Hoofdstuk 10

De vormloze sferen

Een belangrijk vertrek

Het Niveau van de Kleur betekent een einde aan ziekte en pijn, waar gedachtekracht de plaats van fysieke inspanning inneemt en waar vrede en liefde regeren; daar kun je doen waar je zin in hebt zonder angst voor mislukking of competitie, in gezelschap van gelijkgestemde vrienden. Bovendien kom je pas op het Niveau van de Kleur na een lange en zware spirituele ontwikkeling op aarde en op de eerste niveaus van het leven na de dood. Wat kan er nu heerlijker zijn? Zijn er nog hogere sferen dan deze? Die schijnen er inderdaad te zijn: de drie ‘vormloze sferen’. Maar ook al is dit waar waarom zou iemand naar die niveaus willen gaan? Waarom zouden we niet op het Niveau van de Kleur blijven?

Deze vraag is gedeeltelijk al aan het einde van het vorige hoofdstuk beantwoord, maar nu kunnen we een stapje verder gaan en zeggen dat de vormloze niveaus een belangrijk vertrek uit de vier lagere markeert, omdat ze niet meer illusionair zijn, maar steeds dichter bij een ultieme realiteit komen, waarin het bewustzijn zich niet tot een fysiek lichaam en een illusionaire tijd en ruimte beperkt. De christelijke-esoterische tradities vergelijken het eerste van de vormloze niveaus zelfs met het zogenaamde Niveau van de Zuivere Vlam, met de Heilige Geest, het tweede ervan met het Niveau van het Zuivere Licht, met Christus en het allerhoogste niveau, de Zevende Hemel, met God. Daarom worden de drie vormloze niveaus samen gezien als de sfeer van de Heilige Drie-eenheid.

Ook het hindoeïsme en het boeddhisme leggen de nadruk op de vormloze niveaus. Als we ze met de niveaus van de vorm vergelijken, is het goed om na te denken over de vraag die Lama Govinda, een bekende boeddhistische leermeester (Govinda 1977) stelde, namelijk ‘identificeren we ons met het oneindige en onsterfelijke of met het eindige en kortstondige’? Zijn wij kortstondige wezens die door de vorm belemmerd worden, of oneindige schepselen die niet geremd worden door onze eigen illusies? De menselijke geest heeft een fantasierijk bewustzijn van eindeloze mogelijkheden, van iets groters en indrukwekkenders dan hijzelf, een spiritueel verlangen om de bron waar hij vandaan komt te herontdekken. Wat is eigenlijk het doel van onze reis, de uiteindelijke opzet en betekenis van ons bestaan? De materialist is ervan overtuigd dat die niet bestaat, maar door de geschiedenis heen zijn er veel (vaak zelfs de meeste) mannen en vrouwen die de werkelijkheid van het onzegbare gevoeld hebben, een gevoel dat voortkomt uit eigen mystieke ervaringen en niet van horen zeggen of speculatie.

Binnen alle grote spirituele tradities wordt er over hogere staten van bewustzijn gesproken, die het individuele bewustzijn dichter bij de ultieme werkelijkheid, waarvan het deel uitmaakt, kan brengen. Mystici in alle tradities hebben aan deze staat geproefd, ook al was het maar even. Het is moeilijk hun ervaringen te beschrijven, omdat daar geen woorden voor zijn, maar uit de overeenkomstige mystieke ervaringen van alle grote tradities blijkt dat ze alle gaan over dezelfde bewustheid van wat er boven de Niveaus van de Illusie ligt en waarvan het Niveau van de Kleur, met al zijn schoonheid en perfectie, deel uitmaakt.

Een van de dingen die uit de beschrijvingen van de vier Niveaus van de Vorm spreekt is dat het, zij het in steeds ijlere vorm, werelden van voorwerpen, dingen, zijn. In wezen is het Niveau van de Kleur zelfs een geïdealiseerde versie van onze wereld, maar dan zonder zijn problemen, uitdagingen en nadelen. En hoewel de Niveaus van de Vorm stadia zijn waarin de uitdagingen van het leven niet door de omgeving maar door zelfonderzoek worden aangereikt, waarin het bij het leren niet zozeer om de buitenwereld gaat maar meer om de innerlijke, zijn het nog altijd werelden waarin de vorm de werkelijkheid regeert. Als een sluier hangt de illusie van de vorm tussen het menselijke bewustzijn en de ware essentie van het zijn. Mooi als hij is, is de vorm een product van deze essentie en niet de essentie zelf. Op het Niveau van de Kleur is de ziel nog opgesloten in de vorm, die haar afscheidt van andere zielen en het spectrum van de realiteit slechts in kleine stukjes waarneemt. Daarom is het Niveau van de Kleur, ondanks zijn schoonheid, een aspect van het eindige en kortstondige, in plaats van een uitdrukking van het oneindige en onsterfelijke, en daarom uiteindelijk onbevredigend.

De Niveaus van de Vorm, vooral het eerste, worden door alle grote tradities beschouwd als de plaats waar we steeds diepergaande lessen kunnen leren. Wat ons onmiddellijk weer op de vraag brengt die we aan het einde van het vorige hoofdstuk stelden, ‘waar is al dat leren voor nodig – waarom worden we niet perfect geschapen, waardoor we geen lessen nodig hebben’? Ook nu is het antwoord weer dat leren een onderdeel van het scheppingsproces vormt. In de natuur kunnen we zien dat het scheppen niet iets is wat eens en voor altijd gebeurt. Het zaadje wordt een zaailing, de zaailing groeit uit tot een boom enzovoort, precies zoals een baby tot kind wordt en het kind tot volwassene opgroeit. Scheppen geschiedt geleidelijk en niet in een tel. De scheppingsdaad beperkt zich niet tot de conceptie, de geboorte of het fysieke leven, maar is een voortdurend proces dat doorgaat in het hiernamaals. Als u wilt weten waarom de schepping geleidelijk moet zijn en er een proces voor nodig is, kan ik u het beste het antwoord geven dat mijn broer en ik van een hindoeleermeester kregen toen we hem deze vraag stelden: ‘Ga God maar zoeken en vraag het Hem’ (woorden waarvan de diepere betekenis me steeds duidelijker wordt naarmate de tijd verstrijkt). Zo zit de schepping gewoon in elkaar. We zijn allen een onderdeel van de oneindige diversiteit en we moeten dankbaar zijn dat we in de universele opzet van de dingen onze eigen rol mogen spelen. We zijn, zoals ik in het vorige hoofdstuk al zei, werk in uitvoering en geen kant-en-klaar artikel.

De ‘tweede dood’

Als het leerproces dat op aarde begint en op het Niveau van de Kleur tot zijn toppunt komt, is voltooid, is de ziel klaar om verder te gaan. Doordat het Niveau van de Kleur door gedachte en verlangen veranderbaar is, gaat de ziel inzien dat het niet alleen illusionair maar ook vergankelijk en tijdelijk is, en dus niet de oneindige en onvergankelijke realiteit kan zijn waar ze naar verlangt. Het is meer een overgang tussen de vormenwereld waar we op aarde aan gewend zijn geraakt en die nu zijn doel heeft gediend, en de vormloze dimensies die ons dichter bij de bron van ons bestaan brengen. De ziel heeft hierdoor de ultieme perfectie van de vorm geleerd en zal op den duur gaan inzien dat zelfs deze perfectie niet de ultieme voldoening zal geven.

Communicerende entiteiten vertellen ons dat de overgang tussen het Niveau van de Kleur en de vormloze niveaus veel meer merkbaar is dan die tussen de andere Niveaus van de Vorm, zo zelfs dat deze soms wordt beschreven als de ‘tweede dood’. Vanaf dit moment ‘sterven’ namelijk je illusies waar je zo mee bezig was, af en laat je het illusionaire (of astrale) lichaam achter, net zoals je dat bij je eerste dood met je fysieke lichaam hebt gedaan. Deze ‘tweede dood’ is die van de grenzeloze verruiming van het bewustzijn, doordat je nu dichter bij de bron van dit bewustzijn komt. Bij de eerste dood werd de ziel aan het eind van haar aardse bestaan van het fysieke lichaam gescheiden en nu, bij de tweede dood, maakt de ziel zich los van het illusionaire lichaam en van de illusionaire vormenwereld. Er wordt gezegd dat de tweede dood veel minder traumatisch en veel vreugdevoller is dan de eerste en dat deze alleen optreedt als de ziel besluit dat het het juiste moment is.

Volgens de verslagen over de tweede dood raakt de ziel in een slaapachtige toestand, en vervaagt het lichaam geleidelijk, zoals ook illusies dat doen. Als het proces is voltooid, wordt de ziel in de vormloze dimensies wakker, die, doordat ze dichter bij het oneindige potentieel zijn van waaruit alle dingen ontstaan, een exponentiële uitbreiding van mogelijkheden bieden. Niets van waarde gaat verloren, alles van waarde wordt gewonnen.

Je kunt dus alleen naar de vormloze dimensies na een geleidelijk proces van erkenning van het illusionaire en uiteindelijk de onbevredigende aard van de vorm, zoals wij die kennen. En dan word je je in toenemende mate bewust van het ongelooflijke van wat er achter de vorm ligt. In de vormloze sferen is het niet zo dat de vorm je niet meer interesseert, maar je wordt er niet meer door belemmerd. Het staat je vrij om de bron te ervaren van waaruit alles wat mooi en inspirerend is ontspringt. Denk eens aan het mooiste Griekse beeld dat je kent. Bedenk nu dat die perfectie, die essentie van schoonheid waarmee dit beeld door de Grieken werd bedacht, slechts een gebrekkige kopie is. Richt je nu op het idee van het oneindige potentieel van waaruit de essentie zelf is ontsprongen, vormloos in zoverre dat het de essentie van alle vormen in zich heeft.

Universele waarheden

Al vanaf de oude Grieken (en misschien nog eerder) zeggen theologen en sommige filosofen zoals Thomas van Aquinas en Plato dat deze veelzijdige ‘essentie’ de bron van de absolute, eeuwige en universele waarheid of norm is. Dus niet alleen de bron van schoonheid, maar ook van goedheid, zuiverheid, liefde, waarheid en vrede, door de goden of God gegeven en waaruit de mensheid zijn begrip van goed en kwaad put. Waarom zouden wij deze uitleg accepteren? Een antwoord is dat de alternatieven die materialistische filosofen geven over de oorsprong van goed en kwaad zelfs niet absoluut, noch universeel noch eeuwig is. Zulke alternatieven kunnen worden teruggebracht tot drie geloofsovertuigingen, namelijk dat de mensheid simpelweg wordt geregeerd door al wat (1) doelmatig is voor het individu (dat geloven de Sofisten), of (2) door wat er door de meeste mensen als het hoogste goed wordt gezien (de mening van de Utilitaristen), of (3) door een evolutionair proces dat de mensen met de beste overlevingskansen ten goede komt (volgens de neo-Darwinisten). Onder elke van deze geloofsovertuigingen zou je euthanasie voor de niet-productieve leden van de maatschappij, kannibalisme in tijden van hongersnood, en gedwongen sterilisatie van sociaal ongewenste individuen kunnen rechtvaardigen. Het menselijk ras kent vele tekortkomingen, maar gelukkig hebben we een ingebouwd gevoel van goed en kwaad dat ons van zulk soort barbaarsheden weerhoudt.

Daarom geven we de voorkeur aan de verklaring van absolute en eeuwige normen. Philo Judeaus, de Joodse filosoof uit de eerste eeuw, wiens geschriften de Grieks-christelijke theologen sterk hebben beïnvloed, noemde deze normen archetypen en gebruikte ook de term imago Dei, het Godsbeeld dat toegankelijk voor de mens was. (Carl Jung gebruikte de term in bredere zin voor de ‘universele beelden die … het collectieve onbewuste vormen’). Deze normen of kwaliteiten worden als vormloos beschouwd (vandaar de noodzaak ze in symbolische vorm weer te geven) maar hun bestaan is tegelijkertijd veel echter dan de dingen die kenmerkend zijn voor de vergankelijke wereld van de vorm. Philo Judaeus zei dat ze de basis vormen voor veel van de identiteit van de ziel en weergeven wat de ziel doorstaat als deze stukje bij beetje ontdaan wordt van zijn ik-gerichte en egoïstische wensen. Langzamerhand gaat de ziel daardoor haar eenheid met de andere zielen beseffen, hoewel dat niet hoeft te betekenen dat ze ook haar individualiteit verliest, die haar eigen archetypische bedoeling kan hebben, zoals we later zullen zien. Maar de sekse maakt geen verschil meer, want mannelijke en vrouwelijke archetypes bestaan naast elkaar binnen elke ziel.

Het is misschien vreemd om naar een eerste-eeuwse Griekse filosoof en zijn volgelingen terug te moeten gaan om inzicht te krijgen in de vormloze dimensies; dat lijkt echter maar zo, omdat we denken dat we veel wijzer zijn dan de mannen en vrouwen die 2000 jaar geleden leefden. Je zou om deze moderne arrogantie en het geloof in eeuwige vooruitgang kunnen lachen, ware het niet dat het uiteindelijk zo verwoestend werkt. Die universele eeuwige normen waren in die vroege eeuwen net zo bereikbaar voor de oude Grieken als ze dat nu voor ons zijn.

De vormloosheid ondervinden

Er wordt gezegd dat de ziel de archetypes in de vormloze dimensies beter kan ervaren. Maar hoe voelt het om vormloos te zijn voor degenen die de vormloze dimensies bereiken? Als er in het boeddhisme over ‘vormloze dimensies’ wordt gesproken, slaat dat op de sferen waarin verschijningsvormen ‘geen onafhankelijk, concreet bestaan hebben’ (of geen ‘eigenheid’, zoals het soms wordt genoemd), wat voor sommige mensen het einde van de onafhankelijkheid en individualiteit betekent (zie Dalai Lama 2000).

Ian Wallace, een van de bekendste tolken van het boeddhisme naar het Westen, spreekt van de vormloze dimensies als ‘een puur abstract domein van de werkelijkheid’ en sommigen denken dan aan een geestloos vacuüm, dat gelijkstaat aan vernietiging, maar dat is duidelijk niet wat er wordt bedoeld. Als dat zo was, zou het geen zin hebben erover te praten, want dan zou vormloosheid slechts een ander woord voor uitsterven zijn en het einde van alles betekenen. Het boeddhisme probeert ons duidelijk te maken dat dit niet zo is, en beschrijft het bijvoorbeeld als een ‘eindeloos, stralend leeg bewustzijn’ (zie Wallace 2007).

Het Tibetaans boeddhisme verdeelt de menselijke vermogens in vijf groepen van wat het het ‘geheel’ noemt, namelijk het geheel van het lichaam, de gevoelens, het onderscheidingsvermogen, de zintuiglijke waarnemingen en het bewustzijn. In de vormloze sferen zegt het ons:

Wezens … hebben slechts vier gehelen; ze missen het geheel van de vorm. Dus hebben ze geen externe vorm. (Lati Rinpoche et al. 1983)

Als dit zo is, gaat het innerlijk beleven op herkenbare wijze door met het behoud van gevoelens, onderscheidingsvermogen, zintuiglijke waarnemingen en bewustzijn, maar zonder het egoïsme en de fysieke verlangens, eisen en beperkingen van het lichaam, die zoveel van ons gedrag regeren doordat ze door de vorm worden belemmerd. Als ze hiervan bevrijd zijn, kunnen de vier gehelen zich in hun essentiële puurheid van wijsheid en liefde manifesteren.

Vanuit zijn christelijke standpunt zegt Ireneüs het zo:

Noch de structuur noch de materie van de schepping wordt vernietigd. Het is slechts de uiterlijke vorm van deze wereld die vergaat.

Er wordt wel gezegd dat je in diepe meditatie iets van deze vormloosheid kunt voelen als het bewustzijn van het fysieke lichaam en de buitenwereld van fysieke voorwerpen en gebeurtenissen wegvallen en je in een zuiver bewustzijn verkeert, een werkelijkheid die veel echter is dan alles wat je door je lichamelijke zintuigen kunt voelen. Die zintuigen geven ons slechts een indirecte ervaring, een vertolking van het bestaan, terwijl het zuivere bewustzijn het bestaan zelf is. Omdat de fysieke zintuigen getranscendeerd zijn, is de illusionaire ‘dimensie van het verlangen’ waar de zintuigen mee in verbinding staan, dat ook. Tijdens de meditatie, ‘keert de geest in zichzelf terug en stijgt dan op naar de gedachte van God’, zoals de vierde-eeuwse christelijke St. Basilius zegt, en St. Isaac, uit dezelfde eeuw, vertelt ons dat je ‘met graagte de schatkamer in jezelf moet binnengaan … duik in jezelf en in je ziel zul je de trap vinden die je zult bestijgen’ (zie Ware 1979).

Normaliter regeert de buitenwereld het bewustzijn zo sterk dat we zelden aandacht schenken aan die diepe innerlijke staat waar we misschien ons hele leven wel onbewust van blijven. Denma Locho Rinpoche, vooraanstaand Tibetaans geleerde en meditatiemeester, zegt:

De mediterende richt zich niet op het externe en zelfs niet op de ruimte, maar alleen op zijn of haar eigen geest. De ruimte is een extern verschijnsel dat niet in het mentale continuüm is opgenomen. Het doel is dus je eigen bewustzijn. (Lati Rinpoche et al. 1983)

Ergens anders zegt dezelfde schrijver dat deze ‘staat van zuiver bewustzijn’ niet alleen verrukkelijk is, maar de ‘waarlijke gelukzaligheid’, die wat wij in het gewone leven ‘genot’ noemen, ver overtreft. Ook de hindoetraditie spreekt van dit niveau van pure ‘gelukzaligheid’, die samen met ‘het zijn’ en ‘het bewustzijn’ een van de kenmerken is van Brahman, de Oppermachtige Absolute, uit wie elke schepping ontstaat. De hindoegedachte leert ons dus dat als de mediterende dit pure bewustzijn ervaart, hij een aspect van de geest van Brahman voelt. Dit gaat heel diep, en het is een te complexe materie om er hier tot in details op in te gaan, maar we raken het even aan, omdat het aangeeft dat ‘vormloosheid’ niet slechts een theoretisch begrip is dat alleen met het leven na de dood samenhangt, maar een levende werkelijkheid, waaraan de overtuigde en bedreven mediterende in het hier en nu kan proeven.

Misschien is muziek een andere manier om iets van wat ‘vormloosheid’ inhoudt te begrijpen en dat is misschien wel de reden waarom zo vaak wordt gezegd dat er muziek in de hemelse sferen is. Je kunt van muziek zeggen dat ze een structurele ‘vorm’ heeft en dat ze geluidsgolven produceert die opgenomen en gemeten kunnen worden, maar noch structuur noch de opname of de meting ervan is de eigenlijke muziek. De luisteraar ervaart muziek niet als een structuur of als geluidsgolven, maar als muziek. Het is niet vreemd dat muziek altijd als verwant aan magie wordt beschouwd en er is ook niets bovennatuurlijks aan dat ze het bewustzijn van de luisteraar kan veranderen. Muziek kan diepe emoties losmaken, herinneringen oproepen, associaties scheppen en zelfs de transcendente staat van diepe meditatie teweegbrengen. Het kan ons in een vormloze innerlijke sfeer brengen die woorden en begrippen te boven gaat – iets wat zelfs het cliché van ‘muziek brengt ons buiten onszelf’ lijkt te herkennen.

Maar hoe komt het dat sommige mensen zeggen dat ze bij hun uittreding niet alleen een mooi licht zien, maar ook ‘Lichtwezens’ waarvan ze zeggen dat het engelen zijn, of Christus of (als ze een andere godsdienst aanhangen) goden of bodhisattvas? Aangenomen dat deze ‘Lichtwezens’ uit de vormloze niveaus komen, hoe kunnen ze dan als vormen worden waargenomen als ze de sfeer van de vorm al voorbij zijn? Het antwoord is dat er nergens staat dat, als de ziel de vormloze dimensies bereikt, ze nooit meer een ‘vorm’ kan aannemen ten behoeve van de zielen op de lagere niveaus van spirituele ontwikkeling. Niet meer gebonden aan vorm of de illusie daarvan, kan ze nu de verschijningsvorm aannemen die het spirituele begrip van de waarnemer het meeste helpt. Naarmate de ziel zich door de verscheidene niveaus van gene zijde beweegt, krijgt ze steeds meer mogelijkheden.

Het Niveau van de Zuivere Vlam

Het Niveau van de Zuivere Vlam is de eerste van de vormloze sferen en het eerste niveau waarin het beperkte zelf getranscendeerd wordt en de ziel zich realiseert dat ze vrij is van alle beperkingen van ruimte en tijd, van hier en daar, van voorwerpen en dingen. Een hindoe-omschrijving van dit gebeuren is ‘zoals de dauwdruppel in de fonkelende zee glijdt’, maar een zenboeddhistische abt zei me eens dat hij liever zei: ‘De dauwdruppel wordt de fonkelende zee.’ Welke metafoor we ook nemen, we moeten niet denken dat deze betekent dat de ziel opgaat in een amorfe eenheid en daardoor geen individueel bestaan meer heeft. Het is meer zo dat de metaforen laten zien hoe de ziel de krappe omschrijvingen als eenheid en individualiteit overstijgt, en niet meer vastzit aan de beperkingen van de tegenstellingen en de tirannie van het ‘of-of’ en beseft voor het eerst wat ze altijd geweest is.

Het Tibetaans boeddhisme kent achtentwintig goddelijke sferen (waarvan er achttien van ‘vormen zonder verlangens’ zijn en slechts vier van pure vormloosheid), maar om die complexiteit van de begrippen ervan ook maar even aan te raken is een boek nodig dat twee maal zo dik is als dit. De sfeer die het Tibetaans boeddhisme aanduidt als Devachan (‘de Plaats van de Goden’) lijkt het meest op het Niveau van de Zuivere Vlam. Maar het boeddhisme leert ook dat, zelfs vanuit Devachan, reïncarnatie op aarde onvermijdelijk is. Devachan wordt vaak de ‘Hemelwereld’ genoemd, of de sfeer van de goden, en daar komen alleen degenen die in hun aardse leven buitengewone verdiensten hebben behaald, maar (en dat is een nogal subtiel stukje logica) nog geen verlichting hebben bereikt, omdat ze ‘gehecht’ raken aan het gelukzalige bestaan in Devachan. En dus moeten ze, als hun voorraad verdiensten uitgeput is, terug naar de aarde, de enige plek waar uiteindelijke verlichting mogelijk is.

De boeddhististen leggen de nadruk op de wedergeboorte en in het Westen geloven we dat, ook al zou reïncarnatie mogelijk zijn, die dan zeker niet vanuit de hogere niveaus van het leven na de dood kan plaatsvinden. De laatste erkent de werkelijkheid van spirituele vorderingen in het hiernamaals, de eerste doet dat niet. (Een uitzondering hierop is het Zuivere Landboeddhisme, waar we het later over zullen hebben). Voor zover ik weet is er nooit een echte poging gedaan om over deze verschillen te praten tijdens Oost-Westdialogen over het geloof. Maar als dat wel was gebeurd, zou het westerse christelijke standpunt zijn dat er door Christus een nieuw verbond tussen God en de mensheid was ontstaan en dat dit convenant verlossing en vergeving biedt (vandaar de spirituele ontwikkeling in het hiernamaals) aan diegenen die de waarheid van dit convenant accepteren. Dus leert het christendom het belang van andere machten. Mannen en vrouwen kunnen zichzelf niet bevrijden zonder het geschenk van de liefde van Christus.

Het boeddhisme daarentegen leert het belang van persoonlijke macht. Verlichting en bevrijding van onwetendheid en gehechtheid aan de fysieke wereld bereik je door je eigen prestaties. Hij of zij kan geleid worden door de leringen van Boeddha en andere wijzen, maar de Boeddha heeft altijd het eigen kunnen benadrukt en de woorden op zijn sterfbed aan zijn discipelen waren: ‘Contreer je op je eigen redding.’ De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor hun redding (verlichting in boeddhistische termen) lag hoofdzakelijk bij hen zelf. En dus volgt daar voor de christenen uit dat je door de genade van Christus en een leven van liefde en gehoorzaamheid aan Christus niet naar de aarde teruggaat, terwijl het voor de boeddhist logisch is dat je, als je de zoektocht naar verlichting niet hebt afgemaakt, terug moet naar de aarde om verder te gaan met je zoektocht.

Kun je daarom zeggen dat christenen en boeddhisten op de hogere niveaus en misschien de mensen van andere spirituele tradities, verschillende wegen bewandelen in het leven na de dood? Misschien. Maar de christelijke en de boeddhistische mystici beschrijven de mystieke ervaring op dezelfde wijze als een openbaring van universele liefde en eenheid. En zowel het christendom als het boeddhisme leert dat de weg naar deze openbaring een manier van leven is die gebaseerd is op mededogen, onzelfzuchtigheid, geweldloosheid, ethiek, vergeving en vrede, wat betekent dat we niet te veel de nadruk moeten leggen op de verschillen ten koste van de ontbrekende overeenkomsten. En er zitten duidelijk mogelijke valkuilen in beide wegen. De christenen denken dat ze het allemaal wel aan Christus kunnen overlaten, die ze hun zonden wel vergeeft, ook al leven ze een onchristelijk leven, en de boeddhisten denken dat er geen spirituele macht buiten henzelf is op wie ze een beroep kunnen doen. Uiteindelijk kiest iedereen zijn of haar eigen weg bij het ontwijken van de valkuilen.

In het Niveau van de Zuivere Vlam beleeft de ziel waarschijnlijk haar eerste ervaring met de archetypes in hun pure essentie, wat iets heel anders is dan de verwarde en zwakke wijze waarop ze zich in en door de wereld van de vorm manifesteren. Op aarde weten we bijvoorbeeld wat schoonheid is, in de natuur, het menselijk lichaam, in dieren en in kunstwerken, maar wat we waarnemen zijn voorstellingen van schoonheid in onze beperkte en onvolmaakte wereld, die erg verschillend is van de waarneming van het archetype van de schoonheid in en van zichzelf. Net als bij vormloosheid in het algemeen is het moeilijk te weten hoe het voelt om het archetype of de essentie van schoonheid waar te nemen, want we kunnen dit op geen enkele wijze vergelijken met de normale ervaringen.

Maar ergens diep vanbinnen weten we wel een beetje wat schoonheid is, omdat het archetype van schoonheid, als dat bestaat, al in ons zit, hoe zwaar versluierd het ook is door ons materiële bestaan. Daarom kunnen we schoonheid herkennen en omdat dat zo is, proberen schilders haar door vormen en kleuren tot uiting te brengen, waardoor ze anderen inspireren. We kunnen ook leren van de inzichten van mystici en zelfs van gewone mensen die buitengewone dingen hebben meegemaakt (zie Hay 1987 voor relevante voorbeelden), en door meditatie of door een diepe relatie met de natuur, kunnen we soms iets van die dingen zelf voelen.

Contactgeesten zeggen dat het in de vormloze sferen steeds moeilijker wordt om direct met de lagere regionen van de vorm te communiceren. Waarschijnlijk is dat de reden waarom hogere zielen contact zoeken met de zielen op het Niveau van de Kleur, die de boodschappen vervolgens doorsturen naar de aarde. Hoewel, ook zij schijnen vaak te zeggen dat de ‘atmosfeer’ dicht en zwaar is, alsof ze door een troebele kleverige mist lopen. Maar de zielen op het Niveau van de Zuivere Vlam, die een speciale missie hebben om gevorderde lessen aan de aarde door te geven, schijnen daartoe in staat te zijn.

Het feit dat zulke vergevorderde geesten vaak indianen of Chinezen blijken te zijn, geeft meestal aanleiding tot vrolijkheid en scepticisme, maar de verklaring van de mediums is dat de spirituele tradities van zowel de indianen als de Chinezen (vooral van taoïstische Chinezen) een bijzonder sterke band met onze spirituele wereld hadden. Daarom konden ze op aarde een blijvende link tussen geest en materie leggen, een link die ervoor zorgt dat ze in contact met de niveaus van de vorm kunnen blijven als ze al op het Niveau van de Zuivere Vlam zijn. Net als de Lichtwezens uit de nog hogere niveaus kunnen ze zich in menselijke vorm materialiseren en korte tijd zichtbaar worden, in elk geval voor helderzienden. Ik heb zo’n materialisatie met eigen ogen gezien, toen ik met een medium zat, in het elektrische volle licht, en onder omstandigheden dat bedrog volkomen uitgesloten was. Hoe ongelooflijk het ook klinkt, ik weet wat ik heb gezien, totaal onverwacht omdat er van tevoren niets over een mogelijke materialisatie gezegd was, en in bijzijn van twee andere mensen.

In sommige tradities heet het Niveau van de Zuivere Vlam wel het Causale Niveau, omdat dat het punt zou zijn waarop de levenskracht zijn overgang van vormloosheid naar de sferen van de vorm begint, waardoor het creatieve proces op gang komt dat op aarde voltooid wordt voor zijn opstijging terug naar de bron. Er wordt ook gezegd dat het het niveau van de perfecte intellectuele harmonie is, het niveau waar de bron bestaat die gedachten en intellect inspireert in zijn zuivere levensversterkende essentie, voordat hij door mens en dier op aarde wordt verbrokkeld. In deze intellectuele harmonie is er geen conflict en geen wanklank, slechts de uitdrukking van het zuivere archetype van de geest zelf. De term Niveau van de Zuivere Vlam symboliseert deze intellectuele zuiverheid en ook het feit dat gedachte en intellect in hun totale vrijheid elke vorm kunnen aannemen die ze maar willen, net als vlammen die steeds van vorm veranderen als ze dansen in de wind.

Het Niveau van het Zuivere Licht

Waar de vlam de onbelemmerde vrijheid van vorm symboliseert, staat het licht voor de oneindigheid. Het Niveau van het Zuivere Licht neemt de laatste beperkingen van het menselijk bewustzijn weg, waardoor het toegang tot het kosmisch bewustzijn krijgt, het bewustzijn van alle leven en ordening in de hele schepping. Volgens Richard M. Bucke (1956) is het kosmisch bewustzijn, waarvan je zelfs op aarde soms, in diepe meditatie, een glimp opvangt, een complete realisatie dat de kosmos een levende aanwezigheid is, dat het leven oneindig is en dat de ultieme realiteit gebaseerd is op de geest van de liefde. Meister Eckhart, de grote dertiende-veertiende-eeuwse christelijke mysticus, zegt, als hij het over ervaringen op dit niveau heeft, dat ‘we een flauw vermoeden hebben van de perfectie en de stabiliteit van de eeuwigheid, want er is geen tijd of ruimte, noch ervoor, noch erna …’ (zie Pfeiffer 1924).

Kunnen we het Niveau van het Zuivere Licht vergelijken met het Koninkrijk der Hemelen van de Bijbel? Het geeft zeker de idealen van de perfectie weer die Christus onderwees en het benadert die van de goddelijke bron van alle leven. Puur, onbezoedeld en als de essentie van de universele liefde, wijsheid en harmonie, benadert het op vele wijzen het verheven idee dat de christenen van de hemel hebben en in bepaalde esoterische christelijke tradities wordt het gezien als de sfeer van Christus zelf. De boeddhisten noemen het de Sukhavati Hemel (het Zuivere Land of het Westerse Paradijs) en de Boeddha van wie wordt aangenomen dat hij het ‘regeert’, Buddha Amithaba, staat bekend als de Boeddha van het Grenzeloze Licht. Volgens de leringen van de school van het Zuivere Land (shin) van het Mahayana-boeddhisme, is er geen terugkeer naar de aarde vanuit de Sukhavati Hemel, waartoe je door de absolute overgave aan Buddha Amithaba (de Japanse Amida) gedurende het leven op aarde toegang krijgt (zie Suzuki 1979).

Van Amithaba wordt gezegd dat hij gezworen heeft het nirvana niet binnen te zullen gaan totdat alle wezens, ‘tot op het laatste grassprietje’ met hem naar binnen kunnen. Door na de dood naar het Sukhavati-niveau te gaan, gaan alle ‘zonden en slechte passies’ over naar Amithaba, die zo’n onuitputtelijke voorraad verdiensten op zijn naam heeft staan dat hij die op zich kan nemen en de gelovige van zijn slechte karma kan bevrijden. Volgens het Zuivere Land-boeddhisme is het voor de gewone sterveling vrijwel onmogelijk om in deze gedegenereerde tijd op aarde verlicht te worden; daarom heeft Amithaba zijn Zuivere Land geschapen als de plek waar de laatste stap naar verlichting makkelijker gezet kan worden.

In wezen leert het Zuivere Land-boeddhisme (nu de grootste boeddhistische stroming in Japan en China) net als het christendom het belang van de andere macht. Amithaba neemt de zonden van zijn volgelingen op zich en garandeert daar vergeving mee. Suzuki, een van de meest invloedrijke tolken van het boeddhisme naar het Westen, zegt dat hier vele overeenkomsten met het christendom in zitten, hoewel er ook verschillen zijn. Omdat het Zuivere Land in 402 in China is opgericht, is het misschien beïnvloed door het christendom, dat vanuit Noord-Afrika langs de handelswegen naar het Oosten oprukte. Hoe het ook zij, het Zuivere Land verwerpt wat Donran, een van de oprichters, de ‘moeilijke manier’ van de andere boeddhistische scholen noemde, en werkt met de zogenaamde ‘makkelijke manier’, waarbij je op hulp van buiten vertrouwt. Het Zuivere Land leert dat de relatie die de gelovigen gedurende hun leven met Amithaba hebben, bepaalt of ze zijn koninkrijk na hun dood mogen betreden. Directe toegang hebben de gelovigen die hebben beloofd vele duizenden van zijn mantra’s met intense visualisaties te blijven herhalen, waardoor, als ze op de juiste wijze en met de nodige toewijding worden uitgevoerd, Amithaba en zijn Zuivere Land voor het spirituele oog van de beoefenaar oprijzen. Veel van de idealen van mededogen, onzelfzuchtigheid en van een ontwikkelende relatie met de ultieme werkelijkheid, horen zowel bij het christendom als het Zuivere Land.

Het Zevende Niveau

Boven het Niveau van het Zuivere Licht ligt het Zevende Niveau, het hoogste van de zeven dimensies waar het leven uit bestaat. Van dit niveau, wordt ons verteld, komt de ziel nu in de ‘Aanschouwing van de Oppermachtige’, wat niet kan gebeuren voor de ziel dit kan begrijpen. Het Oude Testament waarschuwt dat de normale fysieke mens niet naar Gods aangezicht kan opkijken – Mozes bijvoorbeeld ‘bedekte zijn gezicht, want hij durfde niet naar God te kijken’ (Exodus 3:6) toen God hem aansprak vanuit het brandende braambos. Het Niveau van het Zuivere Licht maakt de ziel vertrouwd met het kosmische bewustzijn en nu kan ze tenminste iets van de Oppermachtige begrijpen, de bron waaruit elk kosmisch bewustzijn ontspringt.

Het Zevende Niveau is in sommige opzichten vergelijkbaar met de Tushita Hemel van het Tibetaans boeddhisme, waar de volgende Boeddha, Maitreya, wacht op het juiste moment om op aarde terug te keren. De Tushita Hemel (evenals Devachan en de Sukhavati Hemelen) wordt als van een ademloze schoonheid beschreven, wat nogal verwarrend is als het inderdaad vormloze sferen zijn, maar misschien is dit aan onze ontoereikende taal te wijten.

Voorbij de Tushita Hemel is het nirvana, het onuitsprekelijke, waarvan wordt gezegd dat het alle vorm en vormloosheid en alle begrip te boven gaat. Zelfs de Boeddha liet zich niet verder verleiden tot beschrijvingen van het nirvana, behalve dat hij zijn discipelen vertelde dat het ‘ongeboren, onontstaan, ongeschapen en ongevormd’ is, als contrast tot onze ‘geboren, ontstane, geschapen en gevormde’ wereld. Nirvana zou dus de bevrijding van alle beperkingen van het bestaan betekenen. Als je nirvana eenmaal hebt bereikt, ‘verdwijn’ je en kom je nooit meer terug. Maar enkele onzelfzuchtige zielen die klaar zijn om nirvana binnen te gaan, weigeren dit te doen, tot alle schepselen met hen naar binnen mogen. Onder de naam Bodhisattva gaan ze terug naar de aarde, leven na leven, alleen maar om anderen te helpen en te onderwijzen. Het is er de Bodhisattva’s niet om te doen er zelf beter van te worden, want ze zijn al volkomen verlicht en hebben dus geen ego meer en geen verlangens. Wat je hier ook van denkt, het is toch zeker het summum van onzelfzuchtigheid, want de Bodhisattva staat zelfs boven de innerlijke beloning van de zelfvoldoening die uit onzelfzuchtige daden voortkomt.

Uit beschrijvingen van het Zevende Niveau blijkt dat het ons verder brengt in het mysterie van het pure zijn, of de ultieme werkelijkheid. Kunnen we iets over dat pure zijn zeggen? Het hindoeïsme noemt het Brahman, de Absolute, waarover niets te zeggen valt, omdat alles wat je over Brahman zegt automatisch onvolledig is. ‘Zijn, Bewustzijn en Gelukzaligheid’ – Sat Chit Ananda – is de beste hindoebeschrijving. Voor de christelijke mystici zoals Eckart, is het de Godheid, de oppermachtige absolute werkelijkheid waaruit onze opvattingen van God voortkomen (zie Forman 1991). Centraal hierbij staat natuurlijk de Drie-eenheid van God de Vader, God de Zoon en de Heilige Geest, een Drie-eenheid die zowel immanent (binnen in ons) als transcendent (voorbij ons) is. Hoewel het principe van Christus en de Heilige Geest in de eerste twee vormloze sferen zijn gesymboliseerd, zijn ze voor het christendom in wezen een met de Vader op het Zevende Niveau. De Drie-eenheid en het Zevende Niveau zijn daarom voor de christen het mysterie der mysteriën, het alfa en het omega van alle zijn, de bron van alles wat we zijn, alles wat we hebben en alles wat we worden.

Als dat zo is, is het Zevende Niveau dan het einde van onze reis, de terugkeer naar de bron waar we vandaan komen? En wat betekent deze ‘terugkeer’, deze ‘aanschouwing van het Oppermachtige’ dan precies? Volgens de Advaita Vedanta, een van de grootste scholen van de hindoegedachte, leert dat Brahman (de Absolute) en de individuele zielen van mannen en vrouwen (de Atman) en de gehele schepping in wezen Een zijn en dat uiteindelijk alles terugkeert naar de Ene (‘de dauwdruppel die in de fonkelende zee glijdt’).

Dvaita Vedanta, een andere van de drie scholen, heeft een andere mening en zegt dat, omdat Brahman zowel voor bewustzijn als zijn en gelukzaligheid staat, en omdat bewustzijn het bestaan inhoudt van verschijnselen waar je je van bewust bent, blijven individuele zielen onderdelen van deze verschijnselen (die daar in feite voor geschapen zijn).

De Vishishtadvaita Vedanta, de derde van de drie scholen van de Vedanta, neemt een tussenpositie in en leert dat de werkelijkheid van het individu volledig op de werkelijkheid van Brahman berust, maar dat het individu ook als individu bestaat en de goddelijke werkelijkheden als waarheid, schoonheid en goedheid belichaamt, die niet in overeenstemming kunnen zijn met de onpersoonlijke abstractie van de Advaita.

Op sommige punten komt het boeddhisme overeen met het Advaita-hindoeïsme, namelijk dat degenen die het nirvana binnengaan niet terugkeren, maar ‘verdwijnen’ buiten het menselijke gezichtsveld. Maar hoewel ze hun kenmerkende persoonlijkheid verliezen, betekent het niet dat ze uitdoven, als een vlam die uitgeblazen wordt. Wat uitgeblazen wordt is hun illusionaire zelf, de persoon van wie ze dachten dat ze die waren, het zelf geschapen beeld waarvan ze geloofden dat het dat was wat ze werkelijk waren. Zoals Edward Conze, een van de beste tolken van het boeddhisme naar het Westen, zei (nadat hij ons eerst waarschuwde dat het bijna niet uit te leggen valt) dat ‘ze niet allemaal dezelfde worden, maar enkele kenmerkende eigenschappen behouden’ (Conze 1967). De individuele eigenheid wordt getranscendeerd, maar een aspect van de transcendente werkelijkheid blijft, net als Boeddha zelf een aspect van deze werkelijkheid was.

Het christendom, dat leert dat de ziel God ‘van aangezicht tot aangezicht’ zal leren kennen, zegt niet dat ze in God zal opgaan. Zoals John Hick (1976) zegt, de ziel bereikt een ‘moeilijk te omschrijven staat van zowel eenheid als diversiteit, waarin ze versmelt met het ene, maar toch het vele blijft …’ In meer christelijk orthodoxe woorden geniet de ziel zowel de gelukzaligheid van haar echte relatie met God als de basis van haar zijn, als van het aanschouwen van de goddelijke werkelijkheid. Subjectiviteit en objectiviteit zijn niet meer elkaars tegendeel, maar de uitingen van de ene fundamentele waarheid.

Sri Ramakrishna, een van de grootste hindoewijzen, die zowel met de boeddhistische, de christelijke als zijn eigen hindoetraditie werkte, en diepgaande realisatie bereikte op al deze drie wegen, haalde graag de metafoor aan dat de ziel ‘de heerlijkheid kan worden’ of ‘de heerlijkheid kan proeven’ dat wil zeggen van de gelukzaligheid van de eenheid en de gelukzaligheid van de aanschouwing kan genieten. Hij had geen voorkeur voor een van beide.

Maar dit beantwoordt nog altijd niet de vraag van de individualiteit. Verdwijnt ieder gevoel van identiteit, samen met de herinneringen en ervaringen die daar deel van uitmaakten? Houdt het individu als zelfbewust wezen op te bestaan? Gaan we door de processen van geboorte, leven en dood heen, met alle problemen, worstelingen en lessen die daarbij horen omdat je een zelfbewustzijn hebt, zonder dat ze een uiteindelijke bedoeling hebben? Als dat zo is, waarom moet dat dan? Als we toch teruggaan naar de plek waar we vandaan komen, waarom gaan we daar dan weg? Als ik nu een antwoord zou moeten geven, zou ik herhalen wat ik eerder heb gezegd, namelijk dat ons leven een werk in uitvoering is en dat de wijze waarop we dit leven leiden iets waardevols bijdraagt aan het geheel.

Een oud gezegde luidt dat ons leven een geschenk van God is en dat wat we ervan maken een geschenk aan God is. Een diamant glinstert door zijn vele facetten en misschien ziet ons leven, doordat het uiteindelijk gezuiverd is door onze lange reis door de sferen van vorm en vormloosheid, er wel net zo uit, waarbij elk facet zijn individuele bijdrage aan het geheel vormt. Het scheppingsproces is eindeloos en eeuwig en wij maken er deel van uit. Een andere goede analogie die wel wordt gebruikt is dat, net zoals elk klein onderdeel van een hologram het hele hologram bevat – al is het dan in minder felle kleuren – elk individu een zwakkere afspiegeling van de hele schepping is. De eeuwigheid in slechts een zandkorrel.

Het einde van de reis

Als dit zo is, is er dan nog iets verder dan het Zevende Niveau, is onze reis dan net zoiets als het beklimmen van een berg waarbij je, als je op de top bent aangekomen, alleen maar verre bergtoppen afgetekend ziet tegen een nog verdere horizon? Hoe kunnen we daarachter komen? En waarom zouden we eigenlijk in termen van begrenzingen moeten denken? Als het Goddelijke, het Absolute, grenzeloos is zullen we het nooit helemaal begrijpen. Misschien zijn er, na het Zevende Niveau, nog wel meer bergtoppen in de verte, maar misschien ook niet. Hoe het ook zij, alles is goed, zoals de mystici ons verzekeren; te leven en een deel van de goddelijke schepping te zijn is de grootste van alle zegeningen.