Hoofdstuk 8

Reïncarnatie

Banden met de aarde

Nu komen we aan een ander aspect van het leven na de dood, namelijk de wedergeboorte op aarde. Het is het goede moment om over hergeboorte na te denken, omdat contactgeesten ons laten geloven dat, als dat een werkelijkheid is, het alleen maar gebeurt met geesten die zich op de niveaus van de vorm bevinden en nog een sterke binding met de aarde hebben. Hoe verder je van de aarde komt, des te moeilijker wordt het om terug te keren. Je voortgaande spirituele ontwikkeling maakt het steeds minder waarschijnlijk dat je zou willen of moeten terugkeren. Tegen de tijd dat je het Niveau van de Kleur hebt bereikt, zeggen ze, is reïncarnatie een zeldzaamheid.

Is er bewijs voor reïncarnatie?

Het geloof dat we onmiddellijk na de dood, of na een periode in het hiernamaals, terugkomen in deze wereld, is wijdverspreid. Veel mensen redeneren dat reïncarnatie logisch is, omdat we, als we na de dood doorleven, toch zeker ook voor onze geboorte geleefd moeten hebben. Als het menselijk leven zo’n grote rol speelt in de spirituele ontwikkeling, is het niet waarschijnlijk dat we daar maar éénmaal de kans voor krijgen. Een ander argument is dat vaardigheden, kansen en mogelijkheden zo van mens tot mens verschillen, dat, aangenomen dat het universum ons allen een eerlijke kans geeft, deze het gevolg van ons gedrag in vorige levens moet zijn.

Er is veel voor deze argumenten te zeggen, maar er is ook veel tegenin te brengen. Het is niet van belang voor het feit dat we na de dood misschien doorgaan met leven, of we nu wel of niet voor onze geboorte hebben bestaan, tenminste niet voor de betekenis van onze persoonlijke identiteit. De moleculen waar ons lichaam uit is opgebouwd, zouden hebben bestaan en onze ziel bestond misschien gedeeltelijk uit een sluimerend ongedifferentieerd potentieel, maar dat is niet hetzelfde als een zelfbewust individueel bestaan. En het argument dat het menselijk leven zo belangrijk is dat we toch echt wel een tweede kans moeten krijgen, is al minder aantrekkelijk als het waar is dat het menselijk leven zich op verschillende niveaus van het hiernamaals verder ontwikkelt. Misschien is het leven op de aarde alleen maar de onderste tree van een lange trap.

Ook het argument dat het universum ons een eerlijke kans geeft is niet echt overtuigend. Als dat de sturende factor achter het universum is, zou het logisch zijn dat iedereen zijn eerste leven met dezelfde vaardigheden begint en bij het volgende leven dezelfde kansen en mogelijkheden krijgt, en dan zou er nooit individualiteit of diversiteit zijn. Dan zou er alleen een leger van menselijke klonen zijn, zonder vrijheid van keuze of vrije wil. Omdat diversiteit bij de mensheid een duidelijk feit is, is de menselijke opvatting van wat ‘eerlijk’ en wat ‘oneerlijk’ is, niet relevant voor de discussie over reïncarnatie. Uiteindelijk heeft alles zijn eigen individuele bedoeling, en kan alles in het leven na de dood goed uitpakken. Degenen die in dit leven veel voor de kiezen hebben gehad, hebben daardoor misschien meer geleerd en zijn misschien verder gekomen dan de mensen die het makkelijker hebben gehad. Maar het idee dat de diversiteit door het gedrag in vorige levens wordt ‘veroorzaakt’, kan een diepgaand onderzoek niet doorstaan. Er kleven ook bepaalde morele en sociale gevaren aan, die ertoe kunnen leiden dat mensen door hun omgeving worden gezien als verantwoordelijk voor hun eigen tegenspoed, waardoor we heel stevig in onze schoenen moeten staan voor we dit accepteren.

Nog een argument dat reïncarnatie ondergraaft is dat het niet verenigbaar is met de explosieve groei van de wereldpopulatie in de laatste tientallen jaren. Er leven nu net zoveel mensen op de wereld als in alle eeuwen voor de industrialisatie samen en verwacht wordt dat de wereldpopulatie tegen het midden van deze eeuw nog eens met 25% (meer dan twee miljard mensen) zal toenemen. Het standaard antwoord hierop is dat mensen tegenwoordig sneller reïncarneren dan vroeger, maar we weten helemaal niet of dat zo is (en, als het wel zo is, wat daar dan de oorzaak van is). De vraag of reïncarnatie samenhangt met de bevolkingsexplosie blijft dus onbeantwoord.

Herinneringen aan vorige levens

Er is echter wel een praktische reden om te erkennen dat reïncarnatie mogelijk is. Vele mensen zeggen zich hun vorige levens te herinneren, en kunnen dat soms staven met gedetailleerde herinneringen die traceerbaar zijn. Een goed voorbeeld hiervan is de bekende schrijfster Joan Grant, die zei dat haar romans ‘verre herinneringen’ aan haar vorige levens waren, die in haar opkwamen toen ze in een toestand van aandacht en ontvankelijkheid was (zie Grant 1956). Herinneringen aan wat vorige levens lijken te zijn, komen ook spontaan op bij kleine kinderen, die nog te jong zijn om op de hoogte van de details ervan te zijn (typisch hiervoor is dat deze herinneringen vervagen als het kind ouder wordt) en ook van volwassenen die onder hypnose in regressie gaan. Volwassenen kunnen ook in repeterende dromen of in déjà vu-ervaringen herinneringen hebben, als ze voor het eerst op een plek komen die onverklaarbare, maar onmiskenbare gevoelens van herkenning oproepen. Ook kunnen ze voorkomen als reactie op bewustzijnsveranderende procedures als de Christos-techniek, die een zintuiglijke desoriëntatie koppelt aan een levendig geestelijk beeld (zie Glaskin 1974 en 1978).

Mensen zeggen ook vaak dat ze zich sterk en onverklaarbaar aangetrokken voelen tot bepaalde perioden in de geschiedenis, of spontaan zeker weten dat oude voorwerpen of plaatsen met hun eigen verleden te maken hebben, of dat ze iemand, die ze nooit eerder hebben ontmoet, uit een vorig leven kennen. Er wordt wel gezegd dat we allen, diep weggestopt in ons onderbewuste, herinneringen aan vorige levens hebben en dat er maar weinig voor nodig is om die naar boven te halen. Het schijnt zelfs zo te zijn dat we in het hiernamaals sommige van die vorige levens kunnen zien en doorgaan er lessen uit te leren.

Van al die herinneringen zijn die welke onder hypnose bovenkomen de meest intrigerende. Als de hypnose eenmaal tot stand is gebracht, is het betrekkelijk eenvoudig voor de psycholoog die daarin getraind is, om de cliënt terug naar zijn jeugd te laten gaan in een poging verborgen herinneringen die psychische problemen veroorzaken, aan de oppervlakte te brengen. Hij kan de cliënt bijvoorbeeld suggereren dat hij een trap af loopt, en zo dieper en dieper in het verleden komt en er herinneringen uit zijn jeugd opkomen. Als de regressie ook herinneringen aan vorige levens moet bovenbrengen, kan hij de cliënt steeds verder naar de tijd voor zijn geboorte terugvoeren en hem vervolgens vragen te beschrijven wat hij ziet en wat er gebeurt. Als de regressie goed verloopt kan de cliënt nu, met gesloten ogen, een gedetailleerde beschrijving geven van een geheel ander leven dan het huidige. Hij kan, aangemoedigd door de hypnotiseur, tot in details beschrijven hoe oud hij is, mannelijk of vrouwelijk, welke kleren hij draagt, waar hij woont, welk beroep hij uitoefent, hoe zijn gezin eruitziet en misschien zelfs zeggen welk jaar het is, welke koning, koningin of president er aan de macht is en wat er in het land gebeurt.

Als getraind hypnotherapeut heb ik regressies naar vorige levens met collega’s gedaan en ben ik zelf in regressie geweest. Er is geen twijfel mogelijk dat zo’n ervaring bijzonder realistisch is, waarover je – net zomin als bij dromen – geen bewuste controle hebt. De dingen die gebeuren lijken volkomen onverwacht te zijn, alsof zich inderdaad een vorig leven ontvouwt. De omgeving, de avonturen, je eigen identiteitsgevoel lijken allemaal van een vanzelfsprekende echtheid – meer dan in een droom, omdat je je volledig bewust voelt en de gebeurtenissen een samenhang vertonen en logisch op elkaar volgen, iets wat we bij de droom missen.

Het meest uitgebreide onderzoek naar vorige levens is uitgevoerd door wijlen dr. Helen Wambach, psychologe aan het Monmouth Medical Centre in New Jersey in de VS. Helen Wambach heeft voor dit onderzoek een groot aantal vrijwilligers (meer dan 1000 in totaal) onder hypnose teruggebracht naar de periode voor de geboorte en ze vervolgens gevraagd een uitgebreide vragenlijst in te vullen over de historische details van wat ze hadden meegemaakt. Als wetenschapper was Wambach voornamelijk geïnteresseerd in hoeverre deze details bevestigd konden worden door bekende feiten in de periode waarvan de vrijwilligers zeiden dat ze daarin terug waren geweest.

Toen Wambachs resultaten werden geanalyseerd, vertoonden deze duidelijke en onverwachte patronen. Ze merkte bijvoorbeeld dat, hoewel de vrijwilligers terug mochten gaan naar een van tien opgegeven periodes van de laatste 4000 jaar, het diagram van de uitgekozen periodes overeen bleek te komen met het diagram van de bevolkingsdichtheid van die periodes. Met andere woorden, er gingen meer mensen terug naar de periodes met een hogere bevolkingsdichtheid dan naar die met een lagere, hoewel ze hierover voor het experiment geen informatie hadden gekregen. Een andere interessante uitkomst was dat, hoewel veel mensen zeiden dat ze, als ze konden kiezen, liever een man zouden zijn dan een vrouw, er toch slechts een kleine meerderheid aan mannen was (50,3 % tegen 49,7 %, net als in het echte leven). Veel mannen gingen terug naar een leven als vrouw en vice versa. Andere belangrijke uitkomsten waren dat, in tegenstelling tot veelvoorkomende misvattingen, heel weinig mensen zeiden dat ze naar een leven van aanzien, of zelfs een bijzonder gelukkig leven waren teruggegaan en niemand beweerde dat hij een bekende figuur uit de historie was geweest. De overgrote meerderheid van de gevallen zei een nogal onopvallend en onaanzienlijk leven te hebben geleid (70% leefde in de lagere klassen, 23% in de middenklasse en slechts 7% in de hogere klassen van de maatschappij). Bovendien bleken de details als kleding, schoeisel, architectuur, voedsel, huishoudelijke gebruiksvoorwerpen en klimaat te kloppen voor die bepaalde periode, terwijl de vrijwilligers zeiden daar niet veel over te weten. Van de 1088 deelnemers gaven slechts elf mensen resultaten die niet overeenkwamen met de bekende historische feiten.

Deze resultaten pleiten voor de mogelijkheid van reïncarnatie. Maar toch rest er nog enig voorbehoud. Wambachs vrijwilligers wisten misschien meer over de periode waar ze naar teruggingen dan ze zich realiseerden (er komt bij hypnose vaak reeds lang vergeten informatie boven). Bovendien gaan veel mensen niet erg diep onder hypnose en kunnen ze bewust hebben gekozen naar een periode te gaan die ze interesseerde en waar ze wat van af wisten. Het is ook mogelijk dat Wambachs methode om de vragenlijsten te analyseren gebrekkig was (maar de methode was voldoende duidelijk om dit onwaarschijnlijk te laten zijn). Ook kan het zijn dat onze kennis van de huishoudelijke details van het leven in de historische periodes waar de deelnemers heen gingen, onvoldoende is om te kunnen inschatten of hun antwoorden juist zijn.

Het blijft echter moeilijk om Wambachs resultaten aan de hand van deze of andere normale verklaringen in te schatten. Ze verzamelde ook informatie van haar deelnemers over hun ervaringen bij ‘het sterven’ en over het leven na de dood tussen de levens waar ze naar teruggegaan waren en hun huidige incarnatie. 90% van de deelnemers zei dat hun dood prettig en vreedzaam was verlopen en dat ze naar een rustig leven waren meegenomen, waar ze de lessen van hun aardse leven konden leren. Pas als ze die lessen hadden geleerd moesten ze de wedergeboorte onder ogen zien, en slechts 26% zei zich daarop te hebben verheugd. De overige 64% zag zijn wedergeboorte als een onprettig en zelfs beangstigend vooruitzicht – zeer tegen Wambachs verwachtingen in. Hun leven-na-de-doodervaringen komen dus overeen met die welke we in onze vorige hoofdstukken hebben besproken. Dit lijkt indrukwekkend, maar we weten niet hoeveel die mensen, voor ze aan Wambachs project meededen, over het leven na de dood gelezen hadden. Alleen al uit het feit dat ze zich opgegeven hebben blijkt dat ze zich misschien enorm voor het onderwerp interesseerden. En het is mogelijk dat het onprettige vooruitzicht van een wedergeboorte beïnvloed was door herinneringen aan nare gebeurtenissen in hun huidige leven.

Wambachs resultaten zijn erg interessant, maar er blijven nog te veel vragen over om te kunnen concluderen dat ze een onomstotelijk bewijs voor reïncarnatie vormen.

Herinneringen aan vorige levens bij jonge kinderen

Een andere manier om informatie over vorige levens te krijgen is door te werken met jonge kinderen, die zeggen dat ze al eerder hebben geleefd. Als deze vroege herinneringen naar boven komen, voor het kind iets over de dingen waarover hij spreekt gehoord heeft, en als die dingen blijken te kloppen, dan hebben we zeker reden genoeg om aan te nemen dat hier sprake is van helderziendheid. Het onderzoek naar herinneringen aan vorige levens bij kinderen is vooral uitgevoerd door professor Ian Stevenson van de University of Virginia, in samenwerking met collega’s als professor Erlendur Haraldson van de Universiteit van IJsland. (Stevenson 1974, 1987)

Ian Stevenson vond de kinderen die hij voor zijn onderzoek nodig had vooral in India en Sri Lanka, landen waar reïncarnatie en wedergeboorte gewoon bij het leven horen. Hier heeft hij een uitgebreid dossier kunnen aanleggen waaruit hij kon concluderen dat, behalve dat de kinderen zich vorige levens konden herinneren (ze hadden dan bijvoorbeeld in een stad ver weg geleefd, maar waren daar in dit leven nooit geweest), enkelen ervan een moedervlek hadden op de plek van de verwondingen waarvan ze zeiden dat ze er in vorige incarnaties aan doodgegaan waren.

Stevenson heeft nooit beweerd dat zijn werk bewezen heeft dat reïncarnatie werkelijk bestaat. Er is toch altijd de mogelijkheid, hoe klein ook, dat een heel jong kind de volwassenen heeft horen praten over iemand die in een andere stad is doodgegaan en dat onbewust op zichzelf heeft betrokken en is gaan geloven dat het over hem of haar ging. Of ze hebben die herinneringen doelbewust van hun ouders meegekregen om ze onder hun aandacht te brengen in een cultuur waarin herinneringen uit vorige levens heel serieus genomen worden. Onwaarschijnlijk als deze verklaringen zijn, ze zouden gebruikt kunnen worden om te verklaren hoe het kon dat die kinderen de weg wisten in de straten van een vreemde stad waarvan ze zeiden dat ze er hadden gewoond, en die de leden van ‘hun’ familie uit het vorige leven herkenden.

Ik betwijfel of iemand, die het nauwkeurige werk van professor Stevenson met de aandacht die het verdient heeft bestudeerd, deze alternatieve verklaringen aanneemt. Tenzij je helderziendheid sowieso van de hand wijst, is de beste verklaring dat sommige kinderen die hij ondervraagd heeft, details konden geven over vorige levens die ze op normale wijze nooit hadden kunnen weten. Maar dat hoeft nog geen doorslaggevend argument voor reïncarnatie te zijn. De vraag is, sloegen deze herinneringen op hun eigen vorige levens, of pikten ze herinneringen uit vorige levens van anderen op, zoals mediums dat doen? Mensen die de mogelijkheid van reïncarnatie accepteren, zullen de weegschaal zien doorslaan naar de kant van vorige levens van de kinderen zelf, terwijl de mensen die niet in reïncarnatie geloven een andere mening zijn toegedaan. Bij een zo goed overwogen vraag zal de persoonlijke voorkeur bepalen hoe de conclusie zal uitvallen.

Kan cryptomnesie herinneringen uit vorige levens verklaren?

Uiteraard komt dezelfde vraag in ons op of volwassenen zich onder hypnose vorige levens herinneren. Pikken zij ook herinneringen van andere mensen op? Maar daar komt nog iets bij. Er is geen twijfel aan dat mensen zich in de loop van de regressie historische details herinneren die ze voordien niet kenden. Maar kenden ze die echt niet? Misschien is het argument van cryptomnesie hier wel van toepassing. Het woord cryptomnesie betekent dat men zich voorvallen herinnert die tot nu toe onbewust zijn gebleven en waarvan men zich absoluut niet kan herinneren dat men die heeft gehoord. Tijdens ons leven nemen we een enorme hoeveelheid kennis op en hoewel het meeste daarvan volkomen vergeten wordt, kan het misschien diep in het onderbewuste worden opgeslagen. Vooral tijdens de fantasierijke regressie onder hypnose kunnen die verborgen herinneringen naar boven komen en zich verweven tot fantasieën over vorige levens. Bij cryptomnesie kan men herinneringen oproepen zonder dat men zich realiseert dat het herinneringen zijn.

Misschien is het ook cryptomnesie als veronderstelde herinneringen aan vorige levens spontaan bovenkomen. Een beeld, een voorwerp dat, of een persoon die je voor het eerst ziet, kan je heel bekend voorkomen, hoewel je er zeker van bent dat je dat ding of die persoon nooit eerder hebt gezien. En dan ga je je misschien afvragen of hier sprake is van een vorig leven. Maar mensen die een normale verklaring willen, zullen dit ‘herkenning zonder herinnering’ noemen. We herkennen een schijnbaar onbekende ervaring die ons aan iets doet denken, maar we kunnen ons er niets van herinneren omdat het lijkt op iets wat we in dit leven hebben meegemaakt. Bij cryptomnesie kan de fantasie onbewust schijnbaar overtuigende details geven, net als dat in dromen gebeurt en dan kan het paranormaal lijken, terwijl het dat in werkelijkheid niet is.

Hoewel cryptomnesie sommige herinneringen uit vorige levens zou kunnen verklaren, kan ze dat niet van alle. Het menselijke geheugen is verre van volmaakt, maar het is onwaarschijnlijk dat mensen die een reeks uitgebreide en juiste, soms weinig bekende en technische details die samenhangen met vorige levens geven, zich niet kunnen herinneren deze in dit leven bestudeerd te hebben. Bovendien lijkt het er vaak op dat herinneringen uit vorige levens de bron van diepgewortelde psychische problemen in dit leven zijn. Daar zijn vele verslagen over van psychiaters van cliënten die, onder hypnose, nogal traumatische herinneringen uit vorige levens hadden. De hypothese voor zulke gevallen is dat we herinneringen uit vorige levens diep in ons onderbewuste opslaan, en dat die, ook al herinneren we ze ons niet, belangrijke aspecten in ons huidige leven beïnvloeden. Eerder hebben we al gezien dat herinneringen aan een vorig leven verantwoordelijk kunnen zijn voor de moedervlek op het lichaam van jonge kinderen en ook irrationele angsten als agorafobie, claustrofobie en hydrofobie kunnen op nare ervaringen in vorige levens berusten.

Een van de eerste boeken die de manier beschrijven om herinneringen uit vorige levens te ontdekken als hulpmiddel om van irrationele angsten en andere psychische problemen te herstellen, zijn die van de reeds eerder genoemde Joan Grant en haar echtgenoot psychiater Denys Kelsey (Grant en Kelsey 1969). Nadat hij hypnose had toegepast om patiënten terug te voeren naar hun jeugd om vroeg-traumatische herinneringen uit dit leven naar boven te halen, voldeed Kelsey aan de suggestie van zijn vrouw om regressie toe te passen bij patiënten die nog steeds problemen hielden. De resultaten overtuigden hem niet alleen van de realiteit van vorige levens, (in zijn woorden: ‘regressie kan een gevoel van directheid geven dat allesomvattend en absoluut is’), maar ook van de rol die ze bij ernstige psychische symptomen in dit leven kunnen spelen. Een aantal psychiaters die daarop gelijkwaardige methoden hebben toegepast komt tot dezelfde conclusies (Weiss 1988, Fopre 1980, Williston en Johnstone 1988).

Het probleem bij conclusies trekken uit dit soort werk is, dat alleen al het feit dat we ogenschijnlijk achter de oorzaak van de psychologische of psychische problemen komen, het genezingsproces kan helpen. Dit komt deels doordat de patiënt nu denkt dat hij of zij ‘begrijpt’ wat er aan de hand is en zich er daardoor minder zorgen over maakt, en deels doordat het genezend vermogen van geest en lichaam versterkt kan worden als de patiënt optimistischer is over zijn kans om beter te worden. Het simpele feit dat we geloven dat de wortel van het probleem in vorige levens ligt, kan een sterk genezend effect hebben, ook al blijkt het ‘vorige leven’ dat onder hypnose aan het licht komt, niets anders dan fantasie te zijn. Maar toch kunnen we, met wat we nu weten, niet uitsluiten dat er iets meer dan fantasie speelt. Als reïncarnatie een feit is, en als dat een bedoeling heeft binnen de context van de psychologische en spirituele ontwikkeling, dan kunnen we aannemen dat onze vorige levens ons huidige leven beïnvloeden, zodanig zelfs dat er langdurige psychische problemen door kunnen ontstaan.

We moeten de aanwijzingen voor reïncarnatie serieus nemen, ook al hebben die alternatieve verklaringen. Als we accepteren dat sommige details van vorige levens die kinderen of volwassenen ons gaven, niet met normale middelen kunnen worden verklaard, is de sterkste aanwijzing die welke we al eerder hebben genoemd, namelijk dat sommige mensen toegang tot het geheugen van overledenen hebben. Mediums hebben me gezegd dat ze, als ze niet ervaren genoeg waren geweest om het verschil te zien, hadden kunnen geloven dat de herinneringen van degenen die ze doorgaven gewoon hun eigen herinneringen zijn.

Bij mijn werk met mediums heb ik nooit van hun bronnen gehoord dat reïncarnatie een onvermijdelijk feit van het leven is. Professor Archie Roy, Montague Keen en ik hebben een enquête gehouden over de meningen van mediums over verschillende aspecten van hun werk en hebben geconcludeerd dat velen van hen er niet van overtuigd zijn dat reïncarnatie bestaat, hetgeen suggereert dat zij hier in hun werk ook geen informatie over hebben ontvangen. Aan de andere kant zegt Myers, via Geraldine Cummins (Cummins 1935), dat reïncarnatie wel degelijk bestaat, maar dat het steeds moeilijker wordt om naar de aarde terug te keren naarmate men op de hogere niveaus komt.

Er zijn dus zowel aanwijzingen voor als tegen reïncarnatie. We hebben hier geen ruimte om dieper op de argumenten in te gaan, maar er is genoeg studiemateriaal aanwezig voor degenen die dat wensen. Een van de meest omvattende is het uitgebreide boek van Head en Cranston (1977), dat ook passages uit het werk van beroemde westerse schrijvers geeft, die over de mogelijkheid van vorige levens gaan. Christie-Murray (1988) geeft ook een goed, maar korter overzicht van de relevante argumenten. Er zijn ook vele verhalen verschenen van mensen die zeggen dat ze zich vorige levens herinneren en die verschijnen nog steeds. Sommige worden gestaafd door bewijzen van historische of huiselijke aard, die soms authentiek verklaard zijn, zoals van Ian Stevensons kinderen, of door interviews met nog levende mensen die met dit onderwerp bekend was in zijn of haar vorige leven (bijvoorbeeld Cockell 1993; zie ook Fiore 1980, Williston en Johnstone 1988).

Als ik over dit onderwerp mijn eigen conclusie zou moeten trekken, zou ik zeggen dat er bewijzen voor reïncarnatie zijn, maar slechts voor sommige mensen. Blijkbaar hangt er veel af van de bereidheid van de persoon om de lessen van het huidige leven te leren, zowel tijdens het leven als na de dood, en ook van zijn of haar bereidheid om zich in het leven na de dood spiritueel te ontwikkelen en zich van het materiële bestaan te onthechten. Ook Head en Cranston (naar wie we hierboven verwezen) nemen de mogelijkheid van reïncarnatie aan, maar zeggen dat slechts onze ‘aangeboren talenten’ en niet onze verworven vaardigheden, kennis en geheugen reïncarneren. Het eerste noemen ze onze individualiteit en het tweede onze persoonlijkheid. Daar ben ik het niet mee eens. Als onze verworven eigenschappen niet van het ene leven naar het volgende worden meegenomen, is er geen mogelijkheid om je in de loop van een aantal levens te ontwikkelen. Dan zou elk leven op hetzelfde geestelijke ontwikkelingspunt beginnen. En als persoonlijkheid en geheugen niet meegenomen worden naar het volgende leven, is het moeilijk te zeggen dat ‘wij’ het hebben overleefd.

Reïncarnatie in het Tibetaans boeddhisme

Tot nu toe hebben we alleen naar bewijzen in de westerse wereld gekeken, maar de meerderheid van de wereld is aanhanger van de oosterse religies die reïncarnatie voor iedereen vanzelfsprekend vinden, behalve voor de enkelen die volledige verlichting bereiken tijdens hun aardse leven. De oosterse religie die de meeste aandacht in het Westen vindt, is natuurlijk het boeddhisme en van de boeddhistische scholen geeft het Tibetaans boeddhisme de meeste begrijpelijke uitleg van reïncarnatie (of wedergeboorte, zoals ze het ook wel noemen). Dus gaan we ons nu op het Tibetaans boeddhisme richten, niet op zoek naar nieuwe aanwijzingen van het bestaan van reïncarnatie, maar om de Tibetaanse overtuigingen te vergelijken met de westerse. En we willen te weten komen hoe deze Tibetaanse overtuigingen met het begrip karma omgaan, waarvan in de oosterse religies en in de westerse new age-filosofieën wordt gezegd dat het van zeer grote invloed is op wat er van leven tot leven gebeurt.

Centraal bij het Tibetaans boeddhisme staat dat we alleen in deze wereld de kans hebben om uitdagingen aan te gaan en keuzes tussen goed en kwaad te maken. Die stellen ons in staat spirituele voortgang te boeken, en uiteindelijk verlichting te bereiken, waardoor we verder dan het materiële bestaan kunnen kijken en zo de vergankelijke pleziertjes van zowel dit leven als het volgende kunnen opgeven (zie Dalai Lama 2000). Zelfs als we een grote voorraad van karmische bonuspunten hebben opgebouwd door een deugdzaam leven van mededogen te leiden, waardoor we na onze dood in de hemelse sferen terechtkomen, moeten we terug naar de aarde niveaus als deze voorraad uitgeput is. Immers, in de perfectie van de hemelse sferen (wellicht zijn die vergelijkbaar met het Niveau van de Kleur dat we in het volgende hoofdstuk bespreken), hoeven we geen uitdagingen meer aan te gaan om volledige verlichting te bereiken en kunnen we van het rad van geboorte en dood afstappen om de geheiligde staat van nirvana te betreden.

De Tibetaanse boeddhisten zijn er zo van overtuigd dat reïncarnatie werkelijk bestaat, dat er, als er een hoge lama sterft, kort na zijn dood een zoektocht naar zijn nieuwe incarnatie begint, in de overtuiging dat hij, ook al heeft hij de mogelijkheid om naar het nirvana te gaan, vrijwillig naar de aarde zal terugkeren om door te gaan met onderwijzen. Ze geloven dat hij voor zijn dood ongeveer aangegeven heeft waar hij herboren zal worden en als de tijd rijp is zullen zijn oudere monniken naar die plek afreizen. Ze nemen enkele van zijn persoonlijke bezittingen mee (bijvoorbeeld zijn gewaden, zijn kom, zijn sandalen en zijn mala of meditatiekralen). Hun doel een klein kind te vinden dat na zijn dood geboren is en dat deze voorwerpen uit een reeks gelijkwaardige kan herkennen. Wellicht vertoont het kind ook blijheid als hij de monniken herkent. Als hij wat ouder is wordt hij, met toestemming van zijn ouders, mee naar het klooster genomen om zijn leven als monnik weer op te pakken. Als het kind het monnikenleven met al zijn spirituele rituelen met graagte aanvaardt en met succes zijn oude verheven rol weer oppakt, is dat het levende bewijs dat hij de herboren lama is. De Dalai Lama, een van de grootste spirituele leermeesters van onze tijd, die de herboren Chenreizig, de volledig verlichte Boeddha van het Mededogen zou zijn, is hier waarschijnlijk wel het beste voorbeeld van.

Critici zeggen dat hier een misdadig motief achter zit, namelijk dat, door een jong kind mee te nemen en onder hun hoede te nemen, de oudere monniken van de voortgang van hun eigen macht binnen het klooster verzekerd zijn. Ook zeggen ze dat er geen onafhankelijke getuigen bij zijn om te zien of het kind de voorwerpen van de overleden lama werkelijk spontaan uitkiest, of dat ze zo geplaatst zijn (vlak bij het kind) dat ze er zeker van zijn dat hij die als eerste pakt. Dit soort bezwaren kunnen de oprechtheid en de wijsheid van de monniken in gevaar brengen, om maar te zwijgen van hun vermogen om jonge kinderen te selecteren die later niet alleen succesvolle leiders zijn, maar ook begaafde wijzen en spirituele leermeesters. We moeten niet vergeten hoe effectief de intens persoonlijke en gerichte opvoeding is die het kind al van heel jongs af aan krijgt in een besloten, zeer gestructureerde en geritualiseerde omgeving; het systeem werkt al eeuwenlang goed voor het Tibetaans boeddhisme en het zou onverstandig zijn om het van de hand te wijzen, simpelweg omdat het de logica van het westerse verstand te boven gaat.

Het Tibetaanse dodenboek en reïncarnatie

Het Tibetaans boeddhisme maakt duidelijk onderscheid tussen wedergeboorte en reïncarnatie. Het eerste is eenvoudigweg het onontkoombare lot van alle levende wezens, terwijl reïncarnatie het vermogen is van de zeldzame vergevorderde individuen die zelf kunnen kiezen hoe ze herboren willen worden. Het dogma van de wedergeboorte is in het Westen het meest bekend geworden door Het Tibetaanse dodenboek (het Bardo Thödol) dat we in hoofdstuk 3 al zijn tegengekomen. Het is een van de meest uitgebreide verslagen van het proces van het sterven en van de tijdspanne in het hiernamaals en de wedergeboorte. Het Bardo Thödol wordt door de Tibetaans boedhistische lama aan de stervende voorgelezen, zowel voor zijn dood als de drie dagen daarna (een periode waarvan wordt gedacht dat het bewustzijn nog dicht bij het lichaam blijft), om instructies te geven over wat er in deze periode met het bewustzijn gebeurt. Eigenlijk is het een handleiding om de stervenden tijdens het sterven in de juiste gemoedstoestand te brengen en ze te leren omgaan met alles wat er daarna gebeurt. In 1927 voor het eerst in Engeland gepubliceerd, was Het Tibetaanse dodenboek (Evans-Wentz, 1960) de grote favoriet van Carl Jung. Die waardeerde het niet alleen om zijn psychologische inzichten, maar ook om de nadruk die het legt op het paradoxale ‘en-en’ concept, dat volgens hem aan veel van de werkelijkheid ten grondslag ligt (d.w.z. veel aspecten van de werkelijkheid, zoals gedachten, zijn zowel werkelijk als onwerkelijk). Zo zijn wat de overledene in de eerste fase van het leven na de dood meemaakt (het bardo) zowel projecties van de eigen geest van de overledene als echte belevenissen. In zijn voorwoord schrijft Jung: De achtergrond van dit bijzondere boek is niet het kleingeestige Europese ‘of-of’ maar een schitterend gul ‘en-en’ (Jung 1960). In een recentere vertaling van dezelfde tekst (Thurman 1994) vinden we de woorden: ‘Let wel, dit proces van intelligentie bestaat aan de ene kant wel en aan de andere niet.’

Het Bardo Thödol zegt ons dat we na de dood een symbolische periode van 49 dagen in het bardo blijven. Daarin hebben we hallucinaties die manifestaties van onze eigen daden en ervaringen op aarde zijn en zien we illusionaire beelden van de goden van ‘de vrede’ en de goden van ‘de gramschap’, die staan voor de gepersonifieerde vormen van respectievelijk de meest verheven menselijke gevoelens (die uit de emoties voortkomen) en de beredeneerde en intellectuele impulsen (die uit het verstand voortkomen). Maar hoewel ze in een opzicht illusionair zijn, zijn deze godheden in een ander opzicht ‘echt’, omdat ze echte goddelijke krachten belichamen. Het is aan de overledene om in te zien dat onze geest uiteindelijk niet afgescheiden is van deze krachten. Als de gestorvene deze fundamentele waarheid erkent, zal hij of zij zich niet laten imponeren door de illusionaire omgeving en zich richten op het Heldere Licht (dharma-kaya) van de Zuivere Werkelijkheid die op dat moment zichtbaar is. Hij zal zich realiseren dat dit Heldere Licht zijn eigen werkelijke aard is, die dus identiek is aan de Zuivere Werkelijkheid is.

Het Bardo Thödol zegt het zo:

… ervaar de straling van het Heldere Licht van de Zuivere Werkelijkheid. Herken het … je huidige kenvermogen, naar zijn werkelijke natuur leeg, niet gevormd tot eigenschappen of kleur, op een natuurlijke wijze leeg, is de ware Werkelijkheid, de Al-goede …

Je eigen kenvermogen dat nu leegte is, wat niet moet worden beschouwd als de leegte van het niets maar als het kenvermogen zelf, onbelemmerd, stralend, doordringend en gelukzalig, is het bewuste zijn zelf, de Al-goede Boeddha.

Natuurlijk is het voor elke vertaler moeilijk om de exacte betekenis van de Tibetaanse tekst te vangen. Het woord kenvermogen, dat in de aangehaalde tekst wordt gebruikt, betekent niet alleen maar de intelligente geest, maar een geestvermogen dat letterlijk alwetend is. Zo wordt ons verteld dat we in het bardo de kans krijgen om in te zien dat we die alwetende geest al bezitten en dat de Zuivere Werkelijkheid waar deze een uiting van is, alles omvat. Als de overledene zijn eenheid met de Zuivere Werkelijkheid niet ziet, dan zijn er nog meer mogelijkheden in de vorm van de ‘Vijf Heldere Wijsheidslichten’, die de vijf zuivere eigenschappen van het bestaan zouden zijn, die de Zuivere Werkelijkheid uitstralen. Mist men deze kansen, dan moet de overledene in het bardo rondzwerven totdat het tot hem doordringt dat zijn lichaam een illusie is, waardoor de sterke wens om weer een lichaam te hebben zich opdringt, die weer leidt tot de wens naar een onvermijdelijke wedergeboorte in de fysieke wereld.

Een goed karma uit het vorige leven heeft een veelbelovende wedergeboorte tot gevolg, terwijl slecht karma tot een slechte wedergeboorte leidt – misschien niet eens als mens, want het boeddhisme leert dat een leven als mens zeldzaam en moeilijk te verkrijgen is. Een wel erg onprettige wedergeboorte is die van een dier of als een ‘hongerige geest’ (een bestaan dat, zoals we in hoofdstuk 5 hebben gezien, vergelijkbaar is met het westerse begrip van aardgebonden geesten) of, in zijn ergste vorm, in de hel.

Bij de boeddhistische en oosterse tradities wordt karma beschouwd als het zich ophopende gevolg van onze daden en gedachten tijdens ons aardse leven, waarbij slecht karma uiteindelijk op aarde of in de laagste vorm van de wedergeboorte ingelost moet worden. Voor de westerling roept het principe van karma echter toch vragen op. Als vele van de ervaringen die ons te wachten staan door karma worden bepaald, dan belemmert dat toch onze vrije wil? Bovendien, in onze moderne, zeer complexe en sociaal, economisch en geografisch mobiele maatschappij, is het moeilijk te begrijpen hoe elk individueel leven zo georganiseerd wordt dat iedereen geconfronteerd wordt met de gevolgen van zijn daden in vorige levens, of de mogelijkheid krijgt deze goed te maken met goed gedrag. En als mijn slechte karma me in dit leven een slechte behandeling oplevert, verdienen de mensen die me slecht behandelen daardoor dan een goed of een slecht karma, want ze hebben me toch geholpen mijn karmische schuld af te betalen, wat een goede daad is, ook al is de motivatie slecht?

Dit lijken simplistische vragen, maar er moet toch een mechanisme zijn dat ervoor zorgt dat elk mens van die biljoenen mensen op de wereld die levenservaringen aangereikt krijgt die hij voor zijn karma nodig heeft. Zelfs als we de moderne interpretatie accepteren dat karma simpelweg betekent dat je er onder de omstandigheden het beste van maakt, moeten we toch erkennen dat er een allesomvattend plan moet zijn, want anders zouden we vele levens moeten wachten voor de juiste karmische kansen zich voordoen.

Een verklaring zou kunnen zijn dat alles mogelijk is voor een god die de ingewikkeldheden van het universum heeft geschapen, maar de boeddhisten grijpen liever niet terug op een scheppende god, maar spreken over een ‘beginloze tijd’. Verschil in opvattingen over het bestaan van een scheppende god en een goddelijke vergeving, tegenover het voldoen van karmische schulden, vormt een van de belangrijkste verschillen tussen boeddhisme en christendom. Weliswaar werd reïncarnatie in het Platonische systeem van de Griekse filosofie (5e tot 4e eeuw v.Chr.) onderwezen en in het christendom tot het jaar 553 n.Chr. getolereerd (toen werd het officieel door het Concilie van Constantinopel verworpen), het heeft nooit een belangrijke of zelfs algemeen geaccepteerde rol in de christelijke filosofie of theologie gespeeld.

Maar hoe nauwkeuriger we het Bardo Thödol bestuderen, hoe meer we inzien dat het overeenkomsten met het Niveau van de Illusie vertoont. Ook hier worden we geconfronteerd met een illusionaire mentale wereld, waarin ervaringen worden gecreëerd uit de herinneringen, bindingen, weerzin en onwetendheid, die de onverlichte geest van de aarde met zich meeneemt. De hallucinaties in het bardo zijn in zoverre ‘echt’ dat ze werkelijke mentale hebbelijkheden van de waarnemer vertegenwoordigen, terwijl ze tegelijkertijd ‘onecht’ zijn, omdat ze deze weergeven in hun ruwe, onontwikkelde vorm. Zelfs visioenen als de vreedzame en toornige godheden worden slechts door de sluier van de onwetendheid van de waarnemer gezien en niet als uitvloeisels van de Ultieme Realiteit, van waaruit alles ontstaat en waarheen alles terugkeert.

Bij het boeddhisme zijn alle dingen, wijzelf inbegrepen, wat ze lijken te zijn en tegelijkertijd niet wat ze lijken te zijn. Ze bestaan, maar ze bestaan niet op zichzelf – dat wil zeggen ze zijn geen volledige en unieke entiteiten op zich. Elk mens, in feite elk schepsel, heeft alles van de Ultieme Realiteit in zich. Enkele westerse mystici hebben dat ook gezegd. De achttiendenegentiende-eeuwse dichter/mysticus William Blake is hier een goed voorbeeld van, als hij schrijft dat als onze ogen werkelijk open zijn, het mogelijk is:

De wereld te zien in een zandkorrel

En de hemel in een wilde bloem,

De oneindigheid in de palm van je hand te houden

En de eeuwigheid in een uur.

(uit Auguries of Innocence 1803)

Wat hij probeert te zeggen is dat de Ultieme Werkelijkheid een Eenheid is en dat, als alle dingen hier een uiting van zijn, alle schepsels – zelfs een zandkorrel – de Ultieme Werkelijkheid bevatten, net als elk deel van een hologram het gehele hologram bevat. Dit roept diepzinnige onderwerpen op die niet in dit hoofdstuk passen, maar we komen daar in Hoofdstuk 10 op terug.

Het bardo als illusie

De leerstellingen van het bardo zijn vergelijkbaar met die van het Westen, omdat ze ons voorhouden dat de geest een grote rol speelt bij het creëren van de ervaringen die we in de eerste stadia van het hiernamaals tegenkomen. Maar de huizen, landschappen, bomen en bloemen die we in de westerse literatuur aantreffen worden in het bardo niet genoemd, omdat deze niet karakteristiek zijn voor de Tibetaanse cultuur en ook al waren ze dat wel, dan zou het Bardo Thödol die als illusionaire herinneringen aan het leven op aarde hebben afgedaan. Het Bardo Thödol zou zeggen dat die genegeerd moeten worden, zodat de geest zich op de realiteit achter de schijn kan concentreren.

In het licht van deze culturele verschillen moet men het Bardo Thödol niet opvatten als een letterlijke beschrijving van wat de westerling na de dood kan verwachten. Als een westerling zich in het boeddhistische bardo zou bevinden, zou hij niet alleen in verwarring raken, maar waarschijnlijk ook doodsangsten uitstaan. Stel je voor dat je sterft in de soezerige zon van een zomermiddag, in een dorp in Kent, met witte huisjes en appelboomgaarden, en dan plotseling merkt dat je in een winderig rotsachtig landschap staat met boze Tibetaanse godheden die met bloedbevlekte zwaarden zwaaien. Je kunt van westerlingen niet verwachten dat ze weten dat dit in wezen de, voor de Tibetanen heel bekende, nuttige symbolen zijn van de krachten die onwetendheid te lijf gaan. En stel je voor hoe een Tibetaanse dorpeling zich voelt in een leven na de dood van witte huisjes en appelboomgaarden en een Britse zomer.

Het ‘Zuivere Licht’ in het Bardo Thödol klinkt echter ook in het Westen door. Westerlingen die een BDE hebben gehad, of die na hun dood met de levenden communiceren, spreken vaak van een helder licht in de verte terwijl ze zich door de Hades heen bewegen, of direct na de dood door een tunnel gaan. Professor Kenneth Ring, voorheen verbonden aan de University of Connecticut, en een van de onderzoekers die veel heeft bijgedragen om de BDE wetenschappelijk aannemelijk te maken (zie Ring 1984), zegt dat wat er bij de BDE wordt waargenomen ‘licht’ is, en wel:

… de uitstraling van de ziel zelf, onvergelijkbaar, stralend, schitterend, oorspronkelijk en ongeconditioneerd. Dit licht is zowel een symbool als een climax van de BDE … de universeel erkende uiting van onze goddelijke kern die zich laat zien in een spirituele ervaring. Het licht is het pure wezen van de ziel, onbezoedeld door het karakter van de mens … (Ring 1990)

Het ‘oorspronkelijke licht’ waar Ring het over heeft, wordt ‘universeel erkend’ (d.w.z. in de Tibetaanse, westerse en alle andere culturen) als de ‘uitdrukking van onze goddelijke kern’, van ons goddelijk geschapen spirituele wezen. Zowel bij BDE’s als in veel doorgevingen van overledenen wordt er van het licht gezegd dat het de omgeving ‘doordringt’. We zouden kunnen denken dat het dit goddelijke licht is dat, als het door de illusie van de geest gebroken wordt, het imaginaire landschap van het leven na de dood creëert, zo ongeveer als zonlicht gekleurde beelden op de muur en de vloer geeft als het door een gebrandschilderd raam valt.

Maar het Bardo Thödol verschilt van de westerse tradities als het zegt dat wij de ware aard van dit heldere licht niet erkennen en niet afgeleid worden door de illusionaire beelden die door onze eigen geest worden opgeroepen, waardoor we het bardo niet kunnen overstijgen om in de onnoemelijke werkelijkheid van het nirvana te komen. Het vertelt ons ook dat we, doordat we de kans die het Heldere Licht ons bood gemist hebben, we de ware aard van de vijf minder belangrijke lichten, het ‘Lichtpad van de Wijsheid’ van de zuivere eigenschappen van het leven, niet herkennen. Dan missen we zelfs de kans op een gunstige wedergeboorte in deze wereld of in een andere dimensie. Hierdoor worden we afgeleid door het ‘dof blauwe licht’ dat van de materiële wereld af straalt en deze afleiding, samen met het verlangen naar een lichaam, maakt dat we door een wedergeboorte naar de aarde terug worden getrokken. Daarentegen leggen de westerse spirituele tradities en de westerse contactgeesten niet de nadruk op die eens-envoor-altijd kans zoals deze, maar meer op het geleidelijke leren en ontwikkelen.

Het Tibetaans boeddhisme stelt dat wedergeboorte zich niet tot de aardse sferen beperkt. Mensen met een uitzonderlijk goed karma kunnen in de hemelse sferen herboren worden, misschien vergelijkbaar met het Niveau van de Kleur waar we het in het volgende hoofdstuk over zullen hebben. Maar zoals we hebben gezien wordt de hemelse sfeer niet als bijzonder wenselijk beschouwd, omdat je daar niet de uitdagingen en problemen ontmoet die je nodig hebt om tot verlichting te kunnen komen. Daarom gaan vergevorderden liever terug naar de aarde, wat klopt met wat Myers zegt, namelijk dat reïncarnatie moeilijker wordt als je eenmaal in het Niveau van de Kleur bent.

De Tibetaans boeddhistische traditie zegt niet zoveel over leren en ontwikkeling in het leven na de dood, net zomin als de oosterse religies. Leren en ontwikkelen hebben voor hen te maken met het leven in deze wereld. Een uitzondering hierop is de Zuivere Land of Jodo-Shu-traditie, die gelooft dat devotie aan de Boeddha Amitabha – de Japanse Amida – tot wedergeboorte zal leiden in het Zuivere Land (het eerste van de vormloze niveaus), waar de stap naar verlichting makkelijker is dan op aarde. Enkele kleinere boeddhistische sektes geloven hetzelfde. Jodo-Shu uitgezonderd, verschilt het boeddhisme dus van het westerse standpunt dat spirituele ontwikkeling een essentieel onderdeel is van het leven na de dood. Maar over één ding zijn Oost en West het eens. In elk geval worden we door reïncarnatie of door de levensschouw en andere leermomenten in het hiernamaals, door de dood niet perfect. Professor Ken Ring benadrukt dit als hij over het mooie licht en andere visioenen schrijft die soms bij BDE’s worden gezien:

Het licht schijnt op iedereen met zijn onvoorwaardelijk aanvaardende helderheid en iedereen stapt in een atmosfeer van alles doordringende pure liefde, [maar dit maakt niet] alles goed na de dood, ongeacht hoe we hebben geleefd.

Het licht en de visioenen ‘kunnen … ons persoonlijke gevoel van zonde oplossen’, maar we kunnen niet van de verantwoordelijkheid voor ons eigen leven worden verlost. Op ditzelfde moment schrijven we ‘het scenario voor wat we in het leven na de dood zullen meemaken’. Hoe we hebben geleefd ‘wordt duidelijk – en misschien wel pijnlijk duidelijk – na onze dood … Wat we zien is een voorstelling van wat we in het diepst van onze psyche geweest zijn’. Om dit te illustreren haalt hij een gedicht aan van de mysticus en leermeester Kabir, die benadrukt hoe belangrijk de manier van leven in het hier en nu is voor ons leven na de dood. Uit een van Kabir’s gedichten:

Wat nu wordt gevonden werd toen gevonden.

Als je nu niets vindt,

Heb je ten slotte niets anders dan een kamer

In de Stad des Doods.