Ann Harris: Banda en de maan

Een voorleesverhaal

Banda had nog nooit stil gestaan bij het woord ‘armoede’ totdat haar oog viel op een artikel daarover, in de krant. Het ging over het lot van arme kinderen in andere werelddelen. Ze begreep er niet veel van, maar toch maakte het haar nieuwsgierig en een beetje zenuwachtig. Hoe meer zij er over nadacht hoe onrustiger zij werd. Het voelde niet goed.

Thuis durfde ze er niet goed over te praten. Er was ook geen rustig moment te vinden. In dat krantenartikel stond dat die kinderen vaak geen schone kleren hadden en dat sommigen zelfs in dozen woonden. Vooral het beeld van de kinderen die ‘s nachts alleen op straat moesten slapen, bleef haar achtervolgen.

Zo veranderde het onderwerp in een enorm groot monster dat op de loer lag.

§

In het dorp waar Banda geboren was, wisselden regen en zon elkaar regelmatig af. Van de zon kreeg Banda energie en in de regen kon ze lekker baden. Een brede rivier, vol vissen, stroomde vredig langs het dorp. Ontelbare kokospalmen vol rijpe noten wuifden sierlijk langs het strand en tekenden de mooiste figuren op de grond en in het water. De grond was vruchtbaar. Alles maar dan ook alles groeide zonder moeite. De mensen waren lief voor elkaar en zorgden voor elkaar. Als de één meer had dan de ander, werd het met elkaar gedeeld. Ook verdriet werd gedeeld.

Hoe meer Banda nadacht over armoede, des te dichter zat het monster haar op de hielen. Zij begon zich steeds meer zorgen te maken over de kinderen die door dat monster zouden worden opgeslokt. En stel je voor dat het monster ook in haar dorp zou komen wonen.

Omdat hij in haar nek bleef hijgen en zij steeds banger werd, besloot zij haar probleem met de meester te delen. Hij wist alles!

§

In die tijd had de basisschool waarop Banda zat twee juffen en een bovenmeester. Op school stapte ze bezorgd op de bovenmeester af. Hij zag de angst al van verre op haar gezicht.

“Wat is er aan de hand, meisje?” riep de meester. Hij gaf haar een hand en nam haar mee naar het schoolplein.

Daar scheen de zon fel bovenop de amandelbomen. Het zonlicht dat door de amandelbomen viel schilderde kunstige taferelen op het schoolplein. Zonlicht door amandelbomen geeft andere tekeningen op de grond dan de zonnestralen door de palmen. Banda hinkte, aan de hand van de meester, van tafereel naar tafereel. Het leuke van schaduwtekeningen is dat je ze niet met je voet kunt uitwissen. Alleen de invallende nacht kan ze doen verdwijnen. Een zacht briesje vulde de omgeving met de geur van rijpe amandelen en fruit.

Achter op het speelplein gingen meester en Banda zitten op de oude omgevallen Kankantri, de tropische woudreus. Banda vertelde over het monster Armoe dat haar achtervolgde en haar bang maakte.

De meester luisterde en zei: “Banda toch. Wij hebben niets te vrezen. De grond is hier ongelofelijk vruchtbaar. Zelfs als je een wandelstok in de grond zou prikken, en een half jaar later terug zou komen, zou hij in volle bloei staan. Kijk maar om je heen. Kijk maar naar de volle fruitbomen en de volle aren op de rijstvelden. Er is ook een mooie zachte maan die vaak naar ons lacht en ons gelukkig maakt.”

Bij het woord ‘maan’ veranderde zijn stem en kreeg de meester een lachje om zijn lippen. Een glinsterglans verscheen in zijn ogen.

Er viel even een stilte. Toen zei Banda: “Er groeien ook nog aardnoten, aardappelen, cassave, en andere aardvruchten,” omdat zij die zo lekker vond. “Er is ook nog vis en vlees,” voegde zij er snel aan toe.

“Inderdaad!” antwoordde de meester en vertelde verder. “We zijn hier best bevoorrecht. De kinderen kunnen elke dag zorgeloos buiten spelen. Wel moeten we hard blijven werken om alles zo goed te houden. Jammer genoeg zijn er landen waar dit anders is. Daar kan het te nat of te droog zijn, daar groeit alles veel moeilijker. Veel mensen daar krijgen veel te veel kinderen. Die kinderen moeten er zelf op uit om eten te zoeken. Soms dwalen ze zo ver weg dat de nacht ze inhaalt voordat ze weer thuis zijn. Dan zoeken ze beschutting onder grote bomen of in grote dozen om een beetje beschermd te zijn.”

“Weet je,” zei de meester, “je kunt je geboorteplaats niet kiezen, maar je kunt wel kiezen waar je wilt wonen.”

Banda voelde dat ze rustiger werd. Ze voelde dat het monster stopte met hijgen. “Maar mees? Mag ik ook kiezen waar ik wonen wil?”

“Nu nog niet, maar later wel,” zei de meester.

Dit knoopte Banda goed in haar oren. De bovenmeester wenkte haar om terug te gaan naar de klas. De juf knikte naar Banda toen zij binnenstapte.

Banda pakte haar schrijfwerk op en dacht: wat heeft de meester met het monster gedaan? En waarom glimlachte hij bij het woordje ‘maan’? Toen stortte ze zich op het schrijfwerk, want van schrijven hield ze heel veel. Nadat Banda was thuis gekomen, hield het gesprek met de meester haar nog heel lang bezig.

§

Het was bedtijd. In haar hangmatje lag ze heen en weer te wiegen. Ze dacht aan haar vader die vanuit de goudvelden op weg was naar huis. Ze richtte haar ogen op de maan met de sterren aan de hemel en viel in slaap.

Opeens zat ze rechtovereind.

“Is het niet mijn vader die daar aan komt lopen?” Ze gleed uit de hangmat en rende hem tegemoet en hing meteen aan zijn benen zoals ze altijd deed. Hij bukte, pakte haar op en zei: “Kind, wat ben je laat op. Je moet naar bed, want er komt vannacht een maansverduistering die je niet mag missen.”

Het was volle maan. Je kon de honden horen huilen. Banda, die op zolder sliep, in haar schommelende hangmat tussen alle andere kinderen, keek door het open raam naar de maan die naar haar scheen. De bloedrode, wonderschone maan straalde en streelde als nooit tevoren en liet prachtige, golvende schilderingen achter in het water.

Zachtjes kwam vader naar boven en maakte alle vijf de kinderen wakker. Als bosgeesten slopen ze achter hem en moeder aan naar de rivier, om de verduistering goed te kunnen zien. Toen de kinderen onder de kokospalmen bij het strand stonden en langs vaders vingers keken in de richting die hij aangaf, bevond de aarde zich precies tussen zon en maan.

Terwijl ze keken, legde vader de rieten matten die hij had meegenomen één voor één neer op de grond.

“Blijf kijken!” riep vader, terwijl hij dicht tegen moeder aan ging zitten.

Ze kozen ieder een mat en gingen zitten. Banda zag en hoorde hoe vader moeder heel lief kuste. In de nog heldere maneschijn zag zij op het gezicht van haar vader dezelfde glimlach en dezelfde glinstering in de ogen als bij de meester. Toen pas begreep Banda waarom de meester glimlachte. De verduistering duurde heel lang.

§

De vroege vogels zongen en jonge visjes spartelden in de nieuwe vloed. Banda werd samen met de familie wakker onder de palmen. Het leek net alsof ze in het paradijs was. De kracht van de maan was afgenomen en de zon kwam sprookjesachtig op alsof er niets was gebeurd.

Banda herinnerde zich dat die nacht de zon met haar schaduw de maan voor de helft had bedekt. Ze herinnerde zich ook de klanken van de kusjes die vader en moeder elkaar gaven. Terwijl zij daar met z’n allen op het strand lagen wakker te worden, maakte een geluksgevoel zich van haar meester.

En toch moest zij weer denken aan de kinderen die door het armoe-monster opgeslokt zouden worden. Wat vreselijk voor die kinderen. Was er dan niemand die het monster de baas kon zijn? Zou hij voor altijd de kinderen blijven tergen? Zouden die arme kinderen ver weg behalve het gemis aan eten en kleding ook een gevoel van vrede en geluk moeten missen? Hoe zou zij een beetje van haar geluk en vrede naar hen toe kunnen brengen? Of…hoe zou zij ze hierheen kunnen halen om het met hen te delen?

§

Bij het licht van de glinsterende ochtend, bij de stralen van de zomerzon die weer nieuwe taferelen tekende op de plek waar haar broertjes en zusjes lagen te slapen, besloot Banda om schrijfster te worden. Want dan kon ze haar vrede en geluk delen met andere mensen in haar verhalen. Ze liep naar huis, pakte haar schrijfwerk, en ging voortaan zonder monster naar school.