Joan Leslie: Het gewicht van het verleden
“Waarom eet je niet, Sandy. Ben je ziek?”
Het kind dat nooit een eerste hap zo lang op zich laat wachten, kijkt op naar zijn vader. Hij schudt van nee en grijpt naar het bestek, maar blijft dan slechts spelen met het eten.
“Papa,” begint het dan. “Papa, is het waar dat oma Lina opa Sandor heeft doodgemaakt?”
De vraag boort zich als een mes in het geweten van Ralf Suares. Hij voelt hoe het bloed uit zijn gezicht wegtrekt, alsof het zijn aderen wil verlaten, en een duizeling veroorzaakt.
“Wie, hoe…Waar heb je dat vandaan?” vraagt hij met een trilling in zijn stem.
Het kind legt gauw het bestek neer en kijkt hem met grote ogen aan.
“Weet ik niet,” antwoordt het dan.
“Hoezo weet je dat niet?”
“Va-va-van de kinderen op school,” stottert het kind. “Die-die-die zeggen dat…Olga zei het eerst en toen, toen gingen ze mij allemaal plagen.”
Ralf Suares neemt zijn zoontje op schoot.
“Geloof maar niet wat de kinderen zeggen,” zegt hij, zijn emoties verbergend. “Ze weten niet wat ze zeggen. Maar ze mogen jou zeker niet plagen.”
“Ma-ma-maar Olga zegt dat haar oma nog precies weet hoe…”
“Grote mensen kunnen ook niet alles precies weten,” onderbreekt hij zijn zoon. “Ga nu maar gauw lekker eten en trek het je niet aan. Het is niet waar. Het kan niet waar zijn.”
Het kind knikt opgelucht, blijft hem nog even vragend aankijken en gaat dan weer zitten.
Ralf Suares kijkt naar zijn zoontje dat nu gretig aan het eten begint. De opkomende tranen in zijn ogen veegt hij zo onopvallend mogelijk weg. Zijn zoontje mag niet de dupe worden van het onzinnig geklets dat hem in het verleden ook veel ellende heeft gebracht. De tijd heeft de wonden geheeld, maar de littekens kunnen altijd nog worden opengereten, zoals nu lijkt te gebeuren.
Hij was pas vier jaar oud; jaren jonger dan zijn zoontje nu is, toen het gebeurde. Wat er precies gebeurd is, kan niemand weten, behalve hij en zijn moeder. Maar zijn moeder heeft er nooit over gesproken, tenminste niet in zijn aanwezigheid, en een deel van het gebeuren lijkt gewoon uit zijn geheugen gewist. Maar het beeld van zijn vader op de grond is hem bijgebleven. En de woorden van zijn moeder, die overmand door verdriet in elkaar was gezakt en hem naar zich toe had getrokken. “Jij kon er niets aan doen, Ralfi. Niet huilen, mijn lieve kind.” Maar hij was helemaal niet aan het huilen. Hij voelde zich eerder opgelucht dan verdrietig – voor zover hij dit gevoel een plaats kon geven – en blij voor zijn moeder. Daarom snapte hij ook niet waarom zij zo vreselijk bleef huilen. Haar hele lichaam schokte en toen ze hem stevig tegen zich aandrukte, kon hij bijna niet meer ademen. Dit kan hij zich nog heel goed herinneren. Maar wat er direct ervoor en erna gebeurd was, leek gewoon in een zwart gat te zijn verdwenen. Hij had zijn moeder zo vaak getroost en haar altijd weer aan het lachen gekregen, maar deze keer leek het verdriet haar opgeslokt te hebben. Het was nu bijna achtentwintig jaar geleden.
“Papa, papa, waarom zegt u niets? Kijk, mijn bord is al bijna leeg. Nog één hap.” Het geroep van zijn zoontje eist zijn aandacht weer op. Maar hij is te geëmotioneerd om iets te zeggen en trekt het kind, dat nog snel het laatste hapje in de mond stopt, naar zich toe en omhelst hem stevig.
“Aumm, aumm, pappie,” protesteert zijn zoontje, dat al te vaak overladen wordt met zijn genegenheid en dat zich nu los wurmt en wegrent.
“t Is omdat ik zoveel van je hou, Sandy,” kan hij nu trillerig uitbrengen.
In zijn herinnering had zijn eigen vader hem nooit zo in de armen genomen. Hoe vaak had hij zich ook niet moeten verstoppen of zich muisstil moeten houden wanneer zijn vader bevangen was door razernij en alles in huis kort en klein sloeg? Hij was nog te klein om veel te begrijpen, maar hij begreep al gauw dat de blauwe plekken die zijn moeder probeerde te verbergen, veroorzaakt waren door zijn vader. En de wens dat zijn vader voor altijd weg zou blijven, bleef alleen maar groeien. Onzekerheid en verwarring teisterden zijn kindergeest toen zijn vader inderdaad verdwenen bleek. Hij kon niet begrijpen waar zijn vader was gebleven en hoorde lang nog zijn zware voetstappen of zijn geschuifel in huis. Pas veel later was het tot hem doorgedrongen dat zijn vader die bewuste dag was doodgegaan en niet meer thuis zou komen. Een schimmenwereld overheerste zijn gedachten: een tijdelijk, onbewust gebeuren dat hem hielp te overleven in de chaos die was ontstaan. Maar in zijn tienerjaren kwamen de verwarring en de onzekerheid weer naar boven. In steeds terugkerende nachtmerries is hij op zoek naar zijn vader, die als hij hem vindt, in een monster verandert. Was hij zelf een monster geworden? Was hij schuldig aan de dood van zijn vader? En had zijn moeder die schuld op zich genomen? Alleen zijn moeder kon het weten. Maar ze had het meegenomen in haar graf. Niemand kon weten hoe hij met deze vragen worstelde. De vele jaren in het kindertehuis en de constante strijd om de pesterijen te overleven, hadden hem opgeslokt, fijngekauwd en weer hulpeloos uitgespuugd. Hij verlangde naar vrijheid en anonimiteit. Op zijn zeventiende was hij aan het zwerven geslagen. Het lonkende straatleven omarmde hem en gaf hem wat hij zocht; hij kon gaan en staan waar hij wilde en hoefde aan niemand verantwoording af te leggen. Maar was hij eigenlijk niet een gevangene, gevangen in de grilligheid van zijn eigen verleden, verborgen onder een sluier van angst?
Hij hield het vol, overdag zwervend door de straten, ‘s nachts het grote winkelcentrum binnenglippend voor een slaapplaats. Tot hij op een avond niet langer helder kon denken en ineens de roltrap op en neer ging; het enige dat op dat moment telde was het op de vlucht te zijn; hij moest op de vlucht zijn. Als een bezetene holde hij over de roltrap heen en weer, van boven naar beneden, steeds weer opnieuw. De twee bewakers konden hem nauwelijks aan. En omdat hij een gevaar voor zichzelf en voor de omgeving vormde, werd hij al snel door een paar hulpverleners van de geestelijke zorg plat gespoten. Niet lang daarna zat hij eenzaam en alleen in een koude isoleercel te huilen om zijn moeder, en voor het eerst ook om zijn vader.
“Papa, papa, mag ik een ijsje?”
Ralf Suares schrikt op als zijn zoontje de kamer komt binnengerend.
“Eh, wat zeg je? ‘t Is goed.” De opvallende diepdonkere ogen van zijn zoontje glinsteren bij de gedachte aan het ijsje. Diepdonker waren ook de ogen van zijn vader, kan hij zich nog goed herinneren. Hij had zijn zoontje dezelfde naam gegeven als zijn vader. Waarom hij dat gedaan had weet hij niet. Het is een teisterende tegenstrijdigheid, maar het is goed zo en zijn vrouw Susanne had ermee ingestemd. De ontmoeting met Susanne had een ommekeer in zijn leven gebracht en de geboorte van Sandy had het helemaal compleet gemaakt. Hij voelde zich gelukkig. Het verleden wilde hij voorgoed achter zich laten.
§
Maar het gewicht van het verleden, zou dat geluk blijven tarten en zich als een langzaam ontwikkelende foto aan hem vertonen. Te laat had hij willen inzien dat het overvloedig verwennen van zijn zoontje, als antwoord op zijn eigen gemis, een averechtse uitwerking zou hebben op hun relatie.
Bijna dagelijks nu vallen er woorden tussen hem en Sandor, zijn inmiddels zestienjarige zoon, die voor een gespannen sfeer in huis zorgen. Het uitdagen, het manipuleren en het doordrijven van de eigen zin zijn gedragskenmerken die hem bij zijn zoon steeds meer opvallen.
“Sandy, wil je tijdens het eten niet bellen?” vraagt hij wanneer zijn zoon voor de zoveelste keer naar het mobieltje grijpt. De vraag die hij met de grootste voorzichtigheid stelt, maakt een ongekende woede in de jongen los: hij springt op van tafel, smijt met het telefoontje, raakt hierbij een glas dat op de grond kapot valt en grijpt naar het bestek. Het geluid van brekend glas, de vurigheid in de ogen van zijn zoon, het mes en de gil van Susanne, die tussenbeide springt, laten Ralf Suares weer het vierjarig jongetje worden dat zijn vader met driftige passen op zich ziet afkomen. Hij had per ongeluk een fles van zijn vader laten vallen. Weer ruikt hij de sterke geur van drank. In een flits wordt het beeld nu compleet: Zijn vader ligt op de grond en er stroomt bloed onder hem vandaan. Bloed stroomt tot aan het stukje losliggende vloerbedekking…waarover zijn vader net is gestruikeld? Hij wil het niet zien, maar blijft toch kijken. Hij is blij, en zijn moeder blijft maar huilen…
“Ralf, Ralf, zeg toch iets!” langzaam dringt de stem van Susanne tot hem door. Hij pakt haar hand stevig vast, kijkt de kamer rond. En zijn ogen zoeken vergeefs zijn zoon.