Ander beeld

 

 

München 1947. De Hanptstadt der Bewegung is veranderd in een ruïne. Traudl Junge is zevenentwintig jaar en sinds drie jaar weduwe. Haar laatste werkgever, de ‘plezierigste die ik tot nu toe had’ zoals zijzelf zegt, is dood. Veel van haar naaste collega’s uit de oorlog staan geregistreerd als vermist. Of ze in een Russisch kamp zitten of zelfmoord hebben gepleegd - ze weet het niet. Ze heeft zelf een maandenlange Russische gevangenschap, langdurige difterie en een avontuurlijke vlucht van Berlijn naar München overleefd. Ze is met gemengde gevoelens teruggekeerd, bang dat men haar met de vinger zal nawijzen of negeren. Ze verzwijgt niet dat ze tweeënhalfjaar privé-secretaresse van Hitler is geweest, maar merkt tot haar opluchting dat men zich nauwelijks interesseert voor haar verleden. Zelfs haar moeder vraagt niet verder. Alleen de op sensatie gerichte vraag ‘Vertel eens, is Hitler echt dood?’ -hoort ze vaak, maar details schijnen niemand te interesseren, afgezien dan van een enkele poging om zich te rechtvaardigen of een verklaring te vinden. Haar vage zelfverwijten, dat ze een massamoordenaar heeft gediend en daarmee medeschuldig is aan zijn misdaden, praat men haar uit haar hoofd: ‘Je was immers nog zo jong...’ Het vergeten is in 1947 allang begonnen; zelfbescherming voor daders, meelopers én slachtoffers.

 

Een hoofdrolspeelster, twee scenario’s - en beide kloppen. Het leven van Traudl Junge is in die eerste naoorlogse jaren gespleten. Aan de ene kant de belastende herinneringen aan de onbezorgde tijd in de kring rond Adolf Hitler en het dramatische einde, die ze met niemand kan delen. Aan de andere kant het leven tussen de puinhopen, met zijn concrete problemen, maar ook het plezier, die ze wél met anderen - vrienden, bekenden, moeder en zuster - kan delen.

Het lukt Traudl Junge al snel, in haar herinnering zelfs al direct na de ineenstorting van het Derde Rijk, om zich los te maken van de magie van Hitler. Misschien komt dat doordat ze weliswaar de ‘charmante, vaderlijke en vriendelijke kant van zijn persoonlijkheid’, die ze tweeënhalfjaar van dichtbij meemaakte, bewonderde, maar altijd onverschillig bleef tegenover het nationaal-socialistische regime, en zich niet bezighield met de ideologische kant en de barbaarsheden daarvan. Haar verleden is een onverwerkte mix van goede persoonlijke herinneringen en de gruwelijke feiten die ze na de oorlog langzamerhand en fragmentarisch te weten komt, maar pas veel later echt tot zich laat doordringen. Traudl Junge kwam toevallig in Hitlers invloedssfeer terecht, en haar blikveld was - wat nu bijna onbegrijpelijk is, ook voor haarzelf - zeer beperkt. Ze raakte in Hitlers invloedssfeer en voelde zich daardoor gevleid - en alles wat haar niet persoonlijk aanging, bereikte haar niet. Naïviteit? Onwetendheid? IJdelheid? Gemakzuchtige goedgelovigheid? Meeloperij? Misplaatste gehoorzaamheid? In 1947 stelt ze deze vragen niet. Ze heeft het overleefd en nu begint ze - met de kracht van de jeugd, zegt ze - letterlijk haar verleden ‘weg te leven’. Pas in de jaren zestig zullen deze vragen haar beginnen te kwellen, een kwelling die nog steeds voortduurt.

In 1947 leert Traudl Junge de mecenas van haar toenmalige vriend Heinz Bald kennen, een vermogende ondernemer. Hij is gefascineerd door haar verleden en stimuleert haar om haar herinneringen aan haar tijd met de Führer op te schrijven. Zijn vroegere vrouw, een Duitse jodin, die sinds de door hem afgedwongen scheiding in Amerika woont, maar nog contact met hem heeft, zal de tekst dan aan een Amerikaanse krant aanbieden. Dit plan bevalt Traudl Junge en ze gaat al snel aan het werk. Terugkijkend zegt ze dat ze ook zelf behoefte had om die voor haar zo belangrijke tijd vast te leggen voordat haar herinneringen vervaagden. Een ander motief waren de wilde geruchten over Hitlers dood, waarmee ze steeds geconfronteerd werd. Als ze opnieuw verhoord zou worden, kon ze dan verwijzen naar haar tekst.

 

De volgende maanden typt ze ongeveer 170 bladzijden manuscript. Ze doet dat op haar vrije avonden en in de weekeinden, ze beleeft plezier aan het schrijven. Uiteindelijk wordt haar tekst niet gepubliceerd, omdat ‘de lezers geen interesse hebben voor dergelijke verhalen’ zoals het in 1949 heet. Toch is het werk eraan voor Traudl Junge een soort catharsis. Ze reflecteert misschien wat weinig op haar belevenissen, maar ze verbloemt ook niets en probeert zich ook niet te rechtvaardigen. Ze legt alleen gebeurtenissen, voorvallen en subjectieve indrukken vast, en zet daarna voorlopig een punt achter dit deel van haar verleden. Haar aantekeningen blijven lang onopgemerkt.

Traudl Junge heeft haar houding tegenover Hitler - zo komt het tenminste naar voren uit haar manuscript - in deze naoorlogse ja-ren nog niet precies bepaald. De tekst zal de hedendaagse lezer dan ook af en toe choqueren. Als ze hem zelf tientallen jaren na het schrijven weer leest, is ze geschokt en beschaamd over de naïviteit en het gebrek aan distantie die er uit grote delen spreken. De tekst is banaal, en de toon soms onverantwoord brutaal, zegt ze. Ze ziet de historische waarde er niet van in, en de directheid en onverbloemdheid irriteren haar nu. Dat haar schijnbaar onschuldige beschrijvingen van Hitlers kleinburgerlijke leven van alledag in de Wolfsschanze en de Berghof juist de vaak aangehaalde these van Hannah Arendt over de banaliteit van het kwaad onderstrepen, dat ziet ze niet. En dat ze degenen uit de droom kan helpen die, om zichzelf gerust te stellen, Hitler en zijn naaste medewerkers afschilderen als monsters zonder menselijke trekken, is een magere troost. Voor haar zijn het vooral getuigenissen uit een onbewust beleefde periode, een soort afsluiting van een argeloze jeugd in een niet bepaald onschuldige omgeving.

 

Gertraud Humps, roepnaam Traudl, komt op 16 maart 1920 in München ter wereld. Een maand daarvoor, op 24 februari, maken Adolf Hitler en Anton Drexler, de oprichters van de Deutsche Arbeiterpartei (DAP) op de eerste massabijeenkomst van de NSDAP in het Hofbräuhaus in München hun van vreemdelingenhaat doortrokken partijprogramma bekend. Dat is daarom het vermelden waard, omdat deze bijeenkomst zich richt op ‘het noodlijdende volk’.

Inderdaad zijn de sociale omstandigheden van brede lagen van de bevolking miserabel, wat onvrede en politiek protestgedrag oproept. Het aantal werklozen in de stad stijgt alleen al tussen december 1918 en midden februari 1919 van 8000 tot 40.000. Er is gebrek aan woningen, levensmiddelen en brandstof.

De vader van Traudl, Max Humps (1893) is brouwmeester en reserveluitenant. Hij staat bekend als ‘charmant leeghoofd’ en ‘minder geschikt voor de huwelijkse staat’. Moeder Hildegard, geboren Zottmann, is drie jaar jonger en als generaalsdochter duidelijk onder haar stand getrouwd. Het jonge paar betrekt een kleine zolder-etage in Schwabing. Direct na de geboorte van Traudl verliest haar uit het Beierse Regen afkomstige vader Max zijn baan bij de Löwenbrauerei. Door de economische teruggang worden de aanzienlijke karakterverschillen tussen beide echtgenoten al snel een probleem. Hildegard is een zwaarmoedige, maar emotioneel zeer geremde vrouw met een star wereldbeeld en een strikte moraal, terwijl haar man heel wat flexibeler is, het leven niet zo zwaar neemt en alles met humor bekijkt - wat het moeilijk maakt om kwaad op hem te worden, maar onmogelijk om op hem te bouwen.

De opportunist Max Humps, die toch al liever bij zijn vrienden en zogenaamde sportvrienden is dan bij zijn gezin, sluit zich - net als veel andere werklozen in die tijd - aan bij het Freikorps Oberland, een van die uiterst rechtse organisaties, waarin allerlei antirepublikeinse, nationalistische en antisemitische stromingen samenkomen. Het is een straf georganiseerd vrijkorps - nationalistisch en ‘völkisch’ - met veel leden uit het Beierse Oberland, opgericht in april 1919 om tegen de Münchener radenrepubliek te vechten. De organisatie doet intensief aan ledenwerving en krijgt in deze voor mannen zeer onzekere tijd veel toeloop. De militaire nederlaag, het getouwtrek om het verdrag van Versailles, de door de oorlog gestimuleerde vrouwenemancipatie, hun pas gekregen stemrecht, de economische ellende - voor dit alles vormen deze korpsen een compensatie, doordat de leden zich kunnen verschuilen achter hun uniformen en kunnen pronken met hun wapens en medailles. Beieren is het centrum van de rechtse organisaties, omdat de nieuwe, rechtsgeoriënteerde regering deze groeperingen alle ruimte geeft.

Na de opmars naar München in mei 1919 om de radenrepubliek ten val te brengen, vecht het vrijkorps in april 1920 tegen communistische opstanden in het Roergebied, en van mei tot augustus 1921 tegen Polen in de Opper-Silezische grensoorlog. Max Humps is bij de bestorming van de berg Anna in Opper-Silezië, die het vrijkorps een grote naam bezorgt in conservatieve kringen. Zijn vrouw en dochter worden onderhouden door zijn schoonvader, de generaal; hijzelf is zelden thuis. Als de geallieerden in de zomer van 1921 het opheffen van alle militaire organisaties afdwingen, stichten delen van het Freikorps Oberland de Bund Oberland met München als hoofdzetel. Het statuut propageert ‘de strijd tegen de binnenlandse vijand’ en richt zich uitdrukkelijk tegen de republiek van Weiman De nieuwe leider, Friedrich Weber, werkt aan nauwe samenwerking met de NSDAP. Op 1 mei 1923 vallen gewapende leden van de Bund Oberland en de SA op het Oberwiesenfeld in München demonstrerende sociaal-democraten en communisten aan. In september wordt de Bund Oberland lid van de pas opgerichte Deutscher Kampfbund onder leiding van AdolfHitler.

Bij de Hitler-putsch van 8/9 november 1923 doen meerdere bataljons van de Bund Oberland mee. Ook Max Humps marcheert mee en wordt voor zijn inzet beloond met de Blutorde van de NSDAP. De Bund wordt verboden, maar voortgezet onder de naam Deutscher Schützen- und Wanderbund.

16

 

Het is niet duidelijk of Max Humps uit politieke overtuiging meedeed met de putsch van Hitler of gewoon niets beters te doen had, en evenmin of hij werkelijk dacht dat Hitler economische voorspoed kon brengen. Zijn dochter ziet hem als het type van de patriottische landsknecht die er plezier in heeft om te midden van zijn makkers, onder wie ook de latere chef van de Leibstandarte SS Sepp Dietrich, mee te lopen en nationalistische leuzen te roepen. Hij wordt niet gearresteerd na de mislukte putsch, daarvoor is zijn rol te onbeduidend. Geregeld werk heeft hij nog steeds niet. Zijn vrouw en kinderen - een maand na de putsch, december 1923 wordt de tweede dochter Inge geboren - hebben het zeer moeilijk. Moeder weet vaak niet wat ze de volgende dag op tafel moet zetten. In 1925 vertrekt Humps naar het Turkije van de latere Atatürk, Mustafa Kemal Pasja. Het moderniserende land heeft de praktische kennis van westerse vakmensen nodig, en Max kan eindelijk weer aan het werk in zijn beroep als brouwmeester. Hij laat zijn gezin achter in München - en nu is dan eindelijk Hildegards geduld met haar echtgenoot op. Ze wil niets meer met hem te maken hebben en gaat met haar kinderen terug naar haar ouders; een andere mogelijkheid ziet ze als huisvrouw en moeder zonder inkomen niet. Als Max Humps in Turkije enige status heeft gekregen en verscheidene pogingen doet om zijn gezin naar Smyrna, het tegenwoordige Izmir, te halen, weigert Hildegard hem te volgen en vraagt ze echtscheiding aan.

Traudl is vijfjaar als haar vader het gezin verlaat. Hoewel hij van tevoren ook al niet de rol van vader en beschermer vervulde, beleefde ze hem op de zeldzame momenten dat hij aanwezig was, toch als een liefdevolle en fantasievolle speelkameraad.

In 1926 moet ze naar school. Dat ze naar de openbare school in de Luisenstrasse gaat, waar kinderen van alle gezindten worden toegelaten, zal wel komen doordat de school in de buurt ligt van de grootouderlijke woning in de Sophienstrasse aan de Alte Botanische Garten - meer dan aan de ruimdenkendheid van haar moeder. Traudl is protestants gedoopt, maar groeit niet-kerkelijk op; vaak gaat ze niet naar de zondagse kinderkerkdiensten.

In het herenhuis in de Sophienstrasse geeft de in 1852 geboren grootvader Maximilian Zottmann de toon aan. Traudl herinnert zich hem als een strenge, autoritaire figuur, een schoolmeesterachtig type die zijn dagindeling tot op de minuut vastlegt, veel belang hecht aan orde en discipline, en weinig plezier maakt. Hij kan de vader niet vervangen. ‘Voed die blagen van jou beter op’ moet haar moeder regelmatig horen als Traudl en Inge ook maar een kinderdecibelletje te luid lachen. Maar zolang grootmoeder nog leeft is de kinderwereld zoals hij moet zijn. Agathe Zottmann heeft een verzoenende invloed op de andere huisbewoners. Traudl verafgoodt de in Leipzig geboren grootmoeder, die haar man leerde kennen tijdens een kuurverblijf in Bad Reichenhall. Ze beschrijft haar later als een zeer begripvolle en liefdevolle vrouw. Traudl hangt aan haar lippen als ze vertelt over haar jeugd in Leipzig, en als ze op school een opstel moet schrijven over ‘het reisdoel van mijn dromen’ kiest ze, anders dan haar vriendinnen die van Hawaï en de Himalaya dromen, natuurlijk voor Leipzig.

In 1928 overlijdt Agathe, een verlies dat de achtjarige Traudl diep raakt. De grootvader ontpopt zich meer dan ooit als huistiran, en nu ook nog eens als gierigaard. Als nieuwbakken vrijgezel speelt hij de rol van suikeroom voor een jonge danseres, Thea, en hij laat zijn dochter, die de huishouding voor hem doet, bij elke gelegenheid merken dat zij en haar kinderen op zijn zak leven. Als Traudl in 1930 naar het meisjeslyceum gaat, vraagt haar moeder om minder schoolgeld te hoeven betalen, omdat ze van het krappe huishoudgeld - 4,50 mark per dag voor vier personen - niet het hele bedrag kan betalen. Bij schoolreisjes moet Traudl zich vaak ziek melden, want ook de bijdrage van 2,70 mark in de onkosten kan haar moeder niet opbrengen. Toch ziet Traudl haar kinderjaren en vroege jeugd beslist niet als ongelukkig; hoe bedrukkend de situatie ook is voor moeder en dochters, de drie krijgen er wel een hechte band door. Hildegard Humps is dan wel geen bijzonder tedere vrouw - geen type om aan te halen en te knuffelen - maar de kinderen voelen zich ondanks deze tekortkomingen wel geliefd en beslist ook begrepen. Moeder geeft hun zekerheid; haar opvoeding volgt het model van die tijd: jullie moeten ‘fatsoenlijke’ mensen worden, niet liegen, hulpvaardig, eerlijk en bescheiden zijn, rekening houden met anderen en je niet in vreemde aangelegenheden mengen.

Wat het rekening houden met anderen betreft, wordt het nodige van beide meisjes gevraagd als de jongste broer van hun moeder bij de familie intrekt. Hans is een artistiek zeer begaafde jongen die een studie architectuur heeft afgesloten, maar hij lijdt aan schizofrenie. Meestal hebben de kinderen plezier om zijn achtervolgingswaanzin en zijn argwaan, maar vaak hebben ze er ook last van. Als ze merken hoeveel hun moeder te lijden heeft van de waanideeën en beschuldigingen van haar broer, groeit hun onbehagen nog meer. In het midden van de jaren dertig wordt Hans Zottmann - net als minstens 360.000 andere Duitsers met vermeende erfelijke afwijkingen - gedwongen gesteriliseerd. De familie vraagt niet naar het waarom van de ingreep, maar accepteert die als een noodzakelijk kwaad. Hans een gezin laten stichten, dat zou onverantwoord zijn, houdt men zichzelf voor.

Traudl geniet van het leven. Ze houdt van de natuur, en de familie heeft ook steeds een huisdier, een hond of een kat. Ze gaat ook graag naar school, niet omdat ze zo leergierig is, maar omdat ze zich prettig voelt in de klas en graag onder haar vriendinnen is. Als ze terugkijkt, beschrijft ze zichzelf als kuddedier, niet geschikt om alleen te zijn, niet iemand die opvalt door individuele, eigenzinnige ideeën, maar die zekerheid, geborgenheid en goedkeuring zoekt in een groep en een grote behoefte heeft aan harmonie. Haar schoolprestaties zijn iets boven het gemiddelde. Haar favoriete vakken zijn tekenen en gymnastiek, maar ook Duits en Engels liggen haar goed. Ze staat bekend als een levendig kind, en als ze met haar temperament weer eens het uiterste heeft gevraagd van haar grootvader of moeder, stuurt ze ’s avonds een oprecht schietgebedje naar boven: ‘Laat me alstublieft toch braaf zijn. ’ Ze wil vooral haar moeder geen pijn doen, want het ontgaat haar niet dat die het moeilijk heeft. Toch kent ze ook zorgeloze perioden. Als ze te horen krijgt: ‘Och Traudl, was je maar niet zo wild’, reageert ze als zesjarige al met het ondeugende antwoord: ‘Ach, kijk, als Onze-Lieve-Heer dat nu wil.’ Deze uitspraak wordt een gevleugeld woord binnen de familie. Kleine hoogtepunten zijn in haar jonge leven de incidentele bezoekjes aan de bioscoop - de entree van de bioscoop in Bogenhausen bedraagt 70 pfennig, Traudl en Inge doen er lopend meer dan een uur over van Schwabing naar Bogenhausen - en de zomervakantie in de Beierse Alpen, naar het gebied waar grootvader jachtgronden pacht. Lange tijd is dat in Aschau, dan in Seeon en op het laatst in Ammersee, waar hij op tachtigjarige leeftijd zijn laatste reebok schiet.

Het jaar 1933 is in meerdere opzichten een beslissend jaar voor de dan dertienjarige Traudl. Ten eerste wordt de machtsovername van Hitler op school als een grote en heuglijke gebeurtenis gevierd. Ook Traudl ziet er een signaal in van een ommekeer, een acute opleving. De beelden van de armzalige, een beetje verdacht uitziende mannen met hun duistere gezichten die in hele groepen rondhangen op de Sendlinger-Tor-Platz, heeft ze nu nog met enige schrik voor ogen. Alleen maar werklozen, krijgt ze te horen. Dat zal nu veranderen...

In 1933 duikt bovendien Max Humps weer op. Als oude strijdmakker uit de zogenaamde Kampfzeit en drager van de Blutorde krijgt hij een baantje in het partijapparaat van de NSDAP toebedeeld. Welke positie hij daar heeft, interesseert zijn dochter niet, want ze heeft al lang geen contact meer met haar vader. Ze zoekt hem in 1934 of 1935 een keer op - één keer maar omdat haar moeder niet enthousiast is over dit contact - in zijn kantoor aan de Barer Strasse. Op nummer 15 zitten de Reichsorganisationsleitung, het hoofdkantoor van de NS-Betriebszellenorganisation en het Hauptamt für Kriegsopfer. De leiding van de sa resideert in deze tijd in twee hotels in de Barer Strasse, Marienbad en Union.

Max Humps probeert met lekkernijen en soortgelijke attenties Traudls genegenheid te winnen, maar ze blijft op afstand en houdt vast aan haar vooroordelen jegens hem. In 1932 werd - in afwezigheid van Max Humps - de echtscheiding uitgesproken. Traudl zag heel goed hoezeer haar moeder leed onder het vernederende proces. Max Humps had zonder veel scrupules, maar met wonderbaarlijk veel fantasie, geprobeerd de schuld op zijn vrouw te schuiven. Omdat het voor generaal Maximilian Zottmann maatschappelijk gezien absoluut onacceptabel was om een - volgens het toenmalige huwelijksrecht - schuldig gescheiden vrouw als dochter te hebben, moest ze wel instemmen met een onbevredigend compromis: Max Humps nam alle schuld op zich, als zij afzag van alimentatie. Zo bleef ze aangewezen op de aalmoezen van haar vader. Met haar joodse advocaat had ze bij het proces ook slechtere papieren dan haar man met zijn Blutorde. De verdenking ligt voor de hand dat de dienstdoende rechter duidelijke nazi-sympathieën had en al vooruitliep op het komende gezag - de NSDAP was immers sinds eind juli 1932, in ieder geval tijdelijk, de sterkste politieke macht in het land.

De uitspraak leidt in elk geval bij Hildegard tot de vaste overtuiging dat ‘die Hitler’ - al in 1923 - haar huwelijk heeft verwoest. Ze spreekt dit na de machtsovername herhaaldelijk uit, en ergert daarmee de jonge Traudl. Die vindt het oordeel van haar moeder ongenuanceerd, ze neemt de Führer in bescherming en heeft zelfs de bakvissendroom dat ze hem op een dag het leven redt. Roem door opofferingsgezindheid. Eén keer ziet ze hem deze jaren in het echt, als hij in zijn auto naar het Braune Haus in de Brienner Strasse wordt gereden - dat geeft haar een verheven gevoel, zelfs in haar herinnering. Haar indruk van Hitler in de simpele gedachten van een vijftienjarige: De Führer moet wel iets heel groots zijn. Onder de indruk van zijn hoogdravende ideeën over de ‘volksgemeenschap’, is ze trots op Duitsland en het Duitse volk. ‘Eén voor allen en allen voor één.’ Zodra het volkslied klinkt, krijgt ze tranen van ontroering in haar ogen. Politieke scholing krijgt ze niet: niet in deze tijd, ook niet later, noch op school, noch thuis. De leraren van het lyceum houden zich op de vlakte. Traudl hoeft geen propagandistische opstellen te schrijven, zoals ijverige leraren op veel andere scholen opdragen. De Neurenberger wetten, begrippen als Juden-frage, Rassenhygiene en Rassenschande worden wél behandeld - als waren het feiten. En als zodanig worden ze ook geaccepteerd. En dat het bolsjewisme de grote vijand van de beschaafde wereld is, dat cultuur en zedelijkheid daardoor met de ondergang worden bedreigd, dat wordt geïnternaliseerd als bedreigende en onomstotelijke waarheden. Völkische lectuur, zoals aanbevolen door het nationaal-socialisme, bereikt haar niet. Op haar nachtkastje liggen klassieke jeugdboeken als Trotzkopf en Nesthäkchen, later novellen van Storm en de bestseller van Agnes Günther, Die Heilige und ihr Narr.

Thuis zijn het nationaal-socialisme en andere wereldbeschouwelijke kwesties geen onderwerp van gesprek. Moeder koestert dan wel een persoonlijke wrok tegen Hitler, voor zijn politieke ideeën interesseert ze zich niet. Op het bureau van grootvader staat een foto van prins-regent Leopold met een persoonlijke felicitatie voor zijn zestigste verjaardag, die dateert uit 1912, een souvenir uit vroegere tijden. Betere tijden? Maximilian Zottmann spreekt zich daar niet over uit, voor hem is de regerende overheid de erkende overheid, en het nationaal-socialisme is voor hem, evenals voor de meeste ‘gewone’ Duitsers, geen echte bedreiging. Hij is abonnee van een leeskring, het enige tijdschrift dat hij leest is Der deutsche Jager, met boeken kan hij niets beginnen. De Münchener Neuesten Nachrichten komt dagelijks over de vloer, zodat men geen aflevering van het vervolgverhaal hoeft te missen. Via de radio luistert de familie naar verzoekplatenprogramma’s en ’s avonds zit men met koptelefoons en tekstboekje via de draadomroep naar rechtstreekse uitzendingen uit de opera te luisteren. Grootvader breekt steeds weer uit in woede als een telefoontje voor een van de meisjes de uitzending onderbreekt.

Het jaar 1933 is voor Traudl vooral zo beslissend omdat ze haar passie voor het dansen ontdekt. Door haar zuster Inge leert ze de zusters Erika en Lore Klopfer kennen. Het zijn twee meisjes uit de betere kringen, van wie de vader jurist is bij BMW. Ze hebben een voorname woning in de Arcisstrasse en het bij hun stand behorende huispersoneel. Moeder Klopfer stimuleert het contact van haar, zoals ze zelf zegt, ‘beetje verwende’ kinderen met de robuuste Inge. Als ze beide meisjes aanmeldt bij de kinderdansschool van Lola Fasbender, om hun met name een goede houding en manieren aan te leren, betaalt ze ook voor Inge, die zoveel talent heeft dat het niet over het hoofd valt te zien. Traudl staat bij de lessen vaak met haar neus tegen de glazen deur gedrukt om maar vooral geen oefening te missen. Als de lerares medelijden met haar krijgt en vraagt om mee te doen, is het voor haar alsof de poorten naar het paradijs opengaan. Ze begint nu de ritmische gymnastiek voor zichzelf te ontdekken.

Dat Erika en Lore joods zijn, ontdekken Traudl en Inge pas in 1936 als beiden emigreren naar New York. Misschien komt dat doordat beide meisjes het ook zelf niet wisten. Hun ouders hadden hen protestants opgevoed, vertelt Erika Stone, geboren Klopfer. ‘Godsdienst zit in het hart,’ hoorden ze van hun moeder. Die reageert terughoudend op het enthousiasme van haar kinderen ‘voor de pracht en praal van de nationaal-socialistische massapropaganda, het marcheren en de liederen’. Ze vertelt de meisjes pas net voor het vertrek, als ze moeite hebben met het afscheid, over hun joodse wortels en het gevaar dat joden lopen in Duitsland.

Het ontgaat Traudl in de drie jaar van hun vriendschap dat vader Klopfer een beroepsverbod krijgt, en dat de familie het personeel moet ontslaan en verhuist naar een veel kleinere woning in de Tengstrasse. En ze benijdt de meisjes om hun avontuurlijke reis naar Amerika, en die op hun beurt haar om haar uniform van de Bund Deutscher Mädel (BDM).

Traudl is sinds ongeveer 1935 bij de BDM. Het bruine ‘bergbeklimmershemd’ dat bij het uniform hoort, wordt door haar moeder moeizaam bij elkaar gespaard van het huishoudgeld. Als Traudl het felbegeerde fluwelen object eindelijk kan dragen, is ze dan ook apetrots. Ze is leidster van een groepje van zes meisjes uit haar klas, die zichzelf de ‘zes gratiën’ noemen. Ze exerceren op het plein van het lyceum - rechtsom, mars - en scanderen de Sieg-Heil-leuzen. ‘Sieg’ roept Traudl dan. ‘Heil’ roepen haar pupillen terug. ‘Sieg! -Heil! - Sieg! - Heil!’ Verder is er weinig in haar geheugen blijven hangen van haar BDM-activiteiten, alleen saaie avonden in het BDM-huis, het vormen van een erehaag bij evenementen, het inwijdingsfeest van de eerste arbeiderswijk in Ramersdorf, waarbij zij en haar vriendinnen volksdansen opvoeren, collecteren voor de Winterhulp, een kampeertocht naar Wolfratshausen met kampvuur - en Herta. Dat is haar Gruppenführerin als Traudl zestien, zeventien jaar is en al naar de handelsschool gaat. Zij brengt de meisjes bij wat het Derde Rijk onder kunst en literatuur verstaat, ze musiceert met hen en laat hen idyllische wandelpaadjes ontdekken. Traudl ziet haar als voorbeeld. Als ze een keer bij haar thuis op visite komt, omarmt Herta haar bij het weggaan, en kust haar op de mond. Traudl, die nog niet echt interesse in mannen heeft, maar wel behoefte heeft aan tederheid, is diep onder de indruk van die hartelijkheid.

 

In 1938 verliest ze haar geliefde leidster uit het oog, want er komt iets interessanters op haar weg: Traudl wordt lid van de organisatie Glaube und Schönheit, een nieuw opgerichte afdeling van de BDM voor jonge ‘arische’ vrouwen van achttien tot eenentwintig jaar. ‘De taak van onze meisjesbond is om de meisjes op te voeden tot draagsters van het geloof in de nationaal-socialistische wereldbeschouwing, tot meisjes van wie lichaam, ziel en geest in harmonie zijn, die door de gezondheid van hun lichaam en de evenwichtigheid van hun wezen die schoonheid belichamen die openbaart dat de mens een schepping van de Almachtige is,’ zegt Jutta Rüdiger, sinds 1937 leidster van de BDM, over de doelstellingen van deze organisatie. ‘Wij willen meisjes vormen die trots zijn, zodat ze ooit strijders als levensgezel zullen kiezen. We willen meisjes die onvoorwaardelijk geloven in Duitsland en de Führer en die dit geloof ooit in de harten van hun kinderen zullen leggen. Dan zal het nationaal-socialisme, en daarmee Duitsland, voor altijd blijven bestaan.’

Bij Glauben und Schönheit wordt nauwelijks over politiek gesproken, evenmin als in de meeste andere jeugdorganisaties van het Derde Rijk. Er wordt vooral bevallig geturnd en gedanst, om met de bewust gecultiveerde ‘vrouwelijke lijn’ de ‘vermannelijking’ en ‘kwajongensachtige neigingen’ van de meisjes tegen te gaan. In de praktijk gaat het ook bij de ritmische gymnastiek om het inzetten van de jonge vrouwen voor doeleinden van de partij en de staat. Dat zegt men uiteraard niet met zoveel woorden, en Traudl hoort het ook pas tientallen jaren na de oorlog voor het eerst. Hun artistieke engagement moet de meisjes van deze leeftijdsgroep opvoeden tot ‘gemeenschapsgerichte persoonlijkheden’ en afhouden van het zich te vroeg terugtrekken in de rol van moeder en echtgenote. In plaats daarvan moeten ze zich engageren met Führer, Volk und Vaterland. Tot slot is Glaube und Schönheit ook bedoeld om vrouwelijk kader te kweken voor functies in de BDM, de NS-Frauenschaft en de Reichsarbeitsdienst.

 

Met de vakken ‘Levenswijze en levenshouding’ en ‘Politiek-culturele vorming’ die volgens de statuten ook bij het onderwijsprogramma horen, wordt Traudl niet lastig gevallen, ze kan zich daar tenminste niets van herinneren. Het Derde Rijk trekt haar aan door de spectaculaire culturele manifestaties: de ‘hoofdstad van de beweging’ is de stad van de optochten. De pracht en praal van de in 1937 en de twee volgende jaren gehouden Tag der Deutschen Kunst met zijn meer dan drie kilometer lange optocht over ‘tweeduizend jaar Duitse cultuur’ vindt ze prachtig, net als de Nacht van de Amazones in het slotpark van Nymphenburg die tussen 1936 en 1939 elk jaar plaatsvindt. Het concept van de nazi’s, waarin gevoelselementen en ideologie met elkaar gecombineerd worden, slaat aan bij haar. Daar komt nog bij dat Inge meewerkt aan het programma van de Tag der Deutschen Kunst. Ze danst mee bij de opvoering van de Roof van de Sabijnse maagden op het podium in de Kleinhesseloher See in de Englische Garten. Ook Traudl is in de marge betrokken bij de culturele activiteiten van de nazi’s. Ze is figurante bij de Nacht van de Amazones en ze staat - als vijftienjarige al - model voor de Zwitserse beeldhouwer en marionettensnijder Waker Oberholzer, die een beeld voor een fontein moet maken. Het bronzen meisje, dat een waterspuwende faun een bal toegooit, heeft overigens wel het welgevormde figuur van Traudl, maar niet haar gezicht gekregen. In 1937 is het beeldhouwwerk te zien in het Haus der Deutschen Kunst.

Om de houding tegenover het Derde Rijk in termen van een duidelijk voor of tegen te formuleren, is in het geval van de opgroeiende Traudl onmogelijk - net als bij het overgrote deel van de Duitse bevolking waarschijnlijk, en al helemaal bij de jeugd van die tijd. Hoezeer ze zich ook laat betoveren door de esthetiek van de grote manifestaties, en hoezeer ze ook meedoet aan het enthousiasme over de triomfen van Duitse sporters bij de Olympische Spelen, het grovere politieke handwerk op lokaal niveau vindt ze afstotelijk. Het ‘overdreven nazidom aan de basis’ en de ‘kuiperijen van de partijbonzen’ waren, zegt ze nu, ‘proletarisch’ en ‘kleinburgerlijk’. Maar daarom vraagtekens zetten bij de regering gaat voor haar, net als voor de meesten van haar leeftijdsgenoten, een stap te ver. Ze lacht om de Hitler-moppen die de ronde doen en vindt Der Stürmer met zijn antisemitische karikaturen afstotelijk en ook vreemd, maar ze realiseert zich niet hoe groot en reëel de bedreiging is voor politieke tegenstanders en de joden. Op het lyceum heeft ze drie joodse medescholieren. Tijdens de gemeenschappelijke schooltijd, dus tot 1936, zouden die altijd zowel door de leraren als door hun medescholieren gelijkwaardig behandeld zijn; als hun jood-zijn al aan de orde kwam, dan alleen als hun religieuze overtuiging. Daarna verliest ze de drie uit het oog. Ze hoort alleen dat het ene meisje met haar ouders geëmigreerd is, wat er van de beide anderen geworden is, weet ze tot op de huidige dag niet. De Kristallnacht van november 1938, waarbij ‘ter vergelding van een groot deel van de joodse winkelbedrijven alle ramen zijn ingeslagen’ zoals de volgende dag in de Münchener Neuesten Nachrichten staat, van de brandende synagogen en de willekeurige arrestaties van honderden joodse mannen, van dat alles dringt nauwelijks iets tot de achttienjarige door. Wat zij en haar vriendinnen de dag erna horen over het brute optreden van de nazi’s, staat hun tegen, maar ze sussen hun geweten ermee dat dit wel een eenmalige gebeurtenis moet zijn geweest. En uiteindelijk gaat het hun net zo weinig aan als alle andere pesterijen tegen de joden, de van staatswege opgelegde Judenboykott van 1 april 1933, de bordjes met ‘Verboden voor joden’, de totale Entjudung van het economisch leven vanaf begin 1939 en het brandmerken van de joden met een gele ster vanaf september 1941. Ze kan zich maar één ontmoeting met zo’n gebrandmerkte vrouw herinneren - een vluchtige herinnering, waar ze verder niet meer aan denkt, en ook een aanwijzing hoe goed het verdringen functioneert.

Traudl leidt een leventje dat niet verstoord wordt door de politiek, net als veel ander Duitse jongeren in die tijd. Zo ervaart ze dat tenminste, en dat bevestigt nog eens twee op het eerste gezicht tegenstrijdige zaken: ten eerste hoe handig de tactiek van het regime was om een trouwe Staatsjugend op te bouwen, en ten tweede dat er natuurlijk vrijplaatsen waren waar apolitieke jongeren zoals Traudl ongedwongen en - zoals ze dachten - onbespied hun gang konden gaan.

De interesses van Traudl beperken zich in die jaren tot de ritmische gymnastiek. Het is haar droom om net als haar zuster van het dansen haar beroep te maken. Andere en degelijker ambities heeft ze niet. In 1936 is ze voortijdig met een middelbaar diploma, van het lyceum gegaan. Met tegenzin, maar ze moet zo snel mogelijk geld verdienen om haar moeder te ondersteunen. Ga een jaar naar de handelsschool, dan kun je als secretaresse op een kantoor aan de slag, wordt haar aangeraden. De vriendin van een vriendin werkt bij de Allianz en kan haar wel een aanstelling met recht op pensioen bezorgen - wat voor de springerige Traudl een soort nachtmerrie is. Naar de Allianz wil ze zeker niet, lusteloos loopt ze de handelsschool door, onwillig leert ze blind typen (‘Misschien hebben anderen daar talent voor, Mutti, ik in ieder geval niet!’). Steno en boekhouden gaan haar makkelijker af. Na de school zoekt ze een baan die vooral aan één voorwaarde moet voldoen: ze moet genoeg tijd overhouden om te dansen. Uiteindelijk krijgt ze een baan als kantoormedewerkster bij het Münchense kantoor van de Vereinigten Deutschen Metallwerke. Al snel beheert ze het borenmagazijn en maakt ze regelmatig de inventaris op - boeiend werk als de chauffeur van het bedrijf er niet geweest was; die volgt haar op een keer naar het magazijn en confronteert haar daar met pornofoto‘s. Traudl weet niets anders te doen dan ontslag te nemen - onder valse voorwendselen, want de ware reden durft ze de chef niet te vertellen. Daarna werkt ze tijdelijk bij het notariskantoor van de oude Hofrat Dillmann. In 1939 gaat ze naar de uitgever Rundschau Verlag in de Ohmstrasse, waar ze assistente van de hoofdredacteur van Die Rundschau wordt, een vaktijdschrift voor kleermakers. Als de plaatsvervangend hoofdredacteur in dienst moet, neemt ze zijn taken over en doet dat gewetensvol en vaak zelfs met plezier, maar nog steeds in de overtuiging dat ze ontslag zal nemen zodra ze het afsluitende dansexamen heeft gehaald.

Voor Traudl is haar werk een middel om een bepaald doel te bereiken, meer niet. Ze leeft voor de vrije dagen met haar vriendenkring. Ze gaan samen naar de bioscoop en ’s zomers naar het zwembad, ze maken uitstapjes naar het platteland en vieren feest zodra er ook maar enige aanleiding voor is. De meeste tijd besteedt ze tussen 1938 en 1941 aan haar dansopleiding. Haar lerares bij Glaube und Schönheit vindt dat ze getalenteerd genoeg is om zich intensiever aan het dansen te wijden, en vraagt haar om zich aan te melden bij haar school, de Herta-Meisenbach-school in de Franz-Joseph-Strasse. Omdat Traudl het lesgeld niet kan opbrengen, biedt de lerares haar een plaats als assistente aan. Maar ook als ze niet danst, verkeert Traudl in kunstenaarskringen. Sinds het midden van de jaren dertig woont de belangrijke balletmeester Helge Peters-Pawlinin in München waar hij een balletgezelschap formeert. Op de dansschool van Lola Fasbender ontdekt hij Traudls veertienjarige zuster Inge, die hij opleidt tot balletdanseres. Inge wordt lid van zijn Romantisches Ballett, laat de school de school, gaat met de groep op tournee en verdient zo al vroeg geld. In 1940 krijgt ze een aanstelling aan de Deutsche Tanzbühne in Berlijn.

Traudl heeft nu een duidelijk doel voor ogen; ze wil haar talentvollere zuster achterna naar de hoofdstad.

 

Traudl Junge noemt zelf haar aanpassingsvermogen of - om het iets minder positief te zeggen - haar beïnvloedbaarheid, een van de sterkste eigenschappen uit haar jeugd. Maar wie zijn de mensen die invloed hebben op haar denken en handelen?

Haar vader, die zo duidelijk profiteert van het nationaal-socialisme? Hij is in 1936 gepromoveerd tot directeur veiligheidszaken bij de Dornier-fabrieken in Ludwigshafen en voor de tweede keer getrouwd. In de zomervakantie bezoeken Inge en Traudl hem en ‘tante’ in hun dienstvilla aan de Bodensee. Voor Traudl is het een teleurstellende gebeurtenis. Ze mist een vader die haar vertelt ‘hoe de vork in de steel zit’. Voor haar eigen vader kan ze geen respect opbrengen.

Haar vriendinnen? Trudl Valenci, haar beste schoolvriendin, verliest ze op zestienjarige leeftijd uit het oog; pas jaren na de oorlog treft ze haar weer. Ulla Kares is aan het eind van de jaren dertig en begin jaren veertig haar beste vriendin. Ze delen hun bewondering voor de sterren van de UFA zoals Renate Müller, Heinz Rühmann en Hans Albers, en ze vereren Gary Cooper. Wat de werkelijke bedoelingen van het regime betreft, worden Ulla’s ogen al in 1938 geopend: dan wordt de blonde Ringführerin van de ene op de andere dag uit de BDM gezet, omdat bekend is geworden dat haar moeder een zogenaamde kwartjodin is. Ulla vlucht uit haar geboortestad Essen naar München. Zelfs haar beste vriendin Traudl hoort pas lang na de oorlog dat Ulla een ‘Achteljüdin’, dat wil zeggen voor een achtste joods, is. In 1943 wordt Ulla verliefd op haar latere echtgenoot, een zogenaamde halfjood. Hij wordt in 1944 geïnterneerd en moet dwangarbeid doen in de Duitse oorlogsindustrie. In maart 1945 lukt het Hans Raff te vluchten; tot het einde van de oorlog weet Ulla hem te verstoppen. Ook dat hoort Traudl pas na de oorlog. Als ze naar Berlijn verhuist, wordt het contact met haar vriendin verbroken.

Een vriend? Een vroege minnaar? Haar interesse voor mannen ontwaakt pas laat. Toen haar jongere zuster al met jongens speelde, was zij nog met poppen in de weer, zegt ze later schertsend. Seksualiteit heeft voor haar lang iets ‘bedenkelijks’, iets ‘akeligs’ zelfs - daar heeft haar moeder met haar waarschuwingen wel voor gezorgd.

Ze wacht met haar eerste ervaringen tot ze haar echtgenoot leert kennen.

Als ze achttien is sluiten Traudl en haar zuster zich aan bij een groep buitenlandse studenten en kunstenaars. De meesten daarvan zijn Grieken. Bijna allemaal hebben ze al een relatie, alleen Traudl en Inge hebben nog geen partner. De houding van deze vrienden tegenover het Derde Rijk is nog onbevangener dan haar eigen houding; ze zijn onuitputtelijke bronnen voor de nieuwste nazi-moppen, luisteren naar verboden buitenlandse radiozenders en hebben vaak kritiek op het regime. Maar uiteindelijk interesseert Traudl zich alleen voor hun kunst- en theaterwereld.

Traudl Junge noemt zelf twee mensen die vanaf het midden van de jaren dertig tot aan haar verhuizing naar Berlijn grote invloed op haar hadden. Dat was ten eerste balletmeester Pawlinin, die een stempel drukt op haar levensstijl en haar belangstelling wekt voor de zuivere, realiteitsvreemde wereld van het theater. En ten tweede Tilla Höchtl, de moeder van Lotte, een collega-danseres van haar zuster. Tilla is ook een alleenstaande moeder, net als Hildegard Humps, maar in tegenstelling tot Traudls moeder is zij een geëmancipeerde, zeer eigenzinnige en spontane vrouw met veel humor, bijtende ironie, dwarse ideeën en een uitgesproken afkeer van het nationaal-socialisme. De vrouwen raken dik bevriend. Tilla probeert niet alleen Traudl en Inge, maar ook moeder Hildegard te stimuleren om meer individueel en onafhankelijk te denken. Mensen die meer waarde hechten aan zogenaamde maatschappelijke normen dan aan hun persoonlijke behoeften, kunnen op haar spot rekenen. Platitudes als ‘dat doet men niet’ wil ze niet horen. Ze introduceert met veel succes het woord ‘kleinburgerlijk’ in het gezin Humps, en wat meer is: volgens Traudl gaat het gezin Humps onder haar invloed over op lossere, maar ook meer zelfbewuste omgangsvormen.

In de zomer van 1941 doet Traudl het dansexamen. Voor het onderdeel dansexpressie moet ze het onderwerp ‘gebed’ uitbeelden.

Haar knieën trillen van de zenuwen, maar dat schaadt haar optreden niet. Traudl haalt het examen. Nu wil ze haar plan om naar Berlijn te gaan, omzetten in daden, maar ze stuit op verzet bij haar chef. Hij accepteert haar ontslagaanvraag niet en beroept zich op de door de nationaal-socialisten ingestelde kriegsbedingte Arbeitslenkung waarbij het oorlogsbelang bepaalt waar arbeidskrachten worden ingezet. Hoe ze er na maandenlang touwtrekken toch in slaagt om door bemiddeling van de danseres Beate Eberbach, een collega van haar zuster en de schoonzuster van Albert Bormann, hoofd van de kanselarij van Hitler, dienstverpflichtet overgeplaatst te worden naar Berlijn, vertelt ze in haar manuscript zelf.

 

Hoewel ze blij is dat ze naar Berlijn kan, maakt ze zich zorgen over haar moeder die alleen in München achterblijft. In 1941 is haar grootvader gestorven en sindsdien verhuurt haar moeder een kamer. Hildegard moet nu leven van de huur en van wat haar dochter haar stuurt uit Berlijn. De situatie is omgedraaid: nu voelt Traudl zich verantwoordelijk voor haar moeder, die zich zoveel jaren ‘heeft opgeofferd voor haar kinderen’. En achter dat verantwoordelijkheidsgevoel schuilt ook een slecht geweten: dat ze haar moeder heeft achtergelaten. Per slot van rekening bevindt Duitsland zich al tweeënhalfjaar in oorlog.

 

Traudls nieuwe leven begint als de geallieerden het begin van een ommekeer in de oorlog forceren. In december 1941 heeft Duitsland de oorlog verklaard aan de Verenigde Staten en in de strenge Russische winter van 1941/1942 is de opmars van de Duitse legers tot staan gebracht. De Russen hebben zich ontpopt tot verbeten tegenstanders, die het ondanks alle politieke tegenstellingen met de VS en Engeland eens worden over de vorming van een tweede front in het westen. In maart 1942 is Lübeck de eerste Duitse stad die doelwit wordt van massale Britse bombardementen. Van dit alles dringt maar weinig door tot de Duitse burgerbevolking, daar zorgt de propagandamachine van de nazi’s wel voor. Het werkelijke aantal slachtoffers van het bombardement op Lübeck, 320, wordt bijvoorbeeld voorgesteld als 50.

Traudl is na een fase van grote onzekerheid bij het begin van de oorlog, intussen gewend geraakt aan de realiteit van alledag: de luchtbeschermingsoefeningen, verduistering, rantsoenering van levensmiddelen. Net als waarschijnlijk de meerderheid van de Duitse bevolking heeft ze zich laten misleiden door Hitlers bewering dat Duitsland aangevallen was en dat de oorlog een daad van zelfverdediging was. Ze heeft nooit staan juichen bij de berichten over de overwinningen in het begin, want de expansiedrang van Hitler zei haar niets. Ze wil alleen maar een snel einde van de conflicten. Onder welke omstandigheden en van hoe nabij ze dat einde zal meemaken, kan ze in die eerste maanden van haar tijd in Berlijn uiteraard nog niet vermoeden.