Soecy Gummels: Groeten uit Paramaribo

Zonder aarzeling of twijfel vloeiden de woorden uit mijn pen en beroerden het steriele vlak van het witte schrijfpapier. De laatste regels kwamen vanzelf, gewoontegetrouw:

Hartelijke groeten uit Paramaribo, met een bosie en een brassa, speciaal van mij voor jou.

Je enigste, beste, allerliefste,

Joy

In het begin, toen ik er pas was, schreef ik het ietsje anders. Groeten uit Suriname, dat stond er toen. Gek, als ik er nu aan denk, hoe Nickerianen tegen de indrukwekkende hoofdstad aankijken. ‘Ik ga naar Suriname’ zeggen ze. Alsof het helemaal los van hen staat, een ander land, ver en vreemd. Maar ja, vanuit een klein poldertje bekeken…

§

Joy. Dat is mijn naam.

Met liefde en zorg, speciaal voor mij uitgekozen. De poëtische beweegreden van mijn vader heb ik vaak genoeg moeten horen: “Een mooi Engels woord, dat klinkt als een ademtocht van geluk. Sprankelend, verlangend, verwachtingsvol. Deze drie lettertjes zo bij elkaar gezet.”

Vreugde, dat betekent het. Dat betekende ik voor hen.

Dat beteken ik nu nog…voor haar. Het gelukskind, geboren uit de liefde tussen het meisje van Krappahoek en de jongeman van Nanni-polder.

Mijn vader, haar ‘once in a lifetime’ grote liefde, overleed toen ik vier jaar oud was. Hij verdronk op onverklaarbare wij ze in het kanaal, waar hij bezig was te wieden. Opschonen, dat was zijn taak bij de grote rijstbaas. Pas jaren later, toen ik reeds een tiener was, hoorde ik van een kennis over de grote bomaslang die mijn vader vastgreep en in de diepte van het water getrokken had.

Zover ik weet, heeft mijn moeder nooit naar een andere man omgekeken. De enige foto die zij bezit, hij in zijn houten kist, staat ingelijst op het tafeltje naast haar bed.

§

Mijn tong strijkt zorgvuldig langs de flap van de envelop. Ik proefde nasmaak van de lijmlaag. Ik slik. Mijn vingertoppen drukken de envelop stevig dicht. Deze maand liggen er twee briefjes van vijftig Surinaamse dollar tussen de vouwen van het beschreven papier. Normaal zijn het er vier. Maar, ik heb de afgelopen maand wat onvoorziene uitgaven gehad. De vrucht van wat mijn eigen ‘joy’ had kunnen zijn, heb ik eruit gehaald. Ik wist niet eens wie de vader was.

§

Bijna drie jaren ben ik nu hier in deze ‘Suriname’ stad. Met mijn diploma van het vwo in Nieuw Nickerie was ik afgereisd. Mijn moeder had uit het gat in haar matras, de bijna volgepropte oude cricketsok van mijn vader gehaald. Haar spaargeld; bij beetjes weggelegd uit de verkoop van haar zelfgeteelde groenten op de markt, het middag schoonmaakwerk op de lagere school waar ik gezeten had en het strijkwerk tot laat in de nacht. Dit allemaal had zij toen veilig verborgen in de geheime vakjes, die zij genaaid had aan de binnenkant van de diepe plooien in mijn splinternieuwe rode rok. Ja, die oude Singer trapnaaimachine, die mijn vader destijds derdehands voor haar had gekocht, komt nog steeds goed van pas.

Trots had zij met mij naast de bus gestaan in de drukke vesting. Geen traan had zij gelaten, het was immers de zegen op al haar gebeden, dat haar Joy de kans kreeg voor dokter te gaan studeren. Haar gezicht glom, één en al een brede lach. Ik zie haar nog wuiven tot ze nog maar een spekje in de verte van de G.G. Maynardstraat was.

De studie tijdens het eerste jaar was zwaar. Zoveel leerstof, zoveel nieuwe indrukken, zoveel illusies die je worden ontnomen. Het ploeteren voor studiegeld, het gammele onderkomen, het met moeite overleven terwijl je verbeten aankijkt tegen zoveel verleiding en weelde. Het verlangen naar haar aanmoediging en warme streling, de heimwee naar onze gezamenlijke gebeden naast de ingelijste foto bij haar bed. Hij haar liefde, ik haar vreugde. Zij, tevreden en getroost met de simpele overwinningen van haar dagelijks leven.

Zij stuurde elke maand in een kleine witte envelop alles wat zij had. Ik schreef briefjes terug met alle woorden die zij graag hoort. Vastberaden ploeterde ik door.

Het tweede studiejaar sukkelde traag en moeizaam naar het einde. Mijn cijfers waren goed. Maar, ik was op, ik was moe, de vreugde in mij was zoek. Ik wist gewoonweg niet hoe verder. Het inschrijfgeld voor het komend studiejaar was verhoogd. De oude vrouw bij wie ik het kamertje huurde was ziek. Haar kinderen hadden besloten het vervallen huisje op te knappen en te verkopen. Ik moest uitkijken naar een ander verblijf.

Steeds dreunde de echo van twee woorden bitter weergalmend in mij: geld en tijd, geld en tijd…

§

Opeen avond, in het restaurant waar ik serveerde, kwam de eerste. Een lange buitenlander met een hoekig gezicht. Niet zo jong meer. Hij liet een flinke tip achter en kwam de volgende dag terug. Hij maakte mij een compliment, zijn hand streelde heel even de mijne toen ik het schaaltje met de rekening op tafel legde. Zijn blik hield me vast. Doordringend. Mijn hart bonkte, zwaar en luid. Een verwarrende hitte steeg naar mijn hoofd. Ik scheurde mijn blik los. Hij glimlachte ietwat verontschuldigend en ging weg.

De week daarop kwam hij weer. Nadat hij de rekening had betaald, vroeg hij dit keer heel duidelijk of ik hem later wilde ontmoeten bij het caféetje om de hoek. Een briefje van honderd Surinaamse dollar lag op tafel, nieuw, glad…verleidelijk…afstotend.

Het glibberig lichaam van de boma kronkelde zich om mij heen en trok mij naar beneden.

Honderd euro heb ik die avond erbij gekregen. Ik was nog maagd, dat was een extraatje waarop hij niet had gerekend.

§

De rollen zijn nu omgekeerd. Vanaf die maand ben ik het die haar een envelop met geld stuur, vergezeld van het trouwe briefje met onschuldige vertellingen over alles wat zij graag hoort. Een keer per maand, met de bus van Nilo, gaat de correspondentie gestaag heen en weer. Zij gaat nog naar de markt, daar heeft ze vrienden en beleeft ze haar dagelijks plezier. Daar leest ze de brieven voor aan haar vrienden, keer op keer. School schoonmaken, extraatjes voor strijken, dat hoeft ze niet meer. Ze heeft eindelijk een beetje rust. Haar gezicht glimt, één en al een brede lach. Ja, dit bloesje heeft ze van haar dochter, haar Joy, die voor dokter studeert.

§

Ik voel het deksel van een houten kist die om mij heensluit. Gevangen zit ik, tussen de omklemmende randen van de lijst.

§

Verwoed tuur ik in het studieboek met medische terminologie dat voor mij ligt. Morgen hebben we een toets over N woorden.

Nomogram – diagram of grafiek waarvan twee of meer bij elkaar horende waarden kunnen worden afgelezen.

Noösfeerde menselijke samenleving op aarde; het deel van v.d. biosfeer dat door de (met verstand toegeruste) mens wordt ingenomen.

Mijn gedachten dwalen. Ik focus op de jaren die nog voor mij liggen. Nog even doorzetten, het is maar een kwestie van geld en tijd. Krappahoek en Nannipolder zullen trots op mij zijn.

Ik slik de traan weg die langs de hoek van mijn mond glijdt terwijl mijn hand krampachtig over mijn buik kruipt.