III

 

 

Eerste indrukken van de Berghof

 

 

Hitler was kort voor ons gearriveerd en al naar zijn eigen vertrekken verdwenen. Zijn jas en pet hingen aan een van de kapstokhaken in het portaal. Wij werden begroet door mevrouw Mittl-strasser27, de huishoudster van de Berghof. Zij was een kleine, knappe, resolute Münchense, en ik had al gehoord dat ze van wanten wist. Ze bracht de nieuwkomers naar hun kamers en voerde ons door een brede gang naar een kleine trap, waar de kamers van juffrouw Schroeder en mij lagen. We zaten helemaal boven onder het dak in de beide kamertjes van het voormalige Haus Wachenfeld, het huis dat van Hitlers zuster28 was geweest waaruit later de Berghof was ontstaan. Alles was gemoderniseerd en opgeknapt, en ik trof een heel gezellig dameskamertje aan, helderblauw met wit geschilderd, met een toiletspiegel en een kleine secretaire, en een heerlijk bed. Juffrouw Schroeder zat naast me in een iets grotere kamer met veel roodtinten. Tegenover onze kamers was een gemeenschappelijke badkamer en daarnaast was de kamer van een van de kamermeisjes. Dat waren de kamers die ik diezelfde avond nog te zien kreeg.

Ik had me er zo op verheugd om de bergen eens van dichtbij te zien. Ik kwam dan wel uit München, maar was nog nooit in de bergen geweest. Maar toen ik de volgende ochtend wakker werd en de gordijnen opentrok om de alom geprezen omgeving te bewonderen, zag ik tot mijn teleurstelling alleen een dikke muur van mist en wolken en geen spoor van een berg. Helaas zou ik erachter komen dat dit natuurverschijnsel een van de meest prominente eigenschappen van deze omgeving was, tenminste voor het grootste deel van ons verblijf.

Voorlopig had ik echter voldoende afleiding door mijn ontdekkingstochten in de Berghof zelf. Waar zou bijvoorbeeld het ontbijt worden geserveerd? Niemand had me verteld waar en in welke vorm hier werd ontbeten. Dus sloop ik naar beneden langs de trap die ik de vorige avond zo achteloos had beklommen. Halverwege ontdekte ik nog een kamerdeur en daarachter klonk de stem van generaal Schmundt, de chef-staf van de Wehrmacht bij de Führer29. Na een laatste bocht kwam de wenteltrap uit in een hal op de begane grond. Links was een deur met een raampje, rechts een zijdeur naar de tuin. De glazen deur gaf toegang tot een soort boerenwoonkamer met een gigantische groene tegelkachel. Ik zag niets dat op een ontbijt leek en sloot de deur weer. Er was geen mens te bekennen, en ik begon me wat verloren te voelen. Ik kende hier heg noch steg en was bang dat ik zomaar in Hitlers werkkamer of weet ik waar zou kunnen staan. De hal ging over in een brede gang met ramen waar licht doorheen viel. Ik sloeg de hoek om en kwam weer in het portaal. Links zag ik een heel grote halfronde dubbele deur. Gezien de ligging ervan moest zich daarachter de beroemde hal bevinden, die ik van ansichtkaarten kende. De brede gang voerde voorbij een marmeren trap naar een andere dubbele deur. Daar hoorde ik eindelijk stemmen. Niemand had eraan gedacht dat ik hier voor het eerst was, en daarom moest ik mijn weg naar de eetzaal alleen zoeken. Maar nu had ik hem eindelijk gevonden.

Direct links naast de voordeur trad je een langwerpig vertrek binnen dat een groot deel van de linkervleugel besloeg. Die vleugel was later aangebouwd, toen de Berghof zijn representatieve functie had gekregen en grondig was verbouwd. De brede wand van deze zaal bestond haast helemaal uit grote ramen die een weids uitzicht over het Salzburger land boden. In het midden stond de lange tafel met leunstoelen. Er konden zo’n vierentwintig mensen zitten. Aan de voorkant had de kamer een halfronde erker. Hier stond nog een uitnodigende ronde tafel, die voor het ontbijt was gedekt. De enige opsmuk van de eetzaal bestond uit de vlammen in het pijnboomhout waaruit de wanden, de meubels, ja zelfs de houten kroonluchters boven de tafel en de wandlampen bestonden. Een paar kostbare vazen zorgden voor een kleurige noot in de voornamelijk goudgele basistint.

Er zat een klein gezelschap aan de ontbijttafel. Mijn collega juffrouw Schroeder zat op haar plaats en liet mij op licht verwijtende toon weten dat zij haar ontbijt allang op had. Blijkbaar was ik te laat opgestaan. Maar niemand had de moeite genomen om mij te wekken of wegwijs te maken in het huis. Verder bestond het gezelschap uit generaal Schmundt, kapitein Von Puttkamer30, de marineadjudant, en Walter Frentz31, de fotoverslaggever van het hoofdkwartier van de Führer. Verder was er nog niemand. Er was thee, koffie en warme chocolademelk en vruchtensap naar keuze, en verder knäckebröd, volkorenbrood en roggebrood; wittebrood was er alleen voor maagpatiënten. Voor ieder was er een klontje boter van tien gram, dat al over de verschillende borden was verdeeld. Verder was er jam. Daar er in de vertrekken van de Führer niet mocht worden gerookt, verliet het gezelschap direct na het eten de kamer voor de dagelijkse ontbijtsigaar of - sigaret. Ik ging er met juffrouw Schroeder en Otto Günsche op uit om de omgeving en de onderlinge verhoudingen van mijn nieuwe werkterrein te verkennen.

We liepen eerst de brede trap naar de eerste verdieping op. Ik wilde weten waar de Führer sliep. Er was een heel brede gang, die meer van een hal had, niet alleen door het grote raam, maar vooral door de kostbare schilderijen die hier de wanden sierden. Kostbare oude meesters, mooie beelden en exotische vazen, grotendeels geschenken van buitenlandse staatslieden, gaven het gevoel dat je in een museum liep. Alles was schitterend, maar vreemd en onpersoonlijk. Het was dat je voetstappen door dikke lopers werden gedempt, anders zou je vanzelf op je tenen zijn gaan lopen. Er heerste doodse stilte, want Hitler sliep nog.

Direct de eerste deur links naast de trap was een deur naar een klein tweekamerappartement met bad, waar de diensthebbende bediende en de chauffeur sliepen, en daar tegenover lag een kleine strijkkamer voor de kameniersters van Eva Braun. Voor de deur daarnaast zaten rechts en links, als twee bronzen standbeeldjes, twee zwarte Schotse terriërs. De deurwachters van de vrouw des huizes. Onbeweeglijk zaten Stasi en Negus op hun plaats te wachten tot het vrouwtje wakker zou worden en ze haar mochten begroeten. De volgende kamer was de slaapkamer van Hitler. Ertussen lag een grote badkamer, die echter van buitenaf geen eigen toegangsdeur had. Daarmee was de lengte van de hal opgevuld. De dubbele deur aan de andere kant gaf toegang tot Hitlers werkkamer. Die heb ik toen niet vanbinnen gezien, maar ik sloop er op mijn tenen langs.

Tegenover Eva Brauns kamer voerden een paar traptreden [...] naar de overgang van het oorspronkelijke Haus Wachenfeld naar de grote Berghof. Aan het einde van deze overgang liepen we weer een paar treden af naar beneden en betraden de woonkamer waarin ik die ochtend al een snelle blik had geworpen.

We waren geen sterveling tegengekomen, behalve een paar ordonnansen, die een of andere taak te vervullen hadden. Het hele huis leek wel onbewoond. Ik vernam dat ik me nu in de vroegere woonkamer van Hitler bevond. Deze was netjes ingericht en verschilde in niets van de pronkkamer van een doorsnee burger in goeden doen. Het was wel de enige kamer die een bepaalde gezelligheid uitstraalde. De groene tegelkachel met de ingebouwde bank leek me een heerlijk plekje om te zitten. Bij het grote raam stond een vierkante tafel met een houten zitbank in de hoek. Het tafelkleed was van hetzelfde kleurige boerenbontdessin als de gordijnen en de kussens op de bank. Aan de andere kant van het raam stond een grote boekenkast. Ook hier zag ik geen opzienbarende titels. Een paar planken waren gevuld met een encyclopedie, een paar met de belangrijkste werken uit de wereldliteratuur, die er overigens nog fonkelnieuw uitzagen, het verzamelde werk van Wilhelm Busch, een aantal reisbeschrijvingen en natuurlijk Mein Kamp, in een lederen band. Iedereen die wilde mocht boeken uit deze bibliotheek lenen; er was geen verboden titel bij. Rechts, tegenover het raam, werd de woonkamer door een zwaar fluwelen gordijn gescheiden van de hal. Een vluchtige blik hierin bevestigde de indruk die ik had van de ansichtkaarten: enorme afmetingen, met een royaal opgezette inrichting, zoals alles wat de Führer bouwde, maar koud, ondanks het dikke tapijt, de schitterende gobelins en de vele kostbaarheden die de wanden en meubels sierden. Ook later toen ik hier heel wat avonden bij kaarslicht aan het openhaardvuur doorbracht, werd ik altijd door ditzelfde gevoel bekropen. Ik geloof dat het vertrek te groot was en de mensen te klein om het op te vullen.

Maar de wintertuin, waar je door kwam als je uit de woonkamer naar het terras wilde, was helemaal mijn smaak. Er waren vooral veel bloemen, stoelen en banken met zachte kussens en kleine ronde tafeltjes. Het hele vertrek was hoogstens drie bij drie meter, en de wanden bestonden aan twee kanten helemaal uit glas.

Maar het mooiste van de hele Berghof was het terras. Een groot vierkant plateau van Solnhofer-tegels met een stenen balustrade. Als de nevelflarden optrokken, zag je in de verte de burcht van Salzburg badend in het zonlicht, en aan de andere kant lag Berchtesgaden in de diepte, omsloten door de toppen van de Watzmann, de Hoher Göll en de Steinerne Meer. En precies tegenover ons verrees de Untersberg. Bij helder weer kon je het kruis op de top met het blote oog zien staan. Het terras liep om de hele serre heen tot voor het woonkamerraam en liep dan uit op een betegeld plaatsje dat langs de achterkant van het hele gebouw liep en werd begrensd door de rotswand van de berg die erachter oprees.

Door de achteruitgang van de Berghof of over het terras kon ik in het kantoor van de adjudanten komen. Aan de westkant, dicht bij het hoofdgebouw, stond een schattig klein boerenhuisje tegen de rotswand aangebouwd. Op de eerste verdieping hiervan was een dienstruimte voor de persmensen en de gezant, Hewel. Op de bovenste verdieping woonden de diensthebbende chef-adjudant, Gruppenführer Bormann, of Obergruppenführer Schaub in een schitterend rustiek appartement, bestaande uit een woonkamer, slaapkamer en badkamer. Om er te komen moest je een oude houten trap op, die er weliswaar schilderachtig uitzag, maar bij regen en sneeuw levensgevaarlijk kon zijn. Aan dit huisje was een langgerekte houten barak gebouwd met verschillende functionele ruimten. Het eerste was ons kantoor. Een bijzonder sober, lelijk vertrek met alleen het hoogstnodige meubilair.

Ik ben er nooit achter gekomen waarom juist deze ruimte er zo bekaaid was afgekomen. Misschien omdat Hitler er zelf nooit een voet over de drempel zette. Bovendien was het er altijd een beetje donker, want aan de voorkant liep in de lengte van het hele gebouw een soort veranda, die met zijn pilaren en bonte bloembakken weliswaar een aantrekkelijke aanblik bood, maar geen sprankje zonlicht in de kamers liet. Hiernaast bevond zich de tandartspraktijk. Hier zwaaide professor Blaschke52 de scepter, die op verzoek met zijn assistenten en een tandartsassistente speciaal uit Berlijn kwam. Het kleine kamertje was voorzien van de modernste orthodontische apparatuur, want Hitler placht zijn verblijf in de bergen ook te benutten om iets aan zijn gebit te laten doen. Ook de kapper had hier zijn salon, maar hij moest zich met gebrekkige middelen behelpen. Ten slotte volgde een tamelijk groot slaapvertrek voor de soldaten van de bewaking en dan kwam de tuinmuur met het poortje dat toegang gaf tot het paadje naar het iets hoger gelegen gastenhuis. Hier stond een onverbiddelijke wachtpost die je niet in of uit liet als je geen identificatie kon laten zien.

Voor de Berghof liep een autoweg, die zich uit het dal omhoog kronkelde en verder voerde naar ‘Zum Turken’33, het Platterhof34, het huis van Bormann en de kazerne. Achter de weg lag een sprookjesachtig heuvellandschap. Geen tuinarchitect zou ooit een mooier park kunnen aanleggen dan wat de natuur zelf hier had gecreëerd. Weiden, bos en beekjes met watervalletjes vormden een natuurlijk park. Alleen de goed onderhouden wandelpaadjes en ook een smal weggetje die erdoor liepen, verraadden de mensenhand. Hier was de ‘kippenren’ van de Führer, zoals het terrein in de omgeving werd genoemd. Verscholen achter bomen en vanuit de Berghof niet zichtbaar, stond een theehuisje, dat Hitler bijna dagelijks opzocht. [...]

Niettegenstaande al deze mooie dingen, waar ik zo gevoelig voor was, voelde ik me in de atmosfeer van de Berghof niet echt op mijn gemak. Wij werden behandeld als gasten, hoewel we hier niet vrijwillig waren; we bleven personeelsleden. Alleen de heren, die hun gezinnen mee mochten nemen of ten minste hun vrouwen in Berchtesgaden of elders in de buurt onder mochten brengen, verheugden zich er altijd op als het hoofdkwartier naar de Zuid-Duitse bergstreek werd verplaatst. Maar ook hun geluk werd overschaduwd door het feit dat ze, ook al waren hun gezinnen in de buurt, vrijwel nooit de tijd kregen voor een privé-leven. Alleen degenen die volgens een vast dienstrooster werkten, genoten met volle teugen van de tijd op de Berghof. De anderen moesten zich voortdurend ondergeschikt maken aan Hitlers onregelmatige, inspannende en toch hoogst eentonige dagprogramma.

In de ochtenduren lag het gebouw er stil en verlaten bij. Alleen in de huishoudelijke vertrekken en de afdeling van de adjudanten heerste enig leven. Pas rond het middaguur begon de bedrijvigheid. Dan suisden de auto’s de berg op om de generaals en officieren voor de stafbespreking te brengen. Geüniformeerde mannen, die niet zonder hun sigaret of sigaar konden en daarom liever buiten dan binnen waren, vulden het vredige terras. In de kleine serre wachtten de verbindingsofficieren met kaarten en aktetassen, de telefoons rinkelden onophoudelijk en pas als de Führer verscheen, verdwenen de mannen naar binnen. De grote hal met de reusachtige ramen, die eigenlijk voor gezelligheid en geestrijke conversaties ontworpen leek, werd een toneel van heftige discussies, nuchtere calculaties en beslissingen over leven en dood.

Ondertussen kwamen er steeds meer mensen binnenlopen die niets met de militaire stafbespreking te maken hadden, maar hoopten een middagmaal te krijgen. Dr. Dietrich en Lorenz kwamen naar beneden uit het gastenhuis, de artsen Morell en Brandt en ook de tweede privé-arts van de Führer, dr. Von Hasselbacl35, doken op. Na een paar dagen werd het beeld opgevrolijkt door de komst van nog enkele dames. Mevrouw Brandt, mevrouw Von Below, de vrouw van de luchtmachtadjudant, mevrouw Schneide36, een vriendin van Eva Braun, en Gretl Braun, Eva’s zus, behoorden tot de vaste gasten.

Gedurende de stafbespreking had niemand iets in de woonkamer of de hal te zoeken. Je moest dus ergens buiten rondhangen of in je kamer blijven tot je geroepen werd. Helaas scheen Hitler geheel en al van eetlust verstoken te zijn, en vergat hij soms helemaal dat hij een groot aantal gasten had die op het middagmaal wachtten en de ene Wermut na de andere achteroversloegen om hun opstandige maag te kalmeren. Zo werd het soms drie of vier uur ’s middags als eindelijk de laatste uniformen hem verlieten en de laatste auto wegreed.

Dan kwam Hitler de paar treden uit de hal afgelopen en betrad hij de woonkamer, waar hij een uitgehongerd gezelschap aantrof. Op dat moment verscheen Eva Braun meestal, aangekondigd door het gekef van haar twee zwarte begeleidertjes. Hitler liep op haar af, kuste haar hand en begroette verder ieder die hij die dag nog niet had gezien, met een handdruk. Bij die gelegenheid zag ik Eva Braun voor het eerst en werd ik aan haar voorgesteld. Ze was heel goed gekleed en zag er goed verzorgd uit, en ik was vooral onder de indruk van haar natuurlijkheid en onbevangenheid. Verder beantwoordde ze helemaal niet aan het ideaalbeeld van de Duitse vrouw zoals je dat op de reclameaffiches voor de Bund Deutscher Mädel of in de tijdschriften van de Frauenschaft zag. Haar welgekapte haren waren geblondeerd, haar knappe gezicht was niet overdadig, maar zeer smaakvol opgemaakt. Eva Braun was niet groot maar ze had een uitgesproken mooi figuur. Ze wist zich goed te kleden en had een eigen stijl die goed bij haar paste. Ze was nooit overdreven gekleed, maar altijd harmonieus en sober, hoewel ze kostbare sieraden droeg.

De eerste keer dat ik haar zag, droeg ze een nijlgroene jurk van een zware wollen stof, met een strak lijfje en een klokrok, met een brede strook luipaardbont afgezet. Als ze liep, zwierde de rok sierlijk rond haar benen. De jurk had verder strakke, lange mouwen en het hartvormige decolleté werd met twee goudkleurige spelden - ik weet niet of het echt goud was - bijeengehouden. Ze werd met ‘gnädiges Fräulein’ aangesproken, de dames noemden haar ‘juffrouw Braun’. Mevrouw Brandt en mevrouw Von Below leken nauwer met haar bevriend, want met hen begon ze direct een bijzonder vrouwelijk en onbevangen gesprek over de kinderen, de mode, de honden en persoonlijke belevenissen.

Mevrouw Schneider, een oude schoolvriendin van Eva, door haar ‘Herta’ genoemd, was bijna altijd, ook in München, in haar gezelschap. Van haar waren ook de beide kleine meisjes, die zo vaak met Eva Braun werden gefotografeerd, dat sommige mensen dachten dat het haar eigen kinderen waren.

De wachttijd voor het eten werd met gesprekken over koetjes en kalfjes gedood. Hitler kletste met Eva, plaagde haar met haar honden, die hij vloervegers noemde, waarop zij zei dat Blondi een kalf was en geen hond. Ik merkte met verwondering dat deze man, die net uit een stafbespreking kwam, blijkbaar alle ernstige, militaire en politieke gedachten achter het zware gordijn had gelaten dat de hal van de woonkamer scheidde. Zijn gezicht was dat van een wel-gehumeurde gastheer die in zijn landhuis een partijtje geeft.

Eindelijk kwam Linge binnen, liep naar mevrouw Brandt en zei: ‘Waarde mevrouw, de Führer zal u naar uw plaats begeleiden.’ Een andere bediende bracht de andere gasten op de hoogte van de tafelschikking, en toen liep Linge naar de Führer met de mededeling: ‘Mein Führer, het eten is klaar.’

Hitler, die ook van tevoren op de hoogte was gebracht wie hij een arm moest geven, liep met mevrouw Brandt voorop, Eva Braun nam de arm van Reichsleiter Bormann - dit was de vaste tafelschikking, waaraan nooit werd getornd - en dan volgden de overige paren, door een brede gang, de bocht om naar de eetzaal.

De Führer nam in het midden van de brede kant tegenover het raam plaats, links naast hem Eva Braun, dan Bormann. Tegenover Hitler en Eva Braun zat altijd de eregast of degene met de hoogste rang, met zijn dame.

Ik had de rijksperschef als tafelheer. Hij droeg burgerkleding. In zijn donkerblauwe pak zag hij er nog nietiger uit dan in uniform. Ik bereidde me voor op een conversatie van hoog niveau. Hij vroeg me: ‘Was u al eens eerder op de Obersalzberg geweest?’ Mijn antwoord dat ik weliswaar uit München kwam maar het gebergte helemaal niet kende, trof hem zo diep, alsof ik hem had verteld dat ik van de maan kwam. Vervolgens weidde hij uitvoerig uit over de schoonheid van de omgeving en ging me allerlei wandelroutes beschrijven, wat mij het ene oor in en het andere weer uit ging omdat ik de plaatsen en wegen die hij noemde niet kende. In ieder geval had ik tijdens dit saaie gesprek ruimschoots de gelegenheid om de eetceremonie te observeren.

In het midden van de lange tafel stond een mooi bloemstuk. In de Wolfsschanze had de Führer nooit bloemen of bloesemtakken in zijn kamer; het was merkbaar dat hier een vrouw de scepter zwaaide. De tafel was gedekt met Rosenthal-porselein, wit met een handbeschilderd bloemenmotief. Aan de beide uiteinden stond een garnituur met azijn, olie, zout en peper en tandenstokers. Naast het couvert lag voor iedere gast een servet in een papieren envelop waarop de naam stond.

Nauwelijks hadden de gasten hun plaatsen ingenomen en de servetten opengevouwen, of de deur naar de huishoudelijke vleugel ging open en er trad een rij bedienden binnen. Twee droegen ieder een stapel borden, de anderen namen de borden die voor ons stonden weg, zodat ze door opgewarmde borden vervangen konden worden. Even later werd het eten binnen gebracht. Junge bracht een blad met eten naar de Führer, aan iedere kant van de tafel kwamen twee bedienden met grote schalen met verschillende salades. Ze begonnen vanaf het midden naar buiten te serveren. Twee andere bedienden vroegen wat we wilden drinken. De salade bleek een soort voorgerecht te zijn, want iedereen begon direct te eten. Maar daar verscheen de volgende gang al: Sauerbraten met aardappelpuree en jonge boontjes. Dit eerste menu op de Berghof staat in mijn herinnering gegrift, want ik weet nog dat ik erg opgelucht was dat we niet allemaal hetzelfde dieet als de Führer moesten volgen. Ik weet niet hoe ziek ik zou moeten zijn om vrijwillig haverslijmsoep, lijn-zaadslijm, muesli en groentesappen te nuttigen. Aan tafel beklaagde Hitler zelf zich er vaak over hoe moeilijk het was om als vegetariër enigszins fatsoenlijk te eten te krijgen. Hij had een maagkwaal, maar later kwam ik tot de overtuiging dat zijn kwaal grotendeels van nerveuze aard of ingebeeld was. Hier op de Obersalzberg nuttigde Hitler de dieetkost van het kuurhuis Zabel. Professor Zabel leidde in Berchtesgaden een tamelijk gerenommeerd kuuroord en schreef een soortgelijk dieet voor als de Zwitserse professor Bircher-Benner. Als Hitler op de Obersalzberg verbleef, werd een kokkin uit het kuuroord gehaald die speciaal voor Hitler kookte. Hij had een merkwaardige voorliefde voor lijnzaadolie. Hij was bijvoorbeeld dol op gebakken aardappelen met kwark en goot daar dan lijnolie overheen. Eva Braun kon slechts een medelijdende minachting opbrengen voor deze kost. Ze peinsde er niet over iets te proberen van het eten van de Führer. Ze beweerde zelf ook een zwakke maag te hebben, at maar heel weinig en alleen licht verteerbare gerechten met weinig vet. Soms dronk ze na het eten een maagbittertje. Naarmate ik haar beter leerde kennen, kwam ik erachter dat ze voornamelijk vanwege haar slanke lijn zo terughoudend was. Ze had een hekel aan dikke vrouwen en was erg trots op haar tengere, slanke figuur. De Führer plaagde haar er wel eens mee: ‘Toen ik je leerde kennen, was je zo mooi vol en rond, en nu ben je bijna mager. Vrouwen zeggen toch altijd dat ze mooi willen zijn voor de man, maar jij doet alles om tegen mijn smaak in te gaan. Ze zeggen dat ze alle offers zouden brengen om hem te behagen, maar het enige waaraan ze zich onderwerpen is de mode. Dat is de sterkste en enige macht. En de geslachtsgenoten zijn het enige maatgevende publiek. Vrouwen willen niets anders dan de jaloezie van hun vriendinnen opwekken.’ Eva protesteerde dan wel heftig, maar gaf wel toe dat ze voor geen prijs dikker wilde worden.

De tafelgesprekken waren meestal oppervlakkig en vrolijk. Hitler vertelde over zijn eigen streken op school en tijdens de begintijd van de partij. Vaak plaagde hij zijn medewerkers. Walther Hewel, de toenmalige gezant van het ministerie van Buitenlandse Zaken, was een dankbaar object. Hewel was voor zijn rang nog betrekkelijk jong, en vrijgezel. Hij was ongeveer veertig jaar. Door zijn beminnelijke Rijnlandse charme was hij populair. Hij had jarenlang in India gewoond en wist daar heel wat amusante verhalen over op te dissen. Hitler vroeg hem: ‘Wanneer schrijft u eindelijk uw boek Vom Busch-messer zum Diplomatendolch? Maar nee, u bent immers geen diplomaat! Eerder een diplomatieke reuzencowboy!’ De grote, statige Hewel kon daar alleen hartelijk om lachen: ‘Als ik geen diplomaat was, zou ik nooit contactpersoon tussen u en Von Ribbentrop kunnen zijn, mein Führer’, antwoordde hij. En dat moest Hitler toegeven, want hij wist hoe moeilijk van karakter de minister van Buitenlandse Zaken was. Hewels ongetrouwde staat was wel een voortdurende bron van plagerij. ‘U wilt natuurlijk zo’n Indisch boomaapje,’ merkte de Führer op. Hitler zocht serieus een passende vrouw voor zijn favoriet. Een tijdlang werd in zijn omgeving gedacht dat hij hem graag als echtgenoot van Eva’s zus Gretl Braun had gezien. Maar daar had Hewel blijkbaar geen oren naar. Later werd zijn aandacht discreet gevestigd op Ilsebill Todt, de dochter van de overleden architect.37 Hitler zei dat Ilsebill een ‘beeldschoon meisje’ was, en toonde zich teleurgesteld dat deze aanwijzing voor Hewel niet voldoende was.

Verder probeerde de Führer tijdens het eten graag de eetlust van de vleeseters te bederven. Hij zei wel dat hij niemand wilde bekeren tot het vegetariërdom, maar diste wel de gruwelijkste verhalen op over hoe het in een slachthuis toegaat. ‘Toen het hoofdkwartier in de Oekraïne was gestationeerd, moesten mijn mensen een keer het modernste en grootste slachthuis aldaar bezichtigen. Het was een volledig gemechaniseerde fabriek, van varken tot worst, de verwerking van de botten, de haren en het vel inbegrepen. Het was allemaal zo efficiënt en hygiënisch; mooie jonge meisjes stonden op rubberlaarzen tot hun enkels in het verse bloed. En toch konden de heren carnivoren er maar slecht tegen en er zijn vele naar buiten gelopen zonder alles te hebben gezien. Mij zal zoiets niet overkomen. Ik kan zonder enige gewetenswroeging toekijken hoe aardappelen en bieten uit de grond worden getrokken, hoe de eieren uit de stal worden geraapt en de koeien worden gemolken.’

De meeste van deze gesprekken waren zo gewoon geworden, dat iedereen lekker doorat. Maar één slachtoffer vond Hitler altijd. De fijnbesnaarde Dietrich legde met een bleek gezicht zijn mes en vork neer en merkte bescheiden op dat hij geen honger meer had. Vaak volgde op dit onderwerp ook nog een kleine filosofische beschouwing over hoe laf mensen zijn. Er waren heel veel dingen die zijzelf niet konden doen of waarnaar ze niet konden kijken hoe anderen het deden, maar ze profiteerden vervolgens wel zonder gewetensnood van dergelijke handelingen.

De middagmaaltijd duurde meestal een uur of twee. Dan stond de Führer op om zich klaar te maken voor zijn wandeling. Hij hield meer van het theehuisje in het park dan van de wandeling erheen. Het was maar twintig minuten lopen, maar als het slecht weer was, liet hij zich liever rijden met de Volkswagen. De bedienden en ordonnansen kwamen bij alle gasten langs om te informeren of hij of zij ook aan de wandeling wilde deelnemen. Je kon je laten verontschuldigen en die tijd naar eigen goeddunken invullen. Maar dames waren altijd gewenst, en in de eerste dagen waren er nog niet zoveel vrouwelijke gasten. Van de heren moesten er wel zoveel meegaan dat er een redelijk gezelschap was. Reichsleiter Bormann zei bijna altijd dat hij het druk had. Voor deze werkezel waren deze uren van privé-gesprekken, waarbij hij niet over zaken kon spreken, verspilde tijd.

Eva Braun was een hartstochtelijk sportster en wandelaarster. Direct na het eten ging ze zich verkleden, om met haar beide honden en haar vriendin Herta een lange wandeling te maken en zich pas later bij de koffie in het theehuis weer bij de rest van het gezelschap te voegen.

De Führer zette zijn zonnepet op - zijn enige hoofddeksel van zachte stof dat hij niet eerst uitstulpte zodat het kaarsrecht als een pan op zijn hoofd stond - trok over zijn uniform een lange zwarte regencape of een trenchcoat aan, nam zijn wandelstok, riep zijn hond en begaf zich met de heren op pad. De rest van het gezelschap volgde in losse volgorde. Meestal liep de Führer zo langzaam dat de rest hem onderweg inhaalde. De arme Blondi moest aan de lijn lopen, want dit terrein was een waar wildparadijs. De reeën, hazen en eekhoorntjes waren heel tam. Ze graasden in de bosweiden en bekommerden zich nauwelijks om de wandelaars. Blijkbaar was hun rust nog nooit verstoord door schoten, en bovendien werden ze in de winter bijgevoerd. Ze hadden dus geen reden om bang te zijn voor mensen. De zwarte mormeltjes van Eva Braun renden soms woedend keffend door het hoge gras de hellingen af, terwijl de reeën die daar stonden te grazen hen meewarig aankeken en zich pas als hun belagers vlakbij waren met een paar gracieuze sprongen uit de voeten maakten.

Het theehuis lag op een klein rotsplateau dat naar het noorden steil afliep. Het was een natuurlijk uitkijkpunt. In de diepte kronkelde de Ach met de huizen als luciferdoosjes langs haar oevers. Ook van hieruit kon je helemaal tot aan Salzburg kijken, en alleen links versperde de Steinerne Meer het zicht. Deze machtige rotskolos was overigens een bezienswaardigheid op zichzelf. Met mooi weer wachtten degenen die het eerst waren aangekomen op een houten bank aan de rand van het terras, tot de rest van het gezelschap ook was gearriveerd.

Meestal kwam Eva Braun met een fototoestel of haar klein-beeldcamera en probeerde de Führer voor haar lens te krijgen. Zij was weliswaar de enige die mocht fotograferen wanneer ze wilde, maar het viel niet mee om goede kiekjes van hem te maken. Hij wilde onopvallend en ongekunsteld op de foto komen. Met mooi weer, als de zon scheen, had hij altijd zijn pet op zodat zijn gezicht altijd in de schaduw was. Hij liet zich niet overhalen om hem af te zetten, omdat hij niet tegen het felle licht kon; soms droeg hij zelfs een zonnebril. Eva legde zoveel geduld en fotografeerpassie aan de dag dat ze toch vaak mooie plaatjes wist te schieten - betere dan haar voormalige leraar en werkgever Heinrich Hoffmann38.

Het theehuis was een rond, stenen gebouwtje en zag er vanbuiten afschuwelijk uit; het leek eerder op een silo of elektriciteits-huisje. Binnen was er naast een keuken, een vertrek voor het bewakingspersoneel en de nodige voor- en nevenruimten, slechts een grote ronde kamer, die zowel vanbuiten als via de fraaie vestibule van de keukenafdeling te bereiken was. In de vestibule stonden een aantal gemakkelijke stoelen met bont gebloemde kussens en bijzettafeltjes. Hier was ook een telefoon.

De grote ronde ruimte was een architectonisch meesterwerk. Het plafond was licht gewelfd, de wanden waren van marmer, met goud afgezet. Zes grote ramen besloegen de helft van de wanden en keken uit over het schitterende landschap. De westelijke wand werd gedomineerd door een grote open haard en de deur. Een reusachtige ronde tafel vulde de ruimte. Daaromheen stonden een stuk of twintig diepe beklede stoelen, afwisselend in beige en terracotta. Aan de kant van de open haard stonden vier grote fauteuils met hoge leuningen voor de Führer en zijn eregasten. Het personeel was al in staat van paraatheid gebracht en de koffiegeur trok door het huis. De tafel was gedekt en zodra wij binnenkwamen, werd er opgediend. Hitler ging zitten in zijn stoel bij de open haard, Eva Braun links naast hem. Verder was hier geen vaste tafelschikking en Hitler nodigde mevrouw Schneider uit om rechts naast hem te komen zitten. De rest verdeelde zich rond de tafel, meestal bleef er een groot aantal stoelen leeg.

De meesten van ons namen na de wandeling een kop echte bonenkoffie, sommigen dronken zwarte thee. Hitler zelf nam appelschillenthee, soms kummelthee, nooit iets anders. Daarbij at hij versgebakken appeltaart en soms nog een paar koekjes. Wij kregen koekjes van de bakker in Berchtesgaden; soms zaten er ook oude taaie exemplaren tussen.

Het viel niet mee om hier een algemene tafelconversatie op gang te brengen. Ieder gesprek moest of zo luid worden gevoerd dat iedereen het verstond, of bleef beperkt tot een klein groepje of vond plaats tussen twee mensen, zodat aan de overkant van de tafel een stilzwijgen viel.

Eva Braun probeerde vaak verstrooiende en ontspannende gesprekjes op gang te brengen. Ze vertelde nieuwtjes over film en theater en probeerde Hitler over te halen om de een of andere bijzondere film te bekijken. ‘Kijk, in de hal zou je toch prima films kunnen laten draaien. Film is toch ook kunst, en het is helemaal geen komische film, maar een serieuze. Je laat toch ook langspeelplaten draaien, en het Duitse volk heeft er echt niets op tegen dat zijn Führer eens een film bekijkt. Volgens mij zouden de mensen veel liever hebben dat je medewerkers naar de bioscoop gaan in plaats van in dure wagens rond te rijden en te zuipen. ’ Hitler zei namelijk altijd: ‘Ik kan tijdens de oorlog geen films bekijken, terwijl het volk zoveel offers moet brengen en ik zoveel zware beslissingen moet nemen. Bovendien moet ik mijn gevoelige ogen sparen voor het lezen van de stafkaarten en de berichten van het front.’

Eva liet het erbij en veranderde van onderwerp. Ze had in de vestibule zulke enige wollen dekens zien liggen, met een schitterend Schots patroon. Daar zou je een schattige damesmantel uit kunnen maken en haar naaister had nu juist zo’n mooi patroon voor zo’n mantel. ‘Daar gaat Bormann over, daar heb ik niets over te zeggen, ’ maakte Hitler zich ervan af. Ook op de Obersalzberg was Bormann oppermachtig. Hij ging over de Platterhof en over het hele Berghof-terrein. Hij was verantwoordelijk voor alle technische installaties, voor de nieuwbouw en de schuilkelders. Dicht bij de Berghof had hij een modelboerderij opgezet, met varkens- en paardenstallen, een groentekwekerij en een appelsapfabriek. En hoewel hij bijzonder joviaal en goedmoedig kon zijn, was hij ook hier niet geliefd, maar gevreesd. Eva Braun kreeg de dekens voor haar mantel niet.

Hitler beweerde dan wel dat hij een slechte slaper was en dat hij, als het niet absoluut stil was geen oog dichtdeed, maar zodra het laatste stuk gebak op was en de laatste kop thee gedronken, werd hij steeds korter van stof, sloot de ogen - naar eigen zeggen omdat hij niet tegen de weerkaatsing van het zonlicht in de ramen kon -en dommelde dan meestal snel in.

Niemand bekommerde zich daarom. De conversatie werd op zachte toon verder gevoerd. Eva mengde zich in het algemene gesprek of wendde zich tot degene die links van haar zat. De jonge adjudanten haastten zich, onder het voorwendsel van dringende telefoontjes, naar buiten om hun benodigde dosis nicotine tot zich te nemen, en admiraal Von Puttkamer, de marineadjudant, die je eigenlijk nooit zonder sigaar zag, zat allang in dichte rookwolken gehuld bij het personeel in de keuken.

Na verloop van tijd werd Hitler ongemerkt weer wakker. Dan sloeg hij zijn ogen op en nam direct weer deel aan het gesprek, alsof hij alleen maar even met gesloten ogen had zitten nadenken. Niemand deed moeite om die illusie te doorbreken. Dan vroeg hij: ‘Schaub, hoe laat is het?’ Die hoefde niet eens op zijn horloge te kijken, want hij zat toch al de minuten af te tellen tot de bijeenkomst was afgelopen. ‘Precies zes uur, mein Führer, zal ik de auto laten voorrijden?’ Waarop hij, sneller dan je met zijn vergroeide benen ooit voor mogelijk zou houden, naar buiten krukte om het bevel uit te voeren.

Hitler reed op het terrein van de Berghof in een Volkswagen. Het was een cabriolet, een speciaal model, zwart gelakt, met leren stoelen. Naast de Führer en zijn chauffeur reden alleen nog de bediende en Blondi mee. Voor de andere gasten stonden er ook auto’s klaar, maar de meesten gingen te voet. De laatste dagen in maart 1943 waren betoverend mooi, en na de lange zit deed een beetje beweging in de frisse lucht goed.

Als de wandelaars boven op de Berghof aankwamen, had Hitler zich teruggetrokken om tot de ‘avondmaaltijd’ te slapen. Een paar uur lang waren de gasten aan zichzelf overgelaten. Ik trok mij meestal ook terug in mijn kamer, schreef brieven of knapte wat karweitjes op zoals naaien en wassen. Ook ging ik wel eens naar beneden, naar Berchtesgaden om vrienden op te zoeken die daar beneden waren ondergebracht en niet op de Berghof mochten komen.

Eva Braun benutte de uren dat Hitler sliep soms om in haar kamer de films te vertonen die ze met haar kleinbeeldcamera had opgenomen. Daarvoor nodigde ze alle dames en heren uit het gevolg van Hitler uit. In het begin hoorde ik niet bij de genodigden. Vaak liet ze ook beneden in de kelder, in wat eigenlijke de kegelbaan was, gewone speelfilms draaien, waarbij het hele personeel van de Berghof welkom was. Er waren ook buitenlandse films bij die officieel niet mochten worden vertoond. De films kwamen direct van het ministerie van Propaganda, en zodoende kregen we ook wel Duitse films te zien die nog niet door de censuur waren en later niet werden vrijgegeven.

De gasten werden telefonisch op de hoogte gesteld van het tijdstip voor het avondeten. Meestal was dat rond een uur of acht. Dan begon dezelfde ceremonie als bij de lunch weer van voren af aan. Langzaam druppelden de mensen de woonkamer binnen. De heren waren dan meestal in burger, de dames hadden hun mooiste jurken uit de kast gehaald. Voor mij viel het niet mee om aan deze verkleedpartijen mee te doen. Er werden dan wel geen lange avondjurken gedragen, maar Eva Braun voerde iedere dag weer een ware modeshow op met de meest elegante jurken.

Ik had voor de oorlog zo weinig meegemaakt aan feestelijke en elegante gelegenheden, dat mijn garderobe vooral sportief was. Daarmee viel ik hier nogal uit de toon. Eva had bijna nooit twee keer dezelfde jurk aan, ook als we wekenlang op de Obersalzberg verbleven, en het kwam nooit voor dat ze ’s avonds in dezelfde kleren verscheen als bij de lunch of in het theehuis. Ik was iedere keer opnieuw vol bewondering voor haar goede smaak en haar talent om haar figuur zo voordelig mogelijk te laten uitkomen. Ze had een voorkeur voor donkere kleuren, het liefste droeg ze zwart. Hitlers lievelingsjurk was een zwarte jurk van zware zijde met een wijde klokrok, een smalle taille, zonder mouwen, alleen met twee brede, rechte oudroze schouderstrepen, en in het diepe rechthoekige decolleté twee rozen in dezelfde kleur. Daarbij hoorde een kort bolerojasje met lange nauwsluitende mouwen.

Dit brengt me erop dat Hitler een tamelijk eigenzinnige opvatting over damesmode huldigde. Voor Eva waren haar garderobe en uiterlijk haar grote passie. Ze zou het niet hebben verdragen als haar klerenkast niet gevuld zou zijn met steeds nieuwe en andere kleren. Hitler gunde haar dat genoegen, maar zei wel: ‘Ik begrijp echt niet waarom jullie vrouwen je steeds moeten verkleden. Als ik een jurk echt mooi vind, dan zou ik de bezitster het liefst altijd in die jurk zien. Ze zou al haar jurken van dezelfde stof en naar hetzelfde patroon moeten laten maken. Maar je bent nog maar amper gewend aan een mooi exemplaar, en er nog lang niet op uitgekeken, of er komt al weer iets nieuws.’

Zo mocht Eva ook haar kapsel niet veranderen. Eens verscheen ze met iets donkerder geverfd haar en een keer had ze het opgestoken. Hitler was in alle staten: ‘Je ziet er heel anders uit. Je lijkt wel een vreemde!’ En Eva Braun haastte zich om de oude toestand te herstellen. Hij had echter ook aandacht voor de overige dames in het gezelschap en bewonderde of bekritiseerde iedere uiterlijke verandering. Toen mevrouw Schneider op een dag ook met opgestoken haar verscheen, kreeg zij een complimentje van Hitler.

Het avondeten voltrok zich op dezelfde wijze als het middageten. Meestal waren er koude gerechten zoals salades, Hoppelpoppel (gebakken aardappelen met ei en vlees) of macaroni of spaghetti met tomatensaus en kaas. Hitler nam vaak twee spiegeleieren met aardappelpuree en tomatensalade. Verse groenten en fruit werden het hele jaar door geleverd door de groentekwekerij van Martin Bormann, waar ook kassen waren. De kwekerij leverde ook aan het hoofdkwartier. Die producten legden de lange weg van Beieren naar Oost-Pruisen per vliegtuig af. Hitler was van mening dat hij alleen verse producten kon verteren, maar wilde ook niet van een vreemde tuinderij eten. De zendingen van de Obersalzberg waren daar natuurlijk alleen voor Hitler zelf, maar hier op de Berghof kon iedereen al in maart genieten van jonge komkommers, radijsjes, champignons, tomaten en jonge kropsla.

Hitler at snel en tamelijk veel. Eens toen ik tegenover hem zat, viel het me op dat hij mij bij het opscheppen van het eten in de gaten hield. ‘U eet veel te weinig, kind, u bent toch al zo mager!’ Eva Braun wierp me een minachtende blik toe, want in vergelijking met haar was ik echte ronde Beierse. Hitler benutte de gelegenheid om weer eens zijn stokpaardje over de slanke mode te berijden. ‘Ik begrijp niet wat daar nu mooi aan is, dat vrouwen zo mager als jongens zijn. Wij houden toch juist van vrouwen vanwege dat architectonische verschil. Vroeger was dat anders. Een balletvoorstelling was in mijn tijd nog een genot, want je zag mooie welgevormde vrouwen met zachte rondingen, maar tegenwoordig zie je alleen nog botten en ribbenkasten op het toneel rondspringen. Goebbels wilde mij vroeger altijd meeslepen naar dansvoorstellingen, maar ik ben een paar keer meegegaan en was erg teleurgesteld. Sinds ik Führer ben, hoef ik er tenminste niet meer voor te betalen, maar krijg ik vrijkaartjes.’ Natuurlijk overdreef Hitler schromelijk bij zulke gesprekken, maar feit bleef wel dat hij de voorkeur gaf aan uitgesproken vrouwelijke vormen.

Hitler sprak onder het eten in kleine kring het liefst over oppervlakkige en totaal apolitieke onderwerpen. Hij kon bijzonder charmant en geestig over zijn jeugd vertellen, en het meest genoot hij van onschuldig gekissebis met de dames. Eens toen hij op Eva Brauns servet rode lippenstiftvlekken zag, begon hij ons uit te leggen waaruit dit cosmeticamiddel bestaat. ‘Weten jullie eigenlijk wel waar lippenstift van wordt gemaakt?’ Wij dachten van bladluizen; mevrouw Speer39 zei dat ze eens zoiets had gehoord. En Eva Braun verklaarde dat ze Franse lippenstift gebruikte en dat die beslist uit de meest edele stoffen bestond. Hitler glimlachte minzaam. ‘Als jullie wisten dat juist in Parijs de lippenstift wordt gemaakt van het vet uit het rioolwater, zou geen vrouw meer haar lippen verven!’ Wij lachten alleen maar. We kenden immers zijn tactiek van de gesprekken over de vleeseters. Hij wilde ons plezier vergallen in iets wat hij ons niet kon verbieden. Behalve de vrouw van Martin Bormann kwamen alle vrouwen hun Führer nooit zonder zorgvuldig geverfde lippen onder ogen.

De maaltijd liep ten einde. De adjudanten stonden op om de heren voor de stafbespreking te ontvangen. Langzaam verwaterde het gesprek. Buiten reden auto’s voor, in de hal klepperden soldatenlaarzen over de tegelvloer. Eindelijk verscheen Günsche met de melding dat alles klaarstond. Hitler stond op en zei: ‘Blijf allemaal maar zitten, ik ben zo terug.’ Dan ging hij naar buiten met lichtgebogen schouders en hoofd, maar in snelle pas. Hij wilde niet dat zijn gasten, met name de vrouwelijke, met de officieren in contact kwamen. Op de Berghof voerde hij meer dan elders een dubbelleven. Aan de ene kant de gemoedelijke en charmante huisheer en gastheer die voor de ontspanning op zijn landgoed verblijft, aan de andere kant ook hier de staatsman en militair opperbevelhebber, die op alle fronten oorlog voert. Het was op de Berghof soms alleen al praktisch moeilijk om deze twee uitersten met elkaar te combineren. Het huis was niet verdeeld in een privé- en een officieel deel, en Hitlers werkkamer lag op dezelfde gang als de slaapkamer van Eva Braun, dus werden de gasten op de hoogte gebracht wanneer ze zich moesten terugtrekken, om niet per ongeluk in een belangrijke bespreking verzeild te raken.

Wij werden na het eten voor onbepaalde tijd aan onszelf overgelaten. Soms zei Hitler bij het verlaten van de eetzaal: ‘Wacht u hier maar op mij, de stafbespreking duurt vandaag niet zo lang.’ Daar konden wij uit afleiden dat er die dag geen rijksmaarschalk of andere hoge militair aanwezig was, wat we als een teken zagen dat de Duitse oorlogsvoering tamelijk bevredigend verliep. Juffrouw Schroeder en ik, die beiden dienst hadden, begaven ons naar het kantoor om de dagelijkse werkzaamheden af te handelen. Het waren overwegend meldingen van luchtaanvallen die uit heel Duitsland per telegraaf binnenkwamen en die wij voor de Führer duidelijk leesbaar moesten overtypen. Verder begonnen begin maart de eerste felicitatiebrieven en geschenken voor de verjaardag van de Führer binnen te druppelen. Het leeuwendeel daarvan ging weliswaar naar Berlijn, maar een deel kwam ook op de Berghof terecht of werd door de adjudanten in Berlijn nagestuurd.

Als de tijd tussen het bezoek aan het theehuis en het avondeten te kort was, liet Eva Braun na het avondeten een lijst met beschikbare films brengen en koos samen met de andere dames en de heren die niet aan de stafbespreking deelnamen, een film uit om te laten vertonen in de kegelbaan. Nadat ze de ordonnansen had verzocht om haar te waarschuwen als de stafbespreking was afgelopen, trok ze zich met een klein gezelschap van zo’n acht tot tien mensen terug in de kelder om als een echt kieskeurig en kritisch publiek een film te bekijken. Ook het keukenpersoneel, de kamermeisjes en soldaten waren erbij, en als we geluk hadden konden we de film uitzien. Maar vaak werd de voorstelling onderbroken door het schelle gerinkel van de telefoon. ‘De stafbespreking is afgelopen, de Führer verwacht de dames en heren in de hal,’ meldde de bediende. Dan werd de voorstelling - onder algemene spijtbetuigingen - afgebroken, haastte Eva Braun zich naar haar kamer om haar make-up bij te werken, zocht haar zuster Gretl snel nog een hoekje waar ze ongestoord een sigaret kon roken, om daarna een pepermuntje te nemen, en ten slotte zagen we elkaar allemaal weer in de woonkamer. Boven de hoektafel brandde een laag hangende, beetje ouderwetse, maar gezellige lamp, en de dames Speer, Bormann en Brandt zaten op de hoekbank de ontwikkeling van hun kinderen te bespreken. Het gordijn naar de grote hal was nog gesloten, want Hitler werd bijna altijd wel opgehouden door de een of andere heer die na afloop van de officiële bespreking nog snel iets onder zijn aandacht wilde brengen of een probleem opgehelderd wilde zien, waarvoor tijdens het officiële deel geen gelegenheid was geweest.

Als Hitler dan eindelijk de woonkamer betrad, was het meestal middernacht. Nu was het wachten nog op de zusjes Braun, en dan voerde de Führer het gezelschap naar de hal voor een nachtelijk gesprek bij de open haard. Hier was ondertussen het vuur aangestoken. In een grote halve cirkel waren al brede sofa’s en fauteuils aangeschoven en meestal nog een paar bijzettafeltjes. Ver weg in de achterste hoek brandde een eenzame schemerlamp, op de schoorsteenmantel en in het midden van de tafel flakkerden een paar kaarsen. In de schemer kon je elkaars gezichten niet goed zien.

Hitler zelf zat rechts, in de schaduw. Rechts naast hem, het dichtst bij het vuur, nestelde Eva Braun zich in haar diepe stoel met opgetrokken benen. De anderen zochten ook allemaal een pieltje op. Ergens onder de tafel of voor het vuur lagen als een zwarte kluwen wol Negus en Stasi, de beide Schotse terriërs. Blondi was er niet bij. De honden van de vrouw des huizes gingen voor. Maar soms vroeg Hitler heel bescheiden: ‘Mag ik Blondi even binnenlaten?’ Dan bracht Eva Braun haar lievelingen naar buiten en mocht Blondi in de kamer.

Hitler dronk ook hier thee. De anderen mochten drinken wat ze wilden. Hier heerste geen alcoholverbod, er werd champagne gedronken, wijn, cognac of sterke drank. Daarbij was er gebak, en Hitler kreeg weer zijn geliefde appelgebak. Soms lukte het Eva Braun de Führer ervan te overtuigen dat op zo’n Iaat uur een paar belegde broodjes veel lekkerder waren dan zoetigheid. Daarmee sprak ze de wens van iedereen uit, en Hitler gaf toe.

Ook hier kwam de conversatie moeilijk op gang. Het gedempte licht, de dikke tapijten die iedere voetstap dempten en het zachte geknisper van het vuur noodden eerder uit tot zwijgen. Maar Hitler wilde zijn eigen gedachten de vrije loop laten en zich ontspannen. Op gedempte toon sprak hij met zijn buurvrouw, mevrouw Bormann bijvoorbeeld. Maar waarover kon zij met hem praten? De zorgen over haar man? Ook over de tien kinderen die ze in de loop van haar huwelijk met de Reichsleiter op de wereld had gezet, waren ze snel uitgepraat Ze was een zwijgzame vrouw die ieder jaar als wij in het voorjaar op de Obersalzberg aankwamen, weer een nieuw kind onder haar hart droeg. Bleek en onooglijk, met haar dikke vlechten opgestoken, zat ze naast de Führer in haar stoel en telde de uren tot ze zich eindelijk kon terugtrekken uit de kring van elegante en zorgeloze vrouwen. Professor Blaschke, een heer van in de zestig, was een typische geleerde, met grijze bakkebaarden en een bleek smal gezicht dat expressie kreeg door dikke zwarte wenkbrauwen en een onberispelijk snorretje. Het was op zich een gesloten, zwijgzame man. Maar tijdens de uren bij de open haard betrok Hitler hem soms in het gesprek, waarbij hij als een van de weinigen zijn standpunt zeer beslist verdedigde, zelfs al had de Führer een andere mening. Professor Blaschke was ook vegetariër, maar om een andere reden. Hij beweerde dat het menselijke gebit voor plantaardig voedsel was toegerust en dat dergelijke voeding voor de mens het beste te verteren was. Daarin was hij het dus helemaal met Hitler eens, hoewel hij zijn eigen lichaam soms met dierlijk voedsel ‘benadeelde’ en gevogelte helemaal niet tot vlees rekende. Als Hitler hem echter vroeg te bevestigen dat roken een van de schadelijkste gewoonten was en vooral voor de tanden zeer nadelig was, stuitte hij op zeer besliste tegenspraak. Blaschke was zelf een hartstochtelijk roker en misschien om die reden wel toegeeflijker op dit punt dan hij als medicus zou moeten zijn. Hij beweerde dat roken zelfs voordelen had omdat het de mondholte desinfecteerde en de bloedsomloop stimuleerde. Binnen normale proporties was roken helemaal niet schadelijk. Maar daar wilde Hitler niets van weten: ‘Roken is en blijft een van de gevaarlijkste verslavingen. Afgezien van mijn eigen afkeer van sigaren- en sigarettenrook, zou ik geen mens die mij dierbaar is ooit een sigaret of sigaar aanbieden, want ik zou hem daarmee een slechte dienst bewijzen. Het is zonder meer bewezen dat niet-rokers langer leven dan rokers en een grotere weerstand hebben.’

Gretl Braun verklaarde dat ze helemaal niet oud wilde worden als ze niet zou mogen roken, want dat het leven dan maar half zo mooi was, en ze was zo gezond als een vis, hoewel ze al jaren rookte. ‘Ja Gred, maar als u niet zou roken, zou u nog gezonder zijn, en u zult zien, als u eenmaal getrouwd bent, kunt u geen kinderen krijgen. Trouwens, tabaksrook is niet bepaald een parfum dat vrouwen aantrekkelijk maakt. Ik was een keer in Wenen bij een receptie voor kunstenaars. Naast mij zat Maria Holst (een Weense toneelspeelster), werkelijk een beeldschone vrouw. Ze had schitterend kastanjebruin haar, maar als ik me naar haar overboog, kwamen de nicotinedampen uit haar haar. Ik heb tegen haar gezegd: waarom doet u dat toch, uw zou ter wille van uw schoonheid niet meer moeten roken.’ Als Hitier ook nog beweerde dat alcohol minder schadelijk was dan nicotine, sloot zich het front van alle rokers - en dat waren er niet weinig in zijn omgeving. Ik zei: ‘Mein Führer, door alcohol lopen huwelijken stuk, worden verkeersongelukken veroorzaakt en misdaden begaan. Nicotine op zijn hóógst een beetje schadelijk voor de eigen gezondheid.’ Maar hij liet zich niet door onze argumenten overtuigen, en bepaalde zelfs dat de kerstpakketten die in zijn naam onder de troepen van de Leibstandarte-SS werden verdeeld, wel chocola en drank, maar geen sigaretten mochten bevatten. Wij probeerden hem uit te leggen dat de soldaten hoogstwaarschijnlijk zodra ze de kans kregen hun chocola tegen rookartikelen zouden ruilen, maar het hielp niets. Himmler verdeelde dan ook op eigen initiatief pakketten met rookwaar onder de troepen, anders had de gevechtskracht van de ss er beslist onder geleden.

Hitler toonde zich altijd kinderlijk verheugd over zijn nachtelijke theekransjes. Ik heb nooit vakantie, ik kan nooit ergens naartoe reizen voor de ontspanning. Daarom neem ik mijn vakantie op in de uren die ik hier met mijn gasten bij de open haard doorbreng,’ zei hij.

Hij was dol op zijn grote hal met de mooie schilderijen. Is die Nanna niet schitterend? Ik moet er steeds naar kijken. Hier boven de haard hangt ze ook prachtig. Haar hand licht zo levensecht op,’ zei hij terwijl hij genietend naar het schilderij van Feuerbach zat te kijken. ‘Na mijn dood moeten al die schilderijen naar de nieuwe galerie in Linz. Van Linz ga ik een mooie stad maken, met een museum waar mensen van heinde en verre op afkomen. Ik beschouw de schilderijen die hier in mijn huis hangen slechts als in bruikleen om mijn leven mooier te maken. Na mijn dood zijn ze voor het hele Duitse volk.’ Hij had het meer tegen zichzelf dan tegen de anderen. Niemand zou ook geweten hebben wat hij moest zeggen.

Professor Morell was na een glas port slaperig geworden. Met zijn dikke behaarde handen op zijn machtige buik gevouwen, zat hij tegen de slaap te vechten. Hij had de merkwaardige eigenschap dat zijn ogen van beneden naar boven dichtgingen in plaats van andersom. Het was een raar gezicht achter de dikke brillenglazen. Ook was hij geen goed gesprekspartner. Soms gaf overste Von Below40 hem een por, dan schrok hij wakker en begon direct te glimlachen, want hij dacht dat de Führer een grap had verteld. ‘Bent u moe, Morell?’ vroeg Hitler. ‘Nee, mein Führer, ik zat alleen maar na te denken, ’ haastte hij zich dan te zeggen, waarop hij snel met een verhaal uit zijn tijd als scheepsarts in Afrika op de proppen kwam, dat iedereen al kende. [...]

Eva Braun deed echt haar best om de Führer te amuseren. Ze probeerde de fotograaf Walter Frentz en haar vriendin Herta in een gesprek over nieuwe films te betrekken. Hitler begon zachtjes te fluiten. Eva Braun beweerde: ‘Je fluit verkeerd, het moet zo,’ en ze floot de goede melodie. ‘Nee, dat klopt niet, ik heb gelijk, ’ zei de Führer. ‘Ik wed dat ik gelijk heb,’ antwoordde Eva. ‘Je weet dat ik met jou niet wed, want dan trek ik toch altijd aan het kortste eind. Weten jullie, als ik win, moet ik grootmoedig zijn en van mijn winst afzien; als zij wint, moet ik betalen,’ legde Hitler ons uit. ‘Laten we dan die plaat spelen, dan zul je het horen, ’ stelde Eva Braun voor. De jonge Bormann was adjudant van dienst. Hij stond op en zette de betreffende plaat op - ik weet niet meer welke het was. Het hele gezelschap luisterde gespannen, en het bleek dat Eva Braun gelijk had. Ze triomfeerde. ‘Ja, jij hebt gelijk, maar de componist heeft het verkeerd gecomponeerd. Als hij even muzikaal was als ik, had hij mijn melodie gecomponeerd. ’ Iedereen lachte, maar ik geloof dat Hitler het serieus meende.

Hij was er werkelijk van overtuigd dat hij een onfeilbaar muzikaal gehoor had. Heinz Lorenz zei: ‘Mein Führer, u zou eigenlijk hier in de hal een concert moeten laten geven. U kunt het zich toch permitteren de beste Duitse musici uit te nodigen, Gieseking, Kempff, Furtwängler, enz. U gaat nooit meer naar de opera of het theater, maar muziek kunt u toch horen, dat is ook niet te inspannend voor uw ogen.’ Hitler weerde af: ‘Nee, ik wil niet dat kunstenaars zich voor mij alleen inspannen. Maar we zouden wel een paar platen kunnen draaien.’

Alle platen uit de collectie van de Führer stonden in een dik boek genoteerd. Het moeten er honderden zijn geweest. De met hout betimmerde wand bleek een platenkast te zijn met een onzichtbaar ingebouwde platenspeler. De kast stond vol rijen zwarte schijven, die van nummertjes waren voorzien. Bormann bediende de apparatuur.

Het was bijna altijd hetzelfde repertoire dat Hitler liet afspelen. Operettes van Lehar, liederen van Richard Strauss, Hugo Wolf en Richard Wagner. De enige schlager die Hitler liet draaien was de ‘Donkey-Serenade’. Die vormde meestal de afsluiting van het concert.

Zijn medewerkers vonden de muziekavonden nog erger dan de openhaardgesprekken. Een voor een verlieten ze onopgemerkt de hal. Je hoorde gegiechel en gepraat uit de woonkamer, waar de voortvluchtigen zich verzamelden en zich op hun manier vermaakten, terwijl ze hun heer eenzaam met de dommelende Morell en de trouwe Eva, de diensthebbende adjudant en de dames Von Below en Brandt lieten zitten. Ik moet toegeven dat ik ook soms stilletjes uit de kring sloop, tot de bediende kwam met de mededeling: ‘De Führer mist zijn gezelschap en heeft last van het lawaai.’ Dan zochten de ‘getrouwen’ met tegenzin hun ‘dienst’ weer op.

‘Tja, mijn gevolg is niet erg muzikaal,’ zei Hitler berustend. ‘Toen ik nog naar de opera ging, naar premières, was ik er vooral mee bezig dat mijn mannen niet in slaap vielen. Hoffmann (hij bedoelde de persfotograaf Heinrich Hoffmann) is een keer over de balustrade van de toneelloge heen in slaap gevallen onder Tristan und Isolde. Ik moest Schaub wekken en naar hem toe sturen om hem wakker te porren, terwijl achter me Brückner41 zat te snurken; het was vreselijk. Bij de Lustige Witwe sliep niemand, want daar was ook een ballet bij.’

Ik vroeg Hitler waarom hij altijd alleen maar naar de Meistersinger of andere opera’s van Wagner ging. ‘Dat is mijn pech, dat ik nooit kan zeggen dat ik iets mooi vind, zonder dat ik daarna uitsluitend nog die muziek te horen krijg of die opera’s te zien krijg. Ik heb een keer laten vallen dat ik de Meistersinger een van de mooiste opera’s van Richard Wagner vond, en sindsdien is dat mijn lievelingsopera, en krijg ik niets anders te zien. Zo ging het ook met Badenweiler Marsch. Ik was een keer op visite bij mevrouw Ley42. Zij had een Schotse terriër met zeven jongen en was er heel trots op. Ik zei uit beleefdheid dat ik het leuke diertjes vond, hoewel ik eigenlijk een afschuw heb van die ratten. De volgende dag stuurde ze me er eentje als geschenk. Het is de hond die mevrouw Braun, de moeder van Eva, nu heeft. Ik had me nooit met zo’n mormel moeten laten fotograferen, maar het is werkelijk roerend zoals het beestje nu nog steeds aan me hangt.’

De uren verstreken en het was al vier of vijf uur ’s morgens toen Hitler belde om zijn bediende en vroeg of er ook vijandelijke vliegbewegingen waren gemeld. Die vraag stelde hij iedere avond voordat hij naar bed ging, en hij trok zich nooit terug voordat hij de melding had gekregen dat het rijksgebied vrij van vijanden was. Soms werden enkele toestellen of eskaders hem maar niet meer gemeld, anders kwam er nooit een einde aan de dag. Eindelijk stond hij op, gaf iedereen een hand en trok zich terug op de bovenste verdieping.

Binnen korte tijd vulde de woonkamer zich met een dichte tabakswalm terwijl de vermoeide sfeer optrok als mist voor de zon. Plotseling was er die losse en vrolijke sfeer waarvan Hitler beslist had genoten, maar die in zijn bijzijn onmogelijk was.

De sterke koffie, waarmee we ons de hele tijd op de been hadden gehouden, maakte ons niet meteen slaperig. Een voor een trokken de gasten en medewerkers zich terug en eindelijk lag de Berghof in diepe rust tot de volgende dag rond het middaguur.

Dit was tijdens de eerste dagen en weken het normale verloop van de dagen, respectievelijk nachten. Langzamerhand kwamen er meer gasten bij. Staatsminister Esser43 en zijn vrouw waren voor een paar dagen uitgenodigd. Mevrouw Morell, mevrouw Dietrich, Baldur von Schirach met zijn vrouw44, Heinrich Hoffmann en mevrouw Marion Schönmann45, een vriendin van Eva Braun, waren ook geregeld van de partij. De vaste medewerkers van Hitler waren dankbaar voor iedere gast met wie de Führer zich kon onderhouden. Dan konden ze zelf eens vrijaf nemen van de dagelijkse theeuurtjes of wandelingen.

Hitler benijdde zijn gasten om hun burgerkleding. ‘U hebt het maar gemakkelijk,’ zei hij tegen Brandt die op een stralende zomerdag in Lederhose verscheen. ‘Vroeger liep ik er ook altijd zo bij.’ - ‘Dat zou u toch nu ook kunnen doen, mein Führer, hier bent u toch privé?’ - ‘Nee, zolang we in oorlog zijn, trek ik mijn uniform niet uit, en bovendien zijn mijn knieën zo wit, dat is geen gezicht in een korte broek.’ En hij vervolgde: ‘Maar na de oorlog, dan hang ik mijn uniform aan de kapstok, trek ik me hier terug en laat de regeringszaken aan iemand anders over. Dan kan ik als bejaarde heer mijn memoires schrijven, me met interessante en intelligente mensen omringen en hoef ik geen officier meer te woord te staan. Dat zijn immers allemaal kortzichtige domoren. Mijn beide oude secretaresses blijven me trouw en kunnen voor me schrijven. De jongeren gaan toch allemaal trouwen, en als ik oud ben, dan kunnen de ouderen mijn tempo nog wel volgen.’ Ik kon me niet inhouden en vroeg: ‘Mein Führer, wanneer is de oorlog dan afgelopen?’ - ‘Dat weet ik niet, in ieder geval nadat wij hebben gewonnen,’ was zijn antwoord, en zijn vriendelijke, welwillende lachje maakte plaats voor een fanatieke, harde uitdrukking, die ik zo goed kende van de bronzen bustes van de Führer.

Hitler sprak verder weinig over de oorlog en over politiek. ‘We zullen deze oorlog winnen, want wij strijden voor een idee, en niet voor het joodse kapitalisme, dat soldaten van onze vijanden drijft. Alleen Rusland is gevaarlijk, want Rusland strijdt met hetzelfde fanatisme als wij voor zijn wereldbeschouwing. Maar het goede zal overwinnen, een andere mogelijkheid is er niet.’ Niemand sprak hem tegen. Militairen waren er niet bij en de anderen geloofden zijn woorden omdat ze het wilden geloven. Hitler straalde een kracht uit waaraan mannen noch vrouwen zich helemaal konden onttrekken. Als mens was hij bescheiden en charmant, als Führer megalomaan en hard, en leefde hij voor zijn ‘missie’, waarvan hij soms beweerde dat die oneindig veel offers van hem vergde. ‘Als u eens wist hoe graag ik soms alleen op straat zou willen lopen, zonder te worden herkend en zonder begeleiding! Ik zou graag een winkel 'binnenlopen en zelf mijn kerstcadeaus kopen, in een koffiehuis zitten en naar de mensen kijken. Maar dat gaat niet.’ Wij zeiden: ‘Vroeger begaven keizers en koningen zich toch ook onder het volk? Een donkere bril, burgerkleding, en niemand zou u herkennen.’ Hij antwoordde: ‘Ik heb geen zin in een maskerade en bovendien zouden ze me toch wel herkennen. Ik ben gewoon te bekend. Trouwens, mijn stem zou me verraden.’ En hoewel hij wel beweerde dat hij niet bang was voor een aanslag als hij met zijn Volkswagen door de menigte reed - ‘ik ben hoogstens weleens bang geweest dat een kind in het gedrang onder mijn auto zou komen’ wilde hij toch niet het risico lopen dat hij alleen ergens zou worden herkend. Hij dacht dat de geestdrift van het volk zijn plezier dan zou vergallen.

Hitler vermeed het al lang om zich onder de enthousiaste bevolking te begeven. De locatie van zijn hoofdkwartier was uiteraard alleen al om reden van militaire geheimhouding officieel onbekend bij het volk. Maar ook als hij in Berlijn verbleef, werd dat streng geheim gehouden. Vroeger werd de hakenkruisvlag op de rijkskanselarij gehesen en konden de inwoners van de stad uit het af- en aanrijden van de auto’s afleiden dat de Führer in de stad was. Sinds een aantal jaren wisten alleen ingewijden dat de verdubbeling van de wachtposten voor het ingangsportaal duidde op de aanwezigheid van Hitler. Zelfs tijdens de reizen van de Führer-trein werd zorgvuldig alles vermeden wat de aandacht van de bevolking op Hitier opmerkzaam zou kunnen maken. De raampjes van zijn wagon waren zelfs op klaarlichte dag verduisterd, en ook hier leefde hij bij kunstlicht, net als in de bunker. Bij de Berghof, waar zich vroeger altijd een mensenmassa verdrong bij het laatste hek voor de weg naar boven, was nu geen mens meer te bekennen.

Voor de oorlog werden een keer per dag de hekken geopend als Hitier zijn wandeling maakte, en dan stroomden de mensen naar binnen om langs de kant van de weg te staan als hij voorbijkwam. Hysterische vrouwen namen stenen mee die zijn voeten beroerd hadden en de verstandigste mensen stelden zich als gekken aan. Eén keer werd zelfs een vrachtwagen die tegels naar de Berghof moest vervoeren door een paar dolgedraaide vrouwen overvallen en geplunderd; de stenen, die de Führer nog niet eens onder ogen had gehad, kwamen als waardevolle relikwieën terecht in dressoirs in woonkamers.

Van dat soort dames waren ook de liefdesbrieven afkomstig die een groot deel van de inkomende post van de kanselarij van de Führer vormden.

In 1943 bracht Hitler echter zijn tijd op de Berghof in een kleine kring van vrienden en naaste medewerkers door. Een bijzondere genegenheid koesterde hij voor Albert Speer46. ‘Hij is een kunstenaar, een zielsverwant van mij,’ zei hij. ‘Met hem heb ik de warmste menselijke betrekkingen, omdat ik hem zo goed begrijp. Hij is architect, net als ik, intelligent en bescheiden en geen starre soldatenkop. Ik had nooit gedacht dat hij de grote taak die ik hem heb toevertrouwd, zo goed zou vervullen. Hij heeft grote organisatorische talenten en staat zijn mannetje.’ En inderdaad, Speer was een bijzonder sympathieke, innemende verschijning. Absoluut geen partijman, geen omhooggevallen nietsnut, maar een man die werkelijk iets in zijn mars had, en zich niet tot jaknikker liet vernederen. Vreemd genoeg leek hij een van de weinigen te zijn van wie Hitler tegenspraak duldde. Ik heb hem zelfs een keer horen zeggen: ‘Als ik met Speer een plan uitwerk en hem een opdracht geef, denkt hij een poos na, en zegt dan: “Ja, mein Führer, ik geloof dat dit wel uitvoerbaar is.” Hij zegt ook wel eens: “Nee, dat kan zo niet,” maar dan komt hij ook met concrete tegenargumenten.’

Speer droeg ook een uniform - want hij had tenslotte ook een ambt, en wat was een ambt zonder uniform -, maar het zat nooit helemaal goed; je zag gewoon dat er geen soldaat in hem stak. Meestal was het hoog tijd dat hij naar de kapper ging, maar dat merkte hij pas als zijn vrouw hem erop attendeerde. Nooit heb ik hem aangeschoten gezien, en hij was ook nooit van de partij op de feesten in Hitlers omgeving. Ik had trouwens de indruk dat hij met niemand van de mensen van de partij of van de Wehrmacht bevriend was.

Heinrich Hoffmann daarentegen was een heel andere man. Ook hij was een frequente en geziene gast van de Führer. Hij was een oude veteraan uit de begintijd van de partij, die er altijd bij was als Hitler ergens optrad. ‘Hoffmann was vroeger een leuke kerel. Toen was hij nog slank en lenig en onvermoeibaar met zijn ingewikkelde oude fotoapparaat in de weer. Hij moest dan onder zo’n zwarte doek kruipen en met dat loodzware toestel de meest halsbrekende toeren uithalen om goede opnamen te maken. Hij is een trouwe makker.’ En zo werd de kleine fotograaf Heinrich Hoffmann uiteindelijk als beloning voor zijn trouwe diensten benoemd tot ‘professor’. Ik heb me altijd afgevraagd waarin hij dan wel zo uitblonk dat hij die titel verdiende. Misschien in handigheid? Of vanwege zijn goede neus, toen hij van dertig verschillende partijen uitgerekend de nationaal-socialistische koos om voor te gaan werken? Hij maakte trouwens werkelijk goede foto’s, kon ook mooi tekenen, was erg grappig, soms zelfs geestig - maar zeer onsympathiek. Wij noemden hem de ‘Rijksdronkelap’, en in de jaren dat ik hem leerde kennen was dat beslist ook de titel die bij hem paste.

Net als bij de andere oude kameraden uit de begintijd legde Hitler jegens Hoffmann een grote aanhankelijkheid en toegeeflijkheid aan de dag. Terwijl hij zonder met zijn ogen te knipperen medewerkers of generaals kon ontslaan of degraderen als ze hem tegenspraken of door derden werden belasterd, zag hij persoonlijke fouten en zwakheden van zijn oude strijdmakkers door de vingers, die de partij of het nationaal-socialistische ideaal veel meer schade berokkenden dan terechte, zakelijke en openlijke tegenspraak ooit zou kunnen doen.

Zo irriteerde het hem weliswaar mateloos dat Hoffmann de drank niet kon laten staan en als rokkenjager bekendstond. Maar hij wist niets van de orgieën die de professor hield in Wenen, München en op zijn landgoed bij Altötting, noch van de ergernis die dit wekte bij het volk. Wie had het hem kunnen vertellen? Wie zou het aandurven om iets ten nadele van een vriend van Hitler te zeggen? De enige die het weleens voorzichtig probeerde, was Eva Braun. Ze zei tegen Hitler: ‘Je moet iets doen, Hoffmann gedraagt zich verschrikkelijk. Hij is voortdurend aangeschoten en richt grote drankgelagen aan in een tijd dat de mensen omkomen van de honger.’

Dan werd Hitler wel kwaad en liet Hoffmann terechtwijzen, maar dat hielp maar voor korte tijd. ‘Hoffmann heeft zich de dood van zijn eerste vrouw sterk aangetrokken. Daar is hij gewoon nooit overheen gekomen en toen is hij begonnen te drinken. Vroeger was hij een goede, degelijke echtgenoot,’ verdedigde Hitler Hoffmann. Maar blijkbaar lustte de trouwe strijdmakker ook in zijn degelijke tijden wel een borrel, want Hitler zelf vertelde menige anekdote waaruit bleek dat Hoffmann nooit bepaald een geheelonthouder was geweest. Zo amuseerde de Führer een keer zijn disgenoten met de beschrijving van een autorit die hij eens met Hoffmann had gemaakt in de jaren twintig. ‘Hoffmann had een nieuwe auto gekocht, een Ford, en hij stond erop dat ik die met hem zou uitproberen. Ik zei: “Nee, Hoffmann, bij jou stap ik niet in de auto.” Maar hij bleef aandringen en ten slotte gaf ik maar toe. In de Schellingstrasse stapten we in. Het was al avond, het regende ook nog en Hoffmann joeg als een gek door de bochten, reed bijna tegen een muur en keek absoluut niet uit op kruisingen. Ik zei: “Hoffmann, pas toch op. Je rijdt als een gek. Dit is levensgevaarlijk.” -“Nee, nee, mein Führer, dat lijkt maar zo omdat u niets gedronken heeft. Als u ook een glaasje wijn had gedronken, net als ik, dan zou u niets merken.” Toen ben ik uitgestapt en sindsdien heb ik nooit meer bij hem in de auto gezeten.’

Sinds de oorlog was begonnen, zag Hoffmann de Führer niet meer zo vaak. In het hoofdkwartier had hij niets te zoeken, en dus was de Berghof de enige plaats waar ze elkaar nog zagen. De Führer toonde zich eerst altijd verheugd als hij na lange maanden zijn trouwe aanhanger weer terugzag, maar al snel begon hij op zijn zenuwen te werken. ‘Hoffmann, uw neus ziet eruit als een verrotte pompoen, ik geloof dat u zou ontploffen als er een brandende lucifer voor uw mond gehouden werd, en het duurt niet lang meer of er stroomt rode wijn door uw aderen in plaats van bloed,’ zei hij een keer toen Hoffmann aan tafel verscheen en het ook de Führer niet kon ontgaan dat hij te diep in het glaasje had gekeken. Dat was iets dat hij vroeger in ieder geval nooit had gedaan. In aanwezigheid van Hitler was hij altijd nuchter geweest, en Hitler was geschokt dat zijn oude kameraad zich zo liet gaan.

Uiteindelijk beval Hitler zijn adjudanten Schaub en Bormann: ‘Zorg er alstublieft voor dat professor Hoffmann nuchter bij mij komt. Ik heb hem uitgenodigd, wil hem graag spreken, maar ik wil niet dat hij zich laat vollopen.’ Zodoende werd het er voor de oude Hoffmann niet gemakkelijker op om aan zijn drank te komen. Plotseling was het voor niemand in de omgeving van Hitler meer mogelijk hem een fles te bezorgen en niemand had ook tijd meer om een glaasje met hem te drinken. Later nam hij gewoon zijn eigen drankvoorraad mee, waarmee hij Hitler echter zo kwaad maakte, dat hij haast niet meer werd uitgenodigd.

Maar voorlopig slaagde hij er nog in de Führer en zijn disgenoten te amuseren met zijn grappen en anekdotes. Zo vertelde hij een keer de volgende grap: ‘Mein Führer, ik weet een raadsel: u, Himmler en Göring staan midden op straat onder één paraplu, wie van u wordt er nat?’ Niemand wist het. Hoffmann kwam met de oplossing: ‘Niemand, mein Führer, want het regent helemaal niet.’ Hitler schudde zijn hoofd: ‘Ach, Hoffmann, u wordt oud!’ Iedereen lachte. ‘En u moet weten, mein Führer, dat degene die mij deze grap verteld heeft, nu in Dachau zit!’ - ‘Maar dat kan toch niet, Hoffmann, die grap is veel te onnozel.’ - ‘Toch wel, mein Führer, hij is echt in Dachau, want daar woont hij,’ zegevierde Hoffmann, en Hitler moest onbedaarlijk lachen. ‘U bent nog erger dan graaf Bobby,’ zei hij.

’s Avonds bij de open haard waren er ellenlange gesprekken over galerieën en de exposities in het Haus der Deutschen Kunst, die Hoffmann samenstelde. Iedereen zat zich vreselijk te vervelen bij dat gesprek, maar Hitler was geïnteresseerd in schilderkunst en Hoffmann kende zijn smaak en vooral de materiële waarde van de oude meesters.

Eens was Hoffmanns dochter, de vrouw van Baldur von Schirach47, aanwezig. Zij was een sympathieke, spontane Weense48 [in werkelijkheid kwam ze uit München; M.M.], die heel gezellig kon kletsen, maar haar bezoek onverwacht moest afbreken omdat ze tijdens het theeuurtje een pijnlijke situatie veroorzaakte. Ik was er niet zelf bij, maar Hans Junge heeft het me later verteld. Ze zei zomaar, terwijl Hitler met zijn gasten bij de haard zat: ‘Mein Führer, ik zag laatst in Amsterdam een trein met gedeporteerde joden. Het is verschrikkelijk hoe die arme mensen eruitzien, ze worden vast heel slecht behandeld. Weet u dat, en staat u dat toe?’ Er viel een pijnlijke stilte. Even later stond Hitler op, nam afscheid en trok zich terug. De volgende dag reisde mevrouw Von Schirach terug naar Wenen en er werd over het voorval met geen woord meer gerept. Ze had blijkbaar haar rechten als gast verspeeld en haar plicht om Hitler te amuseren niet vervuld.

 

In de eerste dagen van april - Hitler voelde zich uitgerust en ontspannen - begonnen de voorbereidingen voor de grote staatsbezoeken. Von Ribbentrop kwam bijna iedere dag voor een bespreking en was dan ook bij het middageten aanwezig. Hewel had zijn handen vol. Bijna alle regeringsleiders van de landen die met de Führer bevriend waren, waren uitgenodigd. In de buurt van Salzburg stond het Gästehaus des Deutschen Reiches. Het was een sprookjesachtig klein barokslot, gebouwd door Fischer von Erlach en door Hitler schitterend ingericht. In dit slot Klesheim hield Hitler de ‘grote staatsontvangsten’ waarvoor de Berghof niet zo geschikt was.

De eerste en voornaamste buitenlandse gast was Mussolini. De avond voor diens komst was Hitler bijzonder goedgehumeurd. ‘De Duce is een geweldig staatsman. Hij kent de mentaliteit van zijn volk en wat hij in korte tijd gemaakt heeft van Italië met zijn luie bevolking, is werkelijk verbazingwekkend. Maar hij heeft geen gemakkelijke positie; hij staat tussen de Kerk en het koningshuis in.

Die koning is wel een sul, maar hij heeft veel aanhangers. Victor Emanuel is de kleinste koning die ik ken. Toen ik in 1938 met mijn trein Rome bezocht, had ik mijn gevolg alvast gewaarschuwd, kort voordat we het station binnenreden, dat we er bijna waren, en als ze een klein mannetje met veel goud op zijn uniform op het perron zagen knielen, dan moesten ze niet lachen, want dit heerschap was de koning van Italië, en hij was nu eenmaal klein van stuk. Natuurlijk konden mijn lange kerels toen pas echt hun lachen bijna niet meer inhouden. Ik had beter niets kunnen zeggen. Het was een heel komisch gezicht toen de koning naast de koningin, die twee koppen groter was dan hij, aan tafel zat. Zolang ze zaten viel het niet zo op, maar zodra ze opstonden werd de koning nog kleiner en zijn eega groter. Maar Rome was schitterend. Italië is een prachtig land maar de bevolking is stinkend lui.’

Vervolgens wijdde hij enthousiast uit over de festiviteiten en alle pracht en praal die de Duce ter ere van zijn gast had aangericht. De fascistische bevolking had met veel temperamenten een ongekend enthousiasme de bevriende staatsman onvermoeibaar toegejuicht. Later noemde Hitler al die geestdrift slechts strovuur en de Italianen een karakterloos zootje. Hij bezocht toen met Mussolini ook de grote opera en was verbijsterd over de desinteresse van het publiek voor de zangers. ‘De mensen zaten daar in hun prachtige toiletten in de loges en beneden te kletsen over koetjes en kalfjes, terwijl de zangers op het toneel alles gaven. Wij kwamen pas midden in de tweede akte, en ik was verbijsterd toen ze plotseling de voorstelling afbraken om het Italiaanse volkslied, het Deutschlandlied en het Horst-Wessellied te spelen. Ik geneerde me bijna en vond het nogal pijnlijk tegenover de spelers.’

Het leek erop dat Hitler ook een persoonlijke sympathie voor de Duce koesterde, want ik had het gevoel dat hij zich echt op het bezoek van Mussolini verheugde. Het is echter ook mogelijk dat hij materiële steun en hulp van zijn vriend verwachtte en daarom zo goedgehumeurd was. Hij was er in ieder geval een meester in om menselijke gevoelens op de voorgrond te plaatsen. Mussolini zou ook op de Berghof worden ontvangen en met Hitler eten. In de keuken was het alle hens aan dek om het verwende gehemelte van de gast niet teleur te stellen.

Op de grote dag van het bezoek was het zoals zo vaak echt ‘propagandaweer’. Zon, sneeuw en een stralend blauwe hemel vormden een prachtig, feestelijk decor voor de pracht van het slot Klesheim. Over het bezoek zelf kan ik niets vertellen. Ik was met een aantal anderen achtergebleven op de verweesde Berghof en zat op kantoor om eindelijk in alle rust mijn werk te kunnen doen. Er was weer een hele lading meldingen van luchtaanvallen uit het Rijnland en Noord-Duitsland binnengekomen. Eva Braun maakte voor het middageten met Herta Schneider, mevrouw Brandt, en mevrouw Von Below een wandeling naar de Köningssee en zou pas in de namiddag terugkomen. Ze benutte de vrije dag om eindelijk eens lekker te kunnen wandelen. Anders moest ze immers altijd aan de lunch deelnemen en de late open-haardavonden noopten haar om ’s morgens lang uit te slapen.

Juffrouw Schroeder voelde zich niet lekker en lag in bed. Ik had alleen dienst. Toen ik mijn kantoorwerk klaar had, sloeg de verveling toe. Het mooie weer verlokte ook mij tot een wandeling, maar ik mocht niet bij de telefoon vandaan. Ik had een gevoel dat ik in een gouden kooi zat, zoals ik daar met mijn boek op het terras over de bergen zat te kijken. In die periode voelde ik een vreemde onrust in me als ik alleen was, een gevoel van onbehagen dat ik niet kon verklaren. Het waren niet de bergen die mij bedrukten, het was het hele machtige apparaat waarin ik terechtgekomen was en dat mij met duizend armen in zijn greep had.

Eindelijk ging de telefoon: ‘De Führer is zojuist uit Klesheim vertrokken. Hij wil met zijn gasten naar het theehuis.’ Ik verkleedde me. De Berghof kwam weer in beweging. Het gekef van de Schotse terriërs kondigde de thuiskomst van de vrouw des huizes aan. Twintig minuten later kwam de stoet auto’s de bergweg opsuizen. In een oogwenk zag het hele huis bruin van de uniformen en even later begaf de Führer zich met een klein gezelschap op weg naar het theehuis.

Ik was ervan uitgegaan dat de Führer op zulke dagen met inspannende en belangrijke besprekingen wel vermoeid zou zijn en vroeger dan anders naar bed zou gaan. Het tegendeel was waar. De Führer was monter en spraakzaam en het theeuurtje duurde eindeloos.

Later kwamen ook nog maarschalk Antonescu uit Roemenië, rijksbestuurder Horthy van Hongarije, Tiso uit Slowakije en koning Boris van Joegoslavië. Dagenlang kregen wij Hitler niet voor de avond te zien. Alleen koning Boris werd ook op de Berghof ontvangen. Ik stond net in de keuken toen ik de koning bij het hoofdportaal zag voorrijden. Ik wilde snel teruggaan naar mijn kamer en rende over het plaatsje achter het huis om door de achterdeur naar binnen te glippen. Maar in de hal stuitte ik juist op de statige optocht waarin de Führer de koning van de woonkamer naar de grote hal voerde. In mijn rechterhand had ik een aangebeten appel, in de andere twee pingpongbatjes en verder had ik mijn mond vol appel, zodat ik geen woord kon uitbrengen. Hitler en zijn gast keken tamelijk verrast, maar niet onvriendelijk op, en ik sloop verlegen terug naar mijn kamer. Toen de Führer mij ’s avonds bij het eten begroette, verontschuldigde ik mij, waarop hij heel vriendelijk zei: ‘Dat geeft niet, mijn kind, een koning is ook maar een mens.’

 

Ook de staatsbezoeken gingen voorbij en een nieuwe feestdag naderde: 20 april, de verjaardag van de Führer. Wekenlang stroomden op de Berghof wasmanden vol gelukwensen binnen. Kisten, dozen en pakjes stapelden zich op bij Bormann en in het kantoor van de adjudanten. En dat was maar een fractie van de geschenkenberg, want het grootste deel ging naar Berlijn. Bedrijven, verenigingen, partijafdelingen, organisaties, kindertehuizen, scholen, verenigingen en privé-personen stuurden gelukwensen en geschenken. Er zat van alles bij. Van tandenborstels en een complete kindergarde-robe tot het mooiste damesondergoed, kostbaar porselein of museumstukken. De meeste van deze geschenken waren door de gevers niet voor Hitler zelf bedoeld, maar om door hem te worden verdeeld onder noodlijdende personen. Er kwamen ook geschenken binnen van eenvoudige mensen, waaronder werkelijk ontroerende dingen. Een oud vrouwtje had pantoffels gemaakt en daarop het hakenkruis en de ondergaande zon geborduurd. Een ander dame stuurde een met de hand geborduurde zakdoek, met in iedere hoek een kop: Hitler, Von Hindenburg, Bismarck en Der alte Fritz broederlijk tezamen en daar tussenin kon de Führer dan zijn neus snuiten. Verder kwamen er gebak, taarten, koekjes, snoepgoed en fruit uit alle hoeken van Duitsland, liefdevol en zorgvuldig verpakt. Het kantoor van de adjudanten leek in deze dagen meer op een warenhuis. De geschenken en brieven van Hitlers persoonlijke kennissen werden ongeopend in zijn werkkamer gebracht.

Op 19 april zaten we ’s avonds bij uitzondering met alle gasten bij de haard. Het was een avond als alle andere. Hitler weidde uitvoerig uit over zijn lieveling Blondi. Ze mocht er deze avond bij zijn, en ik was als hondenliefhebster enthousiast over haar slimheid. Hitler liet haar allemaal kunstjes doen. Ze moest mooi opzitten en ‘schoolmeisje spelen’; ze zat dan op haar achterpoten met haar beide voorpoten op de leuning van Hitlers stoel als een braaf schoolmeisje. Haar meesterstuk was zingen. Hitler zei dan met zijn vriendelijkste en liefste stem: ‘Blondi, zing!’ en zette zelf in met een klagelijk gehuil. De hond viel dan in en hoe meer Hitler haar prees, hoe luider ze begon te huilen. Soms zette ze te hoog in, dan zei Hitler: ‘Blondi, zing lager, zoals Zarah Leander!’ Dan huilde ze langgerekt en diep, als een wolf, haar verre voorouder. Ze kreeg iedere avond drie kleine stukjes koek, en als Hitler drie vingers in de lucht stak, wist ze direct dat het tijd was voor haar lekkernij.

Bijna de hele avond ging het gesprek over de hond, alsof het hiii verjaardag was. ‘Blondi is echt de slimste hond die ik ken. Boven in mijn werkkamer speel ik vaak met haar met een bal, ’ vertelde Hitler. ‘Soms rolt ze die onder de kast, en dan moet ik de pook van de open haard halen om het ding er weer onder vandaan te halen.

Laatst was ze bij me. Ik zat aan mijn bureau en zij liep maar achter me heen en weer te drentelen. Ten slotte bleef ze voor de open haard staan en piepte tot ik opstond. Toen liep ze naar de kast en weer naar de haard, tot ik de pook pakte en de bal onder de kast weghaalde. Ik was dat allang vergeten, maar zij wist nog precies hoe ik haar eerder had geholpen. Ik ben alleen bang dat ze haar poten breekt op die gladde parketvloer, daarom speel ik maar niet meet met die bal.’

Eindelijk stond de kleine wijzer op twaalf. Op dat moment gingen de deuren open en marcheerde een rij bedienden en ordonnansen binnen met bladen met volle glazen champagne. Ieder kreeg een glas, en Hitler een zoete witte wijn. Met de laatste slagen van de klok proostten wij op de Führer. Iedereen zei: ‘De beste wensen, mein Führer,’ of: ‘Hartelijk gefeliciteerd, mein Führer.’ Sommigen staken een hele toespraak af, dat de Führer vooral gezond mocht blijven, dat zijn krachten nog lang voor het Duitse volk gespaard mochten blijven, enzovoorts.

Daarmee was het officiële deel van de verjaardag voor mij afgelopen. Het gezelschap nam weer plaats, het gesprek werd hernomen, en later verschenen nog andere mensen om Hitler te feliciteren; alle bedienden, de wachten, chauffeurs, het volledige keukenen huispersoneel, alle kinderen die op de Berghof aanwezig waren. Overal werd feest gevierd, in de keuken, in de garages, in de wachtkamers, in de persruimte, in de recreatieruimte van de ordonnansen. Op deze dag werd er op de Berghof onbeperkt alcohol geschonken. Ik profiteerde van het feestvieren en ging voor een keer vroeger dan anders naar bed. Vandaag had de Führer immers genoeg gezelschap en ik hoefde pas de volgende morgen weer te werken.

Op de ochtend van 20 april kwam Hitler vroeger dan anders naar beneden. Glimlachend en hoofdschuddend bekeek hij de berg geschenken in het kantoor. Een paar kleinigheden nam hij mee: een heel fraai beeldje van een jong meisje, een houten schaal die een veertienjarige jongen zelf had gedraaid, en een paar kindertekeningen die hij aan Eva wilde laten zien. Al het andere moest worden verdeeld over ziekenhuizen, kinder- en bejaardentehuizen, verenigingen, enzovoorts. De etenswaren moesten eigenlijk worden vernietigd vanwege het gevaar dat ze vergiftigd waren. Ik hielp ijverig mee met deze actie, en heb heel wat heerlijkheden hoogstpersoonlijk ‘vernietigd’.

’s Middags bij het eten waren Himmler, Sepp Dietrich49, Goebbels, Esser, Von Ribbentrop en Generalinspektor Werlin50 aanwezig als eregasten. De tafel was zo vol dat ook aan de kleine ronde tafel in de erker geen plaatsje meer vrij was. Ik was Himmlers tafeldame. Het was voor het eerst dat ik deze machtige, gevreesde man van dichtbij meemaakte. Zijn uiterlijke verschijning kwam uitgesproken onsympathiek op mij over; niet zozeer omdat hij me gewelddadig leek, maar eerder om zijn kleinburgerlijke, ambtenaar-achtige en huichelachtige uitstraling. Dat was het verbluffende aan zijn persoonlijkheid: hij begroette je met een handkus, een zachte stem met licht Beiers dialect, altijd een glimlachje om zijn oog- en mondhoeken en een charmante, haast hartelijke beleefdheid! Als je hem zo onschuldige anekdotes hoorde vertellen en elegant en wellevend hoorde keuvelen, hoe kon je dan aan terechtstellingen, concentratiekampen en dergelijke dingen denken! Ik denk dat hij heel geraffineerd was. Hij vertelde hoe fantastisch de concentratiekampen waren georganiseerd. ‘Ik heb zelf iedereen individueel ingedeeld, waardoor niet alleen volledige veiligheid, maar ook optimale prestaties, rust en orde in de kampen zijn gegarandeerd. Zo heb ik bijvoorbeeld een onverbeterlijke brandstichter als brandwacht in een kamp aangesteld. Hij is ervoor verantwoordelijk dat er geen brand uitbreekt en ik heb hem goed ingepeperd dat hij als eerste verdacht is als er brand uitbreekt. U zou eens moeten zien, mein Führer, hoe betrouwbaar hij is en hoe hij zijn best doet.’ Hij lachte tevreden en wij moesten de indruk krijgen dat hij als een mensvriendelijke psycholoog de mensen in de kampen niet alleen maar gevangenhield, maar hen ook heropvoedde en rehabiliteerde. Hitler knikte instemmend bij Himmlers uitweidingen, en verder zei niemand iets over dit onderwerp.

Von Ribbentrop was een merkwaardige figuur. Hij maakte op mij een afwezige, beetje dromerige indruk, en als ik niet had geweten dat hij minister van Buitenlandse Zaken was, had ik hem eerder aangezien voor een eenzelvige zonderling. Midden in het gesprek vroeg hij zomaar waarom de Führer geen champagne dronk: ‘Het is zo heerlijk verfrissend en bovendien heel gezond.’ Hitler keek tamelijk verstoord en verzekerde hem dat hij niet van champagne hield. ‘Het is me veel te zuur, en als ik iets met prik wil drinken, dan neem ik liever Fachinger of Apollinaris. Dat is nog gezonder. ’ Waarschijnlijk had de minister even vergeten dat hij ondertussen het milieu van champagnefabrikanten voor dat van diplomaten had verruild. Hij zag er wel altijd goed uit, maar als ik me bedenk hoe hij bij het kroningsfeest in Londen de koning van Engeland met gestrekte rechterarm en ‘Heil Hitler!’ begroette, bevalt hij me een stuk minder.

Goebbels bracht vaart en humor in het gesprek. Hij was absoluut niet knap, maar ik kon begrijpen waarom de meisjes in de rijkskanselarij altijd naar de ramen renden als de minister van Propaganda zijn ministerie verliet, terwijl ze op Hitler nauwelijks acht sloegen. ‘Ach, je moest eens weten wat een mooie ogen hij heeft en hoe betoverend hij lacht...’ zeiden ze smachtend, toen ik destijds in vol onbegrip voor hen stond. Ook de dames van de Berghof flirtten regelrecht met deze minister. En inderdaad had hij een innemende manier van doen, en zijn grappen waren altijd raak, ook al ging het vaak ten koste van een ander. Niemand van het tafelgezelschap van de Führer kon tegen zijn scherpe tong op, het minst nog de Reichspressechef. Uitgerekend hij maakte de ongelukkige opmerking dat hij in bad zijn allerbeste ideeën kreeg, waarop Goebbels natuurlijk prompt antwoordde: ‘Dan zou u toch eens wat vaker in bad moeten gaan, Herr Doktor Dietrich! ’ De perschef verbleekte en zweeg.

Zo ging het gehakketak aan tafel verder, waarbij Goebbels’ scherpe pijlen feilloos doel troffen en zelden terugkeerden. Vreemd genoeg negeerden Himmler en Goebbels elkaar volkomen. Het viel niet echt op, maar het bleef ook niet verborgen dat zij slechts een flinterdun en oppervlakkig beleefdheidscontact onderhielden. Het kwam ook betrekkelijk zelden voor dat deze twee elkaar tegenkwamen, ze hadden weinig met elkaar te maken en liepen niet, zoals de gebrouilleerde gebroeders Bormann, samen aan dezelfde leiband van hun baas. De vijandschap tussen de gebroeders Bormann was zo verhard en tot gewoonte geworden, dat ze bij wijze van spreken naast elkaar konden staan zonder elkaar een blik waardig te keuren. En als Hitler aan de jonge Bormann een bevel gaf dat voor de Reichsleiter bestemd was, riep deze direct een ordonnans die het bevel dan overbracht aan de grote broer - ook al bevonden ze zich in dezelfde kamer. Omgekeerd ging het precies zo, en als aan tafel een van beiden een grap vertelde, kon het hele gezelschap brullen van lachen, terwijl de andere broer er met een onverschillig en doodernstig gezicht bij zat. Ik verwonderde me erover hoezeer Hitler aan deze toestand gewend was; hij besteedde er geen enkele aandacht aan. Helaas ben ik er nooit achter gekomen wat de oorzaak van de vijandschap eigenlijk was. Ik meen dat het om een vrouw ging. Misschien waren de kemphanen het zelf ook allang vergeten. Overigens vond op Hitlers verjaardag de middagthee in de grote hal plaats. Daarbij waren onder anderen ook de prominente militairen Jodl, Keitl en Schmundt aanwezig. Göring was alleen bij de stafbespreking en had bij die gelegenheid zijn gelukwensen aangeboden, ’s Middags verscheen zijn vrouw, de ‘koningin-moeder’51, in een reusachtige korenbloemblauwe cape met de kleine Edda om de Führer te feliciteren. Wij konden alleen door het raam zien hoe Hitler haar op het terras begroette; Eva rende naar boven om haar camera te halen en het moment te vereeuwigen waarop de kleine Edda voor Onkel Hitler een verjaardagsgedicht voordroeg. Hitler was bij uitzondering zonder pet op naar buiten gegaan, en Eva wilde dit buitenkansje niet laten lopen.

Later die dag legde Hitler een bezoek af aan het lazaret van de Platterhof-kazerne. Het was een traditie dat hij op zijn verjaardag gewonde soldaten bezocht.

Voor mij leverde de verjaardag nog een interessante ontmoeting op. Ik leerde mijn voorgangster kennen, over wie Hitler altijd met zoveel enthousiasme had gesproken. Vroeger heette ze Daranowski, nu was ze getrouwd met overste Christian, de chef van de afdeling operaties van de Luftwaffe. Ze had met bezwaard hart de dienst bij de Führer opgezegd. Eva Braun was daar wel content mee, want de Führer ging soms wel erg ver in zijn lof voor zijn secretaresse. Ze was inderdaad een prachtige, charmante verschijning, goed verzorgd, met donker haar, temperamentvol en jeugdig, de belichaming van het leven zelf. Haar oogopslag was onweerstaanbaar en haar lach klonk als zilveren belletjes. Afgezien van haar sex-appeal, waarmee ze de Führer om haar vinger wond, was ze een ongehoord goede secretaresse. Ik heb zelden zo’n vingervlugge typiste gezien. Haar vingers leken wel van rubber, zo lenig dansten ze over de toetsen. Later zouden we weer collega’s worden.52

Ondertussen was het in dit kleine kringetje niet onopgemerkt gebleven dat ik bijzonder goed met Hans Junge kon opschieten. Als ik mij ’s middags liet verontschuldigen was het meestal op de dagen dat Linge dienst had, zodat Hans Junge en ik samen bergwandelingen of uitstapjes naar Berchtesgaden of Salzburg konden maken. Julius Schaub was niet alleen van nature zo nieuwsgierig als een wasvrouw, maar hij was ook steeds op zoek naar roddels en nieuwtjes die hij zijn Führer bij het ontbijt kon opdissen. Berichten over amoureuze affaires waren weliswaar hoogst interessant, maar in de directe omgeving van de ‘hoogste baas’ ongewenst. Hij had alleen belangstelling voor serieuze en ernstige verbintenissen, als die hem al ter ore kwamen.

Hans Junge was een van de favorieten van Hitler en hij diende hem dan ook met veel plichtsbewustzijn en overgave. Toch koesterde hij de grote wens om uit Hitlers nabijheid weg te komen. Hij onderkende als een van de weinigen het gevaar dat je op den duur zo sterk door de gedachtewereld van Hitler beïnvloed raakte, dat je ten slotte niet meer wist wat je eigen denkbeelden waren of die van een ander. Junge wilde weer objectief leren kijken. Hij had zich al meerdere malen voor het front gemeld, wat de enige mogelijkheid was om zijn dienst bij Hitler op te zeggen. Iedere keer werd hij echter afgewezen met de reden dat hij onmisbaar was voor de Führer; soldaten waren er genoeg, maar betrouwbare bedienden en adjudanten waren zeldzaam. Nu zag Junge een kans door zich met mij te verloven. Hij wist maar al te goed dat Hitler mij als secretaresse nog minder kwijt wilde dan hem. Een verloving was aan de andere kant geen al te vaste verbintenis en bood toch de mogelijkheid om met elkaar op te trekken en elkaar te leren kennen. Dus namen wij het besluit om de Führer van onze verloving op de hoogte te stellen. Junge wilde tegelijkertijd weer om overplaatsing naar het front verzoeken.

Schaub was in de wolken toen wij hem vroegen om de Führer over ons voornemen te informeren. Kort na Hitlers verjaardag bracht hij dit belangwekkende nieuws over aan zijn baas. Ik voelde me helemaal niet gemakkelijk onder de gang van zaken. Aan tafel voelde ik steeds Hitlers blik met een verstolen glimlachje op me rusten. Op de gezichten om me heen meende ik alleen maar leedvermaak te lezen, en ik was het liefst opgestaan en weggelopen. Ik bedacht met een bezwaard geweten hoe ik nog maar een paar maanden geleden met de grootste stelligheid had beweerd: ‘Mannen interesseren mij absoluut niet.’

’s Avonds bij de open haard merkte Hitler plotseling op: ‘Het zit me echt niet mee met mijn mensen. Eerst heeft Christian Dara voor mijn neus weggekaapt en me mijn beste secretaresse afgepakt, nu heb ik eindelijk een volwaardige vervanging gevonden en nu verlaat ook Traudl Humps mij en neemt ze bovendien mijn beste bediende mee.’ Hij wendde zich tot mij: ‘Maar voorlopig blijft u nog bij mij; Junge wil immers met alle geweld naar het front, en zolang u nog alleen bent, kunt u wel voor mij blijven werken.’ Nu was ik dus plotseling verloofd, maar ik voelde me nog helemaal niet tegen mijn nieuwe staat opgewassen. Ik troostte me maar met de gedachte dat het nog lang niet zover was, en er nog van alles kon gebeuren voor we echt in het huwelijksbootje zouden stappen.

 

Voor de eerste mei, de nationale dag van de arbeid, moest ik eindelijk weer eens een lang dictaat van Hitler opnemen. Vroeger hield hij altijd toespraken op volksmanifestaties en was hij persoonlijk aanwezig bij de feestelijkheden. De laatste oorlogsjaren sprak hij zijn redes bijna altijd op een geluidsband in, die dan door de radio werd uitgezonden. Vaak werden ze ook voorgelezen of in de kranten afgedrukt. In ieder geval hield Hitler sinds de oorlog nooit meer een rede zonder manuscript. Ik spreek het liefst en het best zo voor de vuist weg, maar sinds de oorlog is uitgebroken moet ik ieder woord op een goudschaaltje wegen, want de hele wereld luistert mee en legt op iedere slak zout. Als ik in mijn geestdrift één verkeerd woord laat vallen, kan dat de ernstigste complicaties hebben,’ zei hij. Alleen bij interne gelegenheden, voor de Gauleiter, officieren of industriëlen, sprak hij nog uit zijn hoofd. Hoewel ik Hitler al dagen van tevoren aan de komende rede had herinnerd, kreeg hij pas in de nacht van 30 april de geest. Ik zat de hele nacht te typen. In de ochtenduren was ik klaar, om tien uur sprak Hitler de geluidsband in, en om twaalf uur ’s middags was de rede op alle Duitse zenders te horen.

Kort daarop reisde Hitler met een klein gezelschap naar München. Hij wilde de gelegenheid niet voorbij laten gaan om de expositie in het Haus der Deutschen Kunst te zien die in juli zou worden geopend.53 Tegen die tijd zou hij allang weer in Oost-Pruisen zijn en daarom ging hij de selectie aan schilderijen en beelden die door Heinrich Hoffmann en mevrouw Troost54 was samengesteld, nu alvast bekijken.

Ik ging mee als enige vrouw. Juffrouw Schroeder was voor een kuur naar sanatorium Zabel in Berchtesgaden vertrokken en op de terugweg zou juffrouw Wolf als tweede secretaresse meereizen naar de Berghof. Terwijl Hitler rechtstreeks naar zijn huis aan de Prinzregentenplatz ging, verraste ik mijn moeder met een bezoekje. Het weerzien duurde niet lang, want al na een paar uur ontbood Schaub me bij Hitler thuis. Ik kende het huis, maar was er nog nooit binnen geweest. Het verbaasde me vooral dat Hitler er maar één etage had. Op de begane grond waren een portiersloge en dienstvertrekken voor de lijfwachten en politiemensen. Op de eerste verdieping had Hitler een paar logeerkamers. De privé-vertrekken van Hitler lagen op de tweede verdieping, die hij deelde met de huisbewaarders, de heer en mevrouw Winter. Op de andere verdiepingen woonden particulieren. De etage van Hitler verschilde in niets van die van een gewone welvarende en degelijke burger. In de ruime hal stonden rieten meubels, voor de ramen hingen bontgebloemde gordijnen en de garderobe was smaakvol ingericht met grote spiegels en kandelaars aan de wand. Overal lagen dikke tapijten. Links aan het eind van de brede gang was de deur naar de vertrekken van de familie Winter. Hier waren de keuken, de badkamer, de woonkamer en de slaapkamer van de huishoudster. De woonkamer diende tegelijkertijd als onderkomen van Hitlers personeel als de regering in München verbleef. Recht tegenover de voordeur lagen de grote werkkamer van Hitler en de bibliotheek. Oorspronkelijk waren het waarschijnlijk twee gescheiden vertrekken geweest, die door het uitbreken van een muur waren samengetrokken tot een zeer grote ruimte. Hitler had een grote voorliefde voor ruime vertrekken, en het verbaasde me dan ook altijd dat hij het uithield in zijn bunkerkamer, met die lage plafonds en kleine raampjes. Naast de bibliotheek was een kamer die altijd op slot zat. Hier zou zijn nicht, van wie hij veel had gehouden, door zijn schuld zelfmoord hebben gepleegd. De Führer praatte vaak over haar, en in de hal van de Berghof hing een olieverfportret van haar op een ereplaats. Erich Kempka55, Hitlers chauffeur, die destijds ook al bij hem in dienst was - volgens mij was het in 1935 56 - vertelde me veel later het hele verhaal, waar in het algemeen niemand over sprak. Hitler was Geli’s voogd - zo heette de nicht - en zij woonde bij hem in. Ze hield van een man die door Hitler werd afgekeurd. Toen hij naar de partijdag in Neurenberg ging, maakte ze in haar kamer met een pistool een eind aan haar leven.57 Of het misschien toch niet een ongeluk was geweest tijdens het schoonmaken van het pistool, is nooit helemaal opgehelderd. In ieder geval was Hitler zeer geschokt en mocht er na haar dood niemand meer in haar kamer logeren.

Ook Eva Braun had een vertrek in het huis van Hitler, maar daar was ze zelden - en nooit als Hitler in München was. In het rechterdeel van het huis was nog een logeerkamer die ik kon gebruiken als kantoor als ik nog wat moest uitschrijven, en verder was er nog de slaapkamer van Hitler, waar ik nooit ben geweest.

Ik was geroepen omdat Hitler wilde dicteren. Jammer genoeg heb ik geen idee meer wat het was. In elk geval geen lang en ingewikkeld verhaal. Toen ik klaar was, bracht ik de tekst naar de werkkamer van Hitler. Hij zat aan zijn bureau toen ik binnenkwam en ik bleef naast hem staan, terwijl hij de tekst nog eens doornam en verbeterde. Plotseling, zonder op te kijken, zei hij: ‘U hebt zich met die jongeman verloofd, zou u niet liever direct met hem trouwen voordat hij naar het front gaat?’

Daar had je het al! Ik keek hem een moment verbijsterd aan, want ik was absoluut niet van plan om zo snel al een vaste verbintenis aan te gaan. Ik probeerde krampachtig een goed tegenargument te vinden, maar er schoot me niets te binnen. Uiteindelijk zei ik: ‘Ach, mein Führer, waarom zouden we trouwen, er verandert toch niets. Mijn man gaat naar het front en ik moet toch gewoon doorgaan met werken, daar hoeven we niet voor te trouwen.’ Ik vroeg me bij mezelf af waarom de Führer belang stelde in mijn huwelijk. Liefde was toch geen staatszaak, maar mijn hoogsteigen privé-aangelegenheid - en ik was toch al geïrriteerd door deze bemoeienis van hogerhand. Ik was in elk geval verbluft toen ik Hitler hoorde zeggen: ‘Maar u houdt toch van hem! Dan is het toch het beste om direct te trouwen. En weet u, als u eenmaal getrouwd bent, kan ik u altijd beschermen als iemand zich te veel aan u opdringt. Dat kan ik niet als u alleen maar verloofd bent. En werken doet u bij mij, ook als u getrouwd bent.’ Bijna was ik in lachen uitgebarsten. Wat een burgerlijkheid! Maar ik voelde me er niet prettig onder, want hoe kon ik hem duidelijk maken dat liefde alleen niet altijd reden genoeg is om direct maar te trouwen. Ik zei verder niets en dacht bij mezelf dat hij de zaak wel snel zou vergeten; zo belangrijk was het nu ook weer niet. Ik vertelde Hans Junge wat de Führer had voorgesteld, en ook hij lachte breeduit: ‘Dat is typisch iets voor hem; als die ook maar een klein kansje ziet om een huwelijk te regelen, dan probeert hij dat uit alle macht. Maar vergeet het verder maar, hij heeft het vast niet zo serieus bedoeld.’ Ik nam me voor om op een dag wraak te nemen en Hitler te vragen waarom hij niet allang gelukkig getrouwd was. Per slot van rekening beweerde hij ook dat hij van Eva Braun hield. Maar ik was destijds nog te verlegen en te jong om zulke dingen te zeggen.

 

Voor de lunch ging Hitler naar een restaurant waar hij vroeger al kwam, de Osteria Bavaria in de Schellingstrasse. De waard, die luisterde naar de echt Beierse naam Deutelmoser, was kort voor onze komst op de hoogte gebracht en had zijn beste pak aan toen we binnenkwamen. De lunchtijd was eigenlijk al voorbij, en er zaten nog maar een paar gasten in het restaurant. Ik probeerde natuurlijk te ontdekken of het lijfwachten waren, want ik wilde weleens weten hoe Hitler in zo’n geval werd bewaakt. Maar het waren óf zeer intelligente lijfwachten, óf echte gasten, want ze gedroegen zich volkomen normaal, namen het hoge bezoek geïnteresseerd op, en gingen - voor een deel - eerder weg.

De ongezelligste tafel helemaal achter in de hoek was Hitlers vaste plaats. We waren met een klein gezelschap van zes personen: Hitler met twee adjudanten, professor Morell, mevrouw Troost en ik. Mevrouw Troost was de weduwe van professor Troost, de architect van het Haus der Deutschen Kunst. Hitler had altijd een hoge dunk van hem gehad en mevrouw Troost, die zelf binnenhuisarchitecte was, zette het werk van haar man gedeeltelijk voort. Ze maakte en ontwierp gobelins, interieurs, mozaïeken, enz. in opdracht van de Führer. Zo had ze de kostbare oorkonde gemaakt voor Görings benoeming tot rijksmaarschalk en ook de maarschalksstaf ontworpen en uitgevoerd. Ze was zeer temperamentvol, grappig en spontaan, en nam tijdens de lunch dan ook het grootste deel van de conversatie voor haar rekening. Ze praatte zo snel en levendig dat Hitler nauwelijks aan het woord kwam. Daarbij maakte ze zich vrolijk over hem en zijn eten, en beweerde ze dat hij niet lang zou leven als hij zulk waterig spul at en nooit eens een goed stuk vlees verorberde.

Het eten duurde niet lang; toen brak Hitler weer op en stapte hij met de heren in een auto om terug te rijden naar zijn huis. ’s Middags was in de Führerbau aan de Königsplatz een bespreking met politieke leiders en Gauleiter, waar ik niet bij nodig was. Ik ging te voet naar huis en bleef nog een dag langer in München, terwijl Hitler ’s avonds met zijn staf terugreed naar Berchtesgaden en juffrouw Wolf meenam.

Toen ik twee dagen daarna weer op de Berghof kwam, bleek Hans Junge intussen ook getrakteerd te zijn op het voorstel om direct te trouwen. Ook hij wist geen goed tegenargument te bedenken om Hitlers aandringen te pareren. Ik denk overigens dat hij het eigenlijk ook wel goedvond. Uiteindelijk begon ik ook te wennen aan het idee en werd de bruiloft vastgesteld op midden juni 1943. Ik stribbelde alleen nog even tegen toen ik de berg formulieren zag die ik moest invullen omdat ik een SS’er als echtgenoot wilde. Ik werd zelfs woedend en riep tegen mijn toekomstige man dat ik de hele troep in de prullenbak zou smijten als mijn huwelijk daarvan af moest hangen.

Hitler moest hartelijk lachen toen ik hem een paar vragen voorlas: Is de bruid pronkziek?’ bijvoorbeeld, en hij zei zelf dat dat natuurlijk onzin was en dat hij het met Himmler over deze nonsens zou hebben. In ieder geval bleef de rompslomp mij bespaard, en voor ik het in de gaten had was ik in juni ‘mevrouw Junge’. Mijn echtelijk geluk duurde vier weken, die we doorbrachten aan de Bodensee. Toen moest mijn echtgenoot opkomen en ging ik terug naar het hoofdkwartier.