1

 

 

Normaal gesproken worden secretaresses zelden gevraagd naar hun vroegere bazen. Maar ik ben drie jaar lang de secretaresse van Hitler geweest en hoor daarom overal de vraag: ‘Vertel eens, wat was hij eigenlijk voor man?’ En dan bijna altijd als tweede vraag: ‘Hoe bent u eigenlijk in die positie terechtgekomen?’ Meestal is men dan teleurgesteld over mijn antwoord op beide vragen, of op zijn minst verrast, want ik kan niet uit eigen ervaring iets zeggen over zijn alom bekende driftaanvallen, en ben ook niet op grond van mijn grote verdiensten voor de nationaal-socialistische zaak of mijn lage partijlidmaatschapsnummer zijn secretaresse geworden. Dat gebeurde min of meer bij toeval.

 

Misschien was ik wel nooit secretaresse van Hitler geworden als ik niet graag danseres had willen worden. Ik ben bang dat ik dit iets uitvoeriger moet uitleggen. Mijn jongere zuster en ik gingen al vanaf onze vroegste jeugd naar gymnastiek- en dansscholen, en ik was vastbesloten om in een van beide richtingen aan de kost te komen. Helaas hadden we het thuis niet zo breed, dus toen ik als oudste van school af kwam, moest ik in de eerste plaats zorgen dat ik zo snel mogelijk geld verdiende. Ik had daar een makkelijke en veel te fraaie voorstelling van, en geloofde dat ik met een kantoorbaan zo veel zou verdienen dat ik daarnaast ook nog de dansopleiding zou kunnen doen. Het bleek echter niet zo eenvoudig te zijn om een bedrijf te vinden waar ik ten eerste genoeg verdiende en ten tweede genoeg tijd had voor mijn privé-verlangens. Toch vond ik uiteindelijk een baan, die me weliswaar niet echt beviel, maar wel aan beide eisen voldeed. Ik ging er bovendien van uit dat het niet lang zou duren voor ik de wereld van de typemachine voorgoed de rug zou kunnen toekeren. Ik hoefde nog maar één dansexamen te halen. Alleen was de oorlog intussen begonnen en kreeg iedereen te maken met persoonlijke beperkingen en verplichtingen. Zo ondervond ook ik dat ik buiten de waard, dat wil zeggen: de staat, had gerekend. Toen ik in 1941 eindelijk mijn dansexamen had gehaald en triomfantelijk mijn ontslag wilde indienen op kantoor, waren intussen centrale loopbaansturing (Berufslenkung) en arbeidsplaatsbeperkingen (Arbeitsplatzbeschrankungen)1 ingesteld. Je kon niet meer zomaar worden wat je wilde, maar moest doen wat de staat het belangrijkste vond. En er waren veel meer secretaresses en typistes nodig dan danseressen; danseressen waren intussen toch al volkomen overbodig. Maar ik was al eenentwintig jaar en de oorlog leek toch geen Bützkrieg maar een tamelijk langdurige onderneming te worden. Over een paar jaar zouden mijn gewrichten, die ik met veel moeite soepel en los had gekregen, vastgeroest zijn, en kon ik mijn dans-droom begraven. Waarschijnlijk was ik door mijn teleurstelling niet meer helemaal objectief, want ik projecteerde al mijn vertwijfelde haatgevoelens op mijn bedrijf en mijn chef, die ik het verschrikkelijke verwijt maakte dat hij uit egoïsme mijn leven ruïneerde door mijn ontslag niet te accepteren; met toestemming van de werkgever had ik mijn baan namelijk kunnen opgeven. Ik wilde hem in ieder geval niet langer zien, en tegen elke prijs dat bedrijf verlaten. Zo begon dus de lawine die me in 1945 in Berlijn bijna bedolf, langzaam te schuiven.

Mijn zuster Inge woonde en werkte destijds in Berlijn als danseres bij de Deutsche Tanzbühne. Via een van haar collega’s, die familie was van Albert Bormann2, kreeg ik op een goede dag het aanbod om naar de kanselarij van de Führer in Berlijn te komen. Het waren niet zozeer het milieu en de positie die me aanlokten, maar het vooruitzicht om het huis uit te gaan, de hoofdstad te leren kennen en uiteraard om iets te beleven. Bovendien leken de arbeidsvoorwaarden goed, dus nam ik het aanbod zonder dralen aan en vertrok naar Berlijn. Alleen al mijn eerste reis in een nachttrein was zeer opwindend, maar toen ik het ontzagwekkende labyrint van de Neue Reichskanzlei betrad voor het kennismakingsgesprek, leek mijn onderneming me toch ietsje te gewaagd. Ik kon echter niet meer terug, dat was een blamage geweest. Ik werd ontvangen door Gruppenführer Albert Bormann, een broer van Reichsleiter Martin Bormann3 en een prettige en sympathieke verschijning. Ik kwam op een afdeling van de kanselarij waar de post voor de Führer binnenkwam, gesorteerd werd en verder verspreid, maar gedeeltelijk ook werd verwerkt. Mijn werk was zeer onschuldig, ik had ook niet veel te doen. Albert Bormann, de kanselarij chef van de Führer, was ook Hitlers adjudant en maar zelden in Berlijn aanwezig. Ik vroeg me vaak af waarom men een secretaresse helemaal uit München had gehaald, en ook nog wel via de ‘dienstverplichting’ tewerkgesteld had. Ik zat in dat reusachtige, pompeuze gebouw, waarin ik voordurend verdwaalde, glibberde door de gladgeboende marmeren hal en wachtte af hoe het verder zou gaan met mijn werk. Algauw verstoorde de eerste turbulentie mijn vredige bestaan; het gerucht ging dat Hitler nieuwe secretaresses nodig had en dat die uit het personeel van de kanselarij gekozen zouden worden.

Alle secretaresses, stenotypistes, stagiaires en assistentes raakten overstuur. Er kwam een wedstrijd in stenografie en typen, waaraan ik ook mee moest doen. Intussen was ik overgeplaatst naar de afdeling Persönliche Adjutantur van de Führer. Deze afdeling zat in hetzelfde gebouw, maar in een ander gedeelte, aan het park. Ik deed met zeer weinig ambitie aan de wedstrijd mee, want ten eerste geloofde ik niet echt in het aangekondigde doel ervan, en ten tweede vond ik mezelf niet geschikt om Hitlers secretaresse te worden. Toen ik zag hoe snel de vingers van de andere meisjes over de toetsen ratelden, verloor ik mijn laatste restje zelfvertrouwen. Misschien was dat juist de reden dat ik in de slotronde het minst zenuwachtig was, de minste fouten had en zo bij de besten terechtkwam. Zo kwam het dat ik op een goede dag een treinkaartje in mijn hand gedrukt kreeg met de opdracht om de volgende dag met de sneltrein te vertrekken naar het hoofdkwartier van de Führer om me daar met negen andere meisjes aan de Führer voor te stellen.

 

Hitler had destijds drie secretaresses, van wie de jongste, mevrouw Christian4, net getrouwd was en de dienst bij Hitler verlaten had. De twee andere dames, juffrouw Wolfs en juffrouw Schroeder6, waren al meer dan tien jaar bij hem in dienst. Door de vermoeienissen van het onregelmatige leven en hun leeftijd werden hun prestaties wat minder. Op een dag wilde Hitler iets dicteren, maar juffrouw Wolf was ziek en juffrouw Schroeder was naar het theater in Berlijn. Hij werd woedend. Zijn adjudant Bormann werd op het matje geroepen en moest er onmiddellijk voor zorgen dat zoiets nooit weer gebeurde. Er moesten jonge opvolgsters worden aangesteld, zodat de beide oude veteranen ontlast konden worden. Zo kwam het dat eind november 1942 tien meer of minder jonge meisjes bij de ‘allerhoogste bevelhebber’ werden ontboden. De sneltrein waarmee we ’s avonds naar een voor ons onbekende bestemming uit Berlijn waren vertrokken, kwam de volgende ochtend aan op het station van Rastenburg in Oost-Pruisen. Daar stond voor de bezoekers van het hoofdkwartier op een zijspoor een speciale motorwagon klaar, die hen het bos in bracht. Uiteindelijk stopten we bij een onooglijk stationsgebouwtje zonder naambordje en waren we op de plaats van bestemming. We werden door Gruppenführer Albert Bormann ontvangen, de motorwagon reed verder en de andere gasten die waren uitgestapt, verdwenen in het besneeuwde bos. We konden nergens een woning of huis ontwaren, hoewel dit toch het hoofdkwartier van de Führer was. Bormann bracht ons naar ons voorlopige onderkomen. Pas nu zagen we dat op het tweede spoor nog een trein stond. Daarin werden wij ondergebracht. We hoorden nu ook dat we nog buiten het echte gebied van het hoofdkwartier waren en dat de speciale trein van de Führer, die in zijn buurt altijd onder stoom werd gehouden, ons onderkomen was tot de Führer ons had gezien en zijn keus gemaakt.

Het is wel aardig om deze trein nader te beschrijven, want hij was ingericht als een luxe hotel, van alle gemakken voorzien. Maar dat komt later, als ik de reizen ga beschrijven die wij gezamenlijk met deze trein hebben gemaakt. Voorlopig kreeg ieder van ons een coupé toegewezen in de gastenwagon waar we een eersteklas verzorging kregen door uitstekend opgeleid Mitopa-personeel, en verder wachtten wij op het grote moment dat we aan de Führer zouden worden voorgesteld. Er ging echter een aantal dagen voorbij zonder dat er iets gebeurde. Om de tijd te doden maakten we wandelingen in het bos. Daarbij stuitten we op een slagboom en een bewapende wachtpost die ons legitimatiebewijs wilde zien en ons naar het wachtwoord vroeg. Wij hadden geen legitimatiebewijs en wisten van geen wachtwoord, maar waren ook helemaal niet van plan om het verboden terrein binnen te dringen. Wel stelden we kleine ‘verspiedersgroepjes’ samen om te kijken hoe zo’n Führer-hoofd-kwartier er eigenlijk uitzag. We ontdekten dat er tussen de bomen en struiken talrijke barakken en kleine bunkers verscholen lagen, dat een groot aantal uitstekend onderhouden wegen het bos doorkruiste en dat er allemaal geüniformeerde mensen rondliepen. We begonnen ons verblijf in het betoverende winterlandschap in ons luxe hotelletje als een vakantie te beschouwen, voelden ons prima en vergaten bijna waarvoor we waren gekomen. Het keukentje van de restauratiewagon bleek over een uitgebreide drankvoorraad te beschikken en de obers, die lang geen vrouwelijke gasten hadden bediend, verwenden ons en brachten ons ’s avonds goede likeur.

Wij konden niet bevroeden dat het grote moment juist zou aanbreken toen wij het het minst verwachtten, namelijk midden in de nacht. We waren net allemaal naar bed gegaan toen er twee ordonnansen kwamen om het hele gezelschap op te halen en naar de Führer te brengen. Er brak paniek uit. Krulspelden raakten verstrikt in haren, schoenen waren onvindbaar, onze vingers trilden zo dat we de knopen van onze jurken niet dicht konden krijgen. In allerijl poetsten we nog onze tanden, want we wisten maar al te goed dat ‘de Duitse vrouw’ niet rookte of in ieder geval niet naar rook ruiken mocht.

Maar eindelijk liepen we dan over de donkere paadjes door het bos. Onze ordonnansen loodsten ons door de controlepost, waar ze met felle lampen in ons gezicht schenen, en we kregen een voorlopig legitimatiebewijs voor het betreden van het verboden terrein. Het was ons een raadsel hoe onze beide begeleiders in deze duistere doolhof de weg konden vinden. Hier en daar stond wel een zuinig lampje langs het pad, maar hoe je bij dat licht de weg kon vinden, was mij een volslagen raadsel. Ik neem aan dat de beide ordonnansen niet zo opgewonden waren als wij. Geen van ons had Hitler ooit van dichtbij gezien, en we wisten dat overal waar hij zich vertoonde, honderdduizenden mensen zich verdrongen om een glimp van hem op te vangen. Dit alles maakte ons avontuur erg spannend; je staat tenslotte niet iedere dag oog in oog met een staatshoofd!

Eindelijk stonden we voor een zware ijzeren deur waarachter een fel licht scheen. Vaag kon ik de omtrekken van een lage, naar verhouding kleine bunker ontwaren. De bewapende soldaat die bij de ingang op wacht stond, liet ons zonder verdere controle door. De welgevulde handtassen die sommigen van ons bij zich hadden, werden niet doorzocht; men verwachtte blijkbaar geen granaten of ander wapentuig te zullen vinden. Misschien werd deze verdenking door onze bange gezichten al bij voorbaat uitgesloten, want ik geloof dat we meer weg hadden van een groepje gevangenen dat naar de terechtstelling werd geleid dan van een stel jonge meiden die een grote, vreugdevolle gebeurtenis tegemoet gingen.

Door de lage deur kwamen we in een smalle, felverlichte betonnen gang met een groot aantal deuren, zoals op een groot passagiersschip. Wij werden door de eerste deur links in de wachtkamer geleid. Dit was een vertrek van drie bij vier meter en diende als recreatieruimte voor zowel het bedienend personeel als de ordonnansen van Hitler.

Hitlers bediende vertelde ons dat we nog even geduld moesten hebben en liet ons plaatsnemen in gemakkelijke country-style-stoelen; Hitler was net bezig zijn hond te voeren. Wij maakten van de gelegenheid gebruik om te vragen hoe we de Führer eigenlijk moesten begroeten. Hij zei dat Hitler ons eerst zou begroeten en dat wij dan met ‘Heil, mein Führer’ moesten antwoorden.

We wilden ook nog weten of wc onze arm gestrekt of gebogen moesten houden bij de Hitler-groet, maar toen was Albert Bormann er al met het verzoek hem te volgen; Hitler was in zijn werkkamer en kon ons ontvangen. Onderweg kregen we nog instructies om ons zo natuurlijk en onbevangen mogelijk te gedragen.

We liepen de smalle, bochtige gang door, langs een kleine thee-kamer en toen stonden we voor de hoge, dubbele deuren van de werkkamer. De bediende, Heinz Linge7, klopte aan, deed de deur open en zei: ‘Mein Führer, de dames uit Berlijn zijn er.’

We gingen een heel groot vertrek binnen en stonden direct voor het bureau. Hitler kwam glimlachend op ons af, hief met een traag gebaar zijn rechterarm ter begroeting en gaf ons vervolgens ieder een hand. Zijn stem was diep en vol toen hij ons een voor een vroeg hoe we heetten en waar we vandaan kwamen.

Ik was de laatste, en de enige die uit München kwam. Hij vroeg nog naar mijn leeftijd, glimlachte weer, keek ons allemaal nog eens aan met zijn bekende doordringende blik. Vervolgens hief hij weer zijn arm ten afscheid en wij mochten gaan, zonder dat we de gelegenheid hadden gekregen om ons ‘Heil, mein Führer’ ten gehore te kunnen brengen.

Buiten brak de spanning en barstte het gesnater los over hoe zijn handdruk had gevoeld, over zijn fascinerende blik, zijn figuur en alle andere details die bij een dergelijk belangrijke ontmoeting zo eindeloos veel gewicht leken te hebben.

Bormann was ook opgelucht dat hij zijn missie had volbracht en trakteerde ons op een glas champagne. Daarna bracht hij ons naar de mess, een paar meter verderop.

De soldaten en officieren waren erg ingenomen met ons bezoek. We aten een paar broodjes, want door alle opwinding hadden we honger gekregen, en toen liet Bormann ons weer terugbrengen naar ons treinhotel.

De volgende ochtend begon het gissen naar de vraag wie van ons het meest bij Hitler in de smaak was gevallen. Wij dachten dat hij zijn keuze op grond van ons uiterlijk zou maken, en het was dus weer een nieuwe schrik toen Bormann ons de volgende dag kwam vertellen dat het zo eenvoudig niet lag; we moesten nog een dicteerproef afleggen. Het personeel van de Führer-trein en de bezoekers uit het hoofdkwartier, die soms om de trein struinden sinds ze wisten dat daar vrouwelijke bezienswaardigheden waren ondergebracht, verzekerden mij dat ik de hoogste ogen gooide, ten eerste vanwege zijn voorliefde voor München en met name vrouwen uit München, en omdat ik bovendien ook nog op Eva Braun leek. Omdat ik echter helemaal niet goed in examens ben, schatte ik mijn kansen zeer laag in.

Ons verblijf, dat een paar dagen had zullen duren, was ondertussen al uitgelopen tot een paar weken, en het was niet duidelijk wanneer Hitler tijd voor zijn dicteerproef zou vinden. Het wachten was op een gelegenheid dat hij echt iets te dicteren had. Wij moesten ondertussen af en toe de beide secretaresses bijstaan die het druk hadden met de lijsten voor de kerstgeschenken en goede doelen, we vrolijkten de omgeving op met sneeuwpoppen - die echter meteen de volgende dag op last van de commandant van het Führer-hoofd-kwartier weer met de grond gelijk gemaakt werden omdat hem dat iets te frivool toescheen voor deze omgeving - en leverden verbitterde sneeuwballengevechten.

En uitgerekend na zo’n sneeuwballenveldslag, toen ik met een verhit gezicht en natte haren in mijn coupé zat, kwam de noodlottige oproep.

Ik werd samen met een collega - een tenger, blond meisje, ook van de afdeling Adjutantur van de Führer afkomstig - opgeroepen voor het gevreesde dictaat. Weer dezelfde opwinding, weer dezelfde weg naar de bunker van de Führer.

Ik was het eerste slachtoffer. Juffrouw Böttcher zat erbij om zonodig bij te springen als ik het zou laten afweten. Na een paar minuten werd ik door Linge naar de werkkamer gebracht en bij Hitler aangemeld. Deze keer ging de deur achter mij dicht en was ik met hem alleen.

Het viel me op dat hij een bril droeg. Een ouderwetse, goedkope bril met een nikkelen montuur, het kan ook zijn dat het platina was, maar het zag er in ieder geval niet bepaald chic uit.

Hij gaf me weer een hand en bracht me naar een tafel met een typemachine dicht bij zijn eigen bureau. Terwijl ik het deksel van de machine haalde en het papier erin draaide, zei hij vriendelijk, zoals een fotograaf een kind dat hij moet fotograferen, geruststelt: ‘U hoeft helemaal niet zenuwachtig te zijn, ik maak zelf in mijn dictaten zoveel fouten dat u er nooit meer kunt maken!’ Ik verzekerde hem dat ik helemaal niet zenuwachtig was, maar mijn handen straften me genadeloos voor deze leugen, want toen hij eindelijk met de eerste zin begon, trilden mijn vingers zo erg dat ik niet één goede letter wist aan te slaan.

Ontzet staarde ik naar de eerste regel, die wel Chinees leek, en probeerde krampachtig de draad niet kwijt te raken en mijn trillende vingers te bedwingen.

Op dat moment klopte de bediende en werd gezant Hewel8, de contactpersoon tussen Hitler en Von Ribbentrop9, aangemeld. Hewel voerde een kort gesprek met Hitler, dat uitliep op een telefoongesprek met Von Ribbentrop. Toen ik Hitler zo ongedwongen en natuurlijk zag staan telefoneren, eigenlijk precies zoals meneer Müller of meneer Schulze of een van mijn andere vroegere bazen, werd ik weer rustig. De rest van het dictaat ging vlot en zonder problemen. Ik zou nu niet meer weten wat voor tekst het eigenlijk was die ik toen op papier zette. Ik geloof dat het een of ander memorandum was.

Toen ik klaar was, legde ik de bladzijden op een stapeltje en gaf ze aan de Führer.

Ik had van tevoren de instructie gekregen dat ik met grote regelafstand moest typen, omdat de Führer dan gemakkelijk kon corrigeren. Hij nam afscheid van mij met de verzekering dat ik het heel goed had gedaan, en ging weer aan zijn bureau zitten.

Opgelucht verliet ik het vertrek en stuitte op Gruppenführer Bormann, die al die tijd op een stoel voor de deur nerveus op de klok had zitten kijken in de hoop dat ik hem niet te schande zou maken. Toen ik hem kon meedelen dat alles goed was gegaan, was hij nog gelukkiger dan ikzelf, alsof hijzelf een grote prestatie had geleverd. Later hoorde ik dat hij erg bang was geweest voor een mislukking omdat zijn broer, die zijn grootste vijand was, ook secretaresses voor Hitler wilde uitzoeken, alleen om hem de loef af te steken.

Juffrouw Böttcher had weliswaar stiekem gehoopt dat ze me had moeten aflossen, maar ze was toch blij voor me dat ik het er goed had afgebracht. Terwijl we in de wachtkamer de gebeurtenis bespraken die ik nu achter me en mijn collega nog voor de boeg had, verscheen opeens Hitler zelf in de deuropening. Hij ging bij ons aan de ronde tafel zitten, stelde me een aantal vragen over mijn familie en mijn verleden, en zei nog eens dat ik prima had getypt.

Ik dacht nog bij mezelf: Ik was de eerste die u hebt getest; wacht maar tot u de anderen krijgt, dan komt u er wel achter dat ik geen topprestatie heb geleverd. Dat er helemaal geen vergelijking zou komen en mijn lot al bezegeld was, kon ik niet bevroeden.

Hitler wilde namelijk helemaal niemand meer van de andere secretaresses testen; hij vond dat ik mijn werk naar tevredenheid had gedaan en geschikt was. En zo kwam het dat de volgende dag negen meisjes terugreisden naar Berlijn, terwijl ik als enige achterbleef op de Wolfsschanze, zoals het hoofdkwartier heette.

Ik verruilde mijn coupé in de Führer-trein voor een kamer in de secretaressebunker, kreeg een permanent toelatingsbewijs voor het terrein en woonde nu op zo’n honderd meter afstand van de bunker van de Führer.

Ik was echter allesbehalve gelukkig met mijn nieuwe onderkomen. Ik ben een mens die licht en lucht nodig heeft, en kon helemaal niet tegen de atmosfeer in een bunker. Nu had ik voor overdag een kamertje met kleine raampjes, maar ik moest slapen in een ongezellige ruimte zonder raam, die weliswaar niet kleiner was dan mijn coupé in de trein, maar wel veel minder gezellig. Voor de ventilatie zat er een buis met een ventilator in het plafond. Als je die dichtdeed kreeg je het gevoel dat je stikte, als je hem aanzette, blies de lucht het kamertje binnen met een geweld dat je dacht dat je in een vliegtuig zat. Om die reden hadden de beide andere secretaresses, juffrouw Wolf en juffrouw Schroeder, er waarschijnlijk de voorkeur aan gegeven op de sofa’s in hun werkkamer te slapen en in het voorste deel van de bunker, dat ramen en grotere lichtere kamers had, een gecombineerde woon- en werkkamer in te richten. Ik volgde snel hun voorbeeld en richtte met steun en toestemming van Bormann voor mezelf in het kantoor een woonkamer in. Het leek er immers op dat ik hier wel even zou blijven.

Als Hitler iets te dicteren had, ontbood hij mij steeds, wat mij iedere keer opnieuw de zenuwen gaf. Ik wist nog steeds niet of het om verdere ‘testen’ ging, of dat ik al voor vast was aangenomen. Op 30 januari 1943 werd ik weer eens bij Hitler geroepen. Toen ik binnenkwam waren de beide secretaresses al bij hem, en ik had direct in de gaten dat hij niet iets ging dicteren. Ik dacht, nu komt er zeker een soort beëdiging of officiële benoeming, en ik voelde me een beetje raar. Hitler zei dat hij uitermate tevreden over mij was en dat ik heel geschikt was om als zijn secretaresse te werken. Hij vroeg of ik bij hem wilde blijven. Ik kon de verleiding niet weerstaan. Ik was tweeëntwintig jaar oud, wist niets van politiek en vond het alleen maar mooi en spannend om zo’n bijzondere baan aangeboden te krijgen. Kortom, ik zei ja. Maar daarmee was het gesprek nog niet afgelopen. Hitler had nog iets op zijn hart, en hij leek te zoeken naar de juiste woorden. Ten slotte legde hij me met een glimlach en haast een beetje onbeholpen uit dat ik nog wel jong was en dat hier zoveel mannen waren, van wie de meesten maar zelden thuis kwamen, en, nou ja, de hang naar het ‘eeuwig vrouwelijke’ was bij soldaten nu eenmaal bijzonder sterk, kortom, ik moest een beetje voorzichtig en terughoudend zijn. En zodra iemand me lastigviel, wie dan ook, kon ik altijd bij hem aankloppen. Dat was dus mijn beëdiging!

Zoiets was het laatste dat ik had verwacht; ik had gedacht dat ik getuigenis zou moeten afleggen van mijn nationaal-socialistische gezindheid en lid moest zijn van de partij, dat ik trouw zou moeten zweren en geheimhouding beloven. In plaats daarvan maakte Hitler zich zorgen over mijn deugdzaamheid. Ik was echt opgelucht, want ik kon hem met onbezwaard geweten melden dat hij zich op dat gebied helemaal geen zorgen hoefde te maken, maar dat ik hem heel dankbaar was voor zijn bescherming. Hij lachte en vertrouwde me toe aan de zorg van mijn oudere collega’s. Vanaf dat moment was ik secretaresse van Hitler.

Vanaf die dag zijn er, behalve een paar weken vakantie, maar weinig dagen geweest waarop ik Hitler niet zag, sprak, met hem werkte of met hem at.