Hoofdstuk 6

Het eerste niveau en de Hades

Zeven niveaus

Aardgebonden geesten blijven dicht bij de aarde tot ze helemaal erkennen dat ze dood zijn, niet meer zo aan materie gehecht zijn en hun behoefte aan hulp hebben geaccepteerd. Dan zijn ze klaar om naar een van de niveaus van het leven na de dood te gaan. Zou dit het wonderschone gebied zijn dat soms door stervenden of mensen met een bijna-doodervaring wordt waargenomen en dat in de literatuur soms als ‘paradijselijk’ wordt omschreven? Zowel de westerse als de oosterse tradities spreken van het bestaan van zeven niveaus of sferen boven de aarde en hoewel je er misschien een geruststellende glimp van mag zien als je doodgaat, mag je er pas naartoe als je in de lagere niveaus een spirituele ontwikkeling hebt doorgemaakt. Alleen mensen die deze spirituele ontwikkeling tijdens hun leven hebben bereikt gaan er meteen heen.

In hoofdstuk 4 hebben we het over mensen gehad die een plotselinge of een gewelddadige dood gestorven zijn, zoals soldaat Dowding, en over wat er met aardgebonden geesten kan gebeuren. Maar wat gebeurt er met de mensen die dit leven verlaten en beter voorbereid zijn?

Wat zijn de zeven niveaus?

Voor we deze vraag beantwoorden, moeten we eerst iets zeggen over de zeven niveaus waarin volgens de beschrijvingen het hiernamaals is ingedeeld. Vele christenen verwerpen het idee van ‘niveaus’ in het hiernamaals en zeggen dat de Bijbel het over een directe toegang tot het koninkrijk der hemelen heeft, maar Christus vertelt zijn discipelen duidelijk (Johannes 14:2) ‘in het huis van mijn Vader zijn veel kamers’ (of ‘eeuwige verblijfplaatsen’), wat ons leert dat we het leven na de dood niet als één enkel domein moeten zien.

Tot de Reformatie in de 16e eeuw was het idee van ‘niveaus’ een belangrijk onderdeel van het christelijke denken. Origenes (185-254 n.Chr.), de belangrijkste theoloog van de eeuwen na Christus, zei dat de hemelvaart van de ziel naar God gemarkeerd werd door een ‘hiërarchie van stadia’ (zie Chadwick 1966) en het idee van niveaus lijkt natuurlijk wel logisch als we aannemen dat spirituele ontwikkeling na de dood mogelijk is.

Ik betwijfel of wij eeuwig de persoon die we nu zijn, willen blijven. We zijn ons maar al te goed bewust van onze tekortkomingen en hoewel christenen geloven dat die ons door Christus vergeven worden, hopen toch velen van het leven op aarde te leren en in wijsheid en liefde te blijven groeien. We mogen niet verwachten dat vergeving ons à la minute perfect zal maken. Vandaar het idee van ‘niveaus’ in het volgende leven, die, of we ze nu letterlijk nemen of niet, een goede manier zijn om een indruk te krijgen van de wijze waarop onze ontwikkeling in ons leven in de volgende wereld kan worden voortgezet.

Die zeven niveaus hebben in de verschillende spirituele tradities een andere naam, maar ze zijn het met elkaar eens dat de eerste vier een soort ‘vorm’ hebben die enigszins op het leven op aarde lijkt, terwijl de bovenste drie niveaus ‘vormloze’ sferen zijn van een toenemende zuiverheid en een verfijnd bewustzijnsniveau. Het is verstandig vast te houden aan de namen die F.W.H. Myers (over wie later meer) door het medium Geraldine Cummins (zie Cummins 1935) eraan gegeven heeft, omdat die het bekendst zijn. We beginnen onderaan, met het aardeniveau:

 

De vier vormniveaus

1   De Aarde (waar ook de aardgebonden geesten toe behoren).

2   De Hades (of het tussenstation, het vagevuur inbegrepen).

3   Het Niveau van de Illusie (of het lager astrale).

4   Het Niveau van de Kleur (hoger astrale of Zomerland).

 

De drie vormloze niveaus (of het niveau van het zuivere bewustzijn)

5   Het Niveau van de Zuivere Vlam (of de sfeer van de intellectuele harmonie)

6   Het Niveau van het Zuivere Licht (of de sfeer van het kosmisch bewustzijn)

7   Het Zevende Niveau (contemplatie van het opperwezen)

Deze namen zijn bruikbaar om onze bespreking van de zeven niveaus aan op te hangen en moeten net zomin als de rest van dit boek worden gezien als een poging om een waarheid door te drukken. Maar waarom zeven niveaus? De traditie dat er zeven niveaus zijn, hebben we al sinds de oudheid. Die zorgt er ook voor dat we, als we heel gelukkig zijn, uitroepen dat we ‘in de zevende hemel’ zijn.

Het getal zeven heeft altijd een spirituele betekenis gehad. In het Oude Testament staat dat God de wereld in zes dagen geschapen heeft en op de zevende dag ‘rustte’ (vandaar onze week van zeven dagen). Het getal zeven is de optelsom van drie (het getal van de Drie-eenheid en van de hemel) en vier (het getal van de ziel en van de aarde); daarom is het getal dat het spirituele met het wereldlijke verenigt, en perfectie, zekerheid, veiligheid, rust en overvloed symboliseert. In het boeddhisme symboliseren ‘de zeven stappen van Boeddha’ het doorlopen van de zeven kosmische stadia over tijd en ruimte heen. In het christendom zijn er zeven geschenken van de geest, zeven doodzonden, zeven deugden, zeven duivels die door Christus worden uitgebannen, zeven bergen in het vagevuur, zeven grote profeten en zeven sacramenten (hoewel er maar twee in het Evangelie worden genoemd). De ark van Noach liep na zeven maanden vast op droog land en Noach stuurde de duif zeven dagen later uit. Zo zijn er nog vele voorbeelden, onder andere de zeven tonen van de toonladder, de zeven kleuren van het spectrum en de zeven dimensies van de ruimte (vier laterale, twee verticale en een in het midden).

Vanaf de Griekse oudheid wordt de relatie tussen de numerieke waarde van getallen en hun symbolische waarde al erkend: bij de eerste gaat het om de kwantiteit en bij de laatste om de mystieke relatie tussen de getallen en de kosmos zelf. Pythagoras stelde dat getallen het fundamentele principe vormen waar de hele wereld om draait, terwijl Plato de getallen als het wezen van de harmonie beschouwde, die hij op haar beurt als de basis van de kosmos en de mens zag. De filosofie van de getallen werd door de Joden verder ontwikkeld en door christelijke geleerden als Aristoteles en St. Augustinus, die de getallen als het mechanisme achter de schepping zagen, eigenlijk dus het archetype van de Schepper zelf.

Mensen die in vrede vertrekken

Tot zover, althans voor nu, de zeven niveaus. We kunnen nu terug naar de vraag wat er gebeurt met diegenen die in vrede sterven. Te oordelen naar de verslagen van bijna-doodervaringen en naar die van de mediums, zijn de mensen die niet plotseling doodgaan en openstaan voor de mogelijkheid van een leven na de dood, zich ervan bewust dat ze een reis maken, vaak door de duisternis of een tunnel naar een helder licht in de verte. Uit doorgevingen weten we dat er sprake is van een gevoel van gewichtloosheid en grote vrijheid zonder enig lichamelijk ongemak. Zelden wordt er van angst voor wat er gaat gebeuren gesproken, of van verdriet over wat er achtergelaten werd. Vaak is er het gevoel dat er van ze gehouden en voor ze gezorgd wordt, hetzij door de spirituele helpers, hetzij door een ongeziene kracht die met het heldere licht te maken heeft. Vooral als het lichaam een lange ziekteperiode achter de rug heeft, wordt er via het medium vaak gesproken van een verlies van het bewustzijn, hetzij voor het bereiken van het licht, hetzij meteen daarna; dit voelt als een helende slaap, waardoor het bewustzijn alle vervelende herinneringen aan een fysiek lijden achter zich kan laten.

Een van de anderen die via Jane Sherwood communiceerde, E.K., vertelde haar dat hij tweemaal het bewustzijn had verloren en toen hij uit de eerste wakker werd:

… dacht ik dat ik nog slap en ziek was, maar na mijn rust voelde ik me geweldig opgeknapt en gelukkig … ik liep rond … in de iets-niets omgeving van deze vreemde wereld en kon er geen touw aan vastknopen. De zware stilte bedwelmde me tot een langdurige bewusteloosheid … Toen ik daarna wakker werd, voelde mijn lichaam totaal anders, niet meer zwak en breekbaar … maar krachtig …

De onlangs overleden Maurice Barbanell, gerespecteerd journalist en niet-professioneel medium, vertelt via Marie Cherrie over ‘deze vreemde wereld’: ‘het is alsof je rondloopt in de mist … bijna net als ik probeer niet te dagdromen’. Sommigen noemen het een schimmige, droomachtige toestand en beschrijven het zelfs als de Hades, de Griekse naam voor onderwereld. Maar ze zeggen ook dat je er niet bang voor hoeft te zijn. F.W.H. Myers, een van de oprichters in 1882 van de Society for Psychical Research (het eerste genootschap voor het onderzoek van paranormale verschijnselen en de mogelijkheid van leven na de dood) was een leidende figuur in de geschiedenis van de research van het paranormale. Door postmortale communicatie via de Ierse auteur en dramaturg Geraldine Cummins, die de gave van het automatisch schrijven bezat (Cummins 1984), vertelde Myers dat de Hades ‘het laagste niveau’ van het hiernamaals is en dat het ‘een plek van rust, van gedempt licht en slaperige vrede kan zijn … zoals je door een lange, diepe slaap op krachten komt, kreeg ik die spirituele en intellectuele kracht die ik nodig had …’ Het schijnt dat je ‘… op een andere manier wordt geraakt door deze plek op de grens tussen twee levens, op de grens van twee werelden’.

Deze laatste woorden suggereren dat de Hades niet zozeer voor een ‘plek’ als wel voor een gemoedstoestand staat. Deze gemoedstoestand wordt voor iedereen bepaald door zijn of haar levensgeschiedenis en spirituele ontwikkeling. Voor sommigen zal het Myers’ ‘plek van gedempt licht en slaperige vrede’ zijn, terwijl het voor anderen misschien een plek is van rondspokende schaduwen, spijt en onvervuld verlangen, pijnlijke eenzaamheid, verdriet over verloren kansen en van berouw over het emotionele lijden dat je misschien hebt veroorzaakt. Dan hangt het misschien samen met de levensschouw waar we het later over zullen hebben.

Degenen die melden dat ze hebben ‘geslapen’, zeggen dat er op de Hades een heerlijk gevoel van vrijheid volgt en de ontmoeting met overleden dierbaren. Het idee van ‘slaap’ – een toestand die met het fysieke lichaam wordt geassocieerd – komt wellicht vreemd op ons over, maar deze zogenaamde slaap is mogelijk een tijdelijke bewustzijnsverlaging. Helen Salter, lector in de klassieke talen in Cambridge en leidende figuur in de Society for Psychical Research (SPR), beschreef haar dood via Geraldine Cummins aan haar echtgenoot W.H. Salter (Hon. Secretary van de SPR) en voegde daar iets over haar behoefte aan rust aan toe.

[het sterven] was zo’n korte reis … zo ongelooflijk makkelijk en pijnloos. Ik had alleen één heel korte nachtmerrie, toen ik terug naar mijn lichaam wilde om weer bij jou te kunnen zijn. Een nare droom van een moment. Dat was het sterven voor mij. Daarna, bijna onmiddellijk, kwam er een onvoorstelbaar moment – het weerzien met moeder en vader … wat een gevoel van veiligheid gaven ze me … vrijheid van angst voor het Onbekende … Doodgaan is zo eenvoudig … voor mij betekende die enge dood dat ik terug naar mijn oude huis ging … ik was erg moe en daar ben ik tot rust kunnen komen.

Helens overleden vader (professor Verrall) die ze noemt, gaf ook een beschrijving van haar dood en had het over een rustgevende slaap en de Hades. Via Geraldine Cummins vertelde hij ons dat hij en zijn vrouw ‘uit een ander niveau werden opgeroepen’ om Helen te verwelkomen toen ze overging.

… het was precies het goede moment in dat duistere niveau van de Hades. Ze vocht om … terug naar haar lichaam te gaan. Ze was in de war, herkende ons niet; ze wilde alleen maar terug naar [haar man], maar we slaagden erin dat te voorkomen en de macht over haar lichaam terug te krijgen; zo hebben we haar een heleboel lichamelijk en geestelijk lijden kunnen besparen …

… We waren vastbesloten dat ze niet door die rotmedicijnen in leven gehouden moest worden … Later herkende ze ons en kwam ze door ons welkom tot rust. Ze slaapt goed, wordt alleen soms even wakker en valt dan als een baby weer in slaap.

… ze is gewoon uit haar lichaam gegleden, merkte dat ze erboven zweefde en worstelde hevig om erin terug te keren … ze heeft geen pijn gehad … ik zou nooit toestaan dat ze elke dag pijn had.

Volgens dit verslag hebben professor en mevrouw Ferrall Helens situatie kunnen herprogrammeren en haar ervan kunnen weerhouden naar haar lichaam terug te gaan en zo kunnen voorkomen dat ze nog meer pijn zou lijden en een pijnlijke dood zou sterven. Waarschijnlijk is dit het wat Helen Salter bedoelde met ‘een heel korte nachtmerrie, toen ik terug in mijn lichaam wilde om bij mijn man te kunnen zijn’. Als professor Verrall’s verslag juist is geeft het aan dat de ‘spirituele helpers’ die bij het sterfbed aanwezig zijn (hoofdstuk 2), soms in staat zijn het exacte moment van sterven in het belang van de stervende te beïnvloeden.

Een ander voorbeeld van hoe het in de Hades kan toegaan komt van Sir Alexander Ogston’s verslag van zijn bijna-doodervaringen, toen hij ernstig ziek was door de tyfus tijdens de Zuid-Afrikaanse oorlog aan het einde van de 19e eeuw. Ogston vertelt over zijn ronddwalen tijdens zijn BDE ‘… helemaal alleen, maar niet ongelukkig, onder een grijze hemel zonder maan of sterren, eindeloos ver, naar een verre glimp aan de horizon …’ (zie Findlay 1961). Ook vele mensen die een uittreding hebben gehad terwijl ze volkomen gezond waren, spreken van een nevelige omgeving, zelfs al zijn ze nog in de fysieke wereld. Clare, vriendin en collega van mij, en lector in de psychologie, die erin geslaagd is een bewuste uittreding tot stand te brengen door middel van geconcentreerde visualisatie, bevond zich tijdens de uittreding in haar eigen slaapkamer, maar in een dof mistig licht, waarin het bekende meubilair ‘grijzig en stoffig’ was. Robert Crookall zegt dat in een aantal gevallen mensen vertellen van een dof mistig licht tijdens een uittreding en speculeert vervolgens dat dat zou kunnen komen doordat het energielichaam uit het lichaam treedt en de geest omhult en daarmee een Hades-achtige omgeving schept, waardoor het zicht bemoeilijkt wordt.

De vele verslagen van degenen die de Hades hebben meegemaakt, ondersteunen het idee dat deze de reflectie van de gemoedstoestand is. Albert Pauchard, oprichter en president van de Geneva Metaphysical Society, vertelde na zijn overgang, via een niet-professioneel medium, dat hij zich, na een eerste gevoel van gelukzaligheid door zijn ‘bevrijding’, in een donkere omgeving bevond waar hij langs een schijnbaar eindeloos lange weg liep en merkte dat ‘… er geen hemel was … geen diepte … geen perspectief … geen vrije ruimte … Er was niets. Ik was alleen in een desolate eenzaamheid’. Toen Pauchard na verloop van tijd uit deze toestand kwam, zeiden spirituele helpers hem dat deze ‘alle zwaarmoedigheid en neerslachtigheid’ die hij in zijn leven had ondervonden vertegenwoordigden.

Net als Myers stelt Pauchard dat voor iedereen ‘de dingen enigszins anders gebeuren’ (Pauchard 1987) en hij zegt ook niet dat je dit donkere gebied kunt overslaan. Voor hem staat het voor een leerperiode waarin we, in symbolische vorm, de verschillende zwakheden in karakter en gedrag gedurende ons leven op aarde doorlopen. Het medium Jane Sherman kreeg ook door dat de Hades wordt beïnvloed door de emoties en gedachten van degenen die zich daar bevinden.

[Ik heb] lang in wat ik denk dat de Hades is, doorgebracht, een duistere, schimmige, vormloze wereld die, geloof ik, bevolkt wordt door het miasma van aardse emoties en de onbewuste projecties van de bewoners van de aarde … (Sherwood 1969)

De Hades en het vagevuur

Ook de oude Grieken beschreven de Hades als een plaats van schaduwen en een zonloze omgeving waar de zielen van de doden in een futloze staat van apathie leven en ook in het Oude Testament lijkt het Hebreeuwse hiernamaals (of Sheol) een land van schaduwen. In de diverse christelijke tradities zien we parallellen tussen de beschrijvingen van de Hades en het vagevuur, als een ontwikkelingsstadium waarin je ‘gezuiverd’ wordt van je zonden door middel van zelfonderzoek, berouw en lijden, waarna je dan klaar bent om naar hogere niveaus te gaan. Ralph Harlow (een gepensioneerde professor die belangstelling voor paranormaal onderzoek kreeg toen hij in Harvard studeerde bij niemand minder dan de grote William James) kreeg door dat in het leven na de dood ‘straf’ in werkelijkheid een ‘kans … om fouten recht te zetten’ betekent. In een andere doorgeving wordt gezegd dat ‘hoewel Gods liefde voor iedereen is … Zijn liefde niet van een Hitler een Albert Schweizer kan maken’ (Harlow 1968). De gevolgtrekking hiervan is dat transformatie alleen tot stand kan worden gebracht door werkelijk berouw en verzoening.

Sukie Miller (1998) wijst er in haar uitgebreide onderzoek naar de verschillende beschrijvingen van de reis naar het hiernamaals op, dat slechts de meer ‘doelgerichte’ tradities zeggen dat de gestorvene wordt beoordeeld naar zijn of haar leven op aarde en niet op ‘natuurlijke wijze van de ene wereld in de andere glijdt’. Dat klinkt logisch als je weet dat ‘doelgerichte’ culturen zowel naar de toekomst als naar het verleden kijken en het hele bestaan zien als een ontwikkelingsproces van wat je nu bent tot wat je potentieel worden kunt – zoals een kind door zijn scholing volwassen wordt. Als je de kans maar grijpt, wordt het vagevuur beschreven als een tijdelijke staat die je in dank kunt aanvaarden, omdat het een geschenk is dat je van je aardse last bevrijdt.

Professor Geddes MacGregor, filosoof aan de University of Southern California, zegt dat ‘als we ons aan het beeld van een leven na de dood willen vasthouden … de meest begrijpelijke vorm die van het vagevuur is’, met kansen voor de spirituele ontwikkeling. Hij herinnert ons eraan dat het concept van het vagevuur als ‘tussenstation’ teruggaat naar het voorchristelijke judaïsme, net als het opzeggen van gebeden om degenen in dit stadium te helpen. (MacGregor1992) Het concept vagevuur volgt natuurlijk uit het westerse geloof in boetedoening en verlossing in het leven na de dood. Een van Jane Sherwood’s contactgeesten zei:

Je kunt niet zomaar de last [van het kwaad dat we misschien in ons aardse leven hebben begaan] met een zucht van verlichting neerleggen en gewoon doorgaan … het kwaad zit in ons, een donkere wolk in het hart van ons emotionele wezen … en het moet genezen worden. (Sherwood 1962).

Hij zegt ook dat we hierdoor niet moeten gaan zitten tobben over het verleden. De ziel moet zich aan het nieuwe leven, waarin ze zich bevindt, overgeven.

Een van de beste adviezen die hij kreeg van een vergevorderde ziel die naar het vagevuur afdaalde om hem te helpen, is dat ‘je je moet aanpassen aan wat je bent … en je wezen accepteren … en geduldig en vol vreugde … proberen de echte mens achter de façade te vinden’. Dan gaat het om het accepteren van wat je verkeerd hebt gedaan, inzien wat dit met anderen heeft gedaan en wat er hierdoor van jou is geworden. Ondanks het feit dat het concept van het vagevuur door de vroege kerkvaders als Clementius van Alexandrië en Origenes werd geaccepteerd, en dat mensen die sterk in een leven na de dood geloven, denken dat ‘beloning en straf in het hiernamaals zullen worden bemeten’ (zie Boyd en Zimbardo 2006), wordt er soms gezegd dat de Bijbel het hier niet mee eens is, omdat vergeving door het geloof alleen al wordt verkregen. Het is echter niet juist dat het vagevuur geen bijbelse ondersteuning krijgt. Mattheus wijst op het feit dat zonden (behalve die tegen de Heilige Geest) kunnen worden vergeven ‘… in de wereld van de toekomst’ (Mattheus 12:32), een waarheid die bevestigd wordt door wat Harlow doorkrijgt, namelijk dat de dood geen heiligen van zondaars maakt. Als wij de persoon die we nu zijn meenemen naar het volgende leven (en als we dat niet doen, hoe kunnen ‘we’ dan voortbestaan?), nemen we zowel onze fouten als onze successen mee.

Paus Gregorius de Grote, die tussen 590 en 604 n.Chr. veel heeft gedaan om het vagevuur als een mogelijkheid van verlossing te zien en zijn eerste pauselijke decreet over dit onderwerp volgde (ietwat laat) in 1439. Het decreet verkondigde dat degenen die met diep berouw sterven direct naar het koninkrijk Gods gaan, maar dat alle anderen hun zonden mee naar het volgende leven nemen. De ‘wereldse’ zondaren gaan enige tijd naar het vagevuur, tenminste als ze gelovig zijn, en ‘doodzonden’ (die met spirituele zaken te maken hebben) worden met verdoeming afgestraft – hierover later meer. De oude Grieken hadden gelijksoortige ideeën: die zagen de Hades als een kans om gelouterd te worden en Tartarus als de hel of de plek van de verdoemden.

Voor de middeleeuwse kerk was het vagevuur beslist afschuwelijk; er werd gemarteld en men moest vol berouw de plekken van de aardse zonden bezoeken, of steeds maar weer kwellende opdrachten die symbolisch met deze zonden samenhin-gen, vervullen. Dit lijden werd echter dragelijk gemaakt door de hulp van engelen en door de zekerheid dat je erna toegang tot de hemel kreeg. Bovendien konden vrome daden in het aardse leven, zoals pelgrimstochten, je bonuspunten opleveren, waardoor het verblijf in het vagevuur bekort kon worden. Het is niet verbazingwekkend dat het vagevuur middeleeuwse schrijvers en schilders inspireerde om elkaar de loef af te steken in het afschilderen van sadistische martelscènes en aanverwante naargeestigheden. Volgens een vroege tekst zou zelfs een zweetdruppel van iemand die in het vagevuur lijdt ‘een gat in een levende hand branden’ (zie Watts 1954). Maar zulke schilderingen waren misschien eerder symbolisch dan letterlijk bedoeld, omdat het moeilijk is om het diepe emotionele lijden weer te geven dat degenen in het vagevuur ondergaan als ze zelf ervaren wat ze anderen hebben aangedaan. Maar misschien waren deze schilderingen ook wel bedoeld om het proces van heropvoeding af te beelden, want in de middeleeuwen werd de opvoeding onlosmakelijk van straf gezien, zelfs zodanig dat men soms kleine kinderen afranselde om de duivel eruit te slaan.

Een van de meest indringende beschrijvingen van het vagevuur is die van de Italiaanse dichter Dante Alighieri (1265-1321), die het in zijn Divina Commedia afschilderde als een ronde berg met een aantal plateaus waarop de verschillende groepen zondaars zitten, degenen met de zwaarste zonden onderaan, mensen die al dicht bij de hemel zijn, bovenaan. Dante was niet alleen een groot dichter en geleerde (in de filosofie, astronomie, natuurwetenschappen en geschiedenis), maar hij was ook een ziener en er wordt wel gezegd dat hij niet alleen uit zijn kennis putte, maar ook uit zijn mystieke inzichten toen hij het hiernamaals beschreef. Zijn beschrijving van het vagevuur is tegelijkertijd speels (want je bent dan toch op weg naar de hemel), maar ook melancholiek (want er is acuut berouw nodig om je van de zonde te zuiveren). Er worden berouw-volle rituelen voltrokken en dan volgt er een zevenvoudig pardon en de doop met water en vuur (Dante editie 2008).

Het begrip hel

Als het vagevuur als een plaats van zuivering wordt beschouwd, waarbij de negatieve kanten van het aardse leven worden ingezien en opgeruimd, hoe zit het dan met de hel? In de christelijke traditie is het begrip hel in de loop der jaren veranderd, maar voor de mens in de middeleeuwen was het een plek van eeuwige kwelling, eeuwige straf voor doodzonden (een geloof dat sommige fundamentalistische christenen nog altijd aanhangen). Mattheus echter, maakt het in het eerder aangeduide vers duidelijk dat er slechts één zonde is waar geen vergeving voor bestaat, en dat is de zonde tegen de Heilige Geest. Hij zegt niet om wat voor zonde het gaat en veel theologen hebben geprobeerd erachter te komen, waarbij men het erover eens was dat het de veroordeling als slecht is van die dingen die zonder twijfel goed zijn (en zo de kant van de duivel tegen God te kiezen). Maar een andere mogelijke interpretatie is dat de zonde tegen de Heilige Geest het volkomen ontkennen van het bestaan van God is. Door deze ontkenning is er geen mogelijkheid tot vergeving, want als je niet in God gelooft, geloof je ook niet in Gods vergeving en kun je die dus niet krijgen. Deze interpretatie suggereert dat de zonde tegen de Heilige Geest eerder een doorlopend proces is dan een enkele daad.

Marcus is het hiermee eens als hij zegt ‘wie gelasterd heeft tegen de Heilige Geest, heeft geen vergeving in eeuwigheid, maar staat schuldig aan eeuwige zonde’ (Marcus 3:29). De woorden ‘staat schuldig aan eeuwige zonde’ impliceren dat hier misschien een einde aan komt als de laster wordt vervangen door oprecht berouw en door openheid voor de Heilige Geest. In een poging er een menselijke analogie voor te vinden, zouden we kunnen zeggen dat, tenzij men bereid is het aangeboden geneesmiddel te erkennen en in te nemen, men niet kan genezen.

Origines leerde dat verdoemenis gebaseerd was op zelfveroordeling van degenen die zich opzettelijk van God af keerden, hoewel elke ziel uiteindelijk met God herenigd werd. Isaac de Syriër stelde dat ‘het verkeerd is om te denken dat zondaren in de hel afgescheiden zijn van de liefde van God’, waar de Grieks Orthodoxe geleerde Vader Kallistos Ware aan toevoegt:

Goddelijke liefde is overal en sluit niemand uit. Maar ons, van onze kant, staat het vrij om de goddelijke liefde af te wijzen … hoe definitiever de afwijzing, des te bitterder zullen we lijden.

Ook zegt hij:

Als er iemand in de hel is, komt dat niet doordat God hem daar heeft opgesloten, maar omdat hij er zelf voor heeft gekozen om daar te zijn … je zou kunnen zeggen dat de deuren van de hel aan de binnenkant op slot zitten. (Ware 1979, oorspronkelijk handschrift)

Dit lijkt ongeveer de samenvatting van het tegenwoordige christelijke standpunt over de hel, waarbij de hel (oorspronkelijk Gehenna, afgeleid van Hinnom, een vallei buiten Jeruzalem waar dierenoffers werden verbrand), als een gemoedstoestand wordt beschouwd en niet als een plek van quasi-lichamelijke kwelling. Een gemoedstoestand die bestaat uit een totale afwezigheid van God en van de spirituele transformatie die op de dood kan volgen. Niets is zo erg, wordt er gezegd, als de wanhoop en de eenzaamheid, die het gevolg zijn van de afscheiding. Als het menselijke ego alleen in zichzelf gelooft, schept het een onoverkomelijk obstakel voor zijn redding. Dit concept van de hel wordt bekrachtigd door het argument dat een liefdevolle God de man en de vrouw niet geschapen heeft om ze de eeuwige verdoemenis in te sturen. Christus vroeg God toen hij aan het kruis hing, om vergeving van allen die verantwoordelijk waren voor zijn kruisiging, en tijdens zijn leven raadde hij zijn toehoorders aan ‘niet kwaad met kwaad te vergelden’, een leerstelling die haaks staat op het idee van de eeuwige verdoemenis.

In Handelingen 24:15 wordt ons verteld dat ‘er een opstanding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen zal zijn’, terwijl Jezus in Johannes 5:28 ons zegt dat ‘zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel’, waarbij de verdoemenis weer niet wordt genoemd. Het symbolische hellevuur mag dan eeuwig zijn, maar dat betekent niet dat de onrechtvaardigen daar eeuwig in moeten verblijven.

Myers zegt in zijn doorgevingen aan Geraldine Cummins, dat de hel in feite een extreme vorm van zuivering is, waar de ‘slechte mensen’ het lijden dat ze anderen hebben aangedaan, ondervinden op een donkere plek die ze zelf, op aarde, uit hun herinneringen en fantasieën hebben gecreëerd. Om zich te kunnen ‘ontwikkelen’ moeten ze ‘dieper hun donkere wereld binnengaan’ of terugkeren naar de aarde waar ze machteloos en gefrustreerd zullen zijn. Ze kunnen echter door meer ontwikkelde wezens of door het ‘vernietigen van de donkere kant van hun ziel’ geholpen worden (zie Cummins 1935).

De hel in andere godsdiensten

Het idee dat de hel geen eeuwige verdoemenis of vernietiging betekent, vinden we ook terug in andere grote wereldgodsdiensten. Maar het Tibetaans boeddhisme overtreft zelfs het middeleeuwse christendom in zijn beschrijvingen van de kwellingen in de hel – of beter gezegd, van de hellen, want voor het Tibetaans boeddhisme bestaan er minstens achttien, waaronder de koude hellen van huiveringwekkende ellende en hete hellen van geroosterde onaangenaamheden voor allen van wie de hoeveelheid slecht karma meer is dan hun hoeveelheid goed karma. Ze geloven niet in vergeving door een goddelijk wezen gedurende het aardse leven, alleen in de poging een goed karma op te bouwen en zo mogelijk, na de erkenning van de illusionaire aard van de fysieke wereld en van het eigen ego, tot verlichting te komen. Maar het Tibetaans boeddhisme benadrukt ook dat de hel niet permanent is, net zomin als alles op aarde en op de niveaus. Als het slechte karma eenmaal is ingelost, wordt men in deze wereld herboren, in de hoop het er dit keer beter vanaf te brengen. Van een van de vele goddelijke boeddha’s, Buddha Tsitigarbharaj, wordt gezegd dat hij de hel bezoekt en degenen die dat vragen, hulp biedt bij het proces van de verlossing, waardoor het verblijf in de hel bekort wordt.

Veel hindoetradities zien de wedergeboorte als bijna meteen op de dood volgend en hebben daarom niet zoveel te zeggen over de lagere regionen van het leven na de dood. Net als bij het Tibetaans boeddhisme hangt de wedergeboorte af van het karma van vorige levens en in extreme gevallen kan deze in de vorm van een dier plaatsvinden. Het rad van wedergeboorte blijft draaien tot we ‘verlicht’ worden, door in te zien (en ook te ervaren) dat onze ziel, de Atman, in werkelijkheid een is met Brahman, de Eeuwige en Onvergankelijke. Als we verlost zijn van dit rad, gaan we terug naar Brahman. Het hindoeïsme noch het boeddhisme leggen dezelfde nadruk op het voortbestaan van de individualiteit als de voornaamste westerse tradities (christendom, islam en judaïsme), of op een perfecte gezegende relatie met God.

Maar bij alle grote tradities, westers en oosters, zijn de ervaringen in het leven na de dood en toekomstige levens de gevolgen van onze handelingen in het huidige leven. Dit besef dat er geen ontkomen is aan onze eigen daden of van het afwijzen van een spirituele werkelijkheid is al sinds mensenheugenis bij ons. Op de Egyptische papyrus van Ani, die ongeveer uit 1290 v.Chr. dateert, wordt de ab (het hart of de zetel van het bewustzijn) van de overledene in de Zaal van Maat, de god der gerechtigheid, afgewogen tegen een veer. Als het hart zwaarder is duidt dit op een zondig leven en dan valt het naar beneden, naar Amenet, de god met de kop van een krokodil, die het verslindt (of dit een permanente vernietiging betekent of niet is niet duidelijk, maar het vooruitzicht lijkt ons niet erg aantrekkelijk).

Zelfs de oude Grieken, met hun schimmige poëtische beschrijvingen van de Hades, geloofden dat zich op het sub- Hades-niveau de Tartarus bevond, voor de echte slechteriken die straffen te wachten stonden van een ingenieuze misère, die overeenkwamen met hun aardse misdaden. Zo was koning Tantalus, die had geprobeerd de goden te bedriegen, gedoemd om onder fruitbomen te zitten, waarvan de vruchten elke keer dat hij probeerde zijn honger te stillen, net buiten zijn bereik waaiden en vlak bij water dat, als hij ervan wilde drinken, verdween. Sisyphus, die zijn belofte aan de goden van de onderwereld niet was nagekomen, moest een groot rotsblok tegen de berg op rollen en elke keer dat hij bijna bij de top was, rolde het ding weer naar beneden. Tityos werd, omdat hij Apollo’s moeder had aangevallen, aan een rots geketend terwijl gieren zijn steeds weer aangroeiende lever verorberden. Ixios werd op een wiel gebonden dat boven een heet vuur draaide, omdat hij geprobeerd had Hera, de vrouw van Zeus, te verleiden en de Danaïden (dochters van Danaus) moesten eeuwig rechtop staan en proberen kapotte waterkruiken uit kapotte karaffen te vullen, omdat ze hun echtgenoten hadden vermoord.

Is onze wereld eigenlijk de hel?

Er wordt wel gezegd dat de hel eigenlijk de wereld is waarin wij leven. Deze overtuiging werd vooral in verband gebracht met de gnostische ketterse opvattingen van de katharen die in de Franse Languedoc in de 12e en begin 13e eeuw bloeiden, voor deze werd onderdrukt door de zogenaamde kruistochten tegen de Albigenzen, die door Paus Innocentius III en koning Philippe Auguste van Frankrijk in gang werden gezet. Het katharisme leerde dat deze wereld niet door God was geschapen, maar door een lagere geest, een demiurg, die, nadat hij uit de hemel verdreven was, de aarde bouwde als een heel gebrekkige kopie van de hemelse sferen. De katharen dachten dat door deze slechte schepping onze wereld van nature zondig is en dat onze zielen daar gevangenzitten in onze fysieke lichamen. Ze rebelleerden ook tegen de excessen en de corruptie van de katholieke kerk, probeerden het sobere en onbaatzuchtige leven van de vroege christenen te leven, verwierpen het priesterschap en geloofden dat iedereen direct toegang tot God heeft.

Dr. Arthur Guirdham (Guirdham 1980), een psychiater die er, door een aantal paranormale ervaringen, toe kwam een actief onderzoek naar het katharisme te doen, zegt dat ze geloofden in elkaar tegenwerkende krachten van goed en kwaad, van geest en lichaam, die in een universele oorlog met elkaar zijn. Dit geloof vinden we ook terug bij het Mithraïsme, de godsdienst van het Romeinse rijk vóór het christendom. Ook bij Griekse filosofen als Epictetus en Democritus en zelfs Pythagoras en Plato en bij de theologen als Origines, Plotinus en Porphyrus zien we daar de tekenen van. Voor de katharen was het doel van een spiritueel leven om zich te bevrijden van de zondige gevangenis van deze wereld. Na de dood gaan gevorderde zielen, die zich van alle aardse gehechtheden hebben bevrijd, naar hogere niveaus. Degenen die nog niet zover zijn, gaan een periode in van beschouwing en leren op lagere niveaus, voor ze naar onze wereld worden teruggetrokken door de band met hun ‘Groepsziel’ (zielen van wie de lotsbestemming gedurende vele levens met elkaar verstrengeld is).

Het geloof dat onze wereld een hel is, vindt geen grond bij de grote wereldreligies, die dit leven als een waardevolle leerervaring zien en (afgezien van het boeddhisme) als de schepping van een liefdevolle God en niet van een gemene halfgod. En dus, toen ik Guirdham, een mededogend, oprecht en geleerd man en een van grootste experts op het gebied van het gnosticisme, tegen het einde van zijn leven ontmoette, kon ik het niet met hem eens zijn dat onze wereld door een demiurg geschapen is. Maar ik was het er wel mee eens dat een deel van de mensheid bezig is er een hel van te maken.

De levensschouw

Op een bepaald moment krijgt de mens in de Hades te maken met de ‘levensschouw’ (eerder genoemd in hoofdstuk 2), die zelfs – al is het maar gedeeltelijk – voor het sterven kan optreden. Velen kennen wel het verhaal van de verdrinkende man die zijn hele leven aan zich voorbij ziet flitsen en, zoals eerder genoemd, beschreef mijn collega en goede vriend, die ternauwernood aan de verdrinkingsdood ontsnapte, dat hij dit gelijktijdig en panoramisch waarnam, wat overeenkomt met de informatie die Lysa Moskowiz Mateu (1999) van een contactgeest doorkreeg:

Elk gevoel, elke gedachte en ervaring die ik ooit in mijn leven had gehad zag ik in één klap … aan me voorbij flitsen … de liefde die ik had gekregen en de mensen die ik geraakt had … en de pijn die ik had veroorzaakt.

Dit hoor je ook bij sommige BDE’s. Maar hoe kan je hele leven voorbijflitsen in die korte tijd tussen leven en dood, of direct na het sterven? Het antwoord moet haast wel zijn dat je even, ook al is dat maar heel kort, buiten de tijd bent, en in vogelvluchtperspectief het geheel tot op dit moment kunt overzien. Dan wordt de levensschouw een op zichzelf staande ervaring die bovendien zowel de fysieke als de emotionele bestanddelen van je leven weergeeft. We hebben allemaal deze volledige notulen in ons en op de drempel van de dood, of meteen daarna, beginnen we aan de taak daar de nodige lessen uit te leren.

Heath en Klimo (2006) zeggen dat de levensschouw (samen met de zelfveroordeling die erdoor wordt opgewekt) het meest ‘samenhangende en universele stadium is dat beschreven wordt [in verslagen over het leven na de dood], ongeacht de cultuur of het land. Van oude Egyptische geschriften en het islamitische dodenboek tot [doorgevingen door moderne mediums]’ wordt er vaak gezegd dat zielen door deze ervaring heen moeten gaan voor ze naar hogere regionen mogen. Degenen die al in die hogere regionen zijn, zeggen vaak dat er bovendien een tweede levensschouw plaatsvindt in het zogenaamde Niveau van de Kleur (hoofdstuk 9) en dat deze veel kalmer en meer beschouwend is dan de eerste, waarbij de ziel alle aardse lessen mag leren en uiteindelijk alle spijt en teleurstellingen die daarmee samenhangen naast zich neer mag leggen.

Wat kunnen we uit de beide levensschouwingen leren? In de eerste plaats dat elk moment van ons leven altijd aanwezig blijft, samen met de consequenties van al onze daden. We worden niet alleen door vorige gebeurtenissen beïnvloed, we zijn daar deels het eindresultaat van. We zien ons ‘zelf’ zoals we zijn in het hier en nu, misschien een 30- of 40-jarige man of vrouw. Onze levensschouw geeft aan dat, hoewel we duidelijk het aantal jaren aan het lichaam kunnen aflezen, ons wezenlijke zelf buiten de tijd staat, met elke levenservaring een even groot aandeel van het totaal. We zijn, in het moment van het nu, onze kindertijd, onze puberteit, en onze volwassenheid. Een mystiek begrip misschien, maar wel een dat we, net als alle mystieke begrippen niet al te gemakkelijk naast ons neer moeten leggen, vooral als we merken dat het meeresoneert met ons ingeboren gevoel van onze mogelijkheden. En probeer maar eens iemand die tijdens een BDE een levensschouw heeft gehad, te vertellen dat het niet zo was als hij of zij dacht. En probeer hem maar eens te vertellen dat hij niet meer is dan het vluchtige moment van het hier en nu. Sommige ervaringen geven duidelijkheid en zekerheid voor degenen die ze ondervinden, en het is niet aan de mensen die ze niet hebben gehad om te proberen ze te verklaren.

Beschrijvingen van de levensschouw laten zien dat het niet is als denken over wat er allemaal is gebeurd, maar dat het meer is dat je er weer middenin staat, alsof je een prentenboek binnenstapt, in plaats van alleen de bladzijden om te slaan. Deze levensschouw, die in de meeste gevallen meteen na het sterven plaatsvindt, is essentieel als we de lessen uit ons aardse leven willen leren. Op deze manier wordt het een wezenlijk onderdeel van onze zuivering. Alleen door een overzicht van ons leven, met daarin onze gedachten en daden naar anderen toe, maar ook die voor onszelf te zien, kunnen we zelfbegrip benaderen.

De contactgeesten zijn niet eensluidend over hoelang we in de Hades of het vagevuur moeten blijven (als de tijd naar onze begrippen van enige betekenis is), wat kan komen doordat zoals de al eerder genoemde Pauchard aangaf voor elk individu ‘de dingen op verschillende wijzen gebeuren’. Hij vertelt dat hij er zelf ‘lange tijd heeft doorgebracht’, maar zegt niets over zijn overgang van de Hades naar het volgende niveau. We krijgen zelfs helemaal geen overeenkomstige details over hoelang men in de Hades verblijft of over hoe en wanneer de overgang plaatsvindt. Als de Hades voor velen een plek is om tot rust te komen, kan het steeds lichter worden als deze rust is beëindigd en de eerste levensschouw en eventuele vagevuurervaringen hebben plaatsgevonden. En dan is er misschien geen duidelijke overgang als zodanig, maar slechts een verspreiding van de Hadesmist en een uitweg naar de volgende sfeer.