Diana Lebacs: Muziek van de halfverhongerden

De Bachata uit Santo Domingo behoor je te dansen als maakte je een hink stap sprong waarbij zwierig met de heupen gezwaaid wordt. Nog net niet te zwoel. Af en toe trekt een van de partners de knie hoog op of maakt een steeds terugkerend hupje met de heup. Dan duwt de man de vrouw zover achterover dat haar rug dubbel klapt en het golvende haar licht langs de vloer strijkt.

De gitaar tokkelt speels en geeft dwingend het moment aan waarop het kleine hupje, die steeds weer terugkerende knik, de soepele dansbeweging moet onderbreken. Tussen de dansende paren door beweegt zich Miranda, even zwierig en elastisch als de dansende vrouwen, ook al draagt ze een dienblad dat het haast begeeft onder de volle glazen en dampende eetborden. Miranda’s ogen zijn als twee steenkolen. Ze gloeien waakzaam Ze zijn gericht op klanten die snel willen bestellen en nog sneller bediend willen worden. Miranda vindt het best. Wat haar betreft kan het niet snel genoeg. Met haar blik tast ze heel even, met professionele charme en kittigheid en vooral als het een man is, het gezicht van de klant af. Dan laat ze haar blik wegflitsen en volgt bevallig haar weg nog voordat de bewonderaar haar heeft kunnen veroveren met een piropo*: “Je bent als een kelk om uit te drinken…”

≡ piropo: galant woord gericht tot een vrouw

De bewonderaar kijkt haar na en denkt verder na over die ogen die je intens aankijken en tegelijkertijd ergens anders zijn.

De fragiele kelk balanceert inmiddels met het zoveelste rijkelijk beladen dienblad tussen de gasten naar tafel nummer 24 vlakbij de deur. Bar-restaurant Frontera sluimert in flauwe verlichting en er valt weinig te onderscheiden zolang het oog zich nog niet aangepast heeft aan het donker.

De gasten aan tafel 24 wuiven haar uitbundig toe. “Eindelijk…we hebben trek!” roept een van de dames. De uitdrukking op haar gezicht is gretig en ze gaat er helemaal voor zitten. Voor de verbaasde ogen van het gezelschap maakt Miranda rechtsomkeer en verdwijnt alsof de duivel haar op de hielen zit.

Mannen in donker uniform doemen op in de deuropening. Een baan fel licht valt naar binnen en verstoort de sfeer. De muziek valt stil, de dansparen bevriezen. Niet langer dan een tel. Daarna lijkt alles weer gewoon. Geen mannen in uniform te zien. Toch begeven zij zich overal. De gasten wordt gevraagd zich te identificeren, als eersten de gasten van tafel 24.

“Gewoon je medewerking verlenen, niks aan de hand,” fluistert een van de dames. “Ze zijn van het Zero Tolerance Team.”

Het gefluister verplaatst zich snel door de ruimte. Sommige mensen knikken alsof hen een licht opgaat en trekken dan snel een gezicht van ‘yo no fui’* in geval ze ondervraagd mochten worden.

≡ een gezicht van ‘yo no fui’: uitdrukking voor kijken alsof je van de prins geen kwaad weet.

“Waar is de serveerster naartoe?” vraagt de agent vriendelijk aan tafel nummer 24. Blanco gezichten. “We zouden bediend worden, officier, maar het duurt nogal lang.”

De agent loopt verder en inspecteert de toiletten. Wanneer hij het damestoilet ongegeneerd opentrekt klinkt er een luide gil. Een vrouw, die zich in haar privacy aangetast voelt. Hier en daar klinkt gegrinnik, de vrouw slingert de agent een verwensing toe. Hij verontschuldigt zich vriendelijk en gaat verder met zijn werk.

De bartender kan zijn papieren en werkvergunning niet laten zien. Met gebogen hoofd wordt hij afgevoerd. Hij hoorde iemand waarschuwend roepen: “De zee is vol!” Maar de muziek stond hard en hij was net een cocktail aan het mixen. Hij had nog de tegenwoordigheid van geest om, met uiterste controle over zichzelf – gewoon doen, niet opvallen, je kunt geluk hebben – het drankje netjes af te maken en richting klant te schuiven. Toen hij onder de toonbank wilde duiken was het al te laat.

Vlak tegen Frontera aan staat een huis. Eigenlijk mag dat niet van de woningbouw; er is een bepaalde afstand vastgesteld. Maar ach, wie maakt zich er druk om in een wijk waar de huizen als dominostenen door elkaar geschud liggen, ongenummerd en vaak zonder afrastering. Straten bestaan niet en de weinige die er zijn hadden ooit eens een naambord. Toch kent iedereen iedereen en de postbode weet alle adressen te vinden.

Binnen in het huis staat een rij mensen als aan een muur genageld. Ze horen het Team schuifelen en rammelen. Ze houden de adem in en drukken zich nog steviger tegen het koude cement aan. Ze proberen een te worden met de muur. Ze willen dat de muur hen opslokt, ze willen onzichtbaar worden.

Het huis is donker en de voordeur is op slot. De indruk wordt gewekt dat de eigenaar niet thuis is, of slaapt.

In de ijzige stilte vol ingehouden adem wordt geluisterd. Zal het ZTT binnenvallen? Trekt het zich terug? De stilte is geladen met schietgebedjes in koortsige gedachten aan allerlei heiligen. Santa Maria, madre de Dios…Padre nuestro, que estas en el cielo… *

≡ Santa Maria, madre de Dios…Padre nuestro, gue estas en el cielo…Heilige Maria, moeder van God…Onze Vader, die in de hemel zijt…

Er worden fraaie beloften gedaan.

“Wanneer ik hieraan ontkom, zal ik drie heilige missen vragen,” prevelt Miranda. “Oh God, laat ze ons niet ontdekken, laat ze niet hier binnenkomen…”

“Morgen krijg ik mijn vergunning,” hijgt het meisje naast haar. “Ik kan toch niet juist vanavond opgepakt worden? Ze zullen me nooit geloven en hoe dan ook deporteren.”

“Mijn man is eergisteren op het vliegtuig gezet,” zegt een vrouw verderop. Ongevraagd vertelt ze verder en ze moet steeds meer moeite doen om het gierend geluid dat uit haar keel wil ontsnappen, te onderdrukken. “Zijn patron zei tegen hem: ‘Ga bij de bushalte staan, dat is makkelijker voor mij.’ Maar we weten immers dat je nooit bij een bushalte moet staan, laat staan in een bus stappen. Hij had niet naar de drukke weg moeten gaan. Altijd tussen de huizen blijven en zelfs letten op je eigen schaduw, zei ik steeds weer tegen hem! Met een knip van de vinger zat hij in de hondenwagen. Drie jaar mag hij niet naar het eiland terug. En hij had zulk goed werk, maar niemand die dit keer voor hem wilde tekenen. Aiaiai…mijn man is teruggestuurd naar Colombia!” Ze drukt zich tegen Miranda aan en is troosteloos. Miranda heeft haar blik op oneindig en probeert niet na te denken.

Aan de andere kant van Miranda vibreert ineens een mobiele telefoon, aanhoudend, nadrukkelijk. De muur van mensen sist ziedend. Afzetten dat ding. Eerst die tetter van een dame en nu mevrouw Graag Gesolliciteerd! Hebben jullie geen gevoel? Geen wonder dat jullie opgepakt worden. Stel je voor dat dat ding op geluid stond! Dan waren we nu allemaal mooi naar de klote geweest.

De eigenaar van de mobiele telefoon, een kleine prop van een meid, waagt het om aan te nemen. “Oui? Oui, c’est moi Genevieve…” Dan ziet ze de moordzuchtige gezichten van de anderen in nood. Verongelijkt drukt ze het mobieltje uit.

§

Hoe lang is het stil geweest? In de verte kraait een haan die in de war is met het ritme van de dag. Er komt aarzelend beweging in de mensenmuur. Het is te rustig. Zoiets is niet te vertrouwen.

De Bachata vanuit Frontera bereikt hun oren. Weerbarstig manifesteert zij zich. Op het ritme van het lied van de armen op het platteland durven de illegalen zich pas van de muur los te maken. Een bondgenoot klopt op de deur: de kust is veilig.

Genevieve zet gespannen haar telefoon weer aan. Miranda kan niet verstaan wat ze zegt maar op de een of andere manier volgt ze het volkomen.

“Nee, ik ben niet opgepakt,” zegt Genevieve stokkend, “Nee, ik word niet gedeporteerd. Nee, het is geen grap.” Dan staat ze verstijfd met het kleinood tegen haar ene oor geperst en is het alsof ze een aanval krijgt. Ze brengt haar armen omhoog en loopt schreeuwend op en neer. Maar armen, marginalen en illegalen hebben zichzelf snel weer in bedwang. Zo goed en zo kwaad als het kan weet ze Miranda duidelijk te maken dat er een groot wonder is gebeurd en dat ze de hemel mag danken dat ze niet opgepakt is.

“Weet je wat er tegenwoordig gebeurd in Haïti? Ze ontvoeren je familie wanneer ze weten dat je werk hebt op Curaçao,” vertelt ze. “Je moet heel veel betalen, anders zie je je kind of familie nooit meer terug.”

“Is daar dan niets tegen te doen?” stoot Miranda uit. Ze is vertwijfeld over haar toekomst, ze is nog zo kort hier, ze kan geen kant uit. Zij kan zeker niet terug. Voorlopig nog niet.

Genevieve kijkt haar meewarig aan. “Bon Dieu. Mijn moeder heeft me gevraagd om geld te blijven sturen. En ik moet zorgen dat ik nooit, nooit opgepakt wordt. Ah bon Dieu…sauvem, sauveeem…*

≡ Sauvem, suaveeem…: Help mij, help mij (Haitiaans/Frans) (Patois)

De vrouwen lopen schreeuwend de klamme nacht in. Met luide stem danken ze het lot dat hen gespaard heeft en verwensen tegelijk hun bestaan onder de sterrenhemel. De bitterblije bachata roept dat er werk te doen valt en schept nieuwe hoop. Binnen mengen de illegalen zich tussen de kronkelende gestalten en de huppende heupen. Ze zijn aangeschoten van de feestroes. De muziek van de halfverhongerden verdooft hun pijn.

Qué será de mi?* Ach, kom. We hebben werk en de rest is te verdragen. Laat de muziek alsjeblieft doorgaan!

≡ Qué será de mi?: Wat zal er van mij terechtkomen? / Wat zal er van mij worden?