloot, Flugkapitan Baur62, trok de machine snel op naar grote hoogte, zodat de passagiers moe werden in de ijle lucht en in slaap vielen. Zolang Hitler wakker was, liep voortdurend iemand heen en weer en verstoorde de balans van het vliegtuig. Professor Morell kon slecht tegen vliegen, hij zat voor in de cockpit naast de piloot en gaf desondanks voortdurend over. Na elke vlucht kwam hij meer dood dan levend aan. We maakten een tussenstop bij de Berghof. Deze keer was het vliegen ook bij mij slecht gevallen en ik trok me meteen na het eten terug in mijn bed. Van tevoren vroeg ik nog hoe laat we de volgende ochtend zouden vertrekken en kreeg te horen dat we om half acht in de auto moesten zitten voor de rit naar het vliegveld. Ik viel meteen in slaap nadat ik de telefooncentrale opdracht had gegeven me te wekken.

Ik zat net lekker in bad toen de telefoon rinkelde en een ordonnans vroeg waarom ik nog niet klaar was, want iedereen zat op mij te wachten. Ik was ontdaan en schoot snel in mijn kleren, rende niet helemaal gereed de trap af en vervloekte mijn horloge dat kennelijk onbetrouwbaar was en pas op zeven uur stond. Ik deed het horloge echter onrecht aan, want in de loop van de avond en de nacht hadden de weersomstandigheden zich gewijzigd en had Hitler besloten een halfuur vroeger te vertrekken. Niemand had eraan gedacht mij te waarschuwen.

We landden ergens in Noord-Italië, stapten over in de speciale trein van Mussolini en stopten op het station van Treviso. Hitler nam met zijn heren en de gastheer plaats in auto’s en, omringd door een aantal carabinieri op motoren, stoven deze in colonne weg naar de plek van de bespreking, een oude, riante villa in de omgeving. De hele dag zag ik noch Hitler, noch iemand uitzijn escorte. Ik bleef in de speciale trein van Mussolini zitten, verbaasde me over de janboel en het vuil, de ouderwetse wagons, de operetteachtige kostuums van het personeel en leed vreselijk onder de enorme hitte.

In de late namiddag ging de reis op dezelfde wijze weer terug. Na een heerlijke vlucht over de Alpen tijdens zonsondergang bereikten we de Berghof en de volgende ochtend arriveerden we weer in de Wolfsschanze.

Helaas bleek dat Hitlers bezoek aan Mussolini tamelijk zinloos was geweest, want nauwelijks vier weken later zat die als gevangene in een andere villa en kraakte het fascisme in Italië in al zijn voegen.63 Hitler schold enorm. Hij was woedend over de ontrouw van Italië en de tegenspoed van Mussolini. Zijn slechte bui bleef deze avond ook voor ons vrouwen niet verborgen. Hitler was kortaf en afwezig. ‘Mussolini is toch zwakker dan ik dacht,’ zei hij. Ik heb hem persoonlijk nog gesteund en nu is hij omgevallen. Maar we hebben natuurlijk nooit op onze Italiaanse bondgenoten kunnen vertrouwen en ik geloof dat we in ons eentje beter kunnen overwinnen dan met dit onbetrouwbare volk. Ze hebben ons meer prestigeverlies en echte nederlagen gekost, dan successen gebracht!’

 

Hier zit ik nu en overdenk wat er vervolgens is gebeurd. Uit het gelijkmatige verloop van de dagen springen slechts enkele markante punten naar voren, die vandaag als wegwijzers dienen voor het snelle omlaagglijden van de lawine waaronder alles werd begraven. Alle kleine afzonderlijke deeltjes die samen het grote gebeuren vormden, zijn vervaagd. Hitler leefde, werkte, speelde met zijn hond, tierde op zijn generaals, at met zijn secretaresses en dreef Europa naar de noodlottige afgrond - en wij merkten het nauwelijks. Duitsland beefde onder het gehuil van sirenes en het gebrom van de motoren van vijandige vliegtuigen. In het oosten werden zware veldslagen geleverd.

Toen kwam die grauwe, regenachtige dag waarop ik juffrouw Wolf met betraande ogen tegenkwam op weg naar de Führerbunker. ‘Stalingrad is gevallen, ons hele leger is vernietigd en onder de voet gelopen!’64 Ze snikte bijna. En we dachten beiden aan oneindig veel bloed en doden en aan grote vertwijfeling.

Hitler was die avond een vermoeide, oude heer. Ik weet niet meer waarver wij gesproken hebben, maar in mijn herinnering is een somber beeld gebleven, zoiets als na een bezoek aan een verlaten begraafplaats in de novemberregen.

En toch werd dit sombere beeld tijdelijk weer verdreven door berichten van overwinningen en door Hitlers onwankelbare optimisme. Hij had er nu een gewoonte van gemaakt om ook in het hoofdkwartier een nachtelijk theeuur te houden. Daarvoor nodigde hij behalve de secretaresses ook de artsen, adjudanten, gezant Hewel, Heinz Lorenz en Reichsleiter Bormann uit. Göring en Himmler waren er nooit bij, maar wel vaak Speer, een keertje ook Sepp Dietrich, gezant Hewel en natuurlijk mevrouw Von Exner.

Er werd veel gelachen en Hitler probeerde de conversatie meestal van ernstige onderwerpen af te houden. Als Speer echter aanwezig was, kreeg het gesprek een technisch accent. Dan werd er over alle mogelijke uitvindingen, nieuwe wapens enzovoorts gesproken, terwijl met Sepp Dietrich oude strijdherinneringen werden opgehaald. Ik moet zeggen dat deze avonden veel interessanter en persoonlijker waren dan de bijeenkomsten in de Berghof. We zaten dan ook dicht opeen rond een naar verhouding kleine ronde tafel en het felle licht in de witgeschilderde bunkerkamer hield ons wakker.

We deelden de theedienst weer in twee ploegen in, want het was onmogelijk om elke dag pas tegen vijf of zes uur naar bed te gaan en dan weer om negen uur op te staan. Hitler had daar alle begrip voor, want hij wist van Eva Braun hoe belangrijk slaap is voor een vrouw, maar hij hoorde niet graag dat we het gesprek met hem als ‘dienst’ aanduidden.

Er zijn wel honderdduizend kleine verhalen te vertellen die ik indertijd interessant vond, bijvoorbeeld over de jeugd- en schoolbelevenissen van Hitler, zijn studententijd in Wenen, de streken die hij in zijn soldatentijd uithaalde en later het begin van de partij, zijn gevangenschap enzovoorts - maar het zijn allemaal zulke vluchtige, onbelangrijke indrukken geworden vanwege het inzicht dat ik later gekregen heb, dat ik ze niet meer kan weergeven. Indertijd schetsten ze voor mij het beeld van een menselijke, begripvolle, onaantastbare Führer, die zichzelf weliswaar als een genie beschouwde, maar ook door zijn hele omgeving als zodanig gezien werd, wat lange tijd door zijn successen werd onderbouwd. En juist deze kennis van de gevoelige, onschuldige kant van zijn privé-leven en zijn persoonlijke belevenissen, maakte het zo moeilijk de boze geest te herkennen die in het genie huisde.

Opnieuw ontbreekt er een groot stuk in de film van mijn herinnering. De hele langgerekte periode van het jaar 1943, waarin ik dag en nacht met Hitler heb geleefd, gesproken en gegeten, lijkt één lange dag. Tussendoor zijn bommen gevallen, de fronten hebben zich verplaatst, wij hebben Engeland vanuit de lucht aangevallen en wilden de overwinning tegemoet stormen. Kerstmis viel in deze periode, wat in het hoofdkwartier nauwelijks werd gevierd en door Hitler volledig werd genegeerd. Geen dennentak en geen kaarsje getuigden van een feest van vrede en liefde. Mijn man was met verlof en ik bleef met hem in onze barak. Hij was compleet veranderd: er was een vreemde man teruggekomen, mijn echte man was aan het front achtergebleven. Hij verdroeg het niet meer, hij was vertwijfeld toen hij na een gesprek met Hitler erkende dat deze de werkelijke situatie niet langer overzag. Hij vloog kort na de feestdagen terug naar zijn soldaten. Ergens in het voorjaar van 1944 waren in Rusland Duitse gevangenen met een soort injecties tot bekentenissen gedwongen. Hitler liet om redenen van geheimhouding meteen alle mensen uit zijn directe omgeving terughalen. Daaronder viel ook mijn man. Hij werd naar het westen overgeplaatst.

Hitler sprak steeds vaker over de mogelijkheid van een massale luchtaanval op het Führer-hoofdkwartier. ‘Ze weten precies waar we zijn en komen alles een keer met gerichte bommen vernietigen. Ik verwacht dat ze elke dag kunnen aanvallen,’ zei hij en doelde op de Amerikaanse bommenwerpers. Er werd nu vaak alarm geslagen, maar elke keer ging het slechts om een enkel vliegtuig dat boven ons cirkelde. Het afweergeschut bleef zwijgen. Het ging kennelijk om verkenningsvliegtuigen die men niet met onbedachtzame schoten op ons attent wilde maken.

In het voorjaar reisden we weer naar de Berghof. Het kamp in Oost-Pruisen moest in de tussentijd verder versterkt worden. Hitler wilde enkele zeer degelijke en in elk geval bomveilige bunkers laten bouwen. Het moesten kolossen van elf meter dik beton worden en ik gruwde bij de gedachte dat we er zonder daglicht als mollen moesten gaan leven.

Maar eerst begon opnieuw het luie leventje op de Obersalzberg. Eva Braun was er weer, monter, fris, met een onuitputtelijke garderobe, de gasten slenterden binnen en de oorlog was voor hen ver weg.

Mariene von Exner was niet meegekomen. Zij was in de Wolfsschanze achtergebleven om haar koffers te pakken, haar huishoudelijke werk over te dragen en weer naar Wenen te verhuizen. Haar lot was een tragikomedie. Ze had haar hart verloren aan de jonge SS-adjudant Fritz Darges, hoewel zij de Pruisen niet kon uitstaan en de ss haatte. Maar het was eenmaal gebeurd en dat had dubbele gevolgen. Enerzijds was Gretl Braun verliefd op Fritz Darges, maar Fritzchen vond deze liefde een beetje te gevaarlijk en te weinig privé, daarom had hij niet voor haar durven kiezen. Anderzijds klopte er iets niet in het optreden van Mariene. Ze had er meteen aan het begin van haar dienst bij Hitler over gesproken dat de papieren van haar moeder niet in orde waren. Haar grootmoeder was een vondeling geweest en men kon haar afstamming niet vaststellen. Gezien de bewezen nationaal-socialistische gezindheid van de hele familie had Hitler geen betekenis aan deze zaak gehecht, tot plotseling de ijverige en onvermoeibare SD65 concludeerde dat er inderdaad joods bloed in de moederlijn zat. Bij Mariene was de schrik groot, niet zozeer vanwege het risico dat ze haar post bij Hitler kon verliezen, maar omdat het nu onmogelijk was om met een ss’er te trouwen. Hitler had een onderhoud met mevrouw Von Exner, bij welke gelegenheid hij zei: ‘Het spijt mij buitengewoon voor u, maar u zult begrijpen dat ik niet anders kan dan u uit mijn dienst ontslaan. Het is onmogelijk dat ik voor mijzelf een uitzondering maak en mijn eigen wetten overtreed als dat in mijn voordeel is. Maar als u weer in Wenen bent, zal ik uw hele familie tot ariër laten verklaren en voor zes maanden uw salaris laten doorbetalen. Bovendien vraag ik u, voor u mij verlaat, nog één keer mijn gast te zijn in de Berghof.’

En zo gebeurde het dat Mariene afscheid nam. In mijn bijzijn kreeg Reichsleiter Bormann opdracht om de ariërverklaring van de familie Von Exner door te voeren. Het was een opdracht die Bormann slechts met tegenzin uitvoerde, want hij had met zijn eigen avances geen succes gehad bij de charmante Weense en kon haar dat niet vergeven.

Zijn wraak bleef niet uit, want enkele weken later ontving ik een zeer ongelukkige brief uit Wenen, waarin stond dat alle familieleden hun partijboekje was afgenomen en dat allen in grote moeilijkheden verkeerden. Toen ik hiernaar bij Bormann informeerde, verklaarde hij dat hij dit wel in orde zou brengen. Maar er verliepen weer lange weken en uiteindelijk ontving ik het schokkende bericht dat het leven voor de familie Von Exner buitengewoon zwaar was geworden. Mariene moest het universiteitsziekenhuis verlaten, haar zus mocht geen medicijnen studeren, haar broer moest zijn artsenpraktijk opgeven en haar jongste broer kon zijn officierscarrière wel vergeten.

Ik was zo woedend en verontwaardigd, dat ik achter de typemachine met hoofdletters ging zitten, de brief letterlijk overschreef en daarmee naar de Führer ging. Hij kreeg een rood hoofd van woede en liet meteen Bormann halen. Ook de Reichsleiter had een rood hoofd toen hij uit de kamer van Hitler kwam en hij wierp mij een woedende blik toe. Toch ontving ik in maart het gunstige bericht dat alles weer in orde was en de hele familie Von Exner dankte mij zeer omdat de ariërverklaring eindelijk was afgekomen. Maar vier weken later waren de geallieerden in Wenen en de partijboekjes werden waarschijnlijk vervloekt en verbrand.66

 

[...] Het leven was [in het aanbrekende voorjaar van 1944, M.M.] onregelmatiger dan ooit. De stafbesprekingen duurden eindeloos lang, de maaltijden werden op de ongebruikelijkste uren genuttigd. Hitler ging later dan ooit naar bed. De vrolijkheid, het ongedwongen geklets en de vele wisselende gasten vermochten niet de onrust te verdoezelen die in ieders hart was geslopen. De omgeving van Hitler kende zijn zorgen en de moeilijke situatie, de onwetenden geloofden zijn verzekering dat ze zouden overwinnen en verdoofden daarmee de eigen bittere ervaringen en duistere vermoedens.

Eva Braun zocht toenadering tot mij. Zij vroeg: ‘Hoe gaat het met de Führer, juffrouw Junge? Ik wil het niet aan Morell vragen, ik vertrouw hem niet en haat hem. Ik ben geschrokken toen ik de Führer zag, hij is oud geworden en ernstig. Weet u welke zorgen hij heeft? Met mij spreekt hij niet over deze dingen, maar ik geloof niet dat de situatie in orde is.’ ‘Juffrouw Braun, ik weet minder dan u. U kent de Führer beter dan ik en kunt de dingen raden waarover hij niet spreekt. Maar de situatie van de Wehrmacht is eigenlijk al voldoende om de verantwoordelijken met grote zorg te vervullen.’

In het theehuis maakte Eva de Führer verwijten dat hij zo krom liep. ‘Dat komt omdat ik zulke zware sleutels in mijn broekzak heb,’ antwoordde hij. ‘Bovendien sleep ik een hele zak vol zorgen met mij mee.’ Maar hij kon het toch niet nalaten te spotten. ‘Bovendien pas ik zo beter bij jou. Jij trekt hoge hakken aan om groter te zijn, ik buig me een beetje en zo passen we heel goed bij elkaar.’ ‘Ik ben niet klein!’ protesteerde zij. ‘1,63 meter, net als Napoleon!’ Niemand wist hoe groot Napoleon was, ook Hitler niet. ‘Was Napoleon 1,63 meter lang? Hoe weet je dat?’ ‘Maar dat weet toch elk belezen mens,’ antwoordde zij en ’s avonds, toen wij na het eten in de woonkamer bij elkaar zaten, liep zij naar de boekenkast en sloeg de encyclopedie erop na. Er stond echter niets in over de lichaamslengte van Napoleon.

In deze weken sneeuwde het onophoudelijk. Op het terras torenden de sneeuwhopen hoog op, dagelijks moesten enorme hoeveelheden opzij geveegd worden om een smal pad naar het theehuis vrij te maken en alle ingangen en toegangen open te houden. Eva wilde ontzettend graag gaan skiën, maar Hitler wilde het niet toestaan. ‘Je zou een been kunnen breken, het is te gevaarlijk,’ zei hij. Daarom stelde zij zich met lange wandelingen tevreden en was zij vaak afwezig bij het middageten.

 

In april sneeuwde het nog steeds. Op duizend meter hoogte werd negen meter sneeuw gemeten. Toen brak eindelijk de lente aan en daarmee begonnen de vijandelijke vliegtuigen zich ook in de omgeving van Berchtesgaden te melden. In het zuiden hadden de geallieerden zoveel steunpunten veroverd, dat van daaruit voortdurend grote eskaders via Oostenrijk hun weg vonden naar Beieren. Ze vlogen allemaal over onze streek. De sirenes huilden elke dag als wij net in de vroege ochtenduurtjes van onze eerste slaap genoten. In het dal en op de hellingen van het terrein van de Führer werden dan vernevelingsinstallaties in werking gesteld en het hele gebied werd kunstmatig in dichte mistwolken gehuld.67 Hitler hield rekening met een aanval op de Berghof en het hoofdkwartier. Al maandenlang werd er aan een reusachtig tunnelcomplex in de omgeving van de Berghof gewerkt. Op vele plaatsen werd de rotswand uitgehold, machines vraten zich een weg in de berg en doorkliefden hem met een netwerk van tunnels. Als eerste was de bunker van de Berghof klaar. Tegenover de achteruitgang van de woonkamer leidde een grote poort tot diep in de rotswand. Je moest vijfenzestig treden af en kwam dan in een schuilkelder die voorzien was van alle benodigdheden voor de Führer en een groot aantal andere mensen. Ik heb alleen de beide verblijfsruimtes gezien, niet de voorraadkamers en archieven die er ondergebracht waren. De onuitgeslapen gasten verzamelden zich bijna dagelijks met hun koffers beneden in dit berghol. Maar er kwam nooit een aanval.

We lagen nu voortdurend op de aanvliegroute, maar de aanvallen waren meestal op Wenen gericht, op Hongaarse doelen of op Beierse steden. Als de mistwolken waren opgetrokken, zagen we boven München vaak het rode schijnsel van branden. Eva was dan nauwelijks te houden. Zij smeekte om toestemming met de auto naar München te mogen rijden, zodat ze kon zien of haar huisje nog in orde was. Meestal stond Hitler dit niet toe. Dan hing zij aan de telefoon, gaf opdrachten en vroeg alle bekenden om uitvoerige inlichtingen. Maar toen een van haar beste vrienden, de toneelspeler Heini Handschuhmacher uit München, bij een bombardement om het leven kwam, was zij niet meer te houden. Zij ging met haar vriendin Herta Schneider en Gretl Braun naar de begrafenis en kwam helemaal ondersteboven en met schokkende berichten over het ellendige lot van de bevolking terug. Hitler luisterde met een duistere blik naar haar verhaal. Daarna zwoer hij wraak en vergelding en beloofde de vijand met behulp van de nieuwe uitvindingen van de Duitse Luftwaffe alles honderdvoudig terug te zullen betalen.

Deze dreigementen zijn nooit in vervulling gegaan. Zoals tevoren bleven de geallieerde vliegtuigen in grote zwermen hun weg vinden boven het rijk en wat baatte het de Duitse steden dan dat de V1 en V2 naar Londen vlogen? Hitler was enthousiast over de V-wapens. In Engeland zal paniek uitbreken. Deze wapens werken zo vreselijk op iemands zenuwen, dat geen mens het op den duur kan uithouden. Ik zal het die barbaren betaald zetten dat ze op vrouwen en kinderen schieten en de Duitse cultuur vernietigen.’ Maar de berichten die hij via de Abwehr van de Duitse Luftwaffe ontving, waren rampzalig. Ik kan me een bombardement op München herinneren dat overdag plaatsvond. Hitler wilde precies weten welke verdedigingsmaatregelen genomen waren. Oberst Von Below hing voortdurend aan de telefoon en verzamelde inlichtingen. Uiteindelijk moest hij melden: ‘Mein Führer, zes Duitse jachtvliegtuigen wilden opstijgen, drie kwamen niet eens van de grond, twee moesten terugkeren wegens motorpech en het laatste toestel voelde zich zo eenzaam, dat het niet tot de aanval is overgegaan.’ Hitler was woedend. Hoewel hij omringd was door gasten, kon hij zich niet beheersen en schold flink op de Duitse Luftwaffe.

Zo werden we ook in het vervolg bijna dagelijks uit onze bedden gejaagd en moesten we in de onderaardse kerker afdalen. Nadat we dit spel echter tientallen keren hadden gespeeld zonder dat er zelfs in de wijdere omgeving een bom was gevallen, begon de bereidheid om het bed te verlaten snel af te nemen. Hitler zelf daalde nooit de vijfenzestig treden af, tenzij het luchtafweergeschut vuurde of er werkelijk bombardementen hoorbaar waren op doelen in de omgeving. Hij stond echter bij de ingang en lette er als een hellehond op dat niemand de bunker verliet voordat het alarm afliep. Vooral Eva Braun werd in dit opzicht streng in de gaten gehouden.

Toen op een dag de sirenes weer eens huilden en ik al op was en mijn ontbijt had gegeten, ging ik de tunnels in om te zien of het gezelschap van de Berghof zich daar al verzameld had. Er was geen mens te vinden. Maar toen ik de bovenste treden bereikte en mijn hoofd al ter hoogte van het aardoppervlak was, zag ik de Führer voor de ingang staan. Hij sprak met zijn adjudant Bormann en met gezant Hewel. Toen hij mij zag, dreigde hij met zijn vinger en zei: ‘U moet niet zo lichtzinnig zijn, jonge mevrouw. Gaat u maar vlug weer naar beneden, het alarm is nog niet voorbij.’ Zonder te verraden dat noch Eva Braun noch de andere gasten uit hun bed waren gekomen, laat staan in de bunker gegaan waren, trok ik me gehoorzaam terug. Ik heb mijn vluchtpoging nog twee keer herhaald, maar elke keer werd ik teruggestuurd. Pas toen het eerste signaal Veilig’ klonk, kon ik de kerker verlaten.

Aan tafel hield Hitler een toespraak dat het beslist noodzakelijk was om bij luchtalarm naar de kelder te gaan. ‘Het is geen teken van ' moed, maar van domheid als mensen zichzelf niet in veiligheid brengen. Mijn medewerkers, die voor een deel onvervangbaar zijn, hebben gewoon de plicht om naar de bunker te gaan. Het is idioot om te denken dat men dapper is door zich aan het gevaar bloot te stellen door een bom getroffen te worden.’ Hij doelde hiermee minder op mij dan op een groot deel van de heren en officieren die niet geloofden in een aanval op het hoofdkwartier, noch zin hadden om urenlang hun tijd te verdoen in kelders.

Tijdens ons oponthoud in de Berghof in het voorjaar van 1944 verzamelde Hitler de legerleiding, stafofficieren en leiders van alle legeronderdelen op de Platterhof en hield er bezielende toespraken. Ook de leiders van industrie en politiek werden bijeengeroepen en hoorden de instructies van Hitier aan. Hoewel Hitler lange toespraken hield, dicteerde hij me niets. Bij dergelijke gelegenheden, als hij voor een beperkte kring sprak, had hij geen manuscript nodig. Zijn toespraak werd niet publiek gemaakt en hij sprak het liefst vrijuit. Onder de hogere legerleiders bevond zich ook veldmaarschalk Dietl, de bevelvoerder van de Gebirgjagertruppen in Noorwegen.68 Hij kwam direct van het front en ontving bij deze gelegenheid de briljanten bij het ridderkruis.6^ Hitier had grote achting voor hem en sprak lang met Dietl. Dietl wilde uiteraard van de gelegenheid gebruikmaken om zijn vrouw te zien. Hitler raadde hem aan pas de volgende ochtend met het vliegtuig te vertrekken, omdat de weersomstandigheden in de omgeving van Salzburg ’s avonds meestal zeer ongunstig waren voor het opstijgen. Maar Dietl had geen rust meer. Hij vertrok in de vroege ochtend, ondanks de mist. En Hitler werd gewekt met het bericht dat zijn geridderde veldheer met zijn briljanten was neergestort en om het leven gekomen. Hitler toonde zich zeer geschokt. Ik kan me niet voorstellen dat hij dit voorwendde. Dietl werd door iedereen geacht en we waren allemaal zeer bedroefd over zijn plotselinge dood. Maar Hitler was tegelijkertijd ook woedend omdat Dietl zo lichtzinnig was geweest en zichzelf in gevaar had gebracht door bij ongunstige weersomstandigheden te vliegen. Hij herhaalde nogmaals dat zijn onvervangbare medewerkers gewoon de plicht hadden om gevaar uit de weg te gaan.

Een paar weken later echter was er opnieuw een vliegtuigongeluk in de buurt van Salzburg en opnieuw kwam een bevelvoerder, generaal Hube70, om het leven. Samen met hem was ook gezant Hewel neergestort en die werd zwaargewond overgebracht naar het ziekenhuis van Berchtesgaden. Ik ben nooit te weten gekomen wat de oorzaak van het ongeluk was.

Ik ben helemaal vergeten dat er intussen een nieuw gezicht was opgedoken in de omgeving van Hitler: Gruppenfuhrer Fegelein.71 Hij fungeerde als verbindingsofficier tussen Himmler en Hitler en maakte deel uit van de staf van Hitler. In het begin was hij alleen bij stafbesprekingen te zien, maar al snel raakte hij bevriend met Reichsleiter Bormann, waarna hij al zeer spoedig een toonaangevende figuur werd.

Hermann Fegelein was het type kranige kerel. Hij had een ongelooflijk grote bek en droeg het ridderkruis met eikenloof en zwaarden. Geen wonder dat hij het gewend was dat de vrouwen op hem vielen. Hij beschikte over een verfrissende, vaak tamelijk grove humor en nam nooit een blad voor de mond. Hij had de uitstraling van een natuurmens die het buitengewoon open en eerlijk meende. Op die manier wist hij snel en onverwacht een ongelooflijke carrière te maken. Hij was nauwelijks opgedoken of hij zat al mee aan tafel in de Berghof. Hij ontbrak niet bij de nachtelijke feesten van Bormann, hij dronk met alle belangrijke figuren en alle vrouwen lagen aan zijn voeten. Wie niet zijn vriend werd, werd zijn vijand, tot hij heel stevig in het zadel zat. Hij was slim maar meedogenloos en beschikte over enkele werkelijk sympathieke eigenschappen, zoals de eerlijkheid waarmee hij toegaf dat hij in wezen buitengewoon laf was en zijn onderscheidingen slechts had ontvangen omdat hij uit pure angst een heldendaad had volbracht, en omdat hij bovendien openlijk toegaf dat niets hem zo na aan het hart lag als zijn carrière en een aangenaam leventje.

Helaas ontstonden er kort na zijn verschijnen allerlei meningsverschillen en intriges in de omgeving van Hitler. Fegelein, die zeer onderhoudend en gezellig was, trok al snel de aandacht van Eva Braun en haar zus Gretl. Vooral de laatste werd bedolven onder de attenties van de mooie Hermann. Toen hij nog niet wist dat zij de zus van Eva was, had hij weliswaar beweerd: ‘Dat is nog eens een dom gansje’, maar deze mening had hij gezien de familiebetrekkingen weer snel herzien. Het was een grote verrassing toen de verloving van Fegelein met Gretl Braun bekend werd gemaakt. Daarmee was Fegeleins bevoorrechte positie ook in persoonlijk opzicht gevestigd. Gezant Hewel, die intussen ook getrouwd was en nu ten gevolge van het vliegtuigongeluk in het ziekenhuis lag, was de enige die persoonlijk zulke goede betrekkingen met Hitler had, dat hij een hindernis vormde voor Fegelein. Daarom gebruikte deze de afwezigheid van Hewel om hem bij Hitler in een kwaad daglicht te stellen en daarmee had hij succes. Hewel, die zich niet kon verdedigen, viel nogal in ongenade en Hitler heeft zich nooit aan zijn vrouw laten voorstellen.

Maar al deze persoonlijke en menselijke belevenissen werden na de Amerikaanse invasie in het westen onbelangrijk en verdwenen op de achtergrond. Daar was de invasie plotseling, lang verwacht en kennelijk van tevoren tot mislukking veroordeeld. Mijn man, die juist een korte vakantie met mij in Berchtesgaden doorbracht, moest meteen terug naar het front. De stafbesprekingen duurden eindeloos lang. We zagen Hitlers ernstige en tamelijk bezorgde gezicht. Zijn hoop dat de vijand met de aanval in het westen de beslissende nederlaag tegemoet ging, leek niet zo snel in vervulling te gaan. De gasten kwamen en gingen in de Berghof, de zon straalde over het vredige landschap, er werd gekletst, gelachen, bemind en gedronken - en toch groeide de onrust van dag tot dag. De onderlip van Julius Schaub hing bijna op zijn kin. Hij had de taak om de berichten over luchtaanvallen te bewerken. De schaderapporten hoopten zich zo op, dat we de berichten voor de Führer nog slechts in steekwoorden konden opschrijven. Göring en de officieren van de Luftwaffe kregen bij elke stafbespreking uitbranders. Uit alle delen van het rijk, van alle Gauleiter, kwamen stapels foto’s van hun vernietigde steden binnen. Hitler bekeek ze ziedend van woede, maar hij heeft de verwoesting nooit met eigen ogen gezien.

Toen ik op een dag uit München terugkwam, waar ik na een zwaar bombardement was weggegaan, zei ik tegen hem: ‘Mein Führer, alle foto’s die u te zien krijgt, zijn niets in vergelijking met de werkelijke ellende. U zou de mensen eens moeten zien als ze voor hun brandende huizen staan en huilend hun handen warmen aan de gloed van verkoolde balken en moeten aanzien hoe hun huis met have en goed in elkaar zakt.’ Hij antwoordde: ‘Ik weet hoe het is, maar ik zal het veranderen. We hebben nu nieuwe vliegtuigen gebouwd en deze nachtmerrie zal spoedig afgelopen zijn!’

Hitler heeft nooit gezien hoe de oorlog er in het vaderland uitzag, hoe omvangrijk de vernietigingen en verwoestingen waren. Steeds sprak hij uitsluitend over de komende vergelding, de successen en de eindoverwinning die zeker was. Ik kon niet anders dan geloven dat hij inderdaad over een doeltreffend middel beschikte, een laatste reserve op de achtergrond, waarmee hij het volk op een dag zou bevrijden van het zware lijden.

Wat zou het leven mooi zijn geweest als men niet het gevoel had op een kruitvat te zitten, als de heimelijke onrust zich niet voortdurend had uitgebreid. Hitler deed weliswaar in de kring van zijn gasten net als vroeger zijn best om zijn optimisme en vertrouwen in de overwinning te bewijzen door charmant met de dames te kletsen, naar het theehuis te wandelen en ’s avonds bij de open haard platen te draaien en verhalen te vertellen, maar zat hij ook niet vaak afwezig [...] in zijn stoel, oud en moe? Hij, de galante gentleman, die nooit oud wilde lijken, vroeg de dames of hij zijn benen mocht strekken op de bank. En de ogen van Eva Braun keken bezorgd en droevig. Zij deed meer dan ooit haar best om Hitlers gasten te amuseren, probeerde krampachtig en met ontroerende moeite voor vrolijkheid en ontspanning te zorgen. Ze ontbrak nooit meer bij de maaltijden of bij de open haard.

Het was inmiddels juli geworden. Hitler hield het niet langer uit op de Obersalzberg. Zijn bunker was weliswaar nog lang niet klaar, maar desondanks beval hij de terugkeer naar de Wolfsschanze. Hij wilde in de tussentijd in de voormalige adjudanten- en gastenbunker wonen, waar wij secretaresses vroeger ook hadden gezeten. In de eerste week van juli gingen we als trekvogels weer richting Oost-Pruisen.

Het kamp was nauwelijks te herkennen. In plaats van de kleine lage bunkers torenden er zware kolossen uit beton en staal tussen de bomen op. Van bovenaf waren ze niet zichtbaar. Op de platte daken was gras gezaaid en uit het beton groeiden bomen op, deels natuurlijk en deels kunstmatig. Vanuit een vliegtuig gezien, was het bos nergens onderbroken. In de nieuwe bunkers waren de kamers klein en slechts schamel ingericht. Voor de stafbesprekingen koos Hitler de nabijgelegen barak uit, die bestemd was voor de gastenverblijven en een grote recreatieruimte bevatte. Hier werden enkele grote tafels neergezet om de reusachtige kaarten op uit te vouwen en daarmee was de ruimte bruikbaar als conferentiezaal. Hier in de Wolfsschanze waren de vier secretaresses weer bijeen. We hadden meer sociale verplichtingen en veel werk.

Het was een warme zomer. De zon brandde aan de hemel, de ene dag was mooier dan de andere. De barakken boden geen verkoeling en de bunkers werden weer geliefde werkplekken. Boven de moerasachtige weiden hingen zwermen steekmuggen die ons het leven zuur maakten. De wachtposten moesten muskietennetten voor hun gezicht dragen en de ramen werden van vliegengaas voorzien. Hitler haatte dit weer. Blondi werd bijna alleen nog door Feldwebel Tornow, de hondengeleider, uitgelaten, terwijl Hitler zich terugtrok in de koelte van de betonnen kamers. Hij was slechtgehumeurd en klaagde over slapeloosheid en hoofdpijn. Meer dan ooit had hij behoefte aan afleiding en ontspanning. Hoe slechter de oorlogssituatie werd, des te minder werd erover gesproken. Wij waren aangewezen op het communiqué van het opperbevel van de Wehrmacht dat in het portaal van de mess naast de menukaart en de filmladder werd opgehangen. De berichten waren niet verheugend.

Maar Hitler zette de oorlog voort, evenals zijn nachtelijke thee-bijeenkomsten. Hij nodigde er zelfs gasten voor uit die niet tot zijn dagelijkse omgeving behoorden. ‘Ik heb genoeg van die soldaten om mij heen,’ zei hij. De adjudanten braken zich en het hoofd over wie ze moesten uitkiezen om de Führer te vermaken. Heinrich Hoffmann was altijd het laatste redmiddel. Maar hij was zo seniel geworden en zo erg aan de drank, dat Hitler geen plezier meer beleefde aan de conversatie met hem. Maar de architect professor Hermann Giesler was de juiste man voor de behoeftes van Hitler. Hij was niet alleen een kunstenaar in zijn vak, hij had bovendien een talent dat hem bijna tot hofnar maakte: hij kon zeer overtuigend het spreken en bijna ook het uiterlijk van Reichsorganisationsleiter Robert Ley imiteren. Ley had niet alleen een spraakgebrek, hij kraamde ook zulke klinkklare onzin uit, dat men hem nauwelijks serieus kon nemen.

Omdat Ley als leider van het Deutsche Arbeitsfront ook veel bouwopdrachten aan professor Giesler had verleend, kende deze al al zijn zwakheden en hij had de stijlbloempjes uit zijn toespraken onthouden. ‘Ik ben mooier geworden en Duitsland verheugt zich daarover,’ had de Reichsorganisationsleiter ooit met volle overtuiging voor een menigte arbeiders uitgeroepen, toen hij precies het tegendeel bedoelde: ‘Duitsland is mooier geworden en ik verheug me daarover. ’ Als Giesler deze zin net als Ley moeizaam stotterend uitbracht, lachte Hitler schallend. [...] Giesler maakte er echt een komisch toneelstuk van. Maar Hitler vond het toch wel ietwat gênant gezien het feit dat zijn Reichsorganisationsleiter zijn flitsende invallen in alle openbaarheid en als leidende figuur debiteerde en de mogelijkheid bestond dat ook andere mensen zich vrolijk maakten over de medewerker van Hitler. ‘Ley is een trouwe, oude partijgenoot en een echte idealist. Hij heeft een organisatie opgebouwd die uniek is. En vooral kan ik voor de volle honderd procent op hem vertrouwen.’ Dat waren de excuses die Hitler naar voren bracht. Het was dezelfde tolerantie die hij ten opzichte van andere oude strijdmakkers tentoonspreidde en die hij nooit betoonde tegenover de knappe koppen die hem durfden tegen te spreken.

Overigens werd ook de Reichsbühnenbildner professor Benno von Arent72 uit Berlijn vaak uitgenodigd in het hoofdkwartier. Ik vind het nu nogal komisch dat al deze heren een ‘Reichs’-titel hadden en professor waren. Geen wonder dat we de honden-opper-wachtmeester Reichshundeführer noemden, professor Morell Reichsspritzenmeister en Heinrich Hoffmann Reichstrunkenbold. Zoals gezegd was de Reichsbühnenbildner eveneens een nachtelijke kompaan. Midden in de ergste fase van de oorlog had hij werkelijk niets te zoeken in het hoofdkwartier. Maar desondanks vervulde hij een voor de oorlog belangrijke taak: hij moest de kracht van de ‘Opperste Veldheer’ in stand zien te houden. De mensen die aan het toneel verbonden waren, droegen weliswaar ook in het Derde Rijk geen uniform, maar in het geheim hadden belangrijke artiesten de een of andere partij- of militaire rang, zodat ze in noodgevallen in het ‘Duitse erekleed’ konden optreden. Het was daarom geen wonder dat Benno von Arent opdook in een chic veldgrijs uniform met tamelijk veel zilver. Ik moet zeggen dat hij een werkelijk charmante, vrolijke en intelligente man was, een beetje week, maar amusant. Of hij iets voorstelde als decorontwerper, weet ik niet, als metgezel deugde hij zeker. En als hij met Giesler samen was, werd er zoveel gelachen ter afleiding, dat ik vaak werkelijk vergat dat Hitler de meest onverbiddelijke oorlog moest voeren en dat in zijn persoon het noodlot van Europa belichaamd was.

Toen kwam de 20ste juli 1944.

Nog steeds voel ik de drukkende zwoelte van die dag, die de lucht zachtjes deed trillen en ons in de warme barakken uit de slaap hield, hoewel we pas tegen zonsopgang naar bed waren gegaan. Mevrouw Christian en ik fietsten naar de kleine Moysee buiten het kamp. Liggend in het water droomden we van vrede en rust. Half slapend probeerden we de nachtrust voort te zetten. Ik had zulke mooie rustgevende gedachten in deze weidse stilte. Nergens was een mens te bekennen en wij zwegen tot de zon loodrecht omlaag brandde en het middaguur voor ons aankondigde. We wisten niet hoe laat de stafbespreking zou beginnen. Misschien had men ons voordien nog nodig. We rukten ons los van een andere wereld en keerden terug in de drukte van het bos, in het hart van de oorlog. De staf was kennelijk al bijeen. Op de parkeerplaats stonden de auto’s van de officieren die van andere staven kwamen, verder heerste overal middagrust. De secretaresses waren allemaal in hun eigen kamer. Plotseling werd de stilte doorkliefd door een vreselijke knal. Onverwacht en angstaanjagend. Maar we hoorden wel vaker knallen in de omgeving, als reeën over een landmijn liepen of als er een wapen werd uitgeprobeerd.

Ik werkte aan een brief en liet me niet storen. Maar buiten werd om een arts geroepen, en wel opgewonden en gehaast. Professor Brandt was niet in het hoofdkwartier aanwezig. De stem die om professor Von Hasselbach riep, klonk ontdaan en vol panische schrik.

Het was niet de knal geweest die plotseling mijn hart tot stilstand bracht. We waren het gewend dat er plotseling schoten of explosies door het bos galmden. Geweren werden uitgeprobeerd, overal werd gebouwd, het afweergeschut oefende en wij ervoeren deze geluiden als vanzelfsprekend. Maar wat er net gebeurd was, vervulde me met ongerustheid en angst. Ik rende naar buiten. Uit de andere kamers kwamen mijn collega’s met bleke, geschrokken gezichten te voorschijn. En buiten zagen we de ontdane gezichten van de beide ordonnansen van de Führerbunker, die op zoek waren naar de arts. ‘Er is een bom ontploft, waarschijnlijk in de Führerbunker,’ stotterden ze.

We wisten niet of Hitler al in zijn bunker of nog bij de stafbespreking was. We stonden als schapen tijdens een onweer bijeen, verlamd door een onbekende schrik. Was die om ons eigen leven of om dat van Hitler? ‘Wat gebeurt er met ons als Hitler dood is?’ verbrak juffrouw Schroeder plotseling de drukkende stilte. Dat bracht ons meteen weer in beweging. De ban was gebroken en we stoven uit elkaar, zinloos in verschillende richtingen. Juffrouw Wolf wilde helpen met het zoeken naar de arts, juffrouw Schroeder zocht naar iemand die over meer informatie beschikte. Mevrouw Christian en ik renden in de richting van de Führerbunker en de aangrenzende barak.

Nog verborgen de dichte bomen de plaats van het onheil. Op het smalle voetpad dat door het bos slingerde, kwamen we generaal Jodl en Oberstleutnant Waizenegger73 tegen. Het gezicht van Jodl was bebloed en zijn uniform aan flarden. Op het witte uniformjasje van Waizenegger waren rode vlekken te zien. Zo wankelden ze verder.

Mevrouw Christian snelde hen tegemoet en wij werden teruggestuurd met de mededeling dat we niet verder moesten gaan omdat de plek was afgesloten. Verder vernamen we niets. De beide officieren konden ons nauwelijks verstaan. Geen wonder, ze hadden door de explosie niet alleen een hersenschudding opgelopen, maar ook waren hun trommelvliezen gescheurd.

We keerden terug naar onze barak. We wisten nog steeds niets over oorzaak, verloop en gevolg van het ongeluk. Als we maar wisten wat er hand was! Zou Hitler nog leven? We durfden deze vraag nauwelijks uit te spreken, maar door mijn hoofd spookten onbestemde beelden over wat er zou gebeuren als Hitler dood mocht zijn. Ik kon me er geen duidelijke voorstelling van maken. Was er onder Hitlers medewerkers iemand die zijn opvolger kon worden? Himmler, Göring, Goebbels? Dat leek ondenkbaar. Zij waren slechts manen die hun licht van de zon ontvingen en geen eigen uitstraling bezaten. Of was er in Duitsland nog een ander, een tegenstander van Hitler, die de macht kon grijpen?

Verward dwaalden de vermoedens in mijn hoofd rond en toch waren er pas enkele minuten verstreken sinds de explosie had plaatsgevonden. Eindelijk liep Otto Günsche langs ons raam. Hij moest toch ook bij de stafbespreking zijn geweest, maar hij leek ongedeerd en gezond. We stortten ons op hem. ‘Wat is er gebeurd? Leeft de Führer? Zijn er doden? Hoe is het gekomen?’ Hij kon niet op alle vragen tegelijk antwoord geven. ‘De Führer is niets overkomen. Hij is al in zijn bunker en jullie kunnen hem opzoeken. Maar de hele barak is in de lucht gevlogen. Waarschijnlijk hebben de OT-mensen74 een springlading in de vloer ingebouwd. We weten het nog niet precies.’

Nieuwsgierigheid dreef ons naar de Führerbunker. Ik moest bijna lachen toen ik Hitler zag. Hij stond in een kleine hal, omringd door zijn adjudanten en bedienden. Zijn haar was nooit goed gekapt geweest, maar nu zag hij eruit als een egel, zo rezen hem de haren te berge. Zijn zwarte broek hing in smalle repen aan zijn riem, bijna als een strooien rokje. Hij had zijn rechterhand tussen de knopen van zijn uniformjas geschoven, zijn arm was gekneusd. Glimlachend begroette hij ons met zijn linkerarm: ‘Nou, dames, het is nog goed afgelopen. Weer een bewijs dat het lot mij voor mijn missie heeft uitverkoren, anders zou ik nu niet meer in leven zijn geweest.’

Natuurlijk werd er over de oorzaak van de explosie gesproken. ‘Het was een aanslag van een lafaard,’ zei Hitler. ‘Waarschijnlijk is de springstof door een werkman van de OT aangebracht. Aan die andere mogelijkheid geloof ik niet,’ wendde hij zich tot Bormann, die instemmend knikte. Bormann knikte immers altijd instemmend. We hadden graag wat meer gehoord. Maar Linge keek op zijn horloge en zei: ‘Mein Führer, ik denk dat u een andere broek moet aantrekken, over een uur komt de Duce.’ Hitler keek omlaag naar zijn rafels. ‘Daar kunt u gelijk in hebben. ’ Hij nam afscheid en liep met rechte rug en stramme pas, die we lang niet van hem hadden gezien, naar zijn kamer.

Wij hadden de plaats van het ongeluk graag van nabij willen zien, maar we werden er nog niet toegelaten. Vanaf de ingang van de Führerbunker konden we alleen zien dat het deel van de lichte barak waar zich de grote conferentiezaal bevond, was ingestort.

Maar grenadier Mandl, de kleinste en jongste soldaat in de Führerbunker, was zielsblij dat hij zijn belangrijkheid kon bewijzen door uitvoerig uit de doeken te doen wat hij had meegemaakt toen hij tijdens de stafbespreking als ordonnans dienst had gedaan in de barak. ‘De bom is op slechts twee meter van de Führer vandaan ontploft, maar generaal Bodenschatz, die naast de Führer stond en zich juist over de tafel had gebogen, heeft de grootste klap opgevangen. Hij is dan ook zwaargewond. Net als generaal Schmundt. Bij hem zijn hele lappen vlees uit zijn rug gereten en hij heeft veel brandwonden opgelopen. De stenograaf, die aan het eind van de tafel zat, is zelfs dood. Bij hem zijn beide benen weggerukt. Keitel en Jodl zijn ook gewond, maar de Führer is ongedeerd gebleven. Sturmbann-fuhrer Günsche en majoor John75 zijn door de luchtdruk door het open venster naar buiten geslingerd en zijn op enkele meters van de barak op het gras terechtgekomen. De meeste heren die erbij waren hebben scherfwonden, verbrandingen of kleine verwondingen.’ Grenadier Mandl wist het allemaal precies.

Overal in het kamp heerste een koortsachtige spanning en opwinding. Waar twee mensen bij elkaar stonden, werd over de aanslag gediscussieerd. De uren verstreken als minuten en de minuten als seconden. Nauwelijks was de laatste rook van de explosie opgetrokken of men had de dader reeds ontdekt. En in Berlijn besliste het noodlot ten gunste van Hitler.

Toen Hitler met zijn heren na de aanslag terugkeerde op de plek des onheils en daar opnieuw alle details besprak, werd ook vermeld dat Oberst Von Stauffenberg76 de enige officier was die ten tijde van de explosie niet aanwezig was, omdat hij juist de kamer had verlaten om te telefoneren.

Plotseling stapte vanuit de achtergrond Obergefreite Adam van de inlichtingendienst op de Führer af. Hij had telefoondienst in de stafbaraken meldde plotseling: ‘Mein Führer, Oberst Von Stauffenberg heeft de conferentiezaal kort voor de explosie verlaten, maar hij wilde niet telefoneren, hij heeft de barak verlaten. Hij had zo’n merkwaardige gezichtsuitdrukking dat ik me verplicht voel u erop attent te maken dat hij de dader zou kunnen zijn.’

Hitler zweeg een tijdje, niemand sprak. Tot nu toe had niemand de verdenking gekoesterd dat een officier uit de staf van Hitler in aanmerking kwam als dader. Dat was de tweede bom die insloeg. Nog wilde Hitler het niet geloven, maar hij gaf bevel om naar Stauffenberg te zoeken. De lawine begon te glijden, de tragedie had haar beloop. Pas tegen de avond, toen we bij Hitler op de thee kwamen, hoorden we het hele verhaal.

Het was dus inderdaad Oberst Von Stauffenberg geweest, die in zijn aktetas een lading springstof had meegebracht en hem op twee meter afstand van Hitler bij een tafelpoot had neergezet. Stauffenberg was maar zelden aanwezig bij de stafbespreking, maar deze keer had hij zich hiervoor aangemeld bij generaal Buhle. Majoor John droeg meestal de aktetas van Stauffenberg, omdat hij slechts drie vingers aan zijn rechterhand had. Nu herinnerde John zich plotseling dat Stauffenberg deze keer geweigerd had om zijn tas uit handen te geven. Met de fatale inhoud stond hij meer dan een uur in de onmiddellijke nabijheid van Hitler. Toen verliet Oberst Von Stauffenberg het toneel en begaf zich naar generaal Fellgiebel, die in het complot zat, om de afloop van zijn onderneming af te wachten. Zoals gepland volgde de explosie, Stauffenberg stapte in zijn auto en reed door het kamp, langs de vernietigde barak. Hij zag de gewonden in het gras liggen, van Hitler geen spoor, slechts de rokende houtruïne en de bloedende mensen.

Hij moet hebben geloofd dat zijn missie geslaagd was en reed naar het vliegveld in de overtuiging dat Hitler dood was. De Führer was echter, toen Stauffenberg langs de barak reed, reeds gezond en ongedeerd in zijn bunker teruggekeerd.

Vanzelfsprekend was Goebbels direct op de hoogte gesteld van de mislukte aanslag, het publiek echter niet. Men wist nog niet hoeveel helpers Stauffenberg had en wat zich in Berlijn afspeelde. Maar al spoedig brak er een chaos uit. Er volgde een wirwar van bevelen en tegenbevelen. In hetotcw77 brak de hel los. Niemand wist waar hij bij hoorde, bij de verzetsbeweging van de Wehrmacht of bij de getrouwen van Hitler. De samenhang van de gebeurtenissen in Berlijn is mij nooit helemaal duidelijk geworden. Ik weet alleen nog dat de commandant van het regiment ‘Grossdeutschland’, Oberst Remer78, de beslissing forceerde door zich onder het bevel van Goebbels te scharen, en dat hij de rijkskanselarij en het omroepgebouw met zijn mensen bezette en de officieren van het verzet de toegang weigerde. Daarvoor mocht hij de volgende dag bij Hitler het ridderkruis komen afhalen en zonder dat er een schot werd gelost, was de rust teruggekeerd in de straten van Berlijn.

In het hoofdkwartier echter bruisten de golven van opwinding nog lange tijd door. Toen ik Hitler ’s avonds zag, was hij nog steeds vervuld van woede en verontwaardiging over het verraad tijdens een beslissende fase van de oorlog. ‘Lafaards die ze zijn! Ze hadden op zijn minst kunnen schieten! Dan zou ik nog respect voor ze kunnen hebben. Maar ze wagen het natuurlijk niet om hun eigen leven op het spel te zetten. Het kunnen er niet veel zijn die zo dom zijn te geloven dat ze het beter zouden kunnen. Deze domkoppen weten niet wat voor chaos ontstaat als ik de teugels uit handen geef. Maar ik zal een voorbeeld stellen dat bij iedereen de lust doet vergaan om het Duitse volk te verraden!’ Hitlers ogen fonkelden. Zo vitaal had ik hem lang niet gezien. Alleen zijn rechterarm deed hem pijn. Hij droeg hem onbeweeglijk tussen de knopen van zijn jasje. Het tafelblad, dat door de luchtdruk omhoog was gevlogen, had zijn arm ontwricht.

Ik weet niet wat er gebeurd zou zijn als de aanslag was geslaagd. Ik zag slechts miljoenen soldaten die nu ergens buiten begraven liggen, die voor eeuwig vermist zijn, weer naar huis terugkeren en zag de kanonnen verstommen en de hemel weer tot bedaren komen. De oorlog zou afgelopen zijn geweest.

Maar dit visioen werd snel uitgewist door wat er werkelijk gebeurde: de aanslag van 20 juli was het grootste ongeluk dat Duitsland en Europa had kunnen overkomen. Niet omdat hij gepleegd was, maar omdat hij mislukt was. Het ongelukkige toeval dat het slagen van de aanslag verhinderde, boekte Hitler als persoonlijk succes. Zijn optimisme, zijn vertrouwen in de overwinning en zijn zekerheid, maar ook zijn machtsbewustzijn en grootheidswaan overschreden nu pas echt alle grenzen van het verstand. Als hij door de militaire nederlagen van de afgelopen tijd wellicht bereid zou zijn geweest tot een compromis, als hij in zijn geloof in de overwinning innerlijk wellicht vaak gewankeld had, nu voelde hij zichzelf en zijn idee, zijn macht en zijn daden door het noodlot bevestigd.

‘Deze misdadigers die mij van kant wilden maken, hebben er geen benul van wat er met het Duitse volk zou zijn gebeurd. Ze zijn niet op de hoogte van de plannen van onze vijanden, die Duitsland zo grondig willen vernietigen, dat het nooit meer op kan staan. Als het jodendom eenmaal met al zijn haat macht krijgt over ons, dan is het definitief voorbij met de Duitse en Europese cultuur. En als ze menen dat de westelijke machten zonder Duitsland sterk genoeg zijn om het bolsjewisme tegen te houden, dan vergissen ze zich. Deze oorlog moet gewonnen worden, anders valt Europa aan het bolsjewisme ten prooi. En ik zal ervoor zorgen dat niemand mij hiervan afkan houden of van kant kan maken. Ik ben de enige die het gevaar kent en de enige die het kan tegenhouden.’ Hitler vond het belangrijk om op deze dag het Duitse volk toe te spreken. Terwijl wij in de bunker bij elkaar zaten, werd een radiowagen uit Königsberg besteld en een verbinding vanuit het theehuis79 aangelegd. Kort voor middernacht gingen wij er met Hitler heen. In het theehuis waren ook de lichtgewonde officieren aanwezig die bij de aanslag aanwezig waren geweest. Generaal Jodl droeg een verband om zijn hoofd, Keitel had verbonden handen en anderen waren met pleisters volgeplakt. Het zag eruit als na een veldslag, voor het eerst kreeg je de indruk in een veldkwartier te zijn, omdat er gewonden waren.

Ze gedroegen zich alsof ze na een harde strijd overwonnen hadden, alsof er een groot gevaar voorbij was. Ze feliciteerden de Führer met zijn wonderbaarlijke redding en wij stonden erbij en lieten ons door deze stemming meeslepen en bleven in hem geloven, zonder ons te realiseren dat op deze dag de kaarten van ons lot geschud waren.

Toen sprak Hitler. Hij hield een korte toespraak die het Duitse volk ervan moest overtuigen dat hij ongedeerd was gebleven. Hij dankte de voorzienigheid dat hij een groot ongeluk van het Duitse volk had afgewend en riep de bevolking op in de overwinning te blijven geloven en er met volle kracht aan mee te blijven werken.

Wij luisterden, omringd en verdoofd door de roes van superioriteit die van de helden van 20 juli uitging, en het kwam helemaal niet in ons op dat er buiten bij de luidsprekers duizenden mensen teleurgesteld zuchtten, hun hoop begroeven en het lot vervloekten dat Hitler zo welgezind was. Ik geloofde immers nog steeds dat we moesten overwinnen, omdat anders de verschrikkelijke dingen zouden gebeuren waarover Hitler had gesproken en die het einde betekenden.

Na de toespraak keerden we terug naar de bunker. Hitler liet professor Morell roepen voor een onderzoek. Hij had zich meteen na de aanslag de pols laten voelen en was er zeer trots op dat zijn hartslag regelmatig en zonder versnelling was geweest. Nu wilde hij nogmaals bevestigd zien dat hij ongedeerd was, voor hij naar bed ging. We zaten nog enige tijd bij elkaar, daarna trokken wij ons terug. Door de bomen schemerde al de heldere ochtendhemel. De zon zou spoedig opgaan.

Uiteraard was de aanslag nog lange tijd het hoofdthema van de gesprekken. Eva Braun was helemaal in de war en schreef Hitler een zorgelijke en vertwijfelde brief, die hem zeer roerde door de aanhankelijke toon die eruit sprak. Als aandenken stuurde hij zijn aan flarden gescheurde uniform naar München. Op een keer zei hij: ‘Ik kan absoluut vertrouwen op mijn voorgevoelens. In de Berghof had ik al een merkwaardig onrustig gevoel, ik moest er gewoon weg. Ik weet nu ook dat men op de Obersalzberg al een aanslag op mij voorbereid heeft. Men wilde mij nieuwe uitrustingen laten zien en daarbij moest een van de soldaten, zonder het zelf te weten, een springlading in zijn ransel meedragen. Toevallig was een van de samenzweerders, een generaal, aanwezig, die hebben ze willen sparen en daarom werd de aanslag afgeblazen. Maar als die explosie in de Berghof of in de nieuwe bunker had plaatsgevonden, waren we geen van alleen meer in leven geweest. Ik vrees de dood niet. Mijn leven is zo vervuld van zorgen en is zo zwaar, dat de dood voor mij een verlossing zou betekenen. Maar ik heb een plicht tegenover het Duitse volk en ik zal deze plicht vervullen... ’

Overigens liet Hitler, alhoewel hij zich ‘ongedeerd’ voelde, toch een oorspecialist uit Berlijn komen omdat hij last had van zijn gehoor en aan hoofdpijn leed. Dr. Giesing80 stelde vast dat één trommelvlies helemaal gescheurd en het andere beschadigd was. Professor Brandt, die niet bij de aanslag aanwezig was geweest; was niet gekomen. Wij verbaasden ons daarover. Professor Morell, de internist, kon met zijn spuitjes niets uitrichten. De zwaargewonden, die in Rastenburg in het ziekenhuis lagen, herstelden na zijn behandeling slechts moeizaam. Generaal Schmundt was niet meer te redden. Hij stierf na enkele weken aan zijn verwondingen, hoewel Morell zijn nieuwste geneesmiddel op hem uitprobeerde.

Gruppenfuhrer Fegelein werd belast met het onderzoek naar de aanslag en het arresteren van de schuldigen. Hij was er persoonlijk verontwaardigd over dat men zo’n prachtvent als hij ook in de lucht had willen laten vliegen. Ik geloof dat hij dit zelfs schandelijker vond dan het plan om Hitler van kant te maken en hij stortte zich met een door wraakzucht gevoede ijver op de vervolging. Uiteindelijk werd ook Hitler duidelijk dat het verzet in het leger breder was dan hij had aangenomen. Belangrijk klinkende namen met hoge rangen werden genoemd. Hij raasde en vloekte en had het vaak over verraders en schurken.

Hitler zag er zeer slecht uit en leefde ongezonder dan ooit. Hij kwam bijna niet meer in de frisse lucht, at weinig en zonder trek, en zijn linkerhand begon zachtjes te trillen. Hitler merkte op: ‘Voor de aanslag had ik deze trilling in mijn rechterbeen, nu is hij naar mijn linkerhand getrokken. Ik ben blij dat hij niet in mijn hoofd zit. Als ik de hele tijd met mijn hoofd zou moeten waggelen, was het zeer ernstig geweest.’

Voor de nachtelijke conversatie was er nu een nieuw gespreksthema: Blondi moest een gezin stichten. Hitler zocht naar een geschikte partner. Zijn keuze viel op de herder van mevrouw Troost, die hij haar ooit cadeau had gedaan. Zo verscheen Gerdy Troost met haar hond Harras op een dag als enige vrouwelijke gast in het Führerhoofdkwartier. Blondi, waarvan verwacht werd dat zij blij zou zijn met het opduiken van een mannelijke soortgenoot, schonk geen enkele aandacht aan het bezoek en beet bij de eerste toenaderingspoging fel van zich af. Hitler was teleurgesteld, maar hij gaf de hoop niet op dat de beide honden elkaar na enige tijd zouden gaan waarderen en hij op een dag een kleine reu zou kunnen opvoeden.

’s Avonds zaten wij met mevrouw Troost aan de thee. Zij drong er bij Hitler op aan dat hij vaker zou gaan wandelen. ‘Mein Führer, dat is toch geen leven hier. U kunt net zo goed het landschap op de betonnen wanden laten schilderen en de bunker helemaal niet meer verlaten!’ Hij lachte en zei dat hij het klimaat in Pruisen in de zomer zo onaangenaam vond, dat het voor hem gezonder was in de koele kamers te blijven. Toen mevrouw Troost hem aanraadde dat hij zich op zijn minst moest laten masseren, wat ook heel goed zou zijn voor zijn arm, reageerde hij zeer negatief. Hij haatte lichamelijke aanraking. Tijdens de putsch in München in november 1923 had hij zijn schouder gekneusd en was door een Feldwebel gemasseerd. Dat had meer kwaad dan goed gedaan en de behandeling was nog steeds een pijnlijke herinnering.

Mevrouw Troost vertrok weer en liet haar hond achter. Het door Blondi zo stug afgewezen dier begon nu een levendige belangstelling te ontwikkelen voor mijn kleine foxterriërteefje, dat rond deze tijd ook haar eerste smachtende gevoelens vertoonde. Ik ben behoorlijk geschrokken toen er op een nacht een grote grijze schaduw door het venster van mijn barak sprong, maar het werd me al snel duidelijk dat het bezoek slechts mijn kleine hondje gold.

Harras viel als gevolg van zijn voortdurende opwinding zienderogen af Eindelijk werd Blondi vriendelijker en ontvankelijker en ten slotte vertelde Hitler op een dag stralend dat de beide honden zich in de liefde verenigd hadden. Harras bleef nog een paar weken om zich vol te vreten aan de vleespotten van het hoofdkwartier.