Deel 3: Sarah’s dagboek
Auschwitz, Polen
april 1943
Auschwitz, 9 april 1943
Lief dagboek,
Vandaag heb ik je gevonden. Je viel uit een donkerbruine koffer voor mijn voeten op de grond en ik heb je meegenomen. Je zwarte lederen omslag met een pen erin opgerold en de maagdelijk lege pagina’s trokken mij onweerstaanbaar aan. Ik heb voor jou zelfs mijn leven op het spel gezet. Op diefstal staat in het pakhuis de doodstraf. Als we na een dag hard werken teruglopen naar onze barak worden we steekproefsgewijs onderzocht. Iemand die op diefstal wordt betrapt, wordt net zolang geslagen tot hij er dood bij neervalt. Je laat het dus wel uit je hoofd om te stelen. Toch heb ik de moed gehad om jou mee te nemen. Verstopt in de band van mijn broek, onder mijn gevangenishemd, glipte ik met je langs de Duitse bewakers. Heel mijn lichaam trilde. Gelukkig heb ik jou gevonden om mijn dagelijkse ervaringen mee te delen. Aan jou kan ik mijn gevoelens kwijt. Jij luistert geduldig en oordeelt niet, en bij jou voel ik me veilig.
Nu ben ik toch een beetje die schrijfster, die ik van jongs af aan wilde worden. Altijd hebben verhalen mij aangetrokken. Om mijn gevoelens op papier te zetten en om te leren schilderen met woorden. Door te schrijven kom je in de wereld van dromen en fantasieën.
Wat een contrast met Auschwitz. Hier moet ik de hele dag keihard werken om in leven te blijven. Tot nu toe heb ik het gered. In dit kamp moet je niet praten of opvallen. Wie hard werkt zonder op te vallen, blijft het langst in leven. Dat had ik na binnenkomst al snel opgemerkt. Het is een van de overlevingswetten van Auschwitz.
Ik ben in een maand tijd heel bedreven geworden in deze overlevingsstrategie. Ik wil Auschwitz hoe dan ook levend verlaten, want ik kan het mijn vader en moeder niet aandoen om hier te sterven. Zij zijn waarschijnlijk nog in leven en verschuilen zich nog steeds ergens in Domburg. Ik wil de kans krijgen om hen beiden te zeggen hoe belangrijk ze voor me zijn.
Ik lig op een harde houten plank met wat stro en vertrouw jou in het flauwe schijnsel van de nachtlamp de eerste woorden toe. Met meer dan tweehonderd vrouwen lig ik in barak 4 van het werkkamp Auschwitz. 'Arbeit macht frei' staat er boven de ingang van het kamp te lezen, maar er had beter kunnen staan: 'De dood maakt vrij'.
Het is weerzinwekkend wat er in dit kamp gebeurt. De angst probeer ik buiten te houden, want zodra ik de angst de ruimte geef, ben ik verloren in deze hel. Voortdurend hoor ik gehoest en gekuch om me heen. De meeste vrouwen proberen te slapen omdat ze uitgeput zijn van het harde werken in combinatie met het weinige voedsel dat we hier krijgen. Elke nacht zijn er wel een paar vrouwen, die niet meer wakker worden. Ik sta er maar niet teveel bij stil.
Een ontbijt kennen we hier niet. 's Middags is er waterige soep en 's avonds een homp oud brood als we geluk hebben. Vreemd genoeg ga je aan het hongergevoel wennen. Maar aan de haat en de eenzaamheid wen je niet. We worden behandeld als insecten, meer nog als kakkerlakken die vernietigd moeten worden.
Onze barak is verantwoordelijk voor het sorteren en afvoeren van de kleding en bezittingen van al de Joden die hier dagelijks aankomen met de veewagons. Ik werk in het 'pakhuis van de lijkenpikkers' zoals deze plaats wordt genoemd.
Elke dag komen de stampvolle treinen met Joden aan. De koffers gaan per vrachtwagen meteen naar het pakhuis, waar wij de spullen uitpakken, sorteren en klaarmaken voor transport naar Duitsland. Het pakhuis staat midden op het Auschwitz terrein, met op elke hoek van de rechthoekige binnenplaats een gewapende wachttoren. Op een groot zeil worden elke dag weer de gigantische bergen tassen, koffers en rugzakken uitgestort die uitgezocht moeten worden. Dat is het werk van onze barak. In het pakhuis liggen bergen met schoenen, kleding met Jodensterren, foto's en andere spullen uit de koffers. Links in de hoek staan de honderden kinderwagens, die zijn meegekomen in de treinen uit alle hoeken van Europa. Een kinderwagen blijkt voor velen een verstopplaats voor goud en sieraden te zijn. Daarmee hoopten ze waarschijnlijk een dragelijk bestaan in dit kamp te kunnen kopen. Maar de ouderen, kinderen en zwakkere mensen worden bij aankomst direct afgevoerd naar de gaskamers en het goud belandt in de graaiende handen van de Duitsers. Aan de hoeveelheid koffers en kleding af te meten, komen er honderden mensen per dag aan.
Het is puur geluk dat ik nog leef. Auschwitz is te afschuwelijk voor woorden en ligt bedekt onder een laagje grauwe as. De ovens branden en verspreiden een ondraaglijke stank.
Naarstig zoek ik naar de kleine wonderen die God laat gebeuren. Anders verstik ik in de greep van mijn angst en ben ik reddeloos verloren.
De kapo van onze barak heet Yentel, een stevige Servische Joodse vrouw, die de leiding heeft en met haar houten stok krachtig om zich heen mept. Dit doet ze geregeld zonder reden om de SS'ers te laten zien dat ze een goede kapo is. Maar soms lijkt het er op dat ze er zelfs plezier in heeft om ons af te ranselen. Het geeft haar blijkbaar een gevoel van macht. Dat ze zelf van Joodse afkomst is, lijkt ze te zijn vergeten. Als iets haar niet aanstaat of als we niet hard genoeg werken, slaat ze erop los. Je leert hier in Auschwitz op de harde manier dat bevelen direct en zonder tegenspreken opgevolgd moeten worden. Elk sprankje van ongehoorzaamheid wordt direct afgestraft met de dood.
Het werken in het pakhuis heeft voordelen. Het wordt gedoogd dat je af en toe wat eten voor eigen gebruik inpikt. Zo kom ik elke dag wel aan een stukje fruit en dat geeft mij extra kracht om te overleven. Ik zit in de ploeg, die de koffers moet openen en de inhoud grof moet sorteren. Alle persoonlijke bezittingen van mensen gaan door mijn handen: toiletartikelen, aandoenlijke familiefoto's, kleding, geld of sieraden. De kleding wordt gesorteerd op mannen- en vrouwenkleding, en de schoenen komen op een andere stapel te liggen.
Geld en sieraden moeten we direct aan de dienstdoende bewakers afgeven, die de vondsten in een boek optekenen. Daardoor weet ik precies welke datum het is, in tegenstelling tot de meeste gevangenen die murw zijn en geen enkel besef meer hebben van tijd. Ze hebben hun handen meer dan vol aan overleven. Ik probeer zo helder mogelijk te blijven om alles te kunnen opschrijven. Ik berust in mijn lot en denk niet na over wat er hier gebeurt.
Eens per dag worden de sieraden en het goud opgehaald nadat de SS-commandanten van het pakhuis, Otto Graf en Hans König, hun eigen deel hebben ingepikt. De overige gesorteerde spullen worden in de lege veewagons weer afgevoerd. De achtergebleven lege koffers en tassen worden samen met de foto's en persoonlijke papieren verbrand in een kuil buiten het kamp. Ik kan dagelijks de gitzwarte rookwolken zien overtrekken.
10 april 1943
Lief dagboek,
Ik probeer mijn geest sterk te houden. Bij het ochtendappèl zorg ik altijd dat ik onopvallend ergens in het midden sta. Ik haal bewust heel diep adem zodat mijn longen zich vullen met schone ochtendlucht en ik stel me voor dat deze lucht mij extra kracht geeft. Later op de dag als de schoorstenen van Auschwitz hun as weer uitbraken, is de lucht vol met kleine deeltjes as en heerst hier de stank van de dood.
Waarom moet juist mij dit overkomen? In de bloei van mijn leven. De hel die Auschwitz heet, is mijn droevig lot. En waarom? Simpelweg omdat ik in een Joods gezin ben geboren. Nooit heb ik iemand kwaad gedaan en toch treft mij dit lot.
We zitten hier op elkaar gepakt, zonder enige vorm van privacy. De wanhoop die als een keizer over het kamp heerst, is tot in elke vezel voelbaar. Zelfs God lijkt zich te hebben afgekeerd van dit gruwelkamp. Ik ben niet de enige wanhopige vrouw. Toen we vanochtend naar het pakhuis marcheerden, zag ik een man naar de omheining van prikkeldraad rennen in een manmoedige poging om te vluchten. Hij begon tegen het prikkeldraad op te klimmen terwijl wij al marcherend toekeken. De Duitse bewaker trok zijn pistool. Maar dat was niet meer nodig. De bovenste laag prikkeldraad staat onder krachtstroom.
Wist hij dat dan niet?
Het beeld van deze schreeuwende en vallende man liet me de hele dag niet meer los.
Waarom treft mij dit lot?
Ik ben nog maar 23 jaar en heb nog geen grote liefde gekend. Ik heb
zelfs nog nooit gezoend, moet ik je eerlijk bekennen. Mijn enige
gezelschap voor de nacht zijn de ontelbare luizen en vlooien die de
overvolle en smerige barakken beschouwen als een waar paradijs.
Maar ik geef niet op! Met ragfijne draden van hoop vlecht ik een touw om de last van het kamp te kunnen dragen en zo de rauwe en giftige werkelijkheid te ontvluchten. De draden waarmee ik het touw van hoop vlecht, zijn mijn gedachten en herinneringen aan vroeger. Deze vertrouw ik alleen jou toe lief dagboek.
Ik weet zeker dat de geallieerden al op het punt staan om ons te bevrijden. Ze laten ons niet aan ons lot over. Het komt er voor mij op aan hier te overleven tot ze ons bevrijden.
12 april 1943
Lief dagboek,
Het heeft een paar dagen geduurd, want ik was te moe om te kunnen schrijven. Het valt me ook vandaag weer erg zwaar, ondanks mijn vechtlust en overlevingsdrang. De meeste vrouwen in mijn barak zien er angstig, gelaten en droevig uit. Soms voel ik me zo vreselijk onwetend. Alsof ik een chimpansee ben met een professor tegenover me, die een verwoede poging doet om mij hogere wiskunde uit te leggen. Hoe kunnen mensen dit elkaar aandoen?
Ik zit nu al bijna een maand in dit kamp en behoor tot de oudgedienden. De dagen rijgen zich aaneen en elke dag die ik overleef, ervaar ik als een overwinning. Je leert hier goed luisteren naar je diepste innerlijke ziel. Vooral niet oordelen over al dat verschrikkelijke wat er hier dagelijks gebeurt. Oordelen kost te veel negatieve energie, en die energie heb ik hard nodig om te kunnen overleven. Het is niet gemakkelijk maar door te oordelen verander ik de situatie niet en nemen mijn kansen om te overleven af.
Ze hadden ons in Westerbork verteld dat we naar een fijn werkkamp gingen waar we, als we goed ons best zouden doen, weer uit vrijgelaten zouden worden. Hoe anders is de werkelijkheid?
Het treintransport vanaf Westerbork staat in mijn geheugen gegrift. Ik was geschokt tot in mijn diepste wezen. De Duitse bewakers die ons hardhandig in de veewagens duwden, waren net marionetpoppen. Hoe kunnen weldenkende mensen huilende kleine kinderen in de trein van de dood duwen zonder daarbij iets te voelen? Hebben de moffen eigenlijk wel een gevoel of heeft de duivel de macht over hen overgenomen?
Terwijl we in de stampvolle veewagon zaten te wachten op het vertrek vroeg een klein meisje met twee zwarte staartjes aan haar vader of ze ook een speeltuin hadden in Auschwitz. Het werd ongemakkelijk stil en iedereen luisterde gespannen.
'In Auschwitz is de schommel nog mooier dan thuis,' had haar vader met een glimlach geantwoord. Het kind kroop opgewekt en tevreden tegen haar vader aan.
De sfeer in de wagon was eerst nog optimistisch geweest. Een paar mensen wisten te vertellen hoe goed het in Auschwitz was, als je maar genoeg je best deed. Ze hadden het zelf gelezen in brieven van bekenden in het kamp. Als vee zaten we bijna drie dagen in de wagon op elkaar gepakt. Mijn lijf zat wel in de trein, maar mijn ziel hing ergens daarbuiten, snakkend naar adem. Zo probeerde ik de harde werkelijkheid te ontvluchten, hoewel het niet goed lukte. In een hoek van de wagon stond een afgezaagde regenton die als toilet diende. Als je naar het toilet moest in de overvolle trein, verloor je op slag je menselijke waardigheid. Je geest breekt als je in aanwezigheid van al die mensen je broek moet laten zakken om je behoefte te doen.
Toch heerste er de eerste dag nog een gevoel van saamhorigheid in de trein. Voedsel werd gedeeld en mensen probeerden de veewagen zo goed en kwaad als het ging enigszins leefbaar te maken. We hadden alle bagage in een hoek opgestapeld om zo veel mogelijk beweegruimte te hebben. Er was niet voldoende ruimte om iedereen te laten zitten. Af en toe vielen er mensen om. Met de toenemende vermoeidheid werd de onzekerheid groter en steeds kwellender werden de vragen: wat, waarom en hoe?
De afgezaagde ton stonk verschrikkelijk in de benauwde ruimte en het slaaptekort maakte de mensen chagrijnig. Maar de dorst was het ergste ongemak. Het meegenomen water was al snel op en heel af en toe stopte de trein en werden er een paar kannen water door de tralies van de veewagen naar binnen geduwd. En hoe langer we in de trein zaten, hoe meer het recht van de sterksten gold.
Ik bad God dat hij mij zou bewaren en zou helpen om mijn ouders terug te zien. Door de tralies van de wagon zagen we de Duitse steden liggen. Kilometer na kilometer voerde de voortdenderende trein ons verder van huis. Halverwege de reis begonnen de sanitaire omstandigheden een gevaar voor de gezondheid te vormen. De wanhoop en het verdriet waren bij mijn medepassagiers in hun ogen te lezen. Vlak bij mij zakte een oude vrouw in elkaar, dood! Een paar mannen sleepte haar naar het einde van de wagon. Bij de treinstations waar we stopten, hielden de mannen bedelend hun beker tussen de tralies naar buiten in de hoop dat iemand er water in zou doen. Die hoop bleek ijdel. Iedereen die te dicht bij de trein kwam, werd zonder pardon neergeschoten.
Zo bereikten we Auschwitz, dodelijk vermoeid, dorstig en murw door de lange reis. De trein kwam met een schok tot stilstand. De deuren zwaaiden open en we zagen ons omringd door SS'ers, gewapend met machinegeweren. Officieren met ijzeren kruizen liepen met lange bamboestokken tussen ons door. Met hun lederen handschoenen tikten ze op benen, waarbij ze ons hooghartig keurden. Sommigen hadden luid blaffende herdershonden aangelijnd om ons alle illusie te ontnemen dat je hier ooit zou kunnen ontsnappen. De bagage bleef achter in de trein, tezamen met de mensen, die de barre reis niet hadden overleefd.
Op het perron leerden we direct de Auschwitz wet van luisteren. Mensen die de korte, afgemeten bevelen niet opvolgden, werden neergeslagen of zelfs doodgeschoten. Maar veel medegevangenen waren zo verward en apathisch dat de bevelen niet meer doordrongen. Ze stonden wezenloos op het perron en merkten niet meer wat er om hen heen gebeurde, totdat ze met de zwiepende bamboestokken tot de orde werden geroepen.
Meteen na onze aankomst leerde ik ook de tweede les in overleven: altijd goed bij de les zijn en jezelf dienstbaar opstellen. Ik probeerde zo helder en rustig mogelijk te blijven in deze onwezenlijke film, waarin ik zelf een rol speelde. De mannen en de vrouwen werden gescheiden en we werden vervolgens verdeeld in twee groepen. De grootste groep met alle kinderen, ouderen en zwakkeren werd direct naar de klaarstaande ronkende legertrucks gedirigeerd. De meeste mensen beseften pas op dat moment dat ze van hun familie gescheiden werden. Er ontstond paniek en geschreeuw op het perron. Met deze situatie wisten de Duitsers wel raad. Een man die wanhopig naar zijn vrouw rende, werd voor iedereen zichtbaar neergeschoten. Het meisje dat naar de speeltuin had gevraagd, werd bij haar huilende vader hardhandig weggetrokken.
Het was hartverscheurend en ik had het gevoel geen adem meer te kunnen halen. Vrouwen werd toegefluisterd hun jonge kinderen aan een oudere vrouw te geven. Dan had den ze zelf nog een kleine kans om te overleven. Oude mensen en kinderen waren te lastig in Auschwitz en zij werden hoe dan ook snel afgevoerd naar een plaats waar ik niet aan durf te denken.
Hoe kan God in hemelsnaam een jonge moeder dwingen haar kind af te geven om haar eigen leven te redden? Ik probeer hier niet te veel bij stil te staan, want dan zink ik weg in een oneindig diepe depressie.
De waanzin en paniek op het perron was compleet. Ondanks de bemoedigende brieven, die mensen uit Auschwitz hadden gestuurd, was het iedereen nu duidelijk wat een werkkamp voor Joden inhield. We staarden de groep huilende kinderen en ouderen na, die hardhandig in de open vrachtwagens werd geduwd. Het meisje zou nooit meer een speeltuin zien.
Ik werd met de overgebleven jonge mannen en vrouwen onder bewaking van SS'ers met hun aangelijnde herdershonden naar het kamp geleid. Ondanks het welkomstbord 'Arbeid macht Frei' zag het kamp er met het hoge prikkeldraad en bewapende wachttorens dreigend uit. Op het terrein stonden lange rijen met lelijke grijze barakken.
Met de andere vrouwen werd ik naar een speciale vrouwenbarak gebracht. Ik schrok van de mensen die hier rondliepen. Kaalgeschoren, uitgemergelde wandelende lijken die schijnbaar doelloos in een toestand van apathie ronddoolden. Af en toe hoorde ik ergens op het terrein een schreeuw of een schot. Maar nog erger was de geur die in mijn neusgaten bleef hangen als de stank van opgedroogd bloed. Vanaf dat moment was het me duidelijk dat ik een zware tijd tegemoet ging.
Ik zou alles moeten geven om hier te kunnen overleven.
Na een uur werden we door twee vrouwelijke kapo's bij elkaar geroepen. Het waren forse vrouwen die onbarmhartig hard met hun bamboestokken sloegen.
'Mijn naam is Yentel, ' schreeuwde een van de twee kapo's. ‘Ik ben jullie blokoudste en de baas hier. Wie niet luisteren wil, moet voelen is mijn credo. Ga vanavond vroeg slapen, want morgen om vijf uur is het appel.'
Een beetje warme thee en een homp brood was alles wat we die eerste dag kregen. De avond viel ik huilend in slaap op een harde houten plank met een dunne laag stro. Maar ik was vastbesloten te overleven!
De volgende dag, na het ochtendappèl, werd ons het laatste restje menswaardigheid ontnomen. We moesten ons uitkleden en werden onder de douche ontsmet met een smerig stinkend goedje. Daarna moesten we ons spiernaakt op het plein verzamelen.
Grote borsten, kleine borsten, dunne lichamen en mollige vrouwenlichamen, iedereen stond daar open en bloot in de vroege voorjaarskou. Maar het ergste van alles vond ik de pesterijen en vernederingen. Ze lieten ons naakt langs een groep SS'ers paraderen. Die kerels stonden ons als keurende slagers te bekijken en maakten flauwe grapjes. Vervolgens kregen we een blauw wit gestreept kampuniform.
Stuk voor stuk werden we daarna kaalgeschoren, wat ik verschrikkelijk vond. Mijn trots viel met grote plukken op de grond en zo ontnamen ze mijn laatste stukje menswaardigheid.
Met het kaalscheren van mijn halflange zwarte haar, verdween ook mijn verleden. We kregen een nummer getatoeëerd, bij mij kwamen de zwarte cijfers op mijn rechterbovenarm. Vanaf nu bestond er geen Sarah Polak meer. Ik was nummer 34734 geworden.
En bovendien was het de bedoeling dat nummer 34734 weldra niet meer zou bestaan: het eindproduct van de vernietigingsfabriek Auschwitz is rook en as.
'Ik zal overleven, ik zal overleven,' dreunt het in mijn hoofd. Een sterke geest is mijn enige kans. Niet de arbeid, maar mijn gedachten maken me vrij. Die kan geen Duitser van me afnemen. Zonder een verlangen naar een betere toekomst, ben ik hopeloos verloren. Dat zie ik dagelijks om me heen aan de gevangenen met lege ogen in hun holle oogkassen.
13 april 1943
Lief dagboek,
Het is een druilerige dag en hierdoor lijkt het leven zwaarder. Bij het ochtendappèl kijk ik uit over een schuldig landschap, waar een lage witte nevel en de sombere kleuren mijn stemming nog droeviger maken. De as kleeft aan mijn klompen. Wat heb ik misdaan om in dit gruwelkamp terecht te komen?
Om mezelf op te beuren, wil ik je graag iets over mijn ouderlijk huis vertellen, zodat je me beter leert kennen. Vanochtend maakte ik in het pakhuis een koffer uit de stapel open en rook de zoete, exotische geur van sandelhout, dat als een kruidig aroma de vrijheid zocht. Het deed me direct denken aan mijn vroegste jeugd in Batavia, waar mijn vader David tabaksproducent was.
Met zijn grote walrussnor, ronde bril en een hoge zwarte hoed, is vader een strenge, maar rechtvaardige man. Iedereen herkent hem van veraf aan zijn gelakte wandelstok met de koperen knop, die hij ook naar ons onderduikadres in Zeeland heeft meegenomen. Niet dat hij hem in die kamer van drie bij vier meter nodig had, maar zijn wandelstok hoort bij vader als het keppeltje bij een orthodoxe Jood. Ik mis zijn wijze raad als nooit tevoren.
Mijn moeder draagt de prachtige naam Hadassa.
Ze is een tenger gebouwde, stille vrouw die zich altijd ten dienste heeft gesteld aan mijn vader. Zij zorgde dat het huishouden goed draaide en mijn vader zich volledig op zijn zaken kon concentreren. Zusjes en broertjes heb ik helaas nooit gehad. Maar ik had in Batavia wel een eigen baboe, de kindermeid, bij wie ik me als klein meisje onder haar wijduitstaande rokken kon verstoppen. Baboe kon heerlijk koken. Urenlang stond ze boven dampende en sterk geurende stoofpotten. De keuken was haar domein en daar hing een gemengde geur van steranijs, kokosmelk en trassi, die me nog levendig voor de geest staat.
Baboe kon prachtig vertellen, waar ik vele uren ademloos naar luisterde. Het doet me goed om jeugdherinneringen omhoog te halen en deze verdrijven het hongergevoel.
Toen we in 1931 terugkeerden naar Den Haag was ik pas 11 jaar oud. Het afscheid van Batavia was in Sunda Kelapa, de oude haven van Jakarta, van waaruit hout en handelswaar vervoerd werden. Er stonden op die plaats oude pakhuizen vol met tropisch hardhout, specerijen en rookwaar aan de modderige havenmonding. Het was ook de plek, waar ik dikwijls aan de hand van papa was geweest om te zien hoe zijn rookwaar werd ingeladen in houten schepen, die naar Europa vertrokken.
Vanuit deze haven vertrok de HMS Rotterdam naar Nederland om daar een nieuw leven te beginnen. Sunda Kelapa is het laatste wat ik ooit van mijn geboortegrond heb gezien. Baboe stond huilend in een wapperende lange rok op de kade ons uit te zwaaien. Ik was een gebroken meisje, tijdens dit eerste grote afscheid in mijn leven.
In Den Haag heeft mijn vader zijn handel in rookwaren met Batavia verder uitgebreid. De indringende lucht van sigaren hing altijd in ons prachtige huis achter de duinen van Scheveningen. Als ik aan Scheveningen denk, verlang ik naar de zee. De zee is zo oud als de wereld zelf. Al het leven komt voort uit het water van de zee, als een oneindige baarmoeder, zowel in tijd als in omvang.
Nog altijd denk ik weemoedig terug aan mijn jongste jeugdjaren. Mijn lievelingsplekje was de werkkamer van mijn vader. Een hoge kamer met een reusachtige klapventilator aan het plafond, degelijke lambriseringen aan de wand, en vol ambachtelijk bewerkte meubelen. Er stond een kolossaal bureau, met van die opbergvakjes met sleuteltjes, waarvan ik altijd dacht dat ze geheime boodschappen verborgen hielden. De kamer droeg de geur van sigaren, opgestoken door mijn vader en zijn zakenvrienden, die tijdens een onderonsje in zware lederen zetels met een glaasje cognac hun afspraken maakten.
Als de zwoele tropische avond inviel, liep ik dikwijls na het avondeten met baboe in de achtertuin, die over de heuvels uitkeek tot aan de zee toe. We verzonnen rijmpjes in de zwoele avond tot het donker werd. Baboe had een talent voor mooie gedichten. Ze leerde me de basisbeginselen van verhalen vertellen. De herinneringen aan Batavia geven me de kracht om hier te overleven.
Als ik een bevrijd Auschwitz verlaat, ga ik terug naar Batavia om daar baboe op te zoeken en haar mijn dagboek te laten lezen.
14 april 1943
Lief dagboek,
Er hangen woorden in de lucht, die zelfs in deze hel nog niet door de asdeeltjes zijn verdrongen. Ik hoef alleen maar mijn ogen te sluiten om ze op te pikken. Ze wachten geduldig totdat ik ze aan jou toevertrouw. Woorden geven vorm aan mijn gevoelens en gedachten. Eenmaal opgeschreven maakt het mijn gedachten aards. Vastgelegd voor eeuwig in dit dagboek. Overdag wordt er nauwelijks gesproken. In Auschwitz klinken slechts enkele woorden: korte bevelen, die snauwend over de wachtende Joden worden uitgespuwd. Korte bevelen, die duizenden van ons in de gaskamers doen belanden. Hoeveel leed kan een kort bevel berokkenen? Het is afschuwelijk om daar bij stil te staan.
Woorden kunnen mensen breken, maar hen ook opbouwen. Daarom schrijf ik mijn gedachten elke dag op. Ze zijn bedoeld als symbool van moed. Het grauwe kampleven hangt als een waas voor mijn geest en maakt dat woorden van licht en liefde er als modder uitkomen.
16 april 1943
Lief dagboek,
Veel steun heb ik van Rachel, een oudere Joodse vrouw die naast me slaapt. Ik dwing mezelf zo goed mogelijk naar haar woorden te luisteren. Zij is mijn kampmoeder en ze helpt me de dag doorkomen. Ze slaapt naast me en ze lijkt wel door God gestuurd. Zonder haar was ik allang dood geweest. Ze heeft me leren bidden en helpt mij door moed in te praten en door oude Joodse verhalen te vertellen.
'Zoek naar je innerlijke kracht,' zegt ze elke avond voor het slapengaan. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Hoe eenvoudig kun je jezelf laten meeslepen door de haat en onverdraagzaamheid die hier de boventoon voeren. Je hoeft alleen maar te kijken naar de as uitbrakende schoorsteenpijpen of naar de gevolgen van de dysenterie en vlektyfus die dit kamp teisteren. Hoe kun je hier vertrouwen op je innerlijke kracht en op God?
Dankzij Rachel ben ik nog in leven. 'Richt je op de goede dingen,' zei ze gisteren, toen ik weer eens in de put zat na een dag vol slaag, honger en afzien. Ze dwingt me om naar de kleine lichtpuntjes te kijken, zoals een opkomende zon of een vogel, die in alle vrijheid voorbij vliegt.
Ze is een moedige vrouw en natuurlijk heeft ze gelijk! Op mijn gedachten hebben de SS'ers geen invloed. Het is zeker geen gemakkelijke opgave, maar dankzij Rachel lukt het me steeds beter om de moed en de hoop vast te houden. Ik lever een gevecht met de bijtende stank, de aanblik van wandelende skeletten en de constante vernedering en pakken slaag. Hier in de 'hemel van de duivel' laten hoop, vertrouwen en moed zich niet graag zien.
Het leven hier maakt me bang, maar als ik aan deze angst toegeef, ben ik hopeloos verloren. Dan zal ik mijn geliefde Batavia nooit meer zien. Dus bal ik mijn vuist en weiger ik om op te geven! Mijn verlangen naar de vrijheid houdt me overeind. Ik vecht voor wat ik waard ben, maar zonder Rachel was ik al opgegaan in rook en as.
19 april 1943
Lief dagboek,
Overleven lijkt hier hetzelfde als accepteren. Zodra je tegen de kampmores vecht, ben je verloren. Er is altijd wel een pistool of stok te vinden die jouw ongelijk bewijst en een Jood meer of minder maakt ze hier niet uit. Ik heb al heel wat mensen met eigen ogen zien wegvallen. Nog altijd ben ik er rotsvast van overtuigd dat ik mijn vader, moeder en baboe ooit weer zal zien.
Ik heb het 's nachts koud in mijn blauw wit gestreepte kampkleding en de dagelijkse honger knaagt aan me.
We moeten het ‘s avonds doen met een kleine homp brood die smaakt als zaagsel en een bekertje lauwe thee. Dat is alles voor een dag hard werken. Het put me uit en maakt me zo verschrikkelijk moe, dat ik soms niet eens de slaap kan vatten. Dit is werkelijk de hogeschool van het leven, waarbij elke fout direct wordt afgestraft met de dood. Vandaag nog werd een jonge vrouw voor onze ogen doodgeslagen omdat ze uit het pakhuis twee appels wilde meesmokkelen. Maar ik wil niet dood en mijn belangrijkste verzetsdaad is dat ik in leven blijf.
Wat heb ik spijt dat ik op 3 maart ons onderduikadres in Domburg verliet om de zee te willen zien.
Het was de allereerste lentedag en door het kleine kantelraam van ons onderduikverblijf had ik het vroege voorjaar geroken. Na een maandenlange opsluiting tijdens de lange koude winter, in een kamertje van drie bij vier, wilde ik er hoe dan ook uit.
Mijn vader en moeder probeerden me tegen te houden, maar ik moest en zou de zee zien. Na de ellenlange opsluiting in de schuur van een Zeeuwse boerderij verlangde ik er naar om het zout weer op mijn huid te voelen. De zee beheerste mijn geest en na oneindig lang zeuren, stemden mijn ouders schoorvoetend in dat ik via het dicht begroeide bos naar zee zou lopen. In dit bos kwam nooit iemand en zeker al geen Duitser.
De takken van de bomen waren grillig als in het sprookje van Sneeuwwitje toen ik door het bos sloop op weg naar zee. Ze leken op grijpgrage armen die me wilden pakken en mijn hart bonkte in mijn keel. De zee was een verademing en gaf me hernieuwde energie, na het benauwde hok, waar ik met mijn ouders maandenlang opgesloten was geweest. Ik voelde me licht en verheven, toen ik de zee zag, terwijl de ziltige vroege voorjaarswind door mijn haar blies.
Ik bleef maar heel even op het strand zoals ik mijn moeder had beloofd en begon aan de terugtocht. Ik zweefde als het ware boven de grond totdat ik, net voor de bosrand, een zware stem hoorde schreeuwen: 'Achtung, halt!'
Ik verstijfde en kon geen adem meer halen. Het waren twee Duitse soldaten van de Wehrmacht die om mijn persoonsbewijs vroegen, en hun geweren dreigend op mij gericht hielden. Vluchtig keek ik om me heen, maar ontsnappen was niet mogelijk. Toen ik mijn persoonsbewijs niet kon tonen, namen ze mij mee naar het politiebureau. Tegen de Gestapo vertelde ik dat ik vanuit Rotterdam was komen lopen en geen vast adres had. Goddank geloofden ze me en na twee dagen belandde ik in loods 24 in de Rotterdamse haven. Het was een witte houten loods met daarop het cijfer 24. De loods zat stampvol gevangenen, met hun koffers. Ze hadden een angstige blik in hun ogen. Overal klonk het gehuil en geschreeuw van kinderen. Voor het eerst rook ik de geur van radeloze angst, die zich in mijn hoofd nestelde. Angst is de ergste vorm van slavernij en ontneemt de wereld van elke kleur.
Na een korte opsluiting in de loods werd ik in de eerste week van maart in een veewagen vervoerd naar kamp Westerbork in Drenthe. Daar werd ik keurig ingeschreven door een stuurs kijkende Nederlandse man met een NSB speldje op zijn revers. De typemachine ratelde de naam Sarah Polak op het document. Nadat mijn inschrijving in een kaartenbak was verdwenen, werd ik te werk gesteld in het naaiatelier van Westerbork. Zes dagen per week minimaal tien uur per dag keihard werken, maar zondags konden we sporten en uitrusten. Toen kon ik nog niet weten dat Westerbork slechts het voorportaal was voor de hel die Auschwitz heet. Elke week op dinsdag vertrok er een trein vol met gevangenen vanuit Westerbork naar Polen.
De eerste week stond ik niet op de lijst en ik was bijna euforisch, maar in de tweede week werd op maandagavond mijn naam voorgelezen en moest ik inpakken. En dit alleen omdat ik van Joodse komaf ben!
Vader en moeder, hoe zal het met ze gaan?
Ik ben hun enig kind en ze zullen nu meer dan verontrust zijn. Misschien is vader mij zelfs in het bos gaan zoeken. Zullen ze weten dat ik in Auschwitz ben en hebben ze nog hoop dat ik ooit terug zal keren? Zij mogen van mijn stommiteit niet de dupe worden; voor hen houd ik het hier vol. Nu doodgaan kan ik mijn vader en moeder niet aandoen.
20 april 1943
Lief dagboek,
De verschrikkingen in Auschwitz zijn groter dan een mens zich kan voorstellen. Er worden mensen zonder enige reden pardoes neergeschoten.
Waarom treft mij dit lot, vraag ik me vertwijfeld af. Elke dag stel ik deze vraag aan God, maar het blijft stil daarboven.
Waarom doet God mij dit aan en wat hebben wij van onze wereld gemaakt? Is het niet juist de bedoeling om in vrede met elkaar te leven? Ooit zullen we de waanzin van oorlog gaan begrijpen. Daarvan ben ik heilig overtuigd.
De troostende woorden van Rachel helpen me. 'Leer je geest onder controle te krijgen,’ zegt ze altijd. ‘De mens is in staat om met zijn gedachtenkracht de omgeving te veranderen. Dan wordt het prikkeldraad een rozenstruik en de wolken zijn boodschappen van het goede.'
Mooi gezegd, maar kan ik dat ook?
Het vergt een ongelofelijke geestelijke inspanning, maar het is het proberen waard.
24 april 1943
Lief dagboek,
Elk geschreven woord, elk gedicht en elke ingeving is onderdeel van een groot labyrint die me naar de bevrijding leidt. Daarvan ben ik overtuigd. Elke dag kom ik een stapje dichter bij het antwoord op de prangende vraag waarom mij en mijn volksgenoten dit moet overkomen?
Er moet ergens een dieper gelegen doel liggen om te komen naar het bevrijdende licht. Vanuit mijn ziel borrelen 's nachts woorden en soms zelfs complete gedichten op als tegenwicht tegen de verschrikkingen, die ik overdag zie. Er zit de hele dag al een gedicht in mijn hoofd.
Jullie hebben me vernederd, gekweld en beurs geslagen
Zo hard dat mijn benen het leed nauwelijks nog kunnen dragen
Jullie hebben me onophoudelijk ingeprent
Dat je als Jodin minder dan een Duitser bent.
Het besef dat jullie jezelf zo hebben
verlaagd
Is de last van de zonden die je voor eeuwig met je meedraagt
Want wie beschuldigt dat ik niet meer ben dan een beest
Is dat feitelijk al die tijd zelf geweest.
25 april 1943
Lief dagboek,
Vandaag is het voor mij een jubeldag. De dag begon zoals gewoonlijk met de sirene die om vijf uur over het terrein loeide.
Om half zes stonden we op de binnenplaats voor het ochtendappèl. Ik probeerde zo veel mogelijk frisse lucht in te ademen, die mij voedt met energie en kracht.
Terwijl ik diep inademde, kwam een SS-officier naar voren met de vraag om nieuwe muzikanten voor het Auschwitz orkest. Ditmaal trad ik uit de anonimiteit en stak mijn hand omhoog.
Met een snauw vroeg de SS-officier naar mijn instrument. Blijkbaar zocht hij een violiste, want ik moest met vijf andere gevangene in een aparte rij gaan staan.
Terwijl de andere vrouwen aan het werk gingen en weg marcheerden, volgden wij de hooghartige SS'er.
In een afgelegen barak lagen instrumenten uitgestald op een tafel. Ik zag violen, cello's en klarinetten, en in de hoek stond een contrabas. Wat verlangde ik ernaar een van de violen aan te raken! Mijn eigen viool had ik sinds onze plotselinge vlucht uit ons huis in Scheveningen niet meer gezien. De SS'er ging achter een tafel zitten met op gepaste afstand hem een man, zo te zien eveneens Joods, die later de orkestleider bleek te zijn.
We mochten een instrument uitzoeken. Een voor een werden we naar voren gehaald om voor te spelen.
Ik was erg nerveus. Zou mijn spel de SS-officier genoeg bevallen? Dit was misschien mijn kans om het werk in het pakhuis in te ruilen voor de muziek. Ik besloot mijn favoriete fragment van Mozart te spelen. Met mijn ogen dicht, genoot ik van de eerste zacht glijdende klanken uit de viool. Het leek wel alsof ze rechtstreeks uit mijn ziel naar boven kwamen. In een onovertroffen harmonie volgden de tonen elkaar op, terwijl ik met gesloten ogen speelde in een toestand van extase. Voor even was ik alle ellende vergeten en ik voelde me zielsgelukkig.
De klanken van de viool leken dwars door mij heen te gaan en deden mijn cellen tintelen als koude handen na een sneeuwballengevecht. Wat had ik hier onbewust naar verlangd! Abrupt brak de SS'er mijn vioolspel met een korte snauw af.
Ik moest in een hoek gaan staan, terwijl een oudere man zich opstelde om te gaan voorspelen.
Maar het is gelukt. Samen met een kampgenoot die klarinet speelt, ben ik een nieuw, trots lid van het Auschwitz orkest. Het is het meest bizarre orkest ter wereld.
Vandaag werd ik vrijgesteld van het werk in het pakhuis voor een repetitie in het orkest, waarin top muzikanten uit alle grote steden van Europa spelen. Vanaf morgen sta ik met een viool na het ochtendappèl bij de poort. We oefenden vandaag de marsmuziek die 's ochtends wordt gespeeld, als de gevangenen door de poorten naar hun werk marcheren. De vele uren oefenen hebben me moreel gesterkt. Voor even voelde ik me weer Sarah Polak in plaats van nummer 34734.
Voor het eerst was ik in Auschwitz ontspannen. Ik wil graag mijn vader en moeder vertellen dat hun dochter in het 'beroemde' Auschwitz orkest speelt. Alleen jij weet dat nu dagboek, naast Rachel natuurlijk.
Voor het slapen gaan, schieten er een paar zinnen door mijn hoofd die ik je nog snel toevertrouw. Ze lijken vanuit het niets te komen, maar zijn zo vloeiend als de golven in een kalme zee. Hoe het ook zij, deze zinnen over haat en liefde geven me troost na deze toch al mooie dag.
In de donkere tijd van mijn lijden, lijkt de verlossing nabij
Een licht verschijnt aan de horizon van de duistere grens
Nog even doorzetten en dan ben ik vrij
De kracht van onze geest is de macht van ieder mens.
26 april 1943
Lief dagboek,
Met trillende handen en de moed der wanhoop schrijf ik je toch. Ik kan nauwelijks nog liggen en verbijt de helse pijn. Na de jubeldag gisteren bij het orkest ben ik vandaag weer aan het werk gegaan in het pakhuis. Nadat we bij de toegangspoort de marsmuziek hadden gespeeld meldde ik me in het pakhuis waar een berg koffers op me lag te wachten. Direct voelde ik dat er iets was veranderd in de onderlinge contacten. Het leek wel of onze kapo Yentel jaloers op me was.
Ze zat continue te vitten en sloeg me snoeihard met haar bamboestok in mijn nek toen er tijdens het transport door mijn toedoen een tas openscheurde en de inhoud op de grond viel.
Op het moment dat ze me vol raakte, viel ik voorover op de grond en trad mijn geest uit mijn lichaam. Gek genoeg voelde ik daarna geen pijn meer en keek van bovenaf naar mijn eigen lichaam. Ik zag hoe Yentel me nogmaals keihard in mijn rug schopte en zich klaarmaakte om vol op mijn hoofd te slaan. Op dat moment dacht ik dood te gaan. Twee SS'ers stonden met een sigaret nonchalant in hun mondhoek tevreden naar het schouwspel te kijken. Gelukkig werd Yentel juist op dat moment weggeroepen.
Ik keerde terug in mijn lichaam en krabbelde paniekerig op. Direct voelde ik een stekende pijn in mijn rug en nek die naar mijn hoofd trok. Ik zag alles wazig en had het gevoel om te vallen. Rachel kwam naast me staan en hield me overeind.
Duizelig van de pijn ging ik weer aan de slag, zo goed en kwaad als mogelijk.
Ik hield het vandaag wonder boven wonder vol. Yentel is zelf van Joodse komaf en ik begrijp niet hoe ze me dit kan aandoen.
Na het werk ben ik naar bed gestrompeld waar ik huilend neerviel. Het was Rachel die met een vieze natte doek de striemen op mijn rug zo goed mogelijk schoon maakte en me moed insprak. Mijn geest is verward, en ik begrijp maar niet de zin van dit alles. Waarom overkomt mij dit allemaal?
Zonder de zonnige voorjaarsdag op 3 maart, en zonder die twee oplettende soldaten in de duinen van Domburg had ik hier niet gezeten. Maar zonder Rachel was ik nu allang dood geweest. Het leven kan bizar verlopen.
‘Het is zoals het is,’ fluistert Rachel mij toe als ze mijn gestreepte kamphemd voorzichtig weer over mijn bont en blauw geslagen rug trekt.
Ik huil van de pijn, zo intens verdrietig als ik nog nooit ben geweest. 'Mijd Yentel en spaar je krachten om te overleven,' zegt Rachel. Daarna deelt ze haar eigen homp brood met me en voert me wat lauwe thee.
Door de afranseling van vandaag lukt het me niet om in slaap te komen. Mijn rug brandt, klopt en steekt. Elke beweging doet pijn, en de wereld lijkt zo hard en vol met haat. Maar in deze poel van ellende is een sprankje licht en liefde te vinden. Rachel is daar het levende bewijs van.
27 april 1943
Lief dagboek,
Ik heb het lot getart. Vannacht kreeg ik één tel te zien, hoe mijn leven eindigt. Het was een verschrikkelijk en afschrikwekkend moment. En ik krijg het maar niet van mijn netvlies af. Slechts één tel maar. Een verschrikkelijke seconde heeft mijn wil gebroken. Mijn God, ik wil nog niet dood.
Ik zag in mijn droom een man in een hoekje van een grauw betegelde ruimte staan. Hij was nauwelijks nog als mens te herkennen en stond met zijn rug naar mij toegekeerd. Op de plek waar normaal gesproken billen zitten, waren twee grote huidplooien te zien, die over de botten van zijn benen hingen, als uitgehangen theezakjes. Zijn borstkas was als een gebogen xylofoon. Hoewel hij met zijn rug naar mij toegedraaid stond, kon ik aan zijn houding zien dat hij zijn handen voor zich hield, gevouwen als in een gebed. Ineens draait de man zich om en zie ik zijn gezicht. Zijn ogen zijn hol en zwart. Alle hoop en alle leven is eruit verdwenen. De ruimte vult zich daarna met een heilig halleluja, waarbij de man meeneuriet. Het klinkt als een overwinningslied van de dood. Dan is de droom weg. In een seconde heb ik de dood gezien! Een tel was voldoende.
Met een schreeuw schrok ik wakker uit dit visioen, dat me angstig maakte. Ik zat trillend en huilend rechtop in bed. Als je een beeld hebt gehad van de dood, ben je niet meer zeker van je leven. Ik heb de rest van de nacht in bed liggen huilen. God ik wil niet dood. Als toekomstig schrijfster heb ik de wereld nog zoveel te geven!
30 april 1943
Lief dagboek,
Ik moet het gevoel aan je kwijt. Ik lig in mijn bed te trillen van opwinding over onze verzetsdaad. De avond begon normaal met voor ieder een homp oud brood en een mok lauwe, slappe thee. De vrouwen uit onze barak zagen er dodelijk vermoeid en verslagen uit van de hele dag hard werken met de nodige stokslagen. De sfeer was nog meer deprimerend dan anders. Rond half acht, toen de meesten van ons in bed lagen, werd Yentel door een hoge SS-officier ontboden.
Kort nadat ze de barak had verlaten, klonk er aan de andere kant een prachtige vrouwenstem die een kinderliedje zong. Ik hield mijn adem in, want het was een Joods liedje, maar er verscheen geen Yentel of peloton SS'ers om de stilte er weer in te slaan of, erger, de zingende vrouw voorgoed het zwijgen op te leggen. Na een paar regels gezang hoorde ik een tweede vrouwenstem invallen, en daarna nog een en nog een. Ook ik begon voorzichtig mee te zingen. Uiteindelijk deed de hele barak mee! De klanken hadden een voedende werking op mijn ziel en gaven mij kracht na de afranseling eerder deze week.
Het gezang verbond ieder van ons in de vorm van universele liefde. De voelbare, onderlinge band was voedend en gaf ons moed door te gaan. Het kinderliedje klonk nu luid, als was het een revolutionaire protestsong.
Gespannen keek ik naar de ingang waar de SS'ers elk moment de barak in konden stormen om dit verzet te smoren. Ze moeten het gezang zeker gehoord hebben, maar om een of andere onnavolgbare reden grepen ze niet in.
Zo plotsklaps als het Joodse kinderliedje was opgekomen, zo abrupt was het ook weer opgehouden.
In de stilte na het gezang dacht ik na, terwijl ik in de verte de herdershonden hoorde aanslaan. Gespannen keek ik naar de deur die nog altijd kon opengaan, maar hij bleef gelukkig gesloten. Alleen in mijn angstbeeld was de deur opengegaan.
De angst voor de dood verlamt me steeds meer en is een sluipmoordenaar in mijn ogen. Het glipt naar binnen en doet daar haar vernietigende werking. Pas nu realiseer ik me door onze zingende verzetsdaad dat de angst bezit van me had genomen. Blijkbaar is er nog een lange weg te gaan.
Als ik mijn ogen sluit, verlang ik naar de veiligheid, die ik als klein meisje kon vinden bij baboe. Zij was mijn allergrootste vriendin. Buiten haar heb ik weinig echte vriendinnen gekend, tot hier in Auschwitz. Mijn vriendschappen hier zijn hechter dan ik ooit eerder heb ervaren. Rachel is versmolten in mijn hart en ik dank God oprecht dat ik haar ontmoet heb. Ze is een bron van licht in deze poel van ongeluk.
2 mei 1943
Lief dagboek,
De Duitsers komen er niet mee weg. In Auschwitz worden ooit de rollen omgedraaid en worden de daders zelf slachtoffer. Hoe kan een kampbeul verder leven met zoveel bloed aan zijn handen?
Als de Duitsers ooit wakker schrikken en zich daadwerkelijk realiseren wat er hier is gebeurd, zijn ze niet meer in staat om nog een sprankje hoop of geluk in hun leven te vinden. Ze worden tot in de oneindigheid gekweld door hun afschuwelijke daden. De haat en het bloed zal voor eeuwig aan hen kleven. Hoe kun je als vader je kinderen ooit onder ogen komen als je deze wandaden op je geweten hebt?
3 mei 1943
Lief dagboek,
Op allerlei manieren probeer ik mijn geest positief te houden. Bidden helpt me daarbij, niet omdat het in de Thora geschreven staat, maar omdat ik het zo ervaar. Elke avond en elke ochtend bid ik tot God om hulp, kracht en liefde. En niet alleen voor mezelf, maar vooral ook voor mijn ouders, Rachel en mijn medegevangenen. Ik ben ervan overtuigd dat geen enkel gebed verloren gaat en dat dit de reden is dat ik nu nog leef.
Naast het bidden, probeer ik bewust mijn gedachten te sturen, want daarop hebben de kampbeulen geen grip. Ons huis in het koloniale Batavia verschijnt geregeld voor mijn geestesoog voordat ik in slaap val.
Deze periode van nachtelijke rust duurt tot het moment dat de gierende sirenes over het terrein een nieuwe dag aankondigen. Een dag vol slaag, honger en hard werken. Een etmaal van vechten tegen mijn angsten, en het ultieme gevecht met de dood. Daarom begin ik elke dag met een gebed waarin ik God vraag of ik de avond levend mag halen.
Elke dag sterven er vrouwen uit onze barak, en hun lege plaatsen worden ingenomen door vrouwen die in een schijnbaar oneindige stroom van nieuwe gevangenen uit alle uithoeken van Europa worden aangevoerd.
Zo blijft de sorteerploeg van Auschwitz op sterkte
en helpen we tegen wil en dank de Duitse oorlogsmachine in stand te
houden.
5 mei 1943
Lief dagboek,
Mijn rug doet nog steeds pijn van de stokslagen maar de angst is erger dan de fysieke pijn en deze houdt me in haar greep. De angst regeert in mij, dag in, dag uit. Als de lichamelijke kwellingen van het werk in het pakhuis overdag voorbij zijn, blijken ze te zwaar om er 's nachts van te herstellen. Zo raak ik elke dag een beetje verder uitgeput, totdat mijn geest en lichaam het zullen begeven.
Wat mij overeind houdt, is het sterke verlangen om schrijfster te worden en voor het weerzien met baboe en mijn ouders. Dus probeer ik nog beter naar Yentel te luisteren en haar bevelen nog sneller op te volgen. Een volgende afranseling wordt mijn dood, dat weet ik zeker!
Vergeving!
Het woord kwam zo maar opzetten tijdens het werk vandaag. Dagboek, hoe kun je mensen vergeven die hun medemens dit aandoen? Waar ligt de grens om nog te kunnen vergeven, vraag ik me wanhopig af. Is vergeving een opoffering of maakt het mezelf sterker? Misschien is het zelfs wel beiden. Het zijn vragen die me verwarren en niet meer loslaten. Ik draai mijn gezicht naar Rachel, die al diep ligt te slapen. Ze is sterk vermagerd en zo licht en kwetsbaar, dat je haar zonder veel moeite omver kunt blazen. Zij zit hier nu bijna al een jaar in deze hel. Hoe sterk kan een vrouw zijn? Ze heeft meer gezien en meegemaakt dan ik en toch is ze nog altijd positief gestemd.
Hoe is dat mogelijk in dit mensonwaardige kamp?
Elke avond hoor ik Rachel hardop bidden, waarbij ze eindigt met: 'God, uw wil geschiede.' Hoeveel kracht moet een vrouw hebben om deze zin vanuit haar hart na een jaar Auschwitz te kunnen uitspreken? Hoeveel overgave kan een mens aan? Rachel lijkt geen last te hebben van boosheid of woede over wat haar overkomt. Angst heeft ze niet of in ieder geval toont ze deze niet. Haar sterke geloof in God en haar liefde raken mij diep van binnen en verlichten mijn ziel. Rachels instelling is als voeding voor me.
Rachels woorden hebben een bepaalde magie. Ze klinken als normale zinnen over het harde leven hier in het kamp, maar op een bepaald moment krijgen haar woorden vleugels. Dan lijken ze ineens overbodig omdat ik ook zonder haar woorden precies weet wat ze bedoelt.
Zal ik ooit zelf Rachels kracht bezitten? Het is nu vooral de woede en de angst die mij blokkeren.
'Heb je naaste lief als jezelf,' zo staat het toch in de Thora!
De ongrijpbare angst heeft me beslopen als een giftige slang die door mijn aderen kroop. De angst heeft zich in mij verankerd en heeft me verlamd. Voor Auschwitz kende ik geen echte angst of boosheid. Nu ben ik boos op de SS'ers en op de kapo's, maar ik ben vooral woedend op God omdat hij een dergelijke plaats op aarde toestaat.
Maar hoe eerlijk is het om het ontstaan van deze hel God te verwijten? Is deze plek niet het gevolg van menselijk handelen, of erger misschien, het nalaten van een menselijk handelen. Is de schepping een uit de hand gelopen project van onze Maker geworden dat Hij zelf niet meer in de hand heeft? Tenslotte kwam er volgens de Torah na de zevende dag geen achtste dag meer. Dit gegeven maakt me ineens bang. Ik vraag me af of God zijn handen na de zevende dag van ons heeft afgetrokken?
Zo lig ik te woelen in mijn bed, en loop vast in de cirkel van terugkerende gedachten. Als God werkelijk bestaat, zal Hij ingrijpen en zullen we worden bevrijd. Dat geeft me hoop voor de dag van morgen.
7 mei 1943
Lief dagboek,
Iedere ochtend als ik met het orkest bij de poort de ochtendmars speel, put ik daar energie uit om de dag door te komen. Ik denk dat onze muziek ook de andere gevangenen mentaal sterkt. Muziek is voedsel voor de ziel, dat zei mijn moeder vroeger altijd. Pas nu weet ik hoe gelijk ze daarin had. Veel gevangenen veren op als ze langs ons orkest marcheren, op weg naar hun werk voor misschien wel de laatste dag in hun leven. Velen zullen de avond niet halen en bezwijken aan ziekte, slaag of uitputting.
Vanavond heb ik met een paar medegevangenen een fantasiemenu bereid. Liggend op de harde houten planken, stelden we ons een lange prachtig gedekte tafel voor.
Ik zat naast Rachel aan tafel. Er stond als voorgerecht voor iedere vrouw een dampend bord met een gebonden aspergesoep klaar. Het hoofdgerecht bestond uit een mals gebakken biefstukje, geserveerd met knapperige gebakken aardappelen en zachte sperziebonen. Een fluweelzachte, fonkelende rode wijn speelde met onze smaakpapillen. Met mijn ogen dicht kan ik de smaak echt proeven en dat geeft me kracht.
Als nagerecht kregen we een groot bord pudding met slagroom en verse aardbeien. Een dergelijk gefantaseerd feestmenu is een favoriet spelletje in de barak. Het helpt ons om de moed erin te houden.
Maar morgen haalt de harde werkelijkheid ons weer in: weer een dag waarin we de macabere strijd met de dood aangaan zonder te weten wie er het gevecht met de dood wint.
De fantasiemaaltijd doet me goed, dagboek. Ik sluit mijn ogen en denk aan het Scheveningse strand, waar we zomers een wit strandhuisje hadden aan de voet van de duinen. Ik liep elke avond langs de zee om schelpen te verzamelen. De gedachte aan de uitgestrekte zee geeft me een gevoel van rust. Ik sta met gesloten ogen tot enkelhoogte aan de vloedlijn terwijl het water mijn voeten omsluit in het lome, gestage ritme van golven die het strand raken.
Het geluid van de zee heeft iets van een perpetuum mobile, waarbij het ritme van de golven fungeert als een eeuwige klok. Overal ter wereld staan de oceanen met elkaar in verbinding en overal ter wereld is het ritme van die eeuwige klok hetzelfde: zes uur eb, zes uur vloed. Met gesloten ogen is het net of ik werkelijk aan de vloedlijn loop.
Voor het eerst sinds mijn afranseling siert een flauwe glimlach mijn mond. Voor even voel ik het water langs mijn enkels stromen en ruik ik de frisse zeelucht. Er stroomt kracht naar binnen. Als ik vroeger langs de kustlijn van Scheveningen slenterde, liet ik een spoor van voetafdrukken achter dat tijdens vloed weer door de zee werd uitgewist.
Hoe lelijk of hoe mooi mijn voetafdruk ook was, uiteindelijk werd hij door de zee uitgewist en was de schoongespoelde vloedlijn klaar voor een nieuwe serie voetafdrukken. Zou dat principe hier in Auschwitz ook gelden? Worden de misdaden van de Duitsers door de tijd uitgewist of blijven ze tot in eeuwigheid als schuld bestaan?
8 mei 1943
Lief dagboek,
Deze week is er weer een uitbraak van luizen in onze barak. Gek word ik van de jeuk over mijn hele lichaam. Voor luizen is het hier een waar paradijs. Ze nestelen zich in onze kleding en in het laagje stro waar wij op slapen.
Maar we gaan eensgezind de strijd met het ongedierte aan door elkaar te ontluizen. Ik hielp Rachel over wie ik me grote zorgen maak. De eerste barstjes in haar vechtlust en positieve geest worden zichtbaar. Ze is stil en meer teruggetrokken dan anders, zodat het nu mijn beurt is om haar moed in te spreken. Ze dreigt haar liefde voor het leven te verliezen en juist het verlangen om te leven is de belangrijkste overlevingsbron. Het is zeker geen gemakkelijke opgave! Dagelijks zie ik nieuwe mensen het kamp binnenkomen, vaak meer dood dan levend. Hun donkere ogen kijken in het oneindige niets. Ze lijken geestelijk al te zijn gestorven, terwijl hun hart de strijd nog niet heeft opgegeven. Ik weet dat zij het hier niet lang vol zullen houden. Uiteindelijk overwint de verlamde geest en zal het lichaam ophouden te functioneren.
Gelukkig heb ik jou dagboek. Jouw geduld helpt me door de donkerste periode van mijn leven heen. Misschien word ik ooit nog eens een beroemd schrijfster.
Voor de verschrikkingen van elke dag probeer ik zo veel mogelijk mijn ogen te sluiten. Want heb ik een andere keuze?
Gisteren is voorbij en ik weet niet of ik morgen nog zal leven. Mijn kracht moet ik sparen om ooit mijn ouders en Batavia terug te zien. De geallieerden komen dit kamp heel binnenkort bevrijden en het is mijn taak om dan nog in leven te zijn.
Dagboek, ik zal je mijn dagelijkse gebed leren:
Mag ik de kracht bezitten
Om op U te blijven vertrouwen
Mag de liefde zich in mijn botten verankeren
Zo vraag ik aan U, de almachtige.
10 mei 1943
Lief dagboek,
Misschien moet ik je naam veranderen en je dromenboek noemen. Hoewel dat bijna verdorven is in een vernietigingskamp als dit. Toch zijn het juist mijn dagdromen, die me moed en hoop geven.
Strand en zee, ik heb er altijd wat mee gehad. Na een dag hard werken, sluit ik mijn ogen. In mijn gedachten ben ik op een zomerse zondag op het strand van Scheveningen. We hadden daar een mooi wit geschilderd strandhuisje aan de rand van de duinen. Nummer 22, ik weet het nog heel goed. Met de hele familie zaten we op de zomerse zondagen in de rieten strandstoelen, met uitzicht op de branding. Mijn vader rookte een dikke sigaar, terwijl mijn moeder een boek las. Voor mij was het pootje baden in mijn bruine badpak, met broekspijpen tot boven mijn knieën en mijn haar verstopt onder een bijpassende badmuts met witte rand. In gedachten neem ik een foto van deze gelukkige tijd voor de oorlog, toen Joden nog mensen waren en niet behandeld werden als ongedierte zonder enige waardigheid. De gedachten aan de oude, goede tijden, geeft me energie. Ze krijgen me er niet onder, zowaar ik Sarah Polak heet.
11 mei 1943
Lief dagboek,
Mijn God, vandaag was de zwartste dag in Auschwitz tot nu toe. Ik heb Rachel afgevoerd zien worden. Kapotgemaakt, koud en klaar voor het helse vuur in de verbrandingsovens. Zomaar ineens was haar kaarsje opgebrand en de vechtlust verdwenen. Uitgeput van de honger, de vernederende klappen en het harde werken was ze in de namiddag tegen de muur van het pakhuis in elkaar gezakt. Ze luisterde niet meer naar mijn wanhopig roepen om door te werken.
Met een grijns op zijn gezicht was er een SS'er op haar toegelopen. Ik wist wat dat betekende, maar ik kon helemaal niets doen want ingrijpen zou ook mijn eigen doodvonnis betekenen.
Met een gericht schot verloste de SS’er Rachel uit haar lijden. Bloedend en slap lag ze in een vreemde houding op de grond, totdat ze door twee medegevangenen werd afgevoerd. Haar ogen stonden wijd open, alsof dat haar laatste verzetsdaad was. Ik stond er apathisch bij te kijken en kon helemaal niets doen. Inwendig huilde ik, nee krijste ik het uit. God sta haar bij!
Het machteloze gevoel trok alle energie weg en gedachteloos ging ik verder met het sorteren van de kleding uit de koffers van de nieuwe Joden die vanochtend met de trein aangekomen zijn. Hoeveel kan een mens dragen?
Pas hier in bed dringt het besef tot me door. Rachels overlijden verscheurt mijn hart. Met haar voelde ik een zielsverwantschap tot in alle vezels van mijn lichaam. Ineens is de plaats naast me leeg om morgen weer bezet te worden door een nieuwe Jodin, die moet helpen om het pakhuis draaiende te houden.
Ik kan niet eens meer huilen van verdriet. Rachel was mijn grote bron van moed en hoop. Een wijze vrouw die als een moeder voor me was. Hoe moet ik verder zonder haar? Wanneer dooft mijn eigen innerlijke licht en zak ik tegen de muur in elkaar, net als zij? Hoeveel kan een mens verdragen? De vragen en de paniek vullen mijn geest. Mijn hart is verscheurd en ik voel de kracht uit me wegvloeien, maar ik weiger op te geven. De haat mag niet zegevieren en God zal dit niet langer tolereren! De bevrijding moet al ophanden zijn. Er schieten een paar zinnen door mijn hoofd. De woorden verschijnen zo helder voor mijn geestesoog, dat ze niet van mij lijken te zijn.
Misschien is dit wel een laatste boodschap van Rachel.
Als ze ons slaan, dan rechten we onze rug
Ze braken onze botten, maar niet onze geest
Want alleen zo vechten we geweldloos terug
Na een strijd, die nooit eerlijk is geweest
Geef rust aan je ziel en loop vol trots rechtop
Dan zullen zij voor ons een diepe knieval maken
En zo gaan wij als winnaars zegevierend voorop
Zelfs als we hier onze laatste zucht moeten
slaken.
12 mei 1943
Lief dagboek,
Niemand heeft het me ooit verteld, maar na een tijdje in Auschwitz weet je het drommels goed. Bij de gebouwen met de hoge schoorsteen moet je wegblijven. Dat is de plaats waar al die mannen en vrouwen binnengaan en waar niemand ooit meer uitkomt. Elke dag braakt de schoorsteen zwarte rook uit die het kamp onder een dun laagje as legt. Aan het begin van mijn gevangenschap vroeg ik aan Rachel iets over de schoorsteen terwijl we naar het pakhuis marcheerden. Ze antwoordde: 'Daar praten we hier niet over'. Haar woorden zeiden me genoeg en dus was ik vanaf dat moment doodsbang te weten wat ik inmiddels weet.
Er is nog een tweede plaats, waar ik ver vandaan blijf; de executieplaats, waar zo dikwijls de schoten zijn te horen. Het bloed moet daar tot vele meters diep in de grond zitten, als een stille getuige van de waanzin van haat.
De dingen die mij nog een beetje hoop geven, verdwijnen langzamerhand. Soms verlang ik zelfs naar de dood die me uit dit lijden zal verlossen. Ben ik geestelijk niet te zwaar beschadigd om nog door te willen gaan? Maar een stemmetje diep in mij verzet zich hevig tegen dit verlangen naar de bevrijdende dood. Buiten Auschwitz is er een andere wereld, en deze wacht geduldig op me.
Ik wil mijn ouders in leven zien, met de Uiver naar Batavia vliegen om daar met baboe gedichten te schrijven en haar mijn verhaal te vertellen. Maar bovenal wil ik mooie boeken schrijven over liefde en geluk!
De ellende stapelt zich verder op en mijn kampzusjes vallen bij bosjes neer. Maar ik vecht door. Het wordt steeds moeilijker nuchter naar mijn leven te kijken. Ik vlucht in mijn dagdromen, maar de harde werkelijkheid achterhaalt me elke keer weer! Het is alsof ik in een gruwelfilm ben beland die elk moment kan stoppen. Waarom laat God dit met zijn volk gebeuren, zo vraag ik me wanhopig af.
Is dit soms de voltrekking van een bijbelse vloek op ons Joden? Ik begrijp het niet, en deze vraag kwelt mij al zo lang. Nu zovelen van ons zijn vermoord, zal God het zo langzamerhand wel genoeg vinden en komt Hij ons redden. De geallieerden kunnen nu niet meer ver weg zijn. Soms denk ik zelfs al hun gevechtsvuur te kunnen horen.
13 mei 1943
Lief dagboek,
Er zijn gelukkig nog steeds ook lichtpuntjes in deze inktzwarte duisternis. Het is al meer dan een week mooi weer en zelfs hier in Auschwitz komt elke dag de zon op om ons te verwarmen. Elke ochtend geniet ik van de schoonheid van de ochtendzon en hoop ik dat mijn ouders deze zonsopgang op een andere plaats ook kunnen zien. Het geeft me een gevoel van verbondenheid met thuis. De zon komt voor iedereen op en is daarom mijn symbool van hoop.
De zwarte rook van Auschwitz kan de zonneschijn verduisteren, maar nooit helemaal wegnemen. Dit wonder van de natuur kan zelfs Hitler niet stoppen. Daarom ben ik overtuigd dat het goede uiteindelijk overwint. Zo staat het in de Torah geschreven en zo heeft de rabbijn het ons vroeger geleerd.
Vannacht heb ik in een droom de dood opnieuw in de ogen gekeken. Ik droomde over Rachel. Ik waakte diep in de duistere nacht aan haar ziekenhuisbed, terwijl zij een strijd op leven en dood uitvocht. Daar zat ik op een stoel en 'de dood' zat tegenover mij. Even zwijgzaam als ik, maar voelbaar aanwezig in de vorm van een zwarte nevel die zich als een kameleon voegt naar het zwart van de nachtelijke muren. Beklemmend en dreigend, maar vooral hongerend naar zijn prooi. Beiden streden we om de ziel van Rachel, die haar stervende lichaam wilde verlaten.
Een lichaam dat het bijna had opgegeven onder de barre omstandigheden van het kamp.
'De dood' spiegelde haar in zoete woorden een belofte voor en ik had niets anders dan mijn liefde om haar te redden. Nog nooit heb ik zo intensief gebeden in deze ongelijke strijd. De dood bewoog zich boven het bed, als een zware regenwolk die slechts los hoefde te barsten.
Zo werd ik meegesleurd in dit bizarre gevecht en ik hield mijn handen beschermend boven haar lichaam, waarbij iedere ademhaling dit onnodig lijden leek te rekken.
'Adem Rachel,' schreeuwde ik. 'Adem dan toch, alsjeblieft,' smeekte ik.
En toen schrok ik wakker.
18 mei 1943
Lief dagboek,
De hele week zijn alle leden van het Auschwitz orkest vrijgesteld van het werk om te kunnen repeteren. Iedereen krijgt ook extra rantsoen om niet het risico te lopen dat een van de orkestleden erbij neervalt tijdens de uitvoering morgenavond, op het grote feest in het huis van SS-commandant Rudolf Höss. Met het Auschwitz orkest bereiden we een concert voor zijn verjaardag voor.
Dit klassieke concert leidt af van de dagelijkse strijd om leven en dood. Een concert dat wordt gegeven door het meest bizarre orkest ter wereld. Het is vreemd te bedenken dat de Poolse dirigent van Joodse afkomst, Janov Jawenski, ooit het concertgebouworkest van Warschau heeft gedirigeerd. Misschien wordt hij daarom wel gespaard. We spelen stukken van de componist Mahler, maar het klapstuk van de avond wordt de Gran Partita van Wolfgang Amadeus Mozart.
Speciaal voor deze gelegenheid mogen we elke dag na het repeteren onder de douche om ons met water en zeep te wassen: een intens genot na wekenlang afspoelen met troebel water uit de tonnen. In de doucheruimte is een spiegel en ik ben erg geschrokken van mijn sterk vermagerde lichaam. Mijn ooit zo mooie volle borsten zijn als slappe, leeggelopen ballonnen.
Het spiegelbeeld toonde de wreedheid van het kamp en ik huilde diep verdrietig. Gelukkig leef ik nog en ben ik dankbaar voor mijn sterke, jonge lichaam.
Tijdens de repetities sluit ik mijn ogen en laat me ik me meevoeren op de wonderschone klanken van de muziek.
De Gran Partita is balsem voor mijn beschadigde ziel. Tijdens het oefenen ervaar ik soms zelfs kleine momenten van intens geluk. Ik grijp ze vast en laat de muziek me voeden. De klanken van de muziek zijn hier levensreddend en nog nooit in mijn leven was ik mijn ouders zo dankbaar dat ze mij vioolles hebben laten nemen.
Morgen hoef ik de hele dag niet in het pakhuis te werken en kan ik me voorbereiden op de uitvoering tijdens het diner in huize Höss, helemaal aan de rand van het kamp, ver weg en uit het zicht van de grijze barakken, de rokende schoorstenen en uitgeteerde gevangenen.
19 mei 1943
Lief dagboek,
Ik lig pas laat in bed terwijl bijna alle vrouwen al slapen na een dag uitputtend werk. Ik heb de rode lippenstift nog op, en rond mijn ogen is de lichtblauwe oogschaduw uitgelopen. Alles in het orkest moest kloppen voor de verjaardagsviering van de 'punktliche' kampcommandant Höss. Wij, de orkestleden, droegen avondkleding uit het pakhuis, en er waren zelfs pruiken beschikbaar. Voor mij was er een pruik met halflang blond haar. Geschrokken had ik langdurig in de spiegel naar mijn smalle ingevallen gezicht onder de hoogblonde pruik gekeken.
Dit was niet de mij vertrouwde Sarah Polak maar een marionet in een klucht, die lachwekkend was geweest in minder wrede omstandigheden. Ik wilde wegrennen maar wist dat deze daad met de dood bestraft zou worden.
Dus sprak ik mezelf moed in: 'Erger dan dit kan het toch niet worden. Als je al op de grond ligt, kun je niet meer vallen'.
Wat een bizar orkest trad deze avond op in het woonhuis van de kampcommandant!
Uitgemergelde, angstige gevangenen die dagelijks de dood in de ogen kijken, speelden naar hun beste kunnen in kleding van vermoorde Joden op het feestje van hun beulen. Het grote sfeervolle huis van de kampcommandant was mooi en schoon en alles klopte tot in de puntjes.
We werden in de grote hal ontvangen en direct naar een aparte kamer geleid, waar we onze instrumenten kregen aangereikt.
Er stonden flesjes parfum klaar om ons lekker te laten ruiken. In deze ruimte had ik gelegenheid om mijn viool te stemmen. Vreemd genoeg was ik nog nooit zo zenuwachtig geweest voor een uitvoering.
Na het stemmen van de instrumenten begon het lange, zwijgzame wachten, terwijl het geroezemoes en het gelach van de gasten duidelijk te horen waren. Pas na twee uur wachten, werden we opgehaald.
Er was in de grote hal met een enorme kristallen kroonluchter een podium gebouwd. Aan lange, prachtig wit gedekte tafels zaten de genodigde SS-officieren, sommigen met naast zich hun vrouw. Zij waren in hun strakke uniformen een toonbeeld van hoffelijkheid, stijl en klasse.
Er werd aan tafel ingehouden gelachen, gefluisterd, en wijn gedronken. Wat een contrast met de wereld van het kamp!
In het middelpunt zat het feestvarken Rudolf Höss met naast zich aan tafel zijn tengere blonde vrouw in een avondjurk en zijn zoontje van ongeveer tien jaar, gestoken in een matrozenpakje. Rudolf Höss ziet er niet uit als een monster, meer als een schoolmeester. Dit is absoluut niet de psychopaat die ik verwacht had te zien. Ik zie eerder een kleinburgerlijke keurige man, zoals er zo veel in deze wereld rondlopen.
We speelden eerst delen uit de Derde Symfonie van Gustav Mahler, terwijl het eten werd opgediend. De geur van het smaakvolle voedsel deed mijn maag ineenkrimpen, maar het lukte me om mijn aandacht bij het vioolspel te houden.
De officieren lachten, dronken en hadden zo te zien veel plezier. Een aantal had niet eens het fatsoen om onder de uitvoering zich rustig te houden. Maar Rudolf Höss zat stil te luisteren en nam ons aandachtig een voor een op.
Nadat de borden werden afgeruimd, bleek uit een toespraak dat de vrouw des huizes de uitvoering van de Gran Partita als verjaardagscadeau aan haar man had gegeven.
Terwijl de officieren aan een glas cognac zaten en een sigaar rookten, zetten we op aanwijzing van Jawenski de Gran Partita in. Mevrouw Höss heeft een goede smaak, Vooral het derde deel van de Gran Partita is goddelijk gecomponeerd. Het begin is eenvoudig, eerst zijn er de violen, de pauken en een hobo die een bijna saaie vaste melodie spelen. Maar dan vanuit het niets, zo lijkt het, zet een klarinet in met die scherpe kenmerkende toon, als was het de stem van God.
Ik kon me laten meevoeren door de muziek. Het was alsof ik in een hogere dimensie terechtkwam. Niet veel later vielen de cello’s en overige violisten in. De muziek deed haar werk en de Duitse officieren waren tot het einde van de uitvoering muisstil.
Na een bescheiden applaus stuurde de kampcommandant ons met een knikje weg.
Ik trok mijn avondjurk uit en de blonde pruik verdween in een papieren vuilniszak.
Sarah Polak werd vervangen door kampnummer 34734.
20 mei 1943
Lief dagboek,
De wetten in het kamp zijn meedogenloos.
Besluiteloosheid staat gelijk aan overgave en is in deze situatie dodelijk. Vandaag kreeg ik wederom een pak slaag van Yentel. Zonder te waarschuwen, begon zij woedend op mij in te hakken omdat ik even niet snel genoeg luisterde. De striemen van de zwiepende bamboestok schrijnen nog op mijn rug. Gelukkig trok een andere gevangene, die op de grond viel, de aandacht, anders had ik het misschien niet overleefd.
Wat gaat er in het hoofd van Yentel om?
Ze is verstrikt geraakt in haar verkeerde keuzes, zodat ze nu moet acteren in het spel van de dood. Zou Yentel getrouwd zijn, of misschien zelfs kinderen hebben? Waarschijnlijk niet, maar mogelijk zal ze ooit zelf een baby in haar armen houden. Hoe vertelt ze dan aan haar kind wat zij mensen hier in Auschwitz heeft aangedaan?
22 mei 1943
Lief dagboek,
Mijn gedachten gaan uit naar Rachel. Haar bed wordt nu beslapen door een jonge Tsjechische vrouw die ik niet goed kan verstaan. Rachel heeft een gapende wond in mijn hart achtergelaten en ik mis haar meer dan ooit.
Vergeving uit liefde heet barmhartigheid. Hoe groot moet je als mens zijn om deze vorm van barmhartigheid in Auschwitz te kunnen tonen? Rachel was in staat de Duitsers te vergeven vanuit liefde. 'Heb je naaste lief als jezelf,' zei ze altijd tegen me. 'Dat geldt zelfs voor de kampbeulen'.
Hoe groot en sterk kun je als mens zijn!
Rachel had een diep geloof waaraan ze zich vasthield, maar ik twijfel sterk. Aan mijn opvoeding heeft dat niet gelegen. Elke zaterdag ging ik met mijn ouders naar de synagoge in Den Haag en was diep gelovig.
Maar Auschwitz heeft me aan het twijfelen gebracht.
De dieperliggende boodschap van God voor mijn lot kan ik niet begrijpen. Geloven leek zo simpel en vanzelfsprekend toen het leven mij genadig was, maar juist nu wordt dat geloof meer dan ooit op de proef gesteld. Het kost me steeds meer moeite om in het goede van de mens te blijven geloven.
23 mei 1943
Lief dagboek,
In Auschwitz worden dromen systematisch stukgemaakt, vertrapt en uit de gevangenen geslagen. Toch ben ik mijn dagdromen nog niet kwijt en ik probeer ze vast te houden. Dagdromen werken helend, hoewel ik ze vaak niet begrijp. Onder het zware dagelijkse werk komen ze als kostbare stenen omhoog uit de zwarte modderige grond en ik hoef ze alleen maar op te rapen. Ze zijn als kleine lichtpuntjes in deze inktzwarte periode van mijn leven.
Er is een gedeelte van me al afgestorven en met de moed der wanhoop vecht ik verder. Waarom moet Auschwitz mij overkomen? Die vraag stel ik mezelf steeds vaker. Wat heb ik misdaan dat ik dit lot moet ondergaan? Is er een dieper nut in het feit dat de dood mij hier aanstaart? De vragen zijn er wel, maar antwoorden ontbreken.
Ik zoek kracht om de daders te kunnen vergeven. Deze kracht was diep verankerd in Rachels wezen.
'Pas als er vergeving is, kan er genezing komen,' zei ze ooit eens. Alleen door te vergeven, kan ik genezen van de pijn, het verdriet, de haat en de verbittering, die diepe wonden in mijn ziel hebben geslagen.
Het werk op het pakhuis wordt elke dag zwaarder.
Aan de hand van de toenemende aantallen tassen en koffers kan ik
schatten hoeveel Joodse gevangenen hier worden omgebracht: vele
honderden per dag. Wanneer komt deze fabriek van de dood in
hemelsnaam tot stilstand?
25 mei 1943
Lief dagboek,
Vandaag vertel ik je helemaal niets over mijn dag. Niet omdat ik het niet wil, maar omdat ik het even niet kan opbrengen. In plaats daarvan schrijf ik een gedichtje over de liefde. De titel heb ik vanmiddag in het pakhuis al bedacht: 'De stem van liefde'.
Ik ben benieuwd wat je ervan vindt!
Zolang een dodenmars kan overgaan in een bevrijdingslied,
vind ik troost voor mijn verdriet.
Zolang het lukt om het dreigende gestamp van de laarzen,
te laten opgaan in het licht van duizend kaarsen.
Zolang ik mijn gedachten kan afleiden van de helse pijn,
weet ik dat ik nooit helemaal gevangen zal zijn.
Zolang ik met mijn door geweld geteisterde ogen,
in staat ben om de tranen van mijn kampzusjes te drogen.
Zolang kan het kwaad mij niet breken,
en zal ik met de 'stem van liefde' blijven spreken.
26 mei 1943
Lief dagboek,
Ik doe voortaan ander werk! Vanochtend tijdens het appèl bleek dat er vrouwen nodig zijn als verpleegkundige. De laatste epidemie van vlektyfus heeft het aantal verpleegkundigen in de ziekenbarak gedecimeerd. Hoewel ik weinig ervaring heb met ziekenverpleging, stak ik toch mijn hand op, zo maar, vanuit een opwelling leek het. Weg baantje bij het pakhuis.
Ik heb het gevoel mezelf te moeten offeren om mijn levenstaak te volbrengen. Dat gevoel begrijp ik niet, maar het is niet anders. Ik kan de zieke medegevangenen niet laten stikken.
Direct werd ik uit de rij gehaald en apart gezet. Hoewel ik in mijn vermagerde toestand natuurlijk kwetsbaar ben voor ziekten, voel ik me geestelijk sterk genoeg om het zware werk te doen. De zieken kunnen niet aan hun lot worden overgelaten, en als ik het niet doe, wie doet het dan wel?
Direct na het afmarcheren moest ik mijn spullen ophalen voor de overplaatsing naar barak 12 voor verpleegkundigen. Jij verhuisde in de band van mijn broek mee naar mijn nieuwe slaapplaats, waar je weer een plekje onder het stro krijgt. Helaas lig ik niet dicht bij een nachtlamp, zodat ik vanaf nu van het daglicht afhankelijk ben om te schrijven. Gelukkig is het in deze tijd van het jaar tot zeker half elf licht. Het verpleegstersschort dat ik aangereikt krijg, ruikt naar gestold bloed en moet ooit wit zijn geweest.
In de ziekenboeg wacht me de confrontatie met de allerzwartste kant van dit kamp. Hier heerst geen medelijden en heeft de dood de teugels stevig in handen.
De zieken in deze barak zijn veelal te zwak om te werken en worden 'Muzelmannen' genoemd. Deze mannen en vrouwen zijn uitgemergeld. Het zal niet lang duren voordat ze sterven. De arbeid heeft hen verre van vrijgemaakt.
De situatie in de ziekenboeg is mensonterend en nauwelijks te beschrijven. De zieken komen hier terecht in het drijfzand van de wanhoop, die hen langzaam kopje onder trekt. Ze liggen soms wel met drie man in een kooi. De stank van uitwerpselen en de dood overheerst hier en deze wordt slechts gedeeltelijk door de lucht van ether en carbol verdrongen. Met een in carbol gedrenkte doek probeer ik met de moed der wanhoop de wonden schoon te houden. Maar het is vechten tegen een overmacht van ziekmakende en welig rondwemelende bacteriën. Vlektyfus en dysenterie lijken in dit kamp onuitroeibaar en we hebben maar beperkt medicijnen. Pijnstillers zijn helemaal niet beschikbaar. Ook in de ziekenbarak moeten we het zien te redden met een beperkt rantsoen aan voedsel en kunnen we weinig meer doen dan de gevangenen onze aandacht en liefde geven.
De ziekenbarak is voor de meeste patiënten het laatste station voor de dood. Slechts zelden komen gevangenen nog terug in het kamp. Praktisch iedereen sterft hier, in de meeste gevallen door toedoen van dokter Josef Klehr, die de zieke gevangenen hun laatste dodelijke fenolinjectie geeft. Hij heeft hier in Auschwitz een bloeiende 'praktijk van de dood'. De vaste bezoekers van onze ziekenbarak zijn de lijkendragers, die trouw twee keer per dag hier hun werk doen en nooit voor niets komen. Ik ben meer dan ooit verbijsterd over het bestaan van deze poel des doods, door mensenhanden gemaakt.
Zelfs in dit hellevuur van ziekte en dood zijn enkele lichtpuntjes te ontdekken. Moedige mannen en vrouwen die ondanks hun eigen ellende de andere zieke mensen weten op te beuren. Zo ligt hier de oudere meneer Levi met inwendige bloedingen na een afranseling op zijn dood te wachten. Hij is een moedig mens en ondanks de pijn vertelt hij verhalen. Hij noemt de liefde de belangrijkste kracht op aarde, en terwijl hij met zachte stem de mensen moed inspreekt, is het doodstil in de ziekenbarak. Het gekuch en gekreun is voor even verstomd. Meneer Levi vertelt beeldend over Jeruzalem, hoe hij daar vroeger heeft rondgelopen. De zieken in de barak dromen met zijn prachtige en meeslepende verhalen mee. Heel even zijn ze verlost van pijn, honger, stank en angst. Onder de balsemende woorden van meneer Levi heerst er voor even vrede en licht in de ziekenboeg. Hij neemt ons mee naar de berg Zion ten zuidwesten van Jeruzalem waar volgens de overlevering het laatste Avondmaal is genoten, en hij laat ons het graf van de heilige Maria zien. Hij vertelt over de zonsondergang als je op deze bijzondere berg staat. Toen ik al luisterend mijn ogen sloot, voelde ik de zon op mijn huid prikkelen en verdween de altijd heersende stank.
Terwijl meneer Levi de late avondzon de gele rotsformaties rood laat kleuren, voel ik me voor even gelukkig.
Ineens begrijp ik dat een mens door te dagdromen zelfs in de meest erbarmelijke duisternis het licht kan aanschouwen. Sommige omstandigheden zijn simpelweg te erg om ze onder ogen te zien. Dagdromen is dan het beste medicijn en dit vermogen is een kracht van onze menselijke geest.
En ik ben niet de enige die op zulke momenten kan ontsnappen aan de wrede waanzin van dit kamp. Ik zag hier en daar op het gezicht van een zieke een glimlach verschijnen. Meneer Levi geeft ons met zijn prachtige verhalen voor even hoop.
28 mei 1943
Lief dagboek,
Het is in de ziekenboeg hard werken. Mensen worden geopereerd door dokter Jaworski, zo goed en zo kwaad als dat gaat. De Joodse arts probeert met de moed der wanhoop levens te redden. Verdovingsmiddelen zijn niet aanwezig en zijn instrumentarium wordt zo goed als mogelijk ontsmet met carbol. Zijn strijd kan onmogelijk gewonnen worden, maar de moedige dokter Jaworski geeft niet op.
In dit vagevuur van ziekte en dood, verzorg ik de zieken met de liefde die ik kan geven, en ik spreek hen moed in. Soms houd ik alleen hun hand vast in hun stervensuur en pas nu besef ik dat het schenken van slechts een glimlach een wonderlijke gave is. Voor even verdwijnen de angst en de kwellende pijn in de ogen van de stervende. Met heel mijn ziel geef ik het meest kostbare wat ik bezit aan de zieken in de laatste fase van hun leven: mijn liefde en aandacht. Dit kunnen de SS'ers me niet afpakken.
Naast dagdiensten draai ik ook nachtdiensten in de ziekenbarak. Ik probeer mijn oren te sluiten voor het meelijwekkende, beangstigende gekreun en geschreeuw in de nacht. Als in een roes help ik waar ik kan, en vreemd genoeg heb ik het gevoel dat hier een stuk van mijn levenstaak ligt. Ik ben hier niet voor niets, dat weet ik zeker!
In de ziekenbarak leer ik veel over de keerzijde van de dood, namelijk over de liefde, het leven en de opofferingsgezindheid van mensen. Mijn nieuwe werk geeft zin aan mijn bestaan hier in Auschwitz. Het helpen van anderen drukt mijn eigen zorgen naar de achtergrond. Zo voelt dat in ieder geval, en ik ben dankbaar dat ik niet zinloos hoef te lijden.
Af en toe boeken we een succesje en weten we iemand weer terug te brengen naar het kamp om daar aan het werk te gaan. Gered uit de dood, zonder te kunnen weten wat hem of haar morgen zal brengen. Maar een mens redden voelt hier als de hele wereld redden!
30 mei 1943
Lief dagboek,
Terwijl ik uitgeput van mijn dienst in bed lig en de honger voel knagen, kan ik ineens 'wegzakken' in gebed of meditatie, zoals vanavond.
Vlak boven me zie ik drie lichtpunten verschijnen die door lijnen met elkaar zijn verbonden. Binnen deze lichtgevende driehoek ontspringt een kolkende massa met alle kleuren van de regenboog. Als de bruisende kleuren tot rust zijn gekomen, ontstaat er een intens wit licht waaruit een witte vredesduif tevoorschijn komt die wegvliegt.
De vredesduif staat als symbool voor de geallieerde soldaten, die vrede komen brengen. Nu weet ik zeker dat ze snel komen! Dit is een boodschap van God om mij te laten weten dat Hij bestaat en dat de bevrijding op handen is.
De begrippen troost, bemoediging en hoop maken een rondedans in mijn gedachten. Komt de hoop voort uit de troost en de bemoediging of ligt het anders? De begrippen zijn te groot voor mijn bevattingsvermogen. Uiteindelijk bedenk ik dat de hoop voortkomt uit mijn verlangen. Het verlangen is een oerkracht, die me hier overeind houdt. Verlangen naar thuis en naar het oude Batavia. Maar vooral het verlangen om ooit als beroemd schrijfster de menselijke ziel van mijn lezers te beroeren. Met die bemoedigende gedachte val ik uitgeput in een diepe slaap.
De vrijheid wacht op me!
1 juni 1943
Lief dagboek,
Vandaag zag ik een rode wilde klaproos!
Toen we van het ochtendappèl weg marcheerden, werd onze kapo weggeroepen en stond de groep even stil. Ineens zag ik de bloem onder de dunne laag as die Auschwitz toedekt als een wollen deken, pal bij mijn voeten staan.
Ik keek schichtig om me heen, boog me voorover om de bloem even aan te raken en het laagje as eraf te kloppen. Een prachtige bloem met een dieprode kleur kwam tevoorschijn. Zelfs op deze plaats van vernietiging laat de schoonheid van de natuur zich zien. De klaproos staat symbool voor nieuw leven, na de koude donkere wintermaanden, maar nog meer voor de overwinning van het leven op de dood. De rode roos gaf me de kracht om door te gaan, want dit is een onbetwistbaar nieuw teken van God dat de bevrijding ophanden is.
2 juni 1943
Lief dagboek,
Ik hunker naar positieve gedachten na de zoveelste dag vol ziekte, dood en oneindig veel lijden. Langzaam word ik kopje onder getrokken, zonder dat ik me kan verzetten. Alleen het schrijven aan jou beurt me nog op.
De laatste tijd denk ik veel na over het begrip
liefde, dat iedereen kent en toch ongrijpbaar is. Uiteindelijk
geloven we allemaal in de liefde. De boodschap van de liefde gaat
door alle rassen, culturen en tijden heen. We zoeken allemaal naar
liefde, want uiteindelijk is dat het wat ons mensen bindt. Zelfs na
drie maanden in dit kamp, geloof ik nog altijd in de liefde. Ze is
verstopt en ondergesneeuwd door de heersende haat en waanzin, maar
de liefde verdwijnt nooit helemaal. Liefde is puur en blijft in elk
mens aanwezig. Zelfs bij de kampbeulen moet ergens diep verstopt
nog een sprankje van liefde te vinden zijn, tenminste dat geloof
ik. Ik weiger me mee te laten voeren in de gemakkelijke weg van de
haat, en blijf vasthoudend geloven in de liefde. Haat die wordt
beantwoord door liefde en vergeving heeft geen functie meer en zal
oplossen in het oneindige niets. Hoe moeilijk het ook is om hier
nog in de liefde te geloven, het is mijn enige kans om te
overleven!
3 juni 1943
Lief dagboek,
Meneer Levi is dood! Vanochtend heb ik gehuild terwijl ik zijn uitgemergelde hand vasthield.
'Het gaat er niet om wat hier in Auschwitz de werkelijkheid is, het gaat erom hoe jij de werkelijkheid ervaart,' zei hij met nauwelijks hoorbare stem. Er liepen tranen over mijn wangen, terwijl de laatste krachten uit zijn lichaam vloeiden. Mijn hart werd opengereten door verdriet. Er is weer een bijzonder mens uit mijn leven verdwenen. Met zijn laatste krachtsinspanning kwam hij overeind en keek hij me liefdevol aan.
'Sarah, schrijf al je slechte herinneringen in het zand. De zee zal ze wegspoelen en de wind zal ze verwaaien. Maar de mooie herinneringen moet je beitelen in steen zodat ze voor altijd blijven voortbestaan en de wind en de regen er geen invloed op hebben.'
Nadat hij dit gezegd had, blies meneer Levi zijn laatste adem uit en keken zijn ogen in het eindeloze niets. Ik huilde, zo diep droevig, dat het leek of het leed van alle Auschwitz gevangenen zich in mij had verzameld. Meneer Levi's eigen woorden heb ik gebeiteld in de hardste steen en ze zullen tot in de eeuwigheid blijven voortbestaan. Daarom vertrouw ik ze jou ook toe, lief dagboek.
Op de automatische piloot doe ik de rest van de dag mijn werkzaamheden. Ik schenk de zieken op het juiste moment een glimlach en dep de wonden zo goed mogelijk schoon. Het is frustrerend dat mijn werk vaak voor niets is en een zieke gevangene alsnog naar de spreekkamer van dokter Klehr wordt gestuurd voor de dodelijke fenolinjectie.
En juist vanmiddag, terwijl ik in een toestand van totale depressie dreig weg te zinken, fladdert er een witte vlinder door de ziekenbarak. Vanuit het niets lijkt de vlinder tevoorschijn te zijn gekomen. 'Meneer Levi,' schiet het direct door mijn gedachten. De witte vlinder is een teken van meneer Levie, met de boodschap om moed te houden.
Dit is een teken van hoop om de strijd niet op te geven maar te blijven vechten voor al het leven.
De vlinder fladdert rond maar niemand van de zieken lijkt hem op te merken. Door het open raam verdwijnt hij na een tijdje weer. Het is een mysterie waaruit ik kracht put met de geruststellende zekerheid dat het goede uiteindelijk zegeviert.
'Uw wil geschiede,' prevel ik.
6 juni 1943
Lief dagboek,
Vandaag was het een spannende dag in de ziekenboeg.
De zaal zit zo overvol dat er 'geschoond' moest worden. SS-dokter Kremer kwam met zijn secretaresse in de ochtend de barak binnen en vroeg alle gevangenen te gaan staan.
Iedereen die nog kon staan, vloog overeind. De zieken die noodgedwongen bleven liggen, hadden daarmee hun eigen doodvonnis getekend. Ze werden veroordeeld tot een laatste bezoek aan dokter Josef Klehr.
Achter de arrogant ogende dokter Kremer liepen als kleine kinderen de Joodse artsen. De zieke mensen stonden in het gelid en hielden zich zo goed mogelijk. Het was aandoenlijk om te zien hoe deze mensen zich met inzet van hun leven moesten presenteren. Met de borst vooruit en een gemaakte glimlach op hun gezicht. Desondanks werd de helft van deze zieken door dokter Kremer aangewezen, waarna hun Auschwitz nummer werd genoteerd. Later die ochtend werden ze afgevoerd. Mijn hart brak, terwijl ik naast de wanhoop ook berusting in hun ogen zag weerspiegelen. Voor de meesten is dokter Klehr het einde van het lange lijden.
Voor het eerst is het 's middags leeg en stil in de ziekenbarak. Degenen die er nog liggen, begrijpen dat ze aan de dood zijn ontsnapt. Maar voor hoelang? De dood speelt in een bizarre tombola zijn vernietigende spel met ons.
8 juni 1943
Lief dagboek,
Krampachtig houd ik moed door mij op de kleine lichtpuntjes in ons dagelijks bestaan te richten. Een fluitend vogeltje, de opkomende zon of de groene blaadjes aan de bomen. Alles grijp ik aan om even weg te vluchten uit de harde werkelijkheid van dood, vernedering en haat.
In de ziekenbarak verzorg ik de zieken en ondersteun hen mentaal zo goed ik kan. Als ik hen moed inspreek, twinkelen er sprankjes hoop in hun doffe ogen. Ik leer dat dankbaarheid vooral in het geven zit.
Mijn geest is het krachtigste wapen en juist op mijn geest hebben de Duitsers geen invloed. Hun hele systeem hier is erop gericht om elke Jood mentaal te breken. Ze hebben alles van me afgenomen; mijn haar, mijn trots, menswaardigheid en mijn persoonlijkheid. Maar mij echt breken, dat zal ze nooit lukken, dat sta ik niet toe!
De grootste vijand in Auschwitz is het isolement. Het kamp is druk bevolkt en toch zijn veel mensen eenzaam en bang. Ze praten niet met anderen en zijn in zichzelf gekeerd in een poging om te overleven. Maar juist deze reflex is dodelijk. Daarom zoek ik in de barak vrouwen op die ik kan vertrouwen en maak hen tot mijn kampzusjes. Het was een van de adviezen, die Rachel mij had gegeven, toen ik haar voor het eerst ontmoette.
Vriendschap is een effectieve remedie tegen de eenzaamheid gebleken. Na het verlies van Rachel ben ik nieuwe vriendschappen met de andere verpleegsters aangegaan. Maar jij dagboek bent mijn grootste vriendin. Bij jou kan ik mijn ware gevoelens kwijt. Het zware kampleven en het leed is voor een mens alleen niet te dragen. Zonder vriendschappen ben je in elk geval ten dode opgeschreven. Dat heb ik al te vaak om me heen gezien.
Het voordeel van de ziekenbarak is dat je met rust wordt gelaten. Er is geen Duitser, die zich hier, zonder iets dringends te doen te hebben, laat zien. De angst voor de vlekkentyfus en dysenterie is groot en daarom wordt de ziekenbarak zorgvuldig gemeden.
Het leven van een verpleegster is hectisch, maar soms heb ik even rust om na te denken. Toen ik vanochtend op een stoel bij een stervende vrouw zat, schoot er een troostende gedachte door mijn hoofd. Alles is terug te voeren tot de grote bron van liefde die vele malen sterker is dan haat. Angst is zwak en de liefde is sterk.
Ik zag het aan de vrouw, terwijl ik
haar hand vastpakte. Op het moment van sterven veranderde de angst
in haar ogen in een blik waar de oneindige liefde vanaf te lezen
was. Het geeft me troost om te weten dat we uiteindelijk allemaal
terugkeren naar de bron van universele liefde.
10 juni 1943
Lief dagboek,
Mijn beulen kunnen me fysiek mishandelen en me met hun getreiter geestelijk proberen te breken, maar mijn diepste 'ik' kan niemand raken: mijn ziel, afgeschermd door een laag van liefde, is onbereikbaar voor welke kampbeul ook. Maar hoe lang houd ik mijn geloof in de liefde nog vast? Elke dag weer doorstaat zij een bombardement van haat. In dit kamp stopt het geweld nooit en worden we om het minste of geringste afgetuigd of doodgeschoten. Elke dag zie ik tientallen lijken van slachtoffers die toevallig als Jood zijn geboren. De lijkendragers maken overuren. Hoe lang houdt mijn geloof in de liefde nog stand? Hoe meer mensen ik zie sterven, hoe minder ik in de goedheid van de mensheid geloof. Satan is oppermachtig in zijn rijk van de dood, dat zich hier lijkt te concentreren.
Met de moed der wanhoop blijf ik me richten op het goede. Naast de diepe haat, de dood en martelingen heb ik hier intense liefde, hoop en vriendschap ervaren. Vanuit mijn ziel spreek ik rechtstreeks met God. Ik vraag waarom dit verschrikkelijke vernietigingskamp juist mij moet overkomen. Wat hebben wij als Joden in hemelsnaam misdaan en waarom moeten er zoveel mensen sterven? Maar er komt geen antwoord!
Wat zou Hij ook moeten zeggen over deze hel op aarde. Is het mijn schuld dat ik geboren ben in een Joods gezin? Is het misschien het ongelukkige lot, zoals de pech die ik had in Domburg toen ik werd opgepakt?
Ik wist zeker dat het bos en strand veilig waren en toch stonden er vanuit het niets twee Duitse soldaten mij op te wachten. Dit is het pad dat ik blijkbaar moet gaan, zoals ieder mens zijn eigen weg aflegt.
Ik geloof Rachel niet meer die er altijd op hamerde dat je met een positieve geest je eigen pad kunt bepalen.
Het is een waanbeeld dat we zelf aan het roer staan, anders was ik hier nooit terechtgekomen. Na drie maanden Auschwitz weet ik wel beter. In de dagelijkse loterij van de dood sterven vele van mijn lotgenoten. Misschien is het werk als verpleegster wel mijn redding, totdat de geallieerden ons komen bevrijden. Ik bid elke dag tot God om kracht en steun. Meer kan ik niet doen.
12 juni 1943
Lief dagboek,
Mijn verhalen worden korter omdat ik mijn krachten voel afnemen. Met iedere dode patiënt sterft er ook een stukje van mezelf. Met al mijn inzet probeer ik de zieken te helpen de kracht in zichzelf te vinden, maar helaas vaak tevergeefs. Ze zijn al teveel beschadigd door het onmenselijke kampleven.
Mijn verlangen naar de bevrijding wordt met de dag sterker. Nu leef ik nog en heb ik moed en kracht. Maar voor hoelang houd ik dat nog vol? Na elk einde is er altijd weer een nieuw begin. Na elke nacht komt opnieuw de zon op om een nieuwe dag in te luiden. Na elke winter verschijnt het voorjaar. Zo zal deze duistere periode weer opgaan in nieuw licht.
Dus kijk ik 's ochtends als ik bij de poort marsmuziek speel, naar buiten in de hoop een glimp van onze bevrijders op te vangen. Maar de palen met prikkeldraad en hoogspanningsdraden staan elke keer nog net zo fier overeind als de ochtend ervoor.
Om kracht te verzamelen richt ik mij op de sprankjes van licht en hoop. Ze zijn hier alleen met een vergrootglas te vinden, maar ik geef niet op. Ik kijk naar de hemel, waar de witte stapelwolken hun eigen alfabet vormen en me het verhaal van vrijheid vertellen. Elke avond vraag ik God mij en mijn medegevangenen bescherming te geven.
Ik vraag om liefdevolle dromen als medicijn tegen de ellende van elke dag. Het lukt me af en toe een moment van geluk te ervaren, en de klanken van mijn viool mijn ziel te laten voeden.
Af en toe boeken we een gelukkig ook een succesje. Een jonge Joodse man uit Amsterdam is gisteren ontslagen uit de ziekenbarak en teruggekeerd naar het kamp. Ik hoop dat hij het gaat redden en dat ons werk niet voor niets is geweest. Maar er zijn ook vele momenten van wanhoop, zoals nu. Dan heb ik je harder nodig dan ooit dagboek. Ineens vallen mij een paar mooie woorden binnen. Zomaar vanuit het niets als een teken van hoop voor deze zware dag.
Ooit zal ik vertellen aan wie maar luisteren wil
dat er nooit iets goeds uit haat is voortgekomen
Met deze uitgesproken woorden valt de hemel stil
Alleen door vrede en liefde zal er een aards paradijs komen.
15 juni 1943
Lief dagboek,
Vanavond overvalt me een zwaar en weemoedig gevoel. Uit de ziekenbarak heb ik een extra voedselpakket kunnen bemachtigen, maar zelfs dat helpt niet om mijn geestestoestand op te beuren. Ik sluit mijn ogen en raak gevangen in een diep gebed. En terwijl ik zo de rust in mezelf probeer te vinden, verschijnt er voor mijn geestesoog een kapelletje met een wit lichtschijnsel door de ramen. In dat tempeltje van licht zit mijn diepste ik, het is de plaats van mijn ziel. Het is een plek waar ik mij kan terugtrekken om te bidden en om te huilen. Op deze plaats leg ik mijn vragen neer en zoek ik naar de antwoorden in het troostende en beschermende licht dat eeuwig zal branden.
Er zijn een paar mensen die een sleutel hebben van mijn tempel: mijn vader en moeder, en ook Rachel, meneer Levi en baboe mogen er komen om iets van dat licht mee te nemen of hun eigen licht te brengen. Ook jij dagboek hebt van mij een sleutel gekregen. Met de liefde als sleutel kun je toegang krijgen in mijn tempel.
Binnen in de tempel zijn geen wanden en er is geen zichtbaar einde. Er is alleen dat alles overweldigende licht dat een ieder voedt met troost en liefde. Het zware en gedeprimeerde gevoel valt op deze plek van me af als een loden jas.
Plotsklaps schiet ik recht overeind, terwijl het gevoel van licht en liefde nog even bij me blijft. Om me heen klinkt het gekreun en gehoest van de andere gevangenen. Maar mijn visioen geeft me hernieuwde energie om te willen overleven en mijn werk te doen. Ik word gedragen door het licht en de liefde, en dat is ook mijn bescherming tegen de haat.
Meer dan ooit verlang ik naar de bevrijding om mijn ouders weer te zien. Het kan niet meer lang duren dagboek. Elke nacht hoor ik de brommende bommenwerpers hoog overvliegen. De bevrijders staan voor de poort, dat weet ik nu zeker!
16 juni 1943
Lief dagboek,
In dit kamp heerst zoveel haat dat er ergens ook een oneindige bron van liefde moet zijn. Alles is in deze wereld in balans, dat heeft meneer Levi mij geleerd. Dat dit waar is, merk ik aan kleine dingen.
De vriendschappen met mijn kampzusjes zijn hechter dan wat ik ooit eerder in mijn leven heb ervaren. Het lijkt wel of de vogels hier mooier zingen, de kleur van de bloemen intenser is en de wolken in de strakblauwe hemel beter hun best doen om mij op te beuren. De zon doet haar uiterste best om mij te verwarmen en de muziek voedt mij als een drie gangen maaltijd.
Jij viel als een geschenk uit een koffer, zo voor mijn voeten in deze hel. Hoe het ook zij, de boodschap van liefde doet haar werk om ons gevangenen, die de dood in de ogen kijken, te troosten en te helpen. Ooit zullen we leven in vrede en liefde, ongeacht ras, geloof of overtuiging. Tenslotte, en dit houd ik me steeds weer voor, komen we allemaal voort uit dezelfde bron van liefde.
17 juni 1943
Lief dagboek,
Het is vreemd om te merken dat de hulp en de steun aan de stervenden tegenwicht biedt aan de zinloosheid van het kampleven. Het ervaren van een zinloos bestaan is een sluipmoordenaar, die onherroepelijk leidt tot de dood. Het helpen en opbeuren van de (stervende) patiënten geeft me kracht en geneest de diepe wonden en krassen op mijn ziel. Iedereen is hier uiteindelijk slachtoffer, zelfs de Duitsers. Ook zij zitten gevangen in een systeem van haat en geweld.
In de ziekenbarak dringt langzaam het geheim van Rachel bij me door. Het is de kracht om zelfs in Auschwitz te kunnen vergeven en daarmee je eigen lot te accepteren. Vergeving is de sleutel en de eerste stap naar de bevrijding. Heb ik het gevecht met de haat dan toch gewonnen?
18 juni 1943
Lief dagboek,
Een epidemie van vlektyfus raast door het kamp.
Soms lijkt de ziekte te zijn bedwongen, om een paar maanden later weer in volle hevigheid toe te slaan. Vandaag werden na het ochtendappèl alle gevangenen met de symptomen van vlektyfus in een aparte groep geplaatst. De hele dag heeft de schoorsteen rook uitgebraakt, en aan de rand van het kamp werd de resterende kleding verbrand en trokken de zwarte rookwolken over het kampterrein heen. Ook de Duitse officieren zijn doodsbang voor de vlektyfus waar geen geweer hen tegen kan beschermen. Met hun rigoureuze maatregelen proberen ze de ziekte in te dammen.
Ik probeer mezelf zo goed mogelijk te beschermen tegen deze vreselijke ziekte. Elke kans die ik krijg om mijn lichaam te verzorgen, grijp ik aan. Meerdere malen per dag bid ik God om steun en immuniteit. De bevrijding kan niet ver meer weg zijn en ik moet er niet aan denken dat ik hier alsnog sterf aan dysenterie of vlektyfus.
19 juni 1943
Lief dagboek,
Vannacht had ik een angstige droom. Het was geen gewone droom. Tijd en ruimte leken niet aanwezig te zijn en mijn zintuigen namen alles even scherp waar als in wakende toestand, of misschien zelfs nog beter.
De Indonesische zomer was op Batavia losgebroken als een passierijke explosie, vol beloften van een rijke oogst.
Ik liep samen met baboe op landgoed 'Buitenzorg' en voelde me licht en verheven, los van mijn aardse zorgen. Terwijl ik daar door de achtertuin liep, wist ik dat de zwoele wind anders aanvoelde en mij een boodschap had te vertellen. De bries droeg het verhaal van deze wereld met zich mee in een vorm van woordeloze taal. Alleen wie stil en onvoorwaardelijk luisterde, kon het horen. In mijn droom verscheen een vrouw met een mooi egaal gezicht, hoewel het gelaat niets zei over haar afkomst. Daarvoor was het beeld te universeel. Deze jonge vrouw, in de bloei van haar leven, hield haar ogen gesloten, alsof ze in gebed was of ergens in berustte. Haar gelaat was door wolken omlijst, prachtig en sereen, en ze straalde een ongekende rust uit. Hoewel ze niet sprak, realiseerde ik me scherp dat zij mijn geweten was dat in deze vorm aan mij verscheen. Haar bleke gezicht verraadde dat ze kwetsbaar was en door het leven zwaar op de proef was gesteld. Ondanks de berusting op haar gelaat, straalde ze een grenzeloze, vastberaden kracht uit. Zij kende mijn diepste ik omdat ze mijn ziel ook daadwerkelijk was.
Ineens drong het tot me door dat ze jou was dagboek. Je hebt nu een gezicht voor me gekregen!
De vrouw van mijn droom liep over een zonnige binnenplaats, waarop ik schaduwen van een traliehek zag. Precies in het midden bleef ze staan, in de schaduw van de spijlen, en draaide haar hoofd in mijn richting. Ze bracht haar boodschap niet over in woorden, maar in een telepathische vorm van dialoog. De jonge vrouw zou door een menselijke taal alleen maar beperkt worden in haar communicatie. Bovendien zou ze daarmee gebonden zijn aan een plaats of een afkomst, maar zij was veel grootser. Haar wezen was universele liefde en haar boodschap was helder als een zuivere bron.
Toen ging ze langzaam in zwarte rook op, terwijl een oudere zwartgeklede man met twee vlechtjes aan weerskanten van zijn gezicht in beeld verscheen.
Hij liep over de binnenplaats en gooide met een groot gebaar zijn zwarte hoed op de achtergebleven kleding van de vrouw. Naast haar kleding en haar viool lag jij dagboek, onmiskenbaar en geduldig als altijd. De stilte die volgde was intens totdat de rook op de binnenplaats was verdwenen en de lucht weer opklaarde.
21 juni 1943
Lief dagboek,
Ik voel me helemaal niet lekker. Ik heb een voorgevoel dat ook ik nu vlektyfus heb opgelopen. Bij het opstaan was ik rillerig en misselijk en volgens mij heb ik koorts en rare rode vlekken op mijn armen. Mijn God, nu gebeurt het toch! Als de bewakers erachter komen, is mijn doodvonnis getekend. Dan rest slechts nog een laatste bezoek aan dokter Josef Klehr.
In de ziekenbarak heb ik genoeg gevallen van vlektyfus gezien om te beseffen dat ik dit waarschijnlijk niet ga overleven. Er zijn al wekenlang geen medicijnen meer tegen deze gehate ziekte en het ziet er niet naar uit dat er op korte termijn een nieuwe voorraad wordt aangelegd.
Tijdens het ochtendappèl werd ik overvallen door duizeligheid, en in de spiegel in de ziekenbarak zag ik witte stippels en bruine strepen op mijn tong. Hoewel ik het probeer te ontkennen, is de diagnose glashelder: vlektyfus. Hoe ik de dag door ben gekomen, weet ik niet meer, maar ik waggelde als een dronkelap 's avonds om zeven uur naar mijn matras in de barak. Een van de kampzusjes kwam bij me kijken en probeerde me op te beuren. Maar in haar ogen zag ik het medelijden branden. Ik heb zelfs geen zin om iets te eten.
Ik voel me verraden door de liefde en door God. Uit liefde voor mijn medegevangenen ben ik gaan werken in de ziekenbarak, in de vaste overtuiging dat ik hierin zou worden gesteund. Elke avond heb ik gebeden dat ik immuun mocht zijn voor de vreselijke ziekten die hier rondwaren. Mijn werk deed ik uit liefde, maar nu treft mij dit lot en ik ga het hoogstwaarschijnlijk niet overleven. God waarom doet U mij dit aan? In de hoek van onze barak zie ik haar schim al staan: mijn oma die me in het blauw witte licht staat op te wachten. De laatste keer dat ik haar zag was in Batavia, waar ze in ons huis is overleden.
Geestelijk wil ik nog vechten, maar mijn lichaam is te zeer uitgeput door de ziekte, het weinige voedsel en het harde leven hier. Mijn hoofd bonkt en ik kan mijn ogen haast niet meer openhouden. Lief dagboek. Zonder jou had ik de moed al maanden geleden opgegeven en ik hoop dat de woorden die ik dankzij jou heb opgetekend zullen helpen de haat in de wereld tot liefde om te vormen, hoe lang dat misschien ook nog duren zal. Jij bent mijn testament voor de wereld, zelfs meer nog de weerslag van mijn diepste ziel. Ik bid dat mijn leven niet voor niets is geweest en iemand ooit dit dagboek zal vinden om de woorden, die geduldig wachten op publiek tot zich te nemen.
Ik adem de stilte, veelzeggende stilte en de stilte vult mij hart. Het zware kampleven ligt achter mij en verdwijnt in een grauwe mist. Het verlangen naar liefde roept me naar boven, want daar zijn we één. Daar heerst de vredige stilte, waar ik zo naar heb gehunkerd. Misschien dat ooit iemand dit dagboek vindt en de kracht van mijn woorden begrijpt. Het zijn woorden van een vrouw, die nooit een schrijfster is geworden. Mijn woorden zijn als een gebed geweest voor me. Het waren woorden geweest, die me toevielen, alsof ze voor mij waren bedoeld. Zonder dit dagboek had ik niet zolang kunnen overleven.
Mijn boodschap aan de mensheid is om altijd voor de goede kant van licht en liefde te kiezen. Binnenkort zullen de gevangenen van dit kamp bevrijd worden. De geallieerden staan al voor de deur. Dat weet ik zeker.
Auschwitz zal als een afschrikwekkend symbool van het kwaad blijven voortbestaan. Een monument dat mensen er voor altijd aan zal herinneren dat haat en intolerantie uiteindelijk tot niets leiden.
In liefde,
Sarah Polak