II

 

 

In de Wolfsschanze

 

 

Het duurde betrekkelijk kort voor ik aan mijn nieuwe, vreemde omgeving was gewend. Daarbij speelden de natuur, het bos en het landschap zeker een grote rol. Er heerste geen kantoorsfeer, er waren geen vaste werktijden, ik maakte lange wandelingen en genoot van de omgeving. Geen seconde had ik heimwee naar de grote stad.

Hitler zelf beweerde dan wel vaak dat ze hem met het goedkoopste, zompigste, muggenrijkste en klimatologisch meest ongunstige gebied hadden opgescheept, maar ik vond het er heerlijk. In ieder geval in de winter had het Oost-Pruisische landschap een onbeschrijflijke charme. De besneeuwde berken, de heldere hemel en de uitgestrekte vlakten met de meren zal ik nooit vergeten.

In de zomer moest ik mijn baas wel gelijk geven, want dan deelden we de omgeving met miljoenen muggen die zich bij voorkeur voedden met ons bloed. De lucht was bedompt en vochtig en soms echt benauwd. Met zulk weer was Hitler moeilijk tot zijn dagelijkse wandeling te bewegen. Hij verschool zich in zijn koele bunker en alleen ter wille van zijn hond Blondi maakte hij na het ontbijt een rondje over het veldje dat naast zijn bunker lag en speciaal voor dit doel was bestemd. Hier moest de herdershond haar kunststukjes vertonen en voedde haar baas haar op tot een van de leergierigste en behendigste honden die ik ooit heb gezien. Hitler was opgetogen als Blondi weer een paar centimeter hoger kon springen, of als ze een paar minuten langer op een smalle stang kon balanceren; hij beweerde altijd dat die hond zijn beste ontspanning was.

Het was werkelijk verbazingwekkend wat Blondi presteerde. Ze sprong door autobanden, zweefde over een twee meter hoge houten schutting, klauterde een ladder op en ging boven op het kleine platform mooi opzitten. Het was een lust voor het oog om baas en hond samen bezig te zien.

Vaak stond er een groepje toeschouwers aan de rand van het veldje en ook voor mij was het in de eerste weken de enige gelegenheid waarbij ik met de Führer in aanraking kwam. Als hij me zag, vergat hij nooit me vriendelijk een hand te geven en me te vragen hoe het met me ging.

Hij riep me nooit op om iets te dicteren. De eerste vier weken bleven mijn werkzaamheden ertoe beperkt dat ik iedere ochtend moest informeren of er werk te verwachten was, en ik moest altijd bij de adjudant van dienst of de telefooncentrale melden waar ik te vinden was.

Ik benutte de tijd om Hitlers gevolg beter te leren kennen. Allereerst waren daar de bedienden Heinz Linge en Hans Junge10, die elkaar om de twee dagen afwisselden. Ze waren allebei uit de SS geselecteerd en bekleedden een arbeidsintensieve en verantwoordelijke post.

De term ‘bediende’ dekt eigenlijk niet de lading, want ze waren veeleer hofmeester, reisbegeleider, butler en meisje-voor-dag-en-nacht in één persoon.

De bediende moest Hitler ’s ochtends wekken, dat wil zeggen op zijn slaapkamerdeur kloppen, hem de exacte tijd melden en het ochtendnieuws overhandigen. Hij moest het menu bepalen, het tijdstip voor de maaltijd vaststellen en de eettijden doorgeven aan de keuken en tijdens de maaltijd de Führer bedienen. Hij voerde het bevel over de staf van ordonnansen die de garderobe van Hitler regelden, de kamers schoonhielden en voor de inrichting zorgden, hij maakte afspraken met de tandarts en de kapper en had de supervisie over de verzorging van de hond.

Niemand was zo goed op de hoogte van de persoonlijke eigenaardigheden en gewoonten maar ook van de stemmingen en het humeur van de baas als met name Linge, een buitengewoon handige en tactvolle man. Hij beschikte bovendien over de nodige kalmte, liet zich nooit van zijn stuk brengen en had een gezonde portie humor, waarmee hij menige situatie redde. Geen wonder dat zelfs de hoogste heren bij voorkeur in de voorkamer bij Linge informeerden of het raadzaam was Hitler met een slecht bericht onder ogen te komen, en soms gaf de bediende het advies om maar liever te wachten tot na Hitlers middagdutje, waarna zijn stemming meestal een stuk beter was.

Wij secretaresses waren ook genoodzaakt een goed contact met deze bedienden te onderhouden, omdat die ons steeds moesten melden of we nodig waren of niet. Van hen hoorden we bepaalde details over Hitlers gewoonten, die we pas later door nader contact met hemzelf persoonlijk leerden kennen.

Naast deze twee bedienden was er nog een permanente bewoner van de Führerbunker: de chef-adjudant van Hitler, Julius Schaub11. Historisch gezien is het niet echt nodig om uitvoerig over hem te vertellen, maar ik word ook nu nog wel gevraagd hoe het toch mogelijk is dat een staatsman zo’n komische figuur voortdurend om zich heen wilde hebben en hem zo’n vertrouwenspositie kon geven. Ik wil proberen om dit te verklaren, hoewel ik het zelf eigenlijk ook nooit helemaal heb begrepen.

De goede Julius vond zichzelf een ongehoord belangrijke en gewichtige persoon. [...] Ik kende hemzelf nog helemaal niet, toen ik de volgende anekdote over hem hoorde, waarvan ik niet honderd procent zeker weet of het werkelijk gebeurd is, maar die toch zo kenmerkend voor zijn optreden was, dat ik het niet kan nalaten is hem te vertellen. Schaub was al in het grijze verleden lid van de partij en had een heel laag lidmaatschapsnummer. Iemand vroeg hem eens wie nu eigenlijk de politiek van de nationaal-socialistische partij had ontwikkeld. Daarop antwoordde Julius Schaub, die toen Hitlers laarzen poetste en als zijn persoonlijke bediende terzijde stond: ‘Dat ben ik... en Hitler’, en na een korte weifeling voegde hij er nog aan toe: ‘...en Weber!’12 [...]

Schaub, die in de Eerste Wereldoorlog aan beide benen gewond was geraakt, was lid geworden van de NSDAP. Na verloop van tijd begon deze onvermoeibare bezoeker van zijn bijeenkomsten en manifestaties, die altijd op zijn krukken meestrompelde, Hitler op te vallen. Toen hij hoorde dat Schaub ontslag had gekregen wegens zijn lidmaatschap van de partij, stelde hij hem aan als zijn persoonlijke bediende. Door zijn toewijding, betrouwbaarheid en aanhankelijkheid had hij zich binnen korte tijd onmisbaar gemaakt, en hij werkte zich geleidelijk verder op tot adjudant en ten slotte chef-adjudant, omdat hij de enige van de oude garde was die de oorlog had meegemaakt en een groot deel van Hitlers verleden deelde. Hij was op de hoogte van zoveel persoonlijke geheimen van Hitler, dat deze het zich eenvoudig niet kon permitteren hem te ontslaan.

Zo was Herr Schaub ook voor ons secretaresses een soort baas. Wij moesten ook zijn post behandelen en de aan hem gerichte verzoeken, meestal uit de kennissenkring van Hitler afkomstig, kopiëren, omdat hij die aan zijn baas wilde voorleggen, en die als inkomende en uitgaande post van de Persönliche Adjutantur behandelen.

Dat we daarbij bijna geen enkele brief precies zo konden schrijven als hij ons werd gedicteerd, maar de meeste eerst uit het Beiers in het Duits moesten vertalen, spreekt vanzelf. Over het geheel was Julius Schaub een bijzonder goedmoedig mens, maar ook bijzonder nieuwsgierig. Hij verzamelde allerlei soorten nieuws om de Führer bij het ontbijt te kunnen onderhouden. Iedere grap die ’s morgens bij de kapper werd verteld, bracht hij trouw over aan zijn baas, waarbij hij steevast de clou verprutste.

Het roken had hij, ter wille van zijn baas, al lang opgegeven, zodat alcohol nog zijn enige passie was. En het was verbazingwekkend wat hij op dat gebied presteerde. Tot diep in de nacht brandde licht in zijn kamer of hoorde je zijn stem uit de mess of uit een andere bunker, waar een aantal heren onder het genot van een goede fles gewichtige dienstgesprekken voerde. Het meest verbazingwekkende was nog dat hij ’s ochtend om acht uur frisgewassen bij de kapper zat en vervolgens zijn ochtendwandeling maakte opdat iedereen maar goed kon zien hoe vroeg hij weer uit de veren was, en hij de langslapers later een standje kon geven. Pas veel later kwam ik erachter dat hij na zijn ochtendwandeling, als het hele kamp vol respect had vastgesteld dat Herr Schaub al wakker was, weer lekker in bed kroop en tot een uur of twaalf sliep.

Hitler placht vroeger het middagmaal met zijn nauwste medewerkers en generaals in de mess te gebruiken. Maar de laatste maanden was hij ertoe overgegaan om alleen in zijn kamer te eten, omdat hij niet meer aan een vast tijdstip voor het eten gebonden wilde zijn, en ook omdat hij anders zelfs onder het eten niet loskwam van gesprekken over werk en politiek. Alleen als Himmler, Göring of een van de andere zeldzame bezoekers uit de hogere kringen op het hoofdkwartier waren, at hij met de gast in zijn kamer. Wij hadden een kampkok, die wel goed, maar tamelijk saai kookte. Hij kwam uit Berlijn, en voor Beierse specialiteiten was hij aangewezen op tips van anderen en zijn fantasie. Eigenlijk heette hij Günther, maar er waren niet veel mensen die dat nog wisten; zelfs Hitler noemde hem bij zijn bijnaam: ‘Krümel’.13 Boven de keukendeur prijkte een groot bord: ‘Wer Krümel nicht ehrt, ist den Kuchen nicht wert!’ [Wie de kruimels niet eert is de taart niet waard!] Deze kleine Krümel kookte voor de volledige bezetting van het hoofdkwartier. Bijna tweehonderd mensen voedde hij dagelijks uit zijn reusachtige pannen. Geen wonder dat zo’n gaarkeukenkok, die jarenlang alleen voor soldaten had gekookt, zich niet kon bekommeren om de buitenissige eisen van een vegetariër. Hij had een diepgewortelde haat, misschien eerder minachting voor vleesmijders. Maar hij moest nu eenmaal ook voor de Führer koken; hij was gewoon de enige kok daar, en Hitler was tenslotte de hoofdpersoon, dus deed hij toch redelijk zijn best om een vegetarisch menu samen te stellen. Ik moet zeggen dat Hitler op dit gebied niet veeleisend was, wat ik later ook bij het eten op de Berghof heb kunnen vaststellen. Hij was een tevreden en bescheiden eter. Slechts een enkele keer klaagde hij dat zijn menu tamelijk saai was; hij kreeg gewoon hetzelfde als de anderen maar dan zonder het vlees, nooit eens iets extra’s. Krümel huldigde het standpunt dat een mens zonder vlees niet kan leven en daarom kon hij het niet laten om in soepen en andere gerechten altijd flink wat vleesbouillon of varkensvet te doen. Meestal ontging het bedrog Hitler niet. Dan ontstak hij in woede en beweerde dat hij er maagpijn van had gekregen. Ten slotte gaf hij Krümel opdracht hem alleen nog maar vleesloze soep, aardappelpuree en andere gerechten voor te zetten die gegarandeerd zonder dierlijke bestanddelen waren bereid. Dat het menu hierdoor niet bepaald gevarieerder werd, laat zich denken.

Al deze informatie sprokkelde ik bij elkaar in gesprekken met Linge, tijdens het eten in de mess, op wandelingen door het kamp, enzovoorts.

Na vier weken, op 30 januari 1943, werd ik eindelijk weer bij Hitler geroepen, die iets wilde dicteren. Ik moet toegeven dat ik weer even zenuwachtig was als de eerste keer toen er onder het eten in de mess plotseling een ordonnans naar mijn tafel kwam met de mededeling dat ik bij de Führer moest komen. Het was een ongewoon tijdstip voor werk, zo midden op de dag. Ik liet mijn eten staan en ging direct naar de bunker van de Führer, die ertegenover lag. Daar zei Junge, die die dag dienst had, dat de Führer de proclamatie voor de tiende verjaardag van de machtsovername wilde dicteren. Dat ik daar niet aan had gedacht! Dat was immers een van de vaste gelegenheden waarbij Hitler een rede hield. Deze keer wilde hij niet alleen tot het volk spreken, maar de rede ook voorlezen voor de radio en in de krant publiceren.

Al na enkele minuten werd ik in de werkkamer gelaten. Deze keer had ik de gemoedsrust om het vertrek wat beter in me op te nemen.

Het was werkelijk een weldaad als je door de lage, kunstmatig verlichte beklemmende bunkervertrekken via de grote vleugeldeuren de aangebouwde barak binnenkwam die als werkkamer diende. De bediende kondigde mij aan en ik begroette de Führer.

Hij droeg zijn bekende zwarte broek, het grijze jasje met dubbele knopen, een bloesemwit overhemd en een zwarte stropdas. Ik heb hem nooit in een ander tenue gezien. Het jasje was uiterst sober, en had alleen eenvoudige zilveren knopen. Verder prijkten links op zijn borst het gouden partij-insigne, het IJzeren Kruis en de zwarte eremedaille voor gewonde soldaten.

Terwijl Hitler de bediende nog wat instructies gaf voor de staf-bespreking die daarna zou plaatsvinden, bekeek ik de kamer wat beter. Door de vijf grote ramen met kleurige boerengordijnen stroomde het zonlicht naar binnen. De wand met de ramen werd haast volledig in beslag genomen door een lange en brede tafel die leeg was op een paar telefoontoestellen, bureaulampen en wat potloden na. Hier werden de kaarten voor de militaire stafbesprekingen uitgespreid. Er stonden een aantal houten krukjes omheen. Tegenover de deur, aan de overzijde van de kamer, stond Hitlers bureau, dwars in de kamer. Het was een gewoon eikenhouten bureau zoals je in ieder modern kantoor tegenkwam. Er stond een klok op, hoewel Hitler deze nooit een blik waardig keurde, maar steevast aan iemand anders vroeg hoe laat het was, zelfs wanneer hij zijn gouden zakhorloge bij zich had. In de muur tegenover de ramen was een brede ingebouwde schoorsteenmantel waar een grote ronde tafel voor stond met daaromheen zo’n acht gemakkelijke rieten leunstoelen. Verder waren er nog een ingebouwde grammofoonplaten-kast in de andere smalle wand, tegenover het bureau, en een paar onopvallende ingebouwde eikenhouten muurkasten. Ondertussen had ik de typemachine klaargezet en het papier erin gedraaid.

Nadat de bediende zich had teruggetrokken, kwam Hitler op me af en vroeg: ‘Heb je het niet koud, kind? Het is koud hier.’ Zonder nadenken antwoordde ik ontkennend, wat ik korte tijd later berouwde, want tijdens het dicteren begon ik het steenkoud te krijgen.

Hitler stak van wal met zijn rede, terwijl hij met zijn handen op de rug met grote passen door de kamer ijsbeerde. In het begin moest ik me weer terdege concentreren om alles te verstaan. Hitler dicteerde zoals gewoonlijk in een gestage stroom, bijna steeds in hetzelfde tempo als waarmee hij een rede hield, en helemaal uit zijn hoofd. Over het onderwerp van de machtsovername had hij niet veel nieuws te melden. Alleen tegen het slot, toen hij het over de harde strijd had die aan de eindzege vooraf zou gaan, verhief hij zijn stem en had ik geen enkele moeite meer om hem te verstaan, zelfs niet als hij met de rug naar me toe aan de andere kant van het vertrek stond. Ongeveer na een uur was hij klaar met dicteren. Toen ik hem de vellen papier gaf, zei ik dat ik moeite had gehad om hem te verstaan. Hij glimlachte vriendelijk, gaf me een hand en zei dat het niets uitmaakte, dat het wel goed was.

Ik verliet de kamer met ijskoude voeten maar een verhit hoofd. Buiten vroeg ik de bediende waarom het zo koud was in de werkkamer. In het voorbijgaan had ik op de thermometer gezien dat het er maar elf graden was. De hoogste staatsman hoefde toch niet te bezuinigen op de stookkosten, en bovendien werd het hele complex toch door middel van centrale verwarming verwarmd? Toen leerde ik dat Hitler zich bij deze temperatuur het beste voelde en het nooit een graad hoger liet stoken. Nu begreep ik ook waarom de heren van de generale staf en de generaals altijd met rode neuzen en blauwe handen van de kou van de soms urenlange stafbesprekingen terugkwamen, en vaak direct daarna in de mess of de bediendenkamer een verwarmende schnaps achteroversloegen. Generaal Jodl14 beweerde zelfs dat hij zich bij de besprekingen met Hitler chronische reumatiek op de hals had gehaald.

Langzamerhand leerde ik de belangrijkste mensen en instellingen van de het hoofdkwartier kennen. Zo was er ook een barak die als bioscoop diende. Met zoveel soldaten die geïsoleerd midden in het bos op een kluitje leefden, moest er voor voldoende afleiding worden gezorgd, opdat ze niet op rare ideeën zouden komen. Daarom werd er iedere avond om acht uur een film vertoond. Er was veel belangstelling voor deze voorstellingen en het duurde niet lang of de ruimte moest worden uitgebreid.

Hitler zelf was er nooit bij. Hij liet zich alleen het weekjournaal tonen om de opnamen te censureren, maar bleef nooit om een film te zien en woonde zelfs nooit een première van een nieuwe Duitse film bij.15 Ik leerde bij die bioscoopbezoeken heel wat heren kennen met wie ik niets te maken had, maar die toch tot de intieme kring rond Hitler behoorden. Tot de trouwe bezoekers hoorden de artsen, professor Morell16 en de zelden aanwezige professor Brandt17, de een internist en lijfarts, de ander chirurg en begeleidend arts van de Führer, later rijkscommissaris voor het gezondheidswezen.

Deze beide heren waren de grootste tegenstelling die je je kunt bedenken; om hun karakters te beschrijven zou ik een speciaal hoofdstuk moeten opnemen. Verder kwamen de heren van de pers vaak naar de bioscoop, de Reichspressechef Dietrich18, die deed denken aan een muis en een volledig onschuldige en kleurloze indruk maakte, zijn medewerker Heinz Lorenz19, een geboren krantenman: grappig, charmant, geestig en meestal zeer wellevend. De generaals zag je niet zo vaak, die hadden meestal rond deze tijd staf-bespreking. Maar soms klonk het vette, sonore gelach van Martin Bormann. Zijn naam stond weliswaar onder alle bevelen en instructies betreffende het reilen en zeilen in het kamp, maar je kreeg hem zelden zelf te zien. Deze gedrongen man met zijn stierennek was een van de meest gevreesde en bekende personen in het rijk, hoewel hij bijna altijd achter zijn bureau in zijn bunker zat en van vroeg tot laat verbeten werkte om de bevelen van zijn Führer uit te voeren.

Een bijzonder sympathieke verschijning was de gezant Walther Hewel, die mij bij mijn eerste bioscoopbezoek direct opviel vanwege zijn hartelijke en vrolijke lach, waarmee hij het hele gezelschap aanstak. Ik ontmoette hem later nog vaak in het gezelschap van de Führer en zal hem verderop nog uitvoeriger beschrijven. Ik herinner me dat we een keer keken naar de hartverscheurende Duitse film Mutterliebe, die zo ontroerend was, dat hij meer op onze lachspieren dan onze traanklieren werkte.

Ik was verbijsterd toen ik aan het einde van de film twee heren van middelbare leeftijd met een zeer robuust uiterlijk tranen met tuiten zag huilen. Ik vroeg mijn buurman, Heinz Linge, wie deze zachtaardige heerschappen waren en hoorde dat de een het hoofd van de Reichssicherheitsdienst, SS-Oberführer Rattenhuber20, was en de ander het hoofd van de recherche van diezelfde RSD, Högl21. Deze twee mannen waren verantwoordelijk voor de veiligheid van de Führer en het hele kamp, maar ik had de indruk dat het geen probleem moest zijn om hen met een of ander ontroerend verhaal om de tuin te leiden. Hoe dan ook, door de bioscoopbezoeken kwam ik met veel nieuwe mensen in contact en in het vervolg zat ik bij de lunch en het avondmaal in de mess nooit meer alleen aan tafel. Het merkwaardige aan de gesprekken met al die mensen was dat er met geen woord werd gerept over politiek en andere kwesties die Duitsland en de wereld in rep en roer brachten, en als er al over de oorlog werd gesproken, hoorde je alleen uitingen van vertrouwen in de eindoverwinning en absoluut vertrouwen in de Führer. De grondslag van al onze gesprekken was wat we allemaal voor onze eigen mening hielden, maar wat in werkelijkheid waarschijnlijk de invloed van de Führer was.

Ik was zo onbevangen en onbevooroordeeld in deze omgeving terechtgekomen, dat ik de positieve instelling van deze atmosfeer in me opnam zoals een zuigeling de moedermelk drinkt. Sinds het einde van de oorlog heb ik mijn hoofd gebroken over de vraag hoe het mogelijk was dat ik me toentertijd zonder enige reserve zo op mijn gemak kon voelen bij deze mensen. Als ik echter bedenk hoe met de slagboom en de prikkeldraadversperring ieder gerucht en iedere afwijkende politieke mening hermetisch werden buitengesloten, realiseer ik me dat ik ook verstoken was van vergelijkingsmateriaal of conflictsituaties. Julius Schaub had me direct toen ik begon met mijn werk duidelijk gemaakt dat ik geacht werd met niemand over mijn werk te spreken, en ik wist dat deze instructie ook als strikt bevel gold voor alle andere medewerkers, van ordonnans tot veldmaarschalk.

 

Ondertussen waren er twee maanden voorbijgegaan. Ik voelde me helemaal thuis en had ook met een aantal mensen vriendschap gesloten. De dagen gleden rustig en gelijkmatig voorbij tot ik op een dag ’s morgensvroeg al onrust door het hoofdkwartier voelde gaan.

Ordonnansen liepen de bunker van de Führer in en uit, auto’s reden af en aan, en eindelijk werd ik door een van de ordonnansen naar de bunker van Julius Schaub geroepen. Die deed heel geheimzinnig toen ik binnenkwam.

Hij overhandigde me een manuscript van een reisschema en legde uit dat de Führer naar het Oostfront zou vliegen en dat het diep geheim was. Hij zou waarschijnlijk het liefste hebben gezien dat ik de vellen zou hebben overgetypt zonder ze te lezen. Ik zette mij direct aan het werk. De tekst bevatte instructies voor de vrachtwagencolonne en de piloten en voor alle personen die mee zouden gaan.22

Zo kwam ik erachter dat Hitler een werkbezoek ging afleggen aan het oostfront aan de in Winniza gelegerde divisie. Het gezelschap dat hem zou begeleiden, was klein; een bediende, twee ordonnansen, de lijfarts, de adjudanten, een paar militairen en nog een aantal mensen die ik me niet kan herinneren. Mijn naam stond niet op de lijst.

’s Middags was de bunker van de Führer leeg. En het was merkwaardig wat een rust daarmee over het hele hoofdkwartier daalde. Het was alsof iemand de motor van een machine had stilgezet. Toen ervoer ik voor het eerst [...], hoezeer de persoon van Hitler de drijvende krachtvoer al die mensen was. De marionettenspeler die alle touwtjes in handen had, had hen plotseling laten vallen.

Nu weet ik dat het een onbegrijpelijke wending van het lot was waardoor de touwtjes weer konden worden opgepakt, want in het toestel waarmee Hitler terugkeerde van het oostfront, was een bom verstopt, die het in duizend stukjes had gereten als hij was afgegaan.

Maar drie dagen later keerde het hele gezelschap ongedeerd terug, en Hitler heeft nooit geweten dat zijn leven tijdens deze vlucht aan een heel dun draadje heeft gehangen.

Het leven in de Wolfsschanze ging maar een paar dagen weer zijn gewone gang. Toen moest ik alweer een reisschema uittypen, en deze keer stonden niet alleen mijn naam, maar ook die van mijn collega’s op de lijst want de volledige staf zou afreizen naar Berchtesgaden op de Obersalzberg, waar Hitler zich wilde ontspannen, maar ook een aantal belangrijke mensen ontvangen.

Zo was ik in die laatste dagen van maart 1943 getuige van het opbreken en verplaatsen van een reusachtig apparaat. Het verblijf zou een aantal weken duren, en het was verbazingwekkend hoe rustig en gesmeerd de voorbereidingen binnen zeer korte tijd werden getroffen.

Wij secretaresses pakten onze koffers met persoonlijke zaken, maar we moesten ook een soort mobiel kantoor meenemen. Het was mogelijk dat de Führer onderweg een inval kreeg om iets op schrift te stellen, en daarvoor moest ook in de trein gelegenheid zijn. Wij pakten dus ook twee Silenta-typemachines in, twee machines met grote letters, en een speciale voor het uitwerken van zijn toespraken (met letters van een centimeter zodat hij zijn redes gemakkelijk kon lezen), in speciaal daarvoor gemaakte kisten, want op de Berghof was geen typemachine. Verder hadden we een grote houten kofferkast met vier laden voor briefpapier, enveloppen en ander kantoormateriaal.

We moesten oppassen dat we alle soorten briefpapier inpakten, want we konden er zeker van zijn dat hij precies die soort nodig zou hebben die we zouden vergeten. Er waren bijvoorbeeld vellen die Hitler in zijn functie als staatshoofd gebruikte voor officiële brieven, witte vellen met linksboven het nationaal embleem (adelaar met hakenkruis) en daaronder ‘Der Führer’ in gouddruk. Voor brieven met een meer persoonlijk karakter gebruikte hij briefpapier met hetzelfde embleem, maar dan met zijn naam ‘Adolf Hitler’ eronder in hoofdletters. Voor de zekerheid moesten we ook het briefpapier met het partijembleem als watermerk inpakken en ook een paar vellen voor militaire correspondentie met gewone zwarte opdruk. Brieven voor de beide laatste werkterreinen dicteerde hij gewoonlijk niet aan ons omdat hij dergelijke bevelen via Bormann of Keitel23 of een van de andere militaire bevelhebbers doorgaf. Maar tijdens de reis was het mogelijk dat hij een beroep op ons zou doen. In ieder geval droeg ieder lid van de hofhouding er zelf zorg voor dat alle voorwerpen, apparatuur enzovoorts, die nodig waren om zijn of haar taak uit te voeren, mee op reis gingen.

Het meeste werk kwam neer op de schouders van de jonge SS-adjudanten Fritz Darges24 en Otto Günsche25. Zij moesten alles regelen: de benodigde voertuigen, alle deelnemers op de hoogte brengen, de route en vertrektijden van de trein opstellen en ook de achterblijvers instrueren. Alles moest zoveel mogelijk in het geheim en zo snel mogelijk worden georganiseerd. De telefoons stonden roodgloeiend, de beheerders van de Berghof moesten op de hoogte worden gebracht en ook de mensen van de residentie van de Führer in München moesten klaarstaan om Hitler te ontvangen. Maar vooral ook moest de speciale trein, die weliswaar altijd klaarstond, worden voorbereid voor een langere reis.

Het vertrek was op 21.30 uur gesteld. Iedereen was stipt op tijd op zijn of haar plek. Men had van tevoren het nummer van de wagon en coupé te horen gekregen. Toen kwam de wagon voor Hitler met de bedienden, begeleiders en de hond voorrijden. De Führer stapte in en daarop zette de trein zich in beweging. Het was een heldere, zachte winternacht toen wij in het geheim en stilletjes vertrokken en het feestelijk besneeuwde bos achter ons lieten. Ik stond in mijn coupé voor het raampje te kijken naar het uitgestrekte, vredige landschap dat voorbijgleed. Ik voelde een mengeling van een beetje afscheidsverdriet en een vage angst voor het nieuwe dat me te wachten stond.

Ik stapte de gang op. De trein reed zo kalm en traag, dat je het nauwelijks merkte. Ik had helemaal niet het gevoel dat we op reis waren. Het hoofdkwartier was gewoon verhuisd en had zijn sfeer meegenomen.

Toen we een paar maanden daarvoor in afwachting van ons kennismakingsgesprek met Hitler in dezelfde trein hadden gelogeerd, had ik geen moment vergeten dat ik me in een stilstaande trein bevond. Nu was de kleine coupé opeens veranderd in een klein kamertje, net als alle andere. En dan ook nog luxer dan menige andere kamer.

Het bed werd overdag veranderd in een moderne bank met lekkere kussens. De bekleding was van zijde, in iedere coupé in een andere kleur. Ik had een kleurig gebloemd dessin op een lichtbeige achtergrond. De wanden waren met mooi gepolijst hout betimmerd en in het wasbakje stroomde op ieder gewenst moment warm en koud stromend water.

Op het tafeltje bij het raampje stond een messing schemerlampje, boven het hoofdeinde van het bed hingen een telefoon waardoor je met andere inzittenden van de trein kon praten, en een leeslampje. Op de vloer lag een fluwelen tapijt.

Achter de beide gastenwagons kwam de restauratiewagon, die de mess van de Wolfsschanze verving. Dan kwamen de wagons met het dienstpersoneel van de Führer, zijn begeleiders, de radiozender en telegrafen, de bewaking en de ordonnansen. Ten slotte kwam de salonwagon, die als conferentieruimte was ingericht. Hier, aan de grote tafel van kostbaar hout, vonden de stafbesprekingen plaats. De stoelen waren met rood leer bekleed, en overal zaten knopjes voor de geraffineerd ingebouwde verlichting. Vroeger vonden hier ook officiële ontvangsten plaats en werd de trein vaak bij staatsbezoeken als bezienswaardigheid ingezet. Hier waren ook een platenspeler en radio, die echter nooit werden gebruikt in de tijd dat ik voor Hitler werkte.

In de volgende wagon bevonden zich de privé-vertrekken van Hitler. Hij kon hier ook een ligbad nemen, hoewel de trein over een speciale badwagon met douches en zitbaden beschikte. De beide coupés van Hitler zelf heb ik nooit vanbinnen gezien.

De ontdekkingsexpedities waarmee ik in het begin de tijd doodde, gingen nooit verder dan de privé-wagon van Hitler. Hierna kwam dan nog een restauratiewagon. Maar ik meen me te herinneren dat er tussen zijn wagons en de locomotief nog een paar wagons kwamen met het treinpersoneel en natuurlijk de manschappen van de luchtafweerwagon. De trein was namelijk ook uitgerust met meerdere lichte luchtafweerbatterijen. Voorzover ik weet werd uit deze lopen, behalve voor oefendoeleinden, nooit een schot gelost.

Zo rolden we dus door de nacht, dwars door Duitsland, voorzien van alle gemakken die bij een treinreis mogelijk zijn. Ik moest denken aan andere treinen die misschien op datzelfde moment door Duitsland reden, koud en onverlicht, met mensen die honger hadden en niet eens een stoel om te zitten - en kreeg opeens een onbehaaglijk gevoel.26 Het was gemakkelijk om oorlog te voeren als je de gevolgen ervan niet zelf aan den lijve ondervond. Ikzelf had nog nooit van mijn leven, ook niet toen het nog volop vrede was, zoveel luxe meegemaakt. En als ik zo naar hen keek, de heren van de regering, van de generale staf en de kring rond Hitler, hoe ze vrolijk rokend en drinkend bij elkaar zaten, opgewekt en tevreden met hun leven, dan had ik maar één wens: dat hun werk en streven maar één doel mochten dienen, namelijk zo snel mogelijk een einde te maken aan de oorlog. En ik bedacht dat dit streven ook de enige reden kon zijn dat ze met een onbezwaard geweten dit leven konden leiden, met het oog op de nood van hun volk. Terwijl ik dit stond te bedenken, werd er op de deur van mijn coupé geklopt. Een ordonnans stak zijn hoofd door de deuropening en meldde dat de Führer mij uitnodigde voor het eten.

Daarvoor had ik nog trek gehad, maar nu verdween ieder spoor van eetlust. Ik sprong op en rende eerst naar juffrouw Wolf in de coupé naast me, om te vragen of zij ook was uitgenodigd. Dat bevestigde ze, en ze legde me uit dat de Führer op reis gewend was om met een paar dames en heren de maaltijd te gebruiken. Ik zat natuurlijk over mijn garderobe in en vroeg haar wat je bij zulke gelegenheden moest aantrekken. Ik had bijna alleen sportieve kleding bij me, truien en pakjes. Ze stelde me gerust en zei dat ik kon aanhouden wat ik op dat moment droeg; ik hoefde helemaal niet zenuwachtig te zijn, want het stelde niets voor.

Ik trok me terug, waste mijn handen, poederde snel mijn neus, deed ook een beetje rouge op, zodat het minder opviel hoe bleek ik was van de zenuwen, en ging samen met mijn beide collega’s, juffrouw Wolf en juffrouw Schroeder, op weg naar de Führerwagon. [...] Het laat zich begrijpen dat ik op dat moment, argeloos en onbevangen meisje dat ik was, met knikkende knieën door de gangetjes van de trein liep, op weg naar mijn eerste staatsdiner.

In de salonwagon van de Führer was een kleine tafel voor zo’n zes personen gedekt. Hitler zelf was er nog niet. Ik bekeek het couvert en zag opgelucht dat er niets ongewoons bij lag. Niet een of ander mij onbekend eetgerei. Dat Hitler vegetariër was, wist ik, maar ik vroeg me af of alle anderen ook zonder vlees moesten eten. Ik wilde net juffrouw Schroeder hiernaar vragen, toen de rest van de gasten binnenkwam. Professor Morell, die op de drempel verscheen, kampte bij binnenkomst van de wagon met problemen. De deuren van een trein, ook van de speciale Führer-trein, zijn op mensen van doorsnee omvang berekend. Wat zich hier naar binnen aan het worstelen was, had zo’n indrukwekkende omvang dat je bang werd dat de deur uit zijn voegen zou barsten. Ik had Hitlers lijfarts tot dan toe vaak uit de verte gezien, maar het was me nog nooit opgevallen dat hij zo dik was.

De gezant Walther Hewel, die achter hem aan kwam, was ook niet bepaald slank, maar hij was groot en goed geproportioneerd, en zag er goed uit. Hewel hielp mij met zijn ongedwongenheid ook over mijn verlegenheid heen. Hij vertelde wat grappen en anekdotes uit het Rijnland, knipte nog een paar lampjes aan zodat we, zoals hij zei, beter konden zien wat we te eten zouden krijgen, en grapte ten slotte dat, als Hitler niet snel zou komen, hij aan zijn meegebrachte broodjes zou beginnen.

Daarbij stonden we allemaal in de kleine ruimte naast de tafel. De ruimte om de tafel heen was ook tamelijk nauw, en dan moesten de bedienden zich ook nog achter de stoelen langs wringen. Ik wilde net aan de ordonnans vragen waar ik zou moeten zitten, toen Hitler verscheen met Schaub en Reichsleiter Bormann. De aanwezige heren had hij net daarvoor nog gezien, daarom begroette hij alleen ons dames met een handdruk. Hij verzocht ons plaats te nemen. Hij ging zelf aan het uiteinde van de tafel zitten, rechts van hem zaten juffrouw Wolf, links juffrouw Schroeder, dan kwamen de heren Hewel en Bormann, met mij tussen hen in en ten slotte perste Morell zich met veel moeite tussen tafel en stoel aan het andere eind van de tafel, tegenover Schaub.

Alles ging ongedwongen en eenvoudig. Al snel kwamen de ordonnansen en Linge eraan met dienbladen vol schotels en schalen. Linge serveerde de Führer aardappelpap met spiegelei en zette er een glas mineraalwater naast. Daarbij nam Hitler knäckebröd.

Wat de ordonnansen ons brachten, weet ik nu niet meer, omdat ik het veel te druk had met observeren en kijken hoe ik me moest gedragen. Veel heb ik niet gegeten. Professor Morell daarentegen bleek over een eetlust te beschikken die volledig met zijn lichaamsomvang overeenkwam, en die hij niet alleen zichtbaar maar ook hoorbaar kenbaar maakte.

Tijdens het eten werd een algemene en nietszeggende conversatie gevoerd, waaraan ik zelf geen deel durfde nemen, tenzij mij een directe vraag werd gesteld. Hitler toonde zich vooral tegenover de dames een bijzonder charmant en vriendelijk gastheer. Hij spoorde ons aan toch vooral toe te tasten, vroeg of we nog wensen hadden en sprak vrolijk en met een zekere humor over vroegere reizen in deze trein en over zijn hond en maakte grappen over zijn medewerkers.

Ik was werkelijk verrast over de ongedwongen sfeer. Vooral Bormann was goedmoedig en vriendelijk en maakte absoluut niet de indruk van de gevreesde en machtige man uit de verhalen die ik over hem had gehoord. De Führer sprak op gedempte toon en vroeg na de maaltijd of de lamp boven de tafel uit kon. Hij kon vanwege zijn gevoelige ogen niet tegen het felle licht. Nu brandde alleen nog een tafellamp. De trein schommelde in een gelijkmatig ritme verder en professor Morell dutte zachtjes in, zonder dat iemand er notitie van nam. Ik viel van de ene verbazing in de andere. Tamelijk Iaat werd er nog koffie met gebak geserveerd. Hitler nam zijn kummelthee, en zei dat die zo heerlijk smaakte. Hij drong er allercharmantst bij juffrouw Schroeder op aan om toch een slokje te proberen, maar tevergeefs. We zaten nog geruime tijd bij elkaar. Ik had mijn oren gespitst, maar zou nu niet meer kunnen zeggen waar het gesprek over ging. Ik heb sindsdien talloze gesprekken meegemaakt en heel wat maaltijden met Hitler genuttigd, waardoor ik de details van die keer ben vergeten. Die eerste keer was alleen vanwege het nieuwe zo speciaal voor mij. Niet wat Hitler zei, maar hoe hij het zei en hoe hij overkwam, daar ging het mij om.

Soms stopte de trein even op een station. Dan gingen de verbindingsofficieren direct aan de slag, werden de telefoonkabels aangesloten en belangrijke verbindingen gelegd. Af en toe bracht de bediende of een van de Wehrmacht-adjudanten een boodschap over. De Führer vergat ook Blondi niet en gaf Linge instructies om de hond bij de volgende stop even uit te laten. Hitler noemde zijn medewerkers overigens gewoon bij hun achternaam, zonder titel. Hij zei bijvoorbeeld; ‘Linge, laat u Blondi even uit.’ En even later vroeg hij: ‘Bormann, hoe laat is het?’ Het was bijna halftwee. Toen vroeg hij nog aan Schaub hoe laat we de volgende dag in München zouden zijn en belde om een bediende. De conversatie bloedde langzaam dood en het leek erop dat ons samenzijn was afgelopen. Linge moest nog informeren of er nog vijandelijke vliegtuigen boven Duitsland waren gesignaleerd, en toen hij meteen ontkennend antwoord terugkwam, stond Hitler op, gaf iedereen een hand en trok zich terug.

Ik was opeens helemaal niet moe meer. De koffie had me wakker gemaakt. We gingen allemaal terug naar onze wagons, maar bleven nog even hangen in de restauratiewagon om nog een sigaret te roken. Ik zat wat met Hewel en Lorenz te kletsen. Toen ging ik naar bed. Ik viel direct in slaap, tot ik wakker werd van haastig heen-en-weergeloop over de gang. Toen ik de verduisteringsgordijnen omhoog trok, zag ik de zon op besneeuwde bomen schijnen. We zouden tegen twaalf uur ’s middags in München zijn.

Nu was het negen uur. Ik kleedde me snel aan en ging ontbijten. De mensen spraken over de Berghof en over Eva Braun. Zij zou in München instappen en meereizen naar Berchtesgaden. Ik was natuurlijk erg nieuwsgierig naar haar en haar verhouding met Hitler. Junge, met wie ik heel goed kon opschieten, legde me uit dat zij de gastvrouw van de Berghof was en dat alle gasten haar stilzwijgend als zodanig erkenden. Ik moest me erop voorbereiden dat het daar een soort privé-huishouding van de Führer was, waar wij als gasten werden beschouwd en allemaal samen met hem zouden eten. Dat gold tenminste voor de kring van intimi. De rest van de staf werd ondergebracht in bijgebouwen en verder in de omgeving van de Berghof. De mensen van de rijkskanselarij en de Wehrmacht waren in Berchtesgaden zelf ondergebracht.

Maar eerst zouden we nog een dag in München blijven. Ik kon bijna niet meer stilzitten. We kwamen steeds dichterbij en ik kon haast niet meer wachten om mijn familie terug te zien. Ik was al een halfjaar niet meer thuis geweest. Eindelijk reden we de hal van het centraal station van München binnen. Onmerkbaar, even geruisloos als we waren vertrokken, kwam de trein tot stilstand. De andere trein, die ongeveer een halfuur voor ons uit de Wolfsschanze was vertrokken met de rest van het personeel, stond leeg en verlaten op een zijspoor. Toen de passagiers van de gastenwagon uitstapten en door de controle liepen, was nergens meer een spoor van de Führer te bekennen. Hij had de trein als eerste verlaten, was snel in zijn auto gestapt en weggereden.

Er waren geen versperringen, geen soldaten en geen mensenmenigte meer. Hitler was naar zijn privé-woning aan de Prinz-regentenplatz gegaan en ik haastte mij naar mijn moeder om haar eindelijk zelf over mijn belevenissen te vertellen. Maar ze was helemaal niet enthousiast; ik geloof dat ze liever had gezien dat ik een bescheiden baantje in München had gehouden, zonder al die opwinding en wapenfeiten. Haar moederinstinct zag allerlei gevaren voor mij; van morele aard, maar ook zat ze in over mijn veiligheid. Ik had me echter zonder nadenken in de stroomversnelling gestort, gelukkig dat ik aan het grijze kantoorbestaan was ontsnapt en hongerig naar avontuur.

De tijd vloog en ’s avonds moest ik alweer op het station zijn. Na het invallen van de schemering vertrokken we weer in alle stilte. Ik zag de Führer niet meer tot we in Liefering waren, een klein dorpje dicht bij Salzburg. Daar zag ik nog net de lampen van de zwarte Mercedes die wegsuisde, richting Obersalzberg. In zijn kielzog vertrok even later een colonne auto’s waarin ook ik en mijn collega’s meereden. We reden in de richting van de bergtoppen en al snel begon de weg zich in een serie haarspeldbochten naar boven te kronkelen. Een lange slang van auto’s met tastende schijnwerpers kroop langs de in de sneeuw verzonken weg omhoog tot duizend meter hoogte. Eindelijk kwam de Berghof in zicht. Het grote gebouw lag in het donker, alleen het zachte schijnsel van de ramen van de hal weerkaatste in de sneeuw.