Woord vooraf

 

door Traudl Junge

 

 

Dit boek is geen late rechtvaardiging van mezelf en ook geen aanklacht tegen mezelf. Noch heb ik het als levensbiecht bedoeld. Het is meer een verzoeningspoging, niet met mijn omgeving, maar met mezelf. Het is geen vragen om begrip, maar het kan helpen een en ander te begrijpen.

Ik was tweeënhalfjaar secretaresse van Hitler. Afgezien daarvan is mijn leven tot nu toe weinig opzienbarend verlopen. In 1947/1948 heb ik mijn toen nog zeer levendige herinneringen aan mijn leven in de directe nabijheid van Adolf Hitler op papier gezet. Dat was in een tijd dat ‘wij allemaal’ vooruitkeken en onze ervaringen - overigens met verbijsterend veel gemak en succes - bagatelliseerden en verdrongen. Toentertijd ging ik tamelijk onbevangen te werk en wilde de belangrijkste gebeurtenissen en episoden uit die periode vastleggen, voordat details, die later ooit van belang zouden kunnen zijn, verbleekten of volledig in de vergetelheid raakten.

Toen ik mijn manuscript na enkele decennia weer las, schrok ik en schaamde ik me ervoor hoe kritiekloos en met hoe weinig afstand ik destijds had geschreven. Hoe kon ik zo naïef en lichtzinnig zijn geweest? Dit is echter slechts een van de redenen waarom ik er tot nu toe voor terugschrok het manuscript in mijn eigen land aan de openbaarheid prijs te geven. Een andere is, dat mijn lot en mijn bespiegelingen met het oog op de vloed aan literatuur over Adolf Hitler en zijn Duizendjarig Rijk niet belangrijk genoeg leken. Daarbij komt nog dat ik bang was voor sensatiezucht en bijval uit de verkeerde hoek.

Ik heb nooit een geheim gemaakt van mijn verleden, ook al maakte mijn omgeving het mij in de jaren na de oorlog wel heel gemakkelijk om het te verdringen: ik zou te jong en onervaren zijn geweest om mijn baas te doorzien, de man achter wiens burgerlijke façade zich een misdadige machtswellusteling schuilhield. Dat was niet alleen het oordeel van de Entnazifizierungskommission die mij als ‘jeugdige meeloopster’ vrijsprak. Het was ook de mening van al mijn kennissen met wie ik over mijn ervaringen sprak; en niet alleen diegenen die zelf van medeplichtigheid werden verdacht, maar ook degenen die door het regime waren vervolgd. Ik liet me deze vrijspraak maar al te graag aanpraten. Tenslotte had ik net mijn vijfentwintigste verjaardag gevierd toen het nationaal-socialistische Duitsland ineenstortte, en wilde ik vooral één ding: leven.

Pas in het midden van de jaren zestig begon ik mij geleidelijk aan serieus bezig te houden met mijn verleden en mijn groeiende schuldgevoelens. Dat werd in de loop van de afgelopen vijfendertig jaar een steeds kwellender proces; een afmattende poging om mijzelf en mijn toenmalige drijfveren te begrijpen. Ik heb voor mezelf vastgesteld dat ik in 1942, tweeëntwintig jaar jong en met een hang naar avontuur, gefascineerd was door Adolf Hitler, dat hij een prettige baas en vaderlijke vriend was, dat ik mij willens en wetens afsloot voor het waarschuwende stemmetje in mijn hoofd - dat ik wel degelijk hoorde - en dat ik van de tijd bij hem, bijna tot het bittere einde toe, genoten heb. Na alle onthullingen over de misdaden van deze man zal ik tot mijn laatste uur met het gevoel van medeplichtigheid leven.

Twee jaar geleden leerde ik de schrijfster Melissa Müller kennen. Zij kwam bij me met het verzoek of ze mij, als ooggetuige, een aantal vragen over Adolf Hitler en zijn artistieke voorkeuren mocht stellen. Het bleef niet bij één gesprek. Er volgden er nog vele, over mijn leven en de invloed die de ontmoeting met Hitler op lange termijn op mij had gehad. Melissa Müller hoort bij de tweede naoorlogse generatie; haar kijk op het leven is bepaald door haar kennis van de misdaden van het Derde Rijk. Ze is echter niet een van die mensen die achteraf alles beter weten. Zo gemakkelijk maakt ze het zichzelf niet. Ze luistert naar wat wij, tijdgenoten, die eens in de ban van de Führer zijn geweest, te vertellen hebben, en doet een poging om de wortels van het gebeurde te onderzoeken. ‘Wij kunnen onze biografie niet achteraf corrigeren, maar moeten ermee leren leven. Maar onszelf kunnen we wel corrigeren.’ Dit citaat van Reiner Kunze uit zijn Tagebuch eines Jahres is in mijn leven een belangrijk motto geworden. ‘Alleen moet men niet altijd een openbare schuldbekentenis verwachten’, staat daar verder. ‘Er bestaat ook stilzwijgende schaamte, die meer zegt dan welke toespraak dan ook - en in sommige gevallen ook eerlijker is.’ Melissa Müller wist mij er ten slotte van te overtuigen dat ik mijn manuscript toch moest publiceren. Als het mij lukt om haar duidelijk te maken hoe gemakkelijk het was om te bezwijken voor de fascinatie voor Hitler, en hoe moeilijk het is om te leven met de wetenschap voor een massamoordenaar te hebben gewerkt, moet het ook kunnen lukken om het de lezers te doen begrijpen. Dat is in ieder geval mijn hoop.

 

In het afgelopen jaar heeft Melissa Müller mij in contact gebracht met André Heller, die in mijn ogen niet alleen een buitengewoon interessant kunstenaar is, maar ook een zeer geëngageerd en gewetensvol man. De indringende gesprekken met hem gaven een verdere, oneindig waardevolle impuls om me te gaan bezighouden met het meisje Traudl Humps, met wie ik zo lang op voet van oorlog heb geleefd. Een groot deel van onze gesprekken voerden wij voor de draaiende camera. André Heller en Otthmar Schmiderer hebben uit deze opnamen de documentaire lm toten Winkel samengesteld, die tegelijk met de publicatie van dit boek vertoond zal worden.

 

In het boek dat voor u ligt komt eerst de jonge Junge aan het woord en daarna de oude. De jonge Junge laat zich als het ware postuum door de nog steeds groeiende belangstelling voor zogenaamde in-side-informatie over het nazi-regime motiveren tot de publicatie van haar vroege aantekeningen, in de hoop dat ze hiermee kan bijdragen aan het onderzoek naar het nazi-regime. De oude Junge wil weliswaar geen zedenprediker zijn, maar hoopt toch enkele gedachten te kunnen aanreiken die beslist niet zo banaal zijn als ze op het eerste gezicht lijken: mooie façaden zijn altijd bedrieglijk; het is altijd goed om te kijken wat erachter zit. De mens moet luisteren naar de stem van zijn geweten. Er is veel meer moed voor nodig dan je zou denken om fouten toe te geven en ervan te leren. De mens is op de wereld om al lerend te veranderen.

 

Traudl Junge

januari 2002