V

 

 

We zaten weer eens samen te eten, het was eind augustus [1944]. Hitler deed zeer merkwaardig tegen mij, het kwam bijna als onvriendelijk op me over. Tijdens de hele maaltijd richtte hij niet één keer het woord tot mij en als ik zijn blik toevallig ontmoette, keken zijn ogen mij ernstig en onderzoekend aan.

Ik kon me werkelijk niet voorstellen wat ik verkeerd kon hebben gedaan of waarmee ik zijn ergernis had opgewekt. Ik brak me er niet langer het hoofd over en dacht dat het misschien een slechte bui was geweest.

Op dezelfde dag belde Fegelein mij op. ‘Kan ik vanmiddag bij jou op de koffie komen?’ vroeg hij. Ik vroeg me af waarom hij zo plotseling naar mij toe wilde komen, hij had dat nog nooit gedaan, maar ik stemde toe. Het koffieuurtje was allang voorbij, maar Fegelein kwam niet opdagen. Uiteindelijk rinkelde de telefoon weer. Hij zei dat de stafbespreking zo lang had geduurd en dat hij nog wat moest werken. Of ik misschien vlug naar hem toe kon komen? Nou goed, dacht ik, dan kan ik meteen mijn hond uitlaten. Ik liep naar de nieuwe barak van Fegelein, het laatste gebouw van het hoofdkwartier. Fegelein begroette me: ‘Goedemiddag! Het is fijn dat je gekomen bent, wil je een borreltje?’ Tjonge, dacht ik, wat wil hij? Ik nam aan dat hij iets met mij wilde bespreken. ‘Nee,’ zei ik, ‘ik wil nu geen borrel, maar jij wilde toch bij mij koffie komen drinken? Wat is er aan de hand dat je me die eer bewijst, hoewel je toch wel weet dat ik mijn man trouw ben?’ Hij stapte op mij toe, omarmde me vaderlijk en zei: Tk zeg je liever meteen wat er aan de hand is. Je man is gevallen.82 De chef wist het al sinds gisteren, maar hij wilde eerst de bevestiging afwachten en hij kon het je niet zelf vertellen. Als je zorgen hebt, kom dan naar mij, ik zal je altijd helpen.’ Daarop liet hij mij weer los en schonk toch een borrel voor me in, die ik ook opdronk. Ik kon op dat moment helemaal niets denken en Fegelein gaf me ook in het geheel geen tijd daarvoor. Hij praatte door. Alsof het van grote afstand kwam, hoorde ik hem zeggen dat het allemaal ‘klote’ was, deze oorlog en de bolsjewisten en alles, alles, maar dat het op een dag allemaal anders zou zijn... Merkwaardig dat ik dit vandaag nog weet, hoewel ik nauwelijks geluisterd heb.

Plotseling stond ik weer buiten. Zachtjes viel er een warme zomerregen en ik liep de landweg af, het kamp uit en over de frisse groene weiden. Het was heel stil en verlaten. Ik voelde me heel alleen en alles was verschrikkelijk treurig. Ik kwam pas laat terug in mijn kamer. Ik wilde niemand zien en horen. Nu even geen medeleven en medelijden. Toen werd er uit de Führerbunker gebeld: ‘Mevrouw Junge, komt u vandaag nog eten?’ Ik zei: ‘Nee, vandaag kom ik niet.’ De ordonnans legde de hoorn neer. Maar na een paar minuten rinkelde de telefoon opnieuw. Deze keer was het Linge zelf. Hij zei: ‘De Führer wil je beslist even spreken, ook als je niet blijft eten, moet je snel langskomen.’ Uiteindelijk dacht ik: hoe eerder hoe beter, dan heb ik het achter de rug.

Ik werd naar een klein vertrek gebracht dat vroeger de woonkamer was van juffrouw Schroeder. Nu was het de provisorische werkkamer van Hitler. Wat leek hij nu duister en zakelijk! Hitler kwam zonder te spreken naar mij toe toen Linge de deur achter mij gesloten had. Hij nam mijn beide handen en zei: ‘Ach kind, het spijt mij zo. Uw man was een prachtvent.’ Zijn stem was heel zacht en treurig. Ik had bijna meer met Hitler te doen dan met mijzelf omdat het zo moeilijk is om medeleven uit te drukken. ‘U blijft nu toch bij mij, maakt u zich geen zorgen, ik zal u altijd helpen!’ Iedereen wilde mij plotseling helpen en ik was er het liefst vandoor gegaan.

Ik nam spoedig weer deel aan de maaltijden met Hitler. Hij voelde zich heel slecht, was zwijgzaam en zag er oud en moe uit. Het was moeilijk hem bij een gesprek te betrekken. Zelfs Speer sprak vaak zonder dat Hitler luisterde. ‘Ik heb zulke grote zorgen... Als jullie wisten welke beslissingen ik moet nemen, ik ben helemaal alleen, niemand deelt mijn verantwoordelijkheid...’ Deze zinnen herhaalde hij elke keer als we informeerden hoe het met hem ging. De artsen liepen de bunker in en uit. De hoofdarts uit Berlijn was er nog, en ook Brandt werd geraadpleegd en onderzocht de pijnlijke arm en de trillende hand. Uiteindelijk werd professor Von Eicken83 uit Berlijn ontboden, die vroeger een geslaagde strottenhoofdoperatie bij Hitler had verricht en zijn volle vertrouwen genoot. En Morell was ziek. Niets hielp hem meer en hij moest het bed houden en de behandeling van Hitler overlaten aan zijn plaatsvervanger Weber. Het was de zwaarste tegenslag voor de ambitieuze Morell dat Hitler tevreden was met zijn plaatsvervanger. Hij zag plotseling dat er behalve Morell nog andere artsen waren die injecties konden geven. Hitler beweerde dat het bij hem uitermate moeilijk was om een ader te vinden en dat het maar zelden voorkwam dat een arts hem goed kon behandelen. Morell was buitengewoon jaloers en ambitieus. Maar nu moest hij tijdelijk het veld ruimen, juist toen Hitler hem het hardst nodig had. Er balden zich donkere wolken boven zijn hoofd samen. Brandt had namelijk samen met zijn collega, Von Hasselbach, vastgesteld dat de tabletten die Morell aan Hitler liet verstrekken een bepaald percentage strychnine bevatten, wat ooit de dood tot gevolg moest hebben als Hitler zo’n hoge dosis ervan bleef innemen.

Het was onverantwoord wat Hitler in de loop van een dag aan medicijnen slikte. Linge had een flinke voorraad in zijn kastje en als Hitler het vroeg, bracht hij hem wat hij hebben wilde zonder eerst Morell te raadplegen. Uiteindelijk schreven de beide chirurgen een memorandum dat zij aan Hitler overhandigden. Het gevolg was een woedeaanval van de Führer en het ontslag van Brandt als lijfarts van de Führer. Hij had het vertrouwen van Hitler verloren hoewel hij voordien met hem en Eva Braun in zekere mate vriendschappelijk was omgegaan. Maar het was een gevaarlijke en vrijwel hopeloze onderneming om iets tegen Morell in te brengen.

 

Een paar dagen later heette het: ‘De Führer laat zich excuseren, hij eet alleen.’ En ook het theeuurtje ging niet door. En uiteindelijk bleef de Führer een dag in bed. Dat veroorzaakte heel wat sensatie. Niemand had Hitler ooit in bed zien liggen. Zelfs zijn bediende wekte hem door een gesloten deur en legde de ochtendberichten buiten op een klein tafeltje. Zelfs niet in een ochtendjas had Hitler ooit een van zijn medewerkers ontvangen. Plotseling was hij ziek geworden en niemand kende de oorzaak. Was de aanslag dan toch niet zonder sporen aan hem voorbijgegaan? De artsen meenden dat het mogelijk de nawerking van een hersenschudding was, die zich nu pas deed voelen. In elk geval kregen we Hitler dagenlang niet te zien. De adjudanten waren vertwijfeld. De Führer wilde niemand ontvangen. Otto Günsche kwam een keer naar mij toe en vertelde: ‘De Führer is volstrekt apathisch, we weten niet wat we moeten doen. Zelfs de situatie in het oosten interesseert hem niet, hoewel het er daar verschrikkelijk slecht voor ons uitziet. ’

Morell gaf zijn assistent vanaf zijn ziekbed telefonisch aanwijzingen voor de behandeling van Hitler. En ziedaar, plotseling ontwaakten zijn levensgeesten weer, hij deelde bevelen uit vanuit bed, liet zich op de hoogte stellen van de situatie en na enkele dagen nam hij zelfs weer deel aan de nachtelijke theeuurtjes. Ik geloof dat het nooit eerder in het leven van Hitler voorgekomen was dat hij zijn gasten in zijn slaapkamer en in bed liggend ontving. Ik moet zeggen dat het heel ongezellig was.

Het kleine bunkervertrek was zeer schamel gemeubileerd. Het leek wel een soldatenverblijf in een kazerne. Bovendien had Hitler nog een enorme houten kist in zijn kamer staan, die voor Blondi en haar gezin was bestemd, zodat er nauwelijks plaats overbleef. Ik moest denken aan de zorgen van Eva Braun, die nooit wist wat ze Hitler voor zijn verjaardag of voor de kerst moest geven. Hij droeg een onooglijke ochtendjas van grijs flanel, geen kleurige das, alleen lelijke zwarte sokken, zelfs geen moderne pyjama. Hij lag in zijn bed, goed gekamd en geschoren, in zo’n braaf wit nachthemd, dat het alleen maar door de Wehrmacht kon zijn ontworpen. Hij had de mouwen niet dichtgeknoopt omdat hij ze te nauw vond en zo konden we de witte huid van zijn armen zien. Melkwit! We konden begrijpen waarom hij niet graag in een korte broek rondliep! Voor het bed was een kleine tafel neergezet. Wij trokken een paar stoelen bij en groepeerden ons moeizaam rond het bed. Als een van de gasten naar buiten wilde - er waren er niet veel buiten twee secretaresses, adjudant Bormann en Hewel - moest iedereen opstaan en ook het serveren gaf problemen.

Hitler zei nog niet veel. Hij wilde horen wat wij in de afgelopen dagen hadden gedaan. Wij konden niet veel berichten. Onze voornaamste bezigheid had eruit bestaan hele stapels schademeldingen te kopiëren. Het was een troosteloze arbeid geweest en het leek ons nogal zinloos. Hitler had de berichten van de afgelopen dagen immers niet eens ingezien. Het was ontmoedigend om aan te moeten zien hoe de enige man die alle nood met een enkele pennenstreek had kunnen beëindigen, bijna apathisch in bed lag en met moede ogen voor zich uit keek terwijl om hem heen de hel was losgebroken. Ik had de indruk dat het lichaam plotseling de zinloosheid van de bemoeienissen van de geest en de sterke wil had ingezien en in staking was gegaan. Het was gewoon gaan liggen en had gezegd: ‘Ik wil niet meer.’ Deze ongehoorzaamheid had Hitler nog nooit meegemaakt en nu had hij zich erdoor laten overrompelen.

Het duurde echter niet lang of alle zwaktes waren overwonnen. De melding dat de Russen Oost-Pruisen zouden binnenvallen, bracht hem weer op de been en maakte hem van de ene dag op de andere gezond. Intussen was ook de nieuwe bunker, een ware vesting, klaar. Hitler verhuisde. De nieuwe betonkolos bevatte een labyrint van gangen, vertrekken en zalen. Er was nu ook een dieet-keuken in de bunker gemaakt en alle directe medewerkers van Hitler hadden er hun eigen kamers. Hij hield er immers dagelijks rekening mee dat er een doelgerichte luchtaanval op het hoofdkwartier zou plaatsvinden en dan moesten alle belangrijke mensen bij elkaar zijn. Tegelijkertijd werden alle overige bunkers versterkt. Inderdaad, we hadden nu ook elke dag luchtalarm. Maar het was steeds slechts een enkel vliegtuig dat boven het bos cirkelde, er viel nooit een bom. Desondanks nam Hitler het gevaar zeer serieus op en beschouwde hij deze verkenningsvluchten als een voorbereiding op de verwachte grote aanval.

De Russen rukten met een ongelooflijke snelheid op. Er kwamen gruwelijke berichten binnen uit de dorpen die door hen bezet waren. Hitler was zijn goede bui kwijt. Als we ’s avonds op de thee kwamen, keek hij duister en bezorgd voor zich uit en hij moest moeite doen om de beelden en berichten die hij uit het oosten kreeg voor een paar uurtjes te vergeten. Verkrachte vrouwen, gedode kinderen, mishandelde mannen, kortom dood, nood en vertwijfeling klaagden hem aan.

Hij zwoer wraak en zaaide haat. ‘Dat zijn geen mensen meer, dat zijn beesten van de Aziatische steppe en de strijd die ik tegen hen voer, is de strijd om de waardigheid van de Europese mens. Geen prijs is te hoog voor de overwinning. We moeten hard zijn en met alle middelen strijden die ons ter beschikking staan.’

Maar het zag er niet naar uit dat de overwinning naderbij kwam. Integendeel, dat waren de vijandelijke troepen. Ook in het westen rukten de geallieerden geleidelijk op naar de Duitse grenzen. En wij zaten nog steeds in Oost-Pruisen. Het kon niet lang meer duren voordat we door de Russen verdreven werden. Op sommige heldere herfstdagen hoorden we de kanonnen bulderen. En Hitler liet bouwen en versterken en de verdediging organiseren. Er was intussen een reusachtig apparaat ontstaan. Overal waren blokkades en nieuwe wachtposten, mijnen, prikkeldraadversperringen, uitkijktorens. De wegen waarover ik de ene dag nog met mijn hond had gewandeld, waren de volgende dag plotseling afgesloten en een wachtpost vroeg om mijn identiteitsbewijs. Als de vijand had geweten welke heilloze chaos er elke keer door het luchtalarm in ons kamp ontstond, dan had hij beslist aangevallen.

’s Nachts was het verschrikkelijk. Alle lampen gingen plotseling uit, iedereen moest naar de bunker snellen, maar overal stonden bomen in de weg en het was moeilijk om je te oriënteren. Bovendien moest iedereen een wachtwoord en het antwoord daarop kennen, want de wachtposten lieten niet met zich spotten en schoten sneller dan men kon denken. Normaal gesproken echter maakte niemand zich daar druk om, want overdag volstonden de identiteitsbewijzen en ’s nachts ging niemand meer buiten de verdedigingsgordel wandelen.

Hitler probeerde nieuwe divisies uit de grond te stampen en ze in het oosten in te zetten. Toen het front daar verkort en enigszins gestabiliseerd was, besloot Hitler naar zijn westelijk hoofdkwartier in het Taunusgebergte te gaan om van daaruit het westelijke front gerust te stellen. In de eerste dagen van november 1944 verlieten we de Wolfsschanze en namen meteen alles mee wat we bezaten omdat de Russen vlakbij waren.

Met het enigszins pijnlijke gevoel van een definitief afscheid lieten we de Wolfsschanze achter ons en stapten op een november-ochtend in de speciale trein die ons naar Berlijn zou brengen. Ik had het leven in het bos prettig gevonden en het Oost-Pruisische landschap in mijn hart gesloten. Nu vertrokken we - voor altijd. Hitler moet dat zelf ook hebben geweten. En hoewel hij door liet bouwen alsof hij van plan was op een dag terug te keren, was ook hij in een afscheidsstemming. Had hij niet altijd zelf beweerd dat hij nooit zou capituleren als hij persoonlijk een deel van het front hield? Hij was bezeten van de overtuiging dat zijn persoonlijkheid het onmogelijke mogelijk kon maken.

De speciale trein was overvol. De rest van de staf was een uur eerder al met een eerste trein vertrokken. Deze keer reisden we overdag. Hitler wilde na het invallen van de duisternis in Berlijn arriveren om zijn aankomst geheim te houden. Langzaam drong de zon door de nevel en schonk ons nog een stralend heldere herfstdag.

Maar de ramen van de wagon van Hitler waren geblindeerd. Hij zat bij kunstlicht in zijn coupé. Hoe duister verliep het middageten in zijn salonwagon! Buiten scheen de felle zon en hier heerste een halfduister als in een mausoleum. Morell, Bormann, Hewel en Staub namen aan de maaltijd deel. Juffrouw Schroeder en mevrouw Christian waren al in Berlijn. En juffrouw Manziarly84 de jonge dieetkokkin uit Innsbruck, die eigenlijk lerares wilde worden en slechts tijdelijk bij Hitler in dienst was getreden, was nog te nieuw om aan deze kring van vertrouwelingen deel te nemen. Daarom waren juffrouw Wolf en ik de enige vrouwen.

Ik heb Hitler nooit zo terneergeslagen en afwezig gezien als op deze dag. Zijn stem verhief zich nauwelijks boven een luid gefluister, zijn ogen bleven op zijn bord gericht of staarden afwezig naar een plek op het witte tafellaken. Er heerste een drukkende atmosfeer in de enge schommelende kooi waarin wij bijeen waren gebracht en we werden allen bevangen door een luguber gevoel. Plotseling sprak Hitler over een operatie. Ik wist aanvankelijk niet wat hij bedoelde. Hij had het over het grote vertrouwen dat hij stelde in de vaardigheid van professor Von Eicken. ‘Hij draagt een grote verantwoording, maar hij is de enige die het kan doen. Zo’n stem-bandoperatie is niet bepaald levensgevaarlijk. Maar het zou kunnen gebeuren dat ik mijn stem verlies...’ Hij maakte de zin niet af. En we zagen de donkere wolk van stomheid al bijna tastbaar boven zijn hoofd hangen. Hij wist natuurlijk dat zijn stem een belangrijk instrument van zijn macht was en dat zijn woorden het volk betoverden en meesleepten. Hoe moest hij de massa in zijn ban houden als hij niet meer spreken kon?

Al wekenlang hadden zijn medewerkers hem trachten over te halen: ‘Mein Führer, u moet weer eens tot het Duitse volk spreken. De mensen zijn moedeloos geworden en twijfelen aan u. Het gerucht doet de ronde dat u niet meer leeft. ’ De adjudanten hadden ook ons secretaresses verzocht om de Führer te vragen iets te dicteren. Maar steeds antwoordde hij: ‘Nu is het niet de tijd voor toespraken. Ik moet beslissingen nemen en handelen. En ik heb het Duitse volk niets te zeggen. Eerst moet ik successen boeken, dan kan ik de mensen weer kracht en moed schenken. ’ En nu, kort nadat hij ontsnapt was aan de aanslag, hing er een nieuw zwaard van Damocles boven zijn hoofd. Overal stonden de fronten in brand, hij had tegelijkertijd in het westen en in het oosten moeten zijn. Hij besloot voorlopig in Berlijn te blijven.

Zonder luchtalarm arriveerden we tegen de avond in Berlijn. We moesten het station Grunewald gebruiken omdat het station Schlesien de dag tevoren beschoten was. Toen we uit de gastenwagon stapten, was Hitler al verdwenen. De achterlichten van zijn wagon gingen net de hoek om toen wij het station verlieten. De verduisterde stad zag er onheilspellender en troostelozer uit dan het nachtelijke bos. De autocolonne zocht zich een weg door mogelijk onbeschadigde straten. Hitler had weer geen gelegenheid om de wonden van Berlijn te zien. De gedimde koplampen van de auto’s beschenen slechts de hopen puin links en rechts van de straat.

Toen wij in de rijkskanselarij arriveerden, was er al een groot gezelschap bijeen in de dameskamer. De dameskamer had allang niets meer met dames van doen. Het was een grote kamer met een open haard, hoge spiegels en verscheidene comfortabele zithoeken en hij ontleende zijn naam nog aan de tijden van glansrijke feesten toen Hitler hele scharen artiesten ontving. Nu waren de dikke tapijten naar de bunkers overgebracht en de kostbare meubels hadden plaatsgemaakt voor comfortabele, maar eenvoudige tafels en stoelen.

Hitler bleef slechts korte tijd bij ons zitten. Het avondmaal hadden we al in de trein gebruikt. Hij gaf Linge bevel om zijn slaapkamer in orde te maken en Blondi uit te laten. Zelf trok hij zich spoedig terug. Zijn nervositeit was niet zichtbaar. De volgende dag moest hij geopereerd worden.

Ik was nog nooit voor langere tijd met Hitler en de hele staf in Berlijn geweest. Voor het eerst sinds het begin van de oorlog was nu het hoofdkwartier overgebracht naar het hart van Duitsland, naar Berlijn. Het reusachtige complex van de rijkskanselarij dat omgeven was door de voormalige Hermann-Göring-Strasse, de Voss-Strasse en de Wilhelmstrasse, is voor mij altijd een onoverzichtelijk labyrint gebleven. Ik kende weliswaar de woning van Hitler in het oude paleis aan de Wilhelmstrasse, maar de vertrekken daar waren doods en leeg, als een herenhuis waarvan de eigenaars naar het platteland waren getrokken.

Intussen waren ook hier enkele bommen gevallen en het oude huis was op vele plaatsen beschadigd. Het was een zeer merkwaardig, oud complex dat ook na Hitlers verbouwing nooit praktisch en doelmatig was geworden. Er waren talloze trappen en achtertrappen en verbazingwekkend veel hallen en portalen, die er alleen maar toe dienden om het vinden van belangrijke, dringend gewenste personen te bemoeilijken.

Op de eerste etage lagen de bibliotheek en werkkamer van Hitler, zijn slaapkamer en het appartement van Eva Braun. Bovendien was er nog een grote, zeer fraaie conferentiezaal, waarvan Hitler vertelde dat hij hem van ineenstorting had gered. ‘De oude heer’ - zo noemde hij Von Hindenburg - ‘heeft mij indertijd in deze zaal ontvangen toen hij mij benoemde tot rijkskanselier. “Loop zo dicht mogelijk langs de muren, Hitler,” zei hij met diepe stem. “De vloer houdt het niet lang meer!” Ik geloof dat het huis langzaam ingestort zou zijn omdat er nooit iets gerepareerd werd.’ Nu had Hitler weliswaar nieuwe plafonds laten aanbrengen, maar uitgerekend in deze zaal was een bom gevallen; hij was leeg en verlaten en kon niet meer hersteld worden. Via drie verschillende trappen kon men deze bovenetage bereiken.

 

Direct tegenover de deur van Hitlers werkkamer voerden enkele treden naar een lange gang, waaraan de kamers van Hitlers begeleiders lagen. De eerste kamer, direct aan de voet van de treden, werd de ‘trappenkamer’ genoemd. Het was nu onze recreatieruimte, de wachtkamer voor de adjudanten en vaak ook de slaapkamer van de een of andere onverwachte bezoeker. Daarnaast woonde Schaub, en naast hem dr. Otto Dietrich, de perschef, vervolgens kwam de kamer die eigenlijk voor Sepp Dietrich was bestemd maar nu door adjudant Bormann werd bewoond, en ten slotte was er nog de permanente woonkamer van Gruppenfiihrer Albrecht, de vaste adjudant in Berlijn.

Dan maakte de gang een hoek en daar waren de woonverblijven voor Morell, Oberst Von Below, generaal Burgdorf85 en professor Hoffmann. Op de parterre waren de vertrekken op dezelfde manier gerangschikt. Hier bevonden zich het kantoor van de huisintendant, Kannenberg86, een klein rustiek vertrek als eetkamer voor het personeel, de kamer van de bediende, een artsenkamer en douches en badkamers. Beneden woonden ook de kokkin en het dienstmeisje en hier waren ook de was- en strijkkamers.

Onder de privé-vertrekken van Hitler lagen de ontvangstruimtes. De enorme hal was ook nu nog, met minder waardevolle tapijten, meubels en schilderijen, een mooie, aangename ruimte, die echter niet gebruikt werd. Via een kleinere vestibule bereikte men de zogenaamde salon. Rechts daarvan bevond zich de ‘damessalon’, links de film- en concertzaal. Hier voerden drie mooie brede deuren direct naar het park van de rijkskanselarij. De ‘wintertuin’ was het mooiste vertrek van het hele huis. Het was een gebouw op zich, langgerekt, meteen halfrond uiteinde met vele hoge ramen en deuren naar het park. De benaming ‘tuin’ was echter niet langer van toepassing, want de mooie planten, bloemen en gewassen die hier vroeger stonden, waren allang verdwenen. In de ronding van het vertrek stonden twee ronde tafels waaraan het ontbijt werd gebruikt en verder hield Hitler hier de normale stafbesprekingen, als hij niet een grote staf nodig had. Daarvoor gebruikte hij de reusachtige werkkamer in de nieuwe rijkskanselarij. Nu waren deze sinds lang verlaten vertrekken plotseling weer met leven gevuld.

Tijdens de eerste dagen van ons verblijf heerste overal een bedrukte nervositeit. Hitler had de operatie doorstaan. Professor Von Eicken had een verdikking op de stembanden verwijderd. Ik weet niet eens of hij in zijn kamer of in een kliniek is geopereerd. In ieder geval kregen we hem drie dagen niet te zien. Toen verscheen hij op een dag geheel onverwacht aan de ontbijttafel. Er was die ochtend alarm geweest en wij waren allemaal uit de bunker gekomen en hadden ons aan de ontbijttafel verzameld. Hitler was vanwege het alarm vroeger opgestaan dan hij van plan was en wist nu niet zo goed wat hij tot de stafbespreking moest doen. Hij zocht gezelschap, ging af op het geluid van stemmen en trof ons aan het ontbijt. Uiteraard werden meteen enkele sigaretten uitgedrukt en de ramen geopend. De meesten van ons hadden Hitler sinds zijn operatie nog niet gezien. De nieuwe lijfarts, die in plaats van professor Brandt bij ons was gekomen, struikelde van verlegenheid over zijn eigen stoelpoot toen hij opstond om Hitler te begroeten. Hij bleef aan het tafellaken hangen en gooide zijn kopje om. Hij werd verschrikkelijk rood en verlegen en ik had medelijden met hem zoals hij daar met zijn lengte van bijna twee meter hulpeloos tegenover zijn Führer stond. Hij was tot dan toe nauwelijks sociaal met Hitler in aanraking geweest.

De Führer kon slechts fluisteren. Hij mocht een week lang niet luid spreken. Na korte tijd begon het hele gezelschap eveneens op fluistertoon te spreken, tot Hitler ons erop attent maakte dat zijn gehoor in orde was en niet gespaard hoefde te worden. Wij moesten hard lachen en Hitler lachte mee. Hij had overigens een bittere teleurstelling aangaande Blondi te melden: ‘Zij krijgt geen jongen,’ zei hij. ‘Ze is weliswaar dikker geworden en het heeft er ook naar uitgezien dat zij binnenkort zou kunnen zogen. Maar ik geloof dat ze alleen maar is aangekomen omdat ze meer te eten krijgt en niet zoveel beweging heeft. Tornow, de hondengeleider, heeft me verteld dat zij schijnzwanger is geweest, maar ik geloof dat niet.’ De Führer meende bovendien dat haar partner wellicht ondervoed was geweest en hij wilde bij de volgende gelegenheid nog eens een poging wagen.

Geleidelijk aan stond de een na de ander op van de ontbijttafel. Schaub moest voor zijn werk naar de telefoon. De adjudanten van de Wehrmacht en de ss moesten de stafbespreking voorbereiden. Lorenz en dr. Dietrich moesten de nieuwe persberichten achterhalen. Uiteindelijk bleven alleen Frentz, de fotograaf, mevrouw Christian en ik en de arts, dr. Stumpfegger87, over. We spraken over Kerstmis. Zouden we dit jaar in Berlijn zijn? Hitler schudde zijn hoofd. ‘Ik moet naar het westen. Waarschijnlijk zijn we dan in ons Adlerhorst in het Taunusgebergte.’ Ik benutte meteen de gelegenheid om te vragen of ik dit jaar met de kerst vakantie kon krijgen. [...] Mevrouw Christian kon immers samen met haar man bij Hitler blijven.

Ik kreeg deze toestemming. Het duurde ook helemaal niet zo lang meer. Over vier weken was het al kerstavond. Wij vier secretaresses gebruikten de tijd in Berlijn om de lijsten voor Hitlers kerstgratificaties en -pakketten voor te bereiden. ‘Ja, Kerstmis moet je in de familiekring vieren,’ fluisterde Hitler - en het klonk schuchter en triest. ‘Eva schrijft me ook dringende smeekbedes dat ik dit jaar naar de Berghof moet komen. Ze beweert dat ik me dringend moet ontspannen na de aanslag en de ziekte. Maar ik weet ook dat vooral Gretl hierachter zit, die haar Hermann bij zich wil hebben.’ In het voorjaar was Fegelein namelijk werkelijk met Eva’s zus getrouwd.88 We waren indertijd nog in Berchtesgaden en het huwelijk werd glansrijk op tweeduizend meter hoogte gevierd in het Kehlsteinhaus. Ik was echter niet uitgenodigd. En nu verwachtte Gretl in het voorjaar [1945] al haar eerste kind. Het was verbazingwekkend dat de mooie Hermann erin geslaagd was Eva’s vriendschap te winnen, dat wil zeggen, zo verbazingwekkend was het eigenlijk niet als men bedenkt hoe verfrissend, vrolijk en amusant Fegelein kon zijn. En de jonge levenslustige Eva, die zo teruggetrokken en zedig moest leven, was blij eindelijk een zwager te hebben met wie ze naar har-tenlust kon dansen en plezier maken, zonder dat het voor haar prestigeverlies betekende.

Maar Hitler bleef onvermurwbaar. Als hij het zakelijk niet meende te kunnen verantwoorden, kon Eva hem met al haar lieftalligheid en met de mooiste beloftes niet beïnvloeden. En Hitler had geen rust. Hij moest en zou naar het westen. Hij wilde nog maar twee weken in Berlijn uitrusten. Maar ik kreeg een schitterende gelegenheid om vroeger dan ik had gedacht naar München te gaan. Flugkapitan Baur moest op 10 december een toestel van Berlijn naar München overbrengen. Ik vroeg of hij me niet wilde meenemen en hij zei natuurlijk ja. Zo hoefde ik me tenminste geen zorgen te maken over wat er tijdens mijn afwezigheid met mijn kleine foxterriër zou gebeuren. In het vliegtuig kon ik hem immers makkelijk meenemen, terwijl het in de trein sinds enige jaren verboden was om honden mee te nemen.

Ik had een groot aantal koffers vol cadeaus en lekkernijen, waarmee ik mijn familie en vrienden wilde verrassen. In de grote voorraadkamer waar de verjaardagsgeschenken van Hitler lagen, had ik voor mijn dakloos geworden moeder, die nu met mijn zus in een klein dorpje aan de Ammersee dicht bij München woonde, verschillende nuttige artikelen gevonden: ondergoed, vaatwerk, kleding enzovoorts. Verder sleepte ik de hele garderobe van mijn man mee, waarbij ik compleet vergat dat het vliegtuig slechts tot München zou vliegen en ik vervolgens langs de normale weg moest proberen mijn spullen naar Breitbrun te brengen, waar niet eens een station was. En ik was ook vergeten dat er in de winter geen schepen voeren op het meer, zodat ik na veel gesleep mijn koffers moest achterlaten in de dichtstbijzijnde grotere plaats met een station en ik met hond en handbagage te voet verder moest. Maar de vreugde over mijn onverwachte en vervroegde bezoek was geweldig. Eindelijk weer een kerstboom met ouderwetse versiering, het vertrouwde huiselijke gebak en enkele geredde kleinoden uit vroegere tijden.

Hitler zat nu met zijn staf in de Adlerhorst en merkte niet dat het hele volk een feest van liefde en verzoening vierde, ook in deze tijden van nood. Ik voelde me enigszins onrustig in onze kleine woonkeuken, zonder telefoon en met een radio die met pijn en moeite de zender van München kon ontvangen. En meestal werden de uitzendingen onderbroken door een zacht, onheilspellend getik, dat men het ‘gesteun van de Gauleiter’ noemde en betekende dat er vijandige vliegtuigen in de buurt waren. Kort voor ik me moest opmaken voor de terugreis naar het hoofdkwartier, op 8 januari 1945, maakte München een van de zwaarste bombardementen mee. Vanuit ons kleine dorp, op ongeveer veertig kilometer afstand van de stad, zagen we de bloedrode hemel en de grauwwitte explosies van de zware bommen.

De volgende dag was de verbinding met München helemaal verbroken. De spoorweg was beschadigd, de telefoon werkte niet Maar ik moest op 10 januari in Berlijn zijn. Mijn moeder maakte zich zorgen en was ongelukkig. Ze smeekte me te wachten, want zij had een voorgevoel van dreigend onheil. Maar ik had geen rust. Ik liet hond en koffers achter en reed met een vrachtwagen mee naar de stad. Door de rook, het puin en de vele mensen bereikte ik eindelijk de woning van de Führer aan de Prinzregentenplatz, haalde mijn treinkaartje op en reisde ’s nachts naar Berlijn. Ik was weer zeer zwaarmoedig en droeg de troosteloze beelden van de gruwelen van de oorlog met mij mee.

Juffrouw Wolf, die eveneens voor de kerst in München was geweest maar al enige dagen eerder naar Berlijn was teruggekeerd, verwachtte mij. De volgende dag stapten we samen in de trein op weg naar het hoofdkwartier van de Führer, deze keer in westelijke richting.

Opnieuw bracht de trein me naar een deel van Duitsland dat ik nog niet kende. In de ochtend arriveerden we op een klein, besneeuwd station in Hessen. Hunger heette dit gat.

Hier stonden auto’s klaar die de reizigers naar het hoofdkwartier van de Führer brachten. We reden door Bad Nauheim, dat in deze vroege winterse ochtenduren nog slaperig en zonder leven was, en baanden ons door diepe sneeuw een weg omhoog die over de beboste heuvels van het Taunusgebergte slingerde, tot we op een van de bergruggen het goed gecamoufleerde hoofdkwartier van de Führer ontdekten. Het was een schitterend complex. Kleine houten blokhutten vlijden zich tegen de beboste hellingen aan, maar elk ervan had ondergronds een diepe solide bunker. De kamers waren klein, maar beter ingericht dan in de Wolfsschanze. De Führer bewoonde twee iets grotere kamers in het laagstgelegen huis.

Ik maakte op de eerste dag een kleine wandeling door de omgeving. Vlakbij, op de volgende heuvel, lag een burcht. Het was het hoofdkwartier van generaal Von Rundstedt, de toenmalige bevelhebber van de Legergroep Wes.89 Met hem voerde Hitler doorslaggevende besprekingen. Hij was hierheen gekomen om het westelijke front te stabiliseren en de oprukkende Amerikanen tegen te houden.

De hele dag heerste er een koortsachtige drukte in de Führer-bunker. De stafbesprekingen duurden urenlang. Pas ’s avonds troffen we Hitler bij het eten. Hij was weer opgeknapt en oogde frisser dan in Berlijn. Ik vertelde hem van het zware bombardement op München. Hij luisterde naar mijn verslag en zei toen: ‘Deze nachtmerrie zal over enkele weken met één klap worden beëindigd. Onze nieuwe vliegtuigen komen nu in hele series klaar en dan zullen de geallieerden zich wel tweemaal bedenken voor ze over het rijksgebied vliegen.’ Blondi lag naast Hitlers stoel toen wij bij elkaar zaten voor de thee. Zij probeerde enkele keren de aandacht van de Führer te trekken, maar hij maande haar tot rust en gehoorzaam nam zij haar plekje weer in. Als ik op mijn neus mocht vertrouwen, moest de hond zeer dringend naar buiten. Maar Hitler merkte niets. Hij beweerde dat hij elke sigaret kon ruiken, maar was volstrekt ongevoelig voor de geur van zijn lievelingsdier. Uiteindelijk zei ik: ‘Mein Führer, ik geloof dat Blondi echt naar buiten moet.’ Zij reageerde met een vreugdedansje op mijn woorden, rende naar de deur, sprong ertegenop en rende meteen naar buiten nadat Hitler om Linge had gebeld. We waren allemaal blij dat er frisse lucht door de deur naar binnen kwam. Ik merkte op: ‘Mein Führer, het is toch opmerkelijk dat men een hond met zo’n kleinigheid zó blij kan maken. ’ Hij lachte en zei: ‘Weet u wel dat het ook voor mensen een plezier kan zijn? Ik ben eens lang onderweg geweest met mijn mensen. Vroeger maakte ik veel autoreizen door heel Duitsland. Toen moest ik eens naar Magdeburg om het eerste stuk van de nieuwe autobaan te openen. Als mijn colonne op straat herkend werd, sloten zich altijd vele auto’s aan die mij volgden en ik moest vaak grote moeite doen om te ontsnappen. Vaak was het onmogelijk om in een dringend gewenst bos te verdwijnen en alleen te zijn. Maar indertijd, toen we op de autobaan kwamen, was er echt bijna een ongeluk gebeurd. We reden al urenlang en verlangden naar een pauze. Maar overal stonden erehagen. Eerst HJ, dan BDM, SA, SS, alle afdelingen. Ik had helemaal niet geweten hoeveel afdelingen mijn partij eigenlijk had en indertijd vond ik dat het er veel te veel waren. Ik moest ook nog staan en een vriendelijk gezicht trekken. Brückner en Schaub zaten met totaal versteende gezichten naast me, tot Brückner plotseling op een schitterend idee kwam: “Mein Führer, ik heb de speciale trein voor alle zekerheid naar Magdeburg laten komen. Kunnen we niet...?” En we raasden naar het station en waren vreselijk blij met onze trein. ’ Schaub, die ook aan tafel zat, hield attent zijn hand aan het oor en gromde van plezier toen Hitler dit verhaal vertelde. Daarna merkte hij op: ‘Mein Führer, herinnert u zich Weimar nog? Toen u in hotel Elephant woonde?’ ‘Ja,’ zei Hitler lachend. ‘Dat was ook zo’n pijnlijke zaak. Ik was vroeger vaak in Weimar geweest en logeerde dan altijd in hotel Elephant. Indertijd was het nog een tamelijk ouderwets hotel, maar het werd zeer goed geleid. Ik had er een vaste kamer, die weliswaar over stromend water, maar niet over een bad en toilet beschikte. Ik moest een lange gang aflopen en door de laatste deur verdwijnen. Het werd elke keer een gang naar Canossa, want als ik mijn kamer verliet, ging dat direct als een lopend vuurtje door het hele hotel en als ik dan het delicate kamertje verliet, brachten de mensen mij een ovatie en moest ik met geheven arm en enigszins pijnlijke glimlach spitsroeden lopen naar mijn kamer. Later heb ik het hotel laten verbouwen.’

Het was een zeer levendige conversatie, deze avond. Men zou bijna denken dat er geen oorlog en geen zorgen bestonden voor Hitler. Maar wie hem zo goed kende als wij, die wist dat hij zichzelf slechts verdoofde met dergelijke gesprekken en afleiding zocht om niet te hoeven denken aan de verliezen aan land, mensen en materieel die hem elke dag en elk uur werden gemeld. En ook de vliegtuigen die voortdurend over het westelijke hoofdkwartier vlogen en de hele dag de alarmsirenes deden loeien, bewezen dat de vrede en de zorgeloosheid in een verre toekomst lagen.

 

Ik had niet eens de gelegenheid gehad het kamp goed te leren kennen, toen we alweer vertrekken moesten. Hitler wilde dringend terug naar Berlijn. Hij wilde nu weer dichter bij het oostfront zijn. Hij had aan beide fronten tegelijk moeten zijn en liefst ook het zuidelijke front onder directe controle willen hebben. Naar Oost-Pruisen kon hij niet meer terug. De Wolfsschanze lag al te dicht bij het front. Ik was maar drie dagen in het westelijk hoofdkwartier. Op 15 januari 1945 reed de trein van de Führer weer naar Berlijn terug, de catastrofe tegemoet. Nog steeds werden er grappen gemaakt. Iemand verklaarde dat Berlijn heel praktisch was als hoofdkwartier, omdat men spoedig met de metro van het oostfront naar het westfront kon reizen. Zelfs Hitler kon er nog om lachen.

Inmiddels was in het park van de rijkskanselarij de enorme ondergrondse bunker van de Führer gereed. Elf meter dik gevlochten beton overdekte de kleine kamers en vertrekken. Maar er stak slechts een plateau van ongeveer één meter boven de grond uit. De bunker was weliswaar slechts bedoeld voor een tijdelijk oponthoud tijdens een bombardement, maar toen een brandbom de bovenste woonvertrekken en vooral de bibliotheek onbewoonbaar maakte, werd hij de permanente verblijfplaats van Hitler en zijn staf. De zogenaamde adjudantenvleugel, waarin ook het kleine trappenkamer-tje lag, was niet beschadigd. Hier, waar ook wij secretaresses onze schrijfmachines hadden staan en ons werk deden, gebruikten we nu ook met Hitler het middagmaal.

Maar ’s avonds verschenen de vijandige vliegtuigen met de regelmaat van de klok. Dan moesten we met Hitler in zijn kleine woon- en werkkamer in de bunker eten. Het was een minuscuul kamertje dat in het diepste hart van de nieuwe Führerbunker lag. Als we niet vanuit het park rechtstreeks via het trappenhuis in de onderaardse vesting afdaalden, moesten we door de keuken van de woning van de Führer en ettelijke slingerende gangen voordat we omlaag konden naar de voormalige schuilkelder. Daar kwam je in een brede gang, die links en rechts verschillende manschappenruimtes en kamers bevatte, en van hieruit voerden weer enkele trappen omlaag naar de eigenlijke nieuwe Führerbunker. Zware stalen deuren leidden naar een brede gang. Links een deur naar de toiletten, rechts de machinekamer met de licht- en afzuiginstallaties, dan kwam de deur naar de telefooncentrale en de bediendekamer. Van hieruit ging het verder naar een algemene ruimte die men moest oversteken als men naar de kamer van professor Morell, de artsenkamer en een kleine slaapkamer voor de manschappen wilde gaan. Dit deel van de bunker was weer met zware stalen deuren af te sluiten, maar meestal stonden die open. Daarna kwam het deel van de gang dat naar de vertrekken van Hitler voerde. Deze ruimte werd tegelijkertijd gebruikt als wacht- en recreatieruimte. Een brede rode loper bedekte de tegelvloer. Aan de lange rechtermuur hingen de kostbare schilderijen die uit de bovenste kamers van Hitlers woning en de rijkskanselarij hierheen in veiligheid waren gebracht. Daaronder stonden fraaie fauteuils in het gelid. In deze gang bevonden zich de deuren naar de kamers van Hitler. Zijn werkkamer kon men vanuit de gang betreden via een kleine hal. Het was een ongeveer drie bij vier meter grote kamer met een laag plafond, wat erg deprimerend oogde. Er was weinig plaats voor meubilair. Rechts naast de deur stond een bureau tegen de muur, daartegenover een kleine sofa met blauwwitte linnen bekleding, die meer een zitbank was. Hiervoor stonden een kleine vierkante tafel en drie stoelen. Een klein bijzettafeltje rechts naast de sofa, waarop een radiotoestel stond, completeerde de inrichting. Rechts bevond zich de deur naar de slaapkamer van Hitler, van daaruit kwam men in een kleine kleedruimte, die weer aansloot op de bunkerwoning van Eva Braun. Haar kamer had ook een ingang vanuit de kleine hal, die door de bedienden als voorraadkamer en bergplaats bij het serveren werd gebruikt - maar de meesteres had hier nog nooit gewoond.

Naast de slaapkamer van Hitler lag nog een klein vertrek, dat als conferentie-, vergader- en stafkamer werd gebruikt. Er stond verder niets in behalve een grote tafel, een bank langs de wanden en enkele stoelen en krukken. Daarna kwam de poort die de gang afsloot en die weer naar een kleine hal voerde van waaruit men in het trappenhuis en uiteindelijk in het park kon komen. In dit relatief kleine complex, dat zo ondoorzichtig was aangelegd dat men het nauwelijks begrijpelijk kan beschrijven, vond het laatste bedrijf van het drama plaats.

 

Vandaag vind ik het bijna ongelooflijk dat wij begin februari nog vertrouwden op Hitlers optimisme en zijn geloof in de overwinning. Aan tafel werd nog vrolijk en lichtvoetig geconverseerd en slechts zelden werd er over de ernst van de situatie gesproken, maar in mijn hart begonnen bange twijfels te ontwaken, want de Russen kwamen steeds dichterbij. De Wolfsschanze was allang tot ontploffing gebracht, zelfs nog voor de bouwtroepen van ot hun werk aan de mammoetbunker hadden kunnen afmaken. De Russen hadden Oost-Pruisen onder de voet gelopen en er kwamen gruwelijke berichten uit de dorpen die in vijandelijke handen waren gevallen. Gedode mannen en kinderen, verkrachte vrouwen, brandende dorpen vormden één aanklacht. Hitlers gelaatstrekken waren hard en vol haat en hij verklaarde voortdurend: ‘Het kan en mag niet zo zijn dat deze cultuurloze barbaren Europa overspoelen. Ik ben het laatste bolwerk tegen dit gevaar en als er gerechtigheid bestaat, dan zullen wij overwinnen en op een dag zal de wereld inzien waarom deze strijd gevoerd werd!’ Hij citeerde vaak de woorden van Frederik de Grote, wiens portret boven zijn bureau hing: ‘Wie het laatste bataljon in de veldslag brengt, zal overwinnen!’ En de veldslag bij Kunersdorf stond als een vlammend gedenkteken in Hitlers herinnering.

 

20 april 1945 - de verjaardag van Hitler! De eerste Russische tanks stonden voor Berlijn. Het gedreun van het infanteriegeschut drong door tot in de rijkskanselarij. De Führer nam de gelukwensen van zijn getrouwen in ontvangst Iedereen kwam langs, drukte hem de hand, beloofde trouw en probeerde hem over te halen de stad te verlaten. ‘Mein Führer, spoedig is de stad omsingeld! Spoedig bent u afgesneden van het zuiden. Nog is er tijd om het bevel over de zuidelijke troepen over te nemen als u naar Berchtesgaden uitwijkt.’ Goebbels, Von Ribbentrop, Himmler, Dönitz9° - ze probeerden het allen tevergeefs. Hitler wilde afwachten en blijven. Buiten in het park overhandigde hij medailles aan leden van de Hitlerjugend. Het waren kinderen die zich hadden onderscheiden in de strijd tegen de Russische tanks. Wilde hij op deze verdediging vertrouwen? Hij verklaarde zich in elk geval bereid om alle staven, alle onontbeerlijke personen, ministeries en afdelingen naar het zuiden over te plaatsen.

’s Avonds zaten wij opeengeperst in de kleine werkkamer. Hitler was zwijgzaam en staarde voor zich uit. Ook wij vroegen hem of hij Berlijn niet wilde verlaten. ‘Nee, dat kan ik niet doen,’ antwoordde hij. ‘Ik zou me net een boeddhistische priester voelen die een lege gebedsmolen bedient. Ik moet hier in Berlijn de beslissing forceren - of ten onder gaan!’ Wij zwegen en de champagne die wij op Hitlers gezondheid dronken, smaakte laf.

Nu had Hitler uitgesproken wat voor ons al lange tijd een bang-makende zekerheid was: hij geloofde zelf niet meer aan een overwinning. Hij stond vroeg op van zijn stoel. De verjaardagspartij loste zich snel op. Eva Braun kwam echter weer terug nadat zij Hitler naar zijn kamer had gebracht. In haar ogen brandde een onrustig vuur. Zij droeg een nieuwe jurk van blauw zilverbrokaat; hij was bestemd voor een feest aan de zijde van de man van wie zij hield. Hitler had het niet opgemerkt. Hij had ook niet gemerkt dat er aan zijn tafel vier jonge vrouwen zaten die wilden leven, die in hem geloofd hadden en van hem de overwinning verwachtten.

Eva Braun wilde de angst verdoven die in haar hart was gewekt. Zij wilde nog een laatste keer vieren waar niets meer te vieren was, ze wilde dansen, drinken, vergeten... Ik liet me graag aansteken door deze laatste impuls van levenslust en wilde nog één keer weg uit de bunker, waarvan het zware plafond plotseling voelbaar op mijn gemoed drukte en waarvan de muren wit en koud waren.

Iedereen die zij tegenkwam, iedereen die haar weg kruiste, werd door Eva Braun meegenomen naar haar oude woonkamer op de eerste verdieping, die nog onbeschadigd was, ook al stonden de mooie meubels nu beneden in de bunker. De grote ronde tafel werd nog een keer feestelijk gedekt voor iedereen die nog in Berlijn was en tot de kring van Hitler behoorde. Zelfs Reichsleiter Bormann week van Hitlers zijde en verliet zijn schrijftafel, de dikke Theo Morell kwam uit zijn veilige bunker hoewel de artillerie voortdurend dreunde. Iemand haalde ergens een oude grammofoon en een enkele plaat vandaan. ‘Blutrote Rosen erzdhlen Dir vom Glück...’ Eva Braun wilde dansen! Het maakte niet uit met wie en ze trok iedereen mee in een vertwijfelde roes, als iemand die reeds de lichte aanraking van de dood had gevoeld. Er werd champagne gedronken en schril gelachen en ik lachte mee omdat ik niet huilen wilde. Onderwijl deed een explosie het gezelschap een moment verstommen, iemand rende naar de telefoon, een ander haalde belangrijke berichten op. Maar niemand sprak over de oorlog, niemand sprak over de overwinning en niemand sprak over de dood. Hier gaven spoken een feest. En de hele tijd spraken rode rozen van het geluk...

Plotseling kreeg ik het gevoel dat ik elk moment kon overgeven. Ik voelde me verschrikkelijk ellendig. Ik hoorde nog slechts het doffe knallen van het geschut en was uit de narcose ontwaakt. Stilletjes en onopvallend verliet ik het wilde, laatste feest en sloop door het labyrint van de bunker- en keldergangen naar de nieuwe rijkskanselarij. Wat zouden de komende dagen brengen? Ik viel in slaap voordat ik een antwoord had gevonden.

De volgende ochtend waren de gelederen uitgedund. De prominente verjaardagsgasten hadden het zinkende schip verlaten en zich door de laatste nauwe engte naar het zuiden teruggetrokken. Von Ribbentrop had nog van een laatste mogelijkheid gebruik proberen te maken om Hitler eveneens tot vertrek over te halen. Hij had een onderhoud met Eva Braun, waarover zij mij later vertelde. ‘U bent de enige die de Führer weg kan brengen van hier,’ had hij haar bezworen. ‘Zeg hem dat u Berlijn samen met hem wilt verlaten. Daarmee kunt u heel Duitsland een grote dienst bewijzen.’ Maar Eva Braun antwoordde: Ik zal tegenover de Führer met geen woord over uw voorstel reppen. Hij moet alleen beslissen. Als hij het juist vindt in Berlijn te blijven, dan blijf ik bij hem. Als hij weggaat, ga ik ook.’

Ononderbroken vertrokken autocolonnes en vliegtuigen in zuidelijke richting. Ook juffrouw Wolf en juffrouw Schroeder, de beide andere secretaresses, behoorden tot de scheidenden. Juffrouw Wolf had tranen in haar ogen toen zij afscheid nam, alsof ze voelde dat er geen weerzien meer zou komen met Hitler, die vijfentwintig jaar91 lang haar chef was geweest. De een na de ander reikte Hitler ten afscheid de hand. Alleen de belangrijkste verbindingsofficieren bleven achter.