HOOFDSTUK 5

Meester Ster

De volgende ochtend moet Pietje zich enorm haasten om op tijd op school te komen. De vorige avond hebben ze rond de keukentafel nog lang nagepraat over de gebeurtenissen. Pietjes moeder vond het echt een schande dat ze haar zoon zomaar in de gevangenis hadden gestopt. Vader Bell had luid zitten lachen om de vreemde streken van Pietje. Het werd later en later, en Pietje had helemaal geen zin om naar bed te gaan. Daardoor was het maar een kort nachtje geweest, en het had zijn moeder heel wat tijd gekost om hem uit bed te krijgen.

Als Pietje bij de school aankomt, ziet hij dat iedereen al naar binnen is gegaan. Gelukkig is de deur nog los en kan hij het gebouw in. Terwijl hij door de gang loopt, ziet hij dat alle klassen leeg zijn. Hij hoort wel geroezemoes uit de richting van de aula komen. Heel zachtjes maakt hij de deur open en glipt naar binnen. Half gebukt sluipt hij naar de rij waar zijn vrienden zitten.

„Waar bleef je nou?" wil Sproet meteen weten.

„Ssst, niet zo hard" zegt Engeltje. Hij knikt in de richting van het podium, waar de hoofdmeester een toespraak houdt.

Pietje knikt. „Ik vertel het vanmiddag," fluistert hij. „Na school een vergadering van de Zwarte Hand."

De jongens knikken instemmend.

„We krijgen een nieuwe meester," zegt Engeltje zachtjes.

„Ja," weet Sproet, „daar zit-ie, die oude man."

„Hij heet meester Ster."

Pietje volgt de blik van zijn vrienden en ziet meester Ster zitten. „Nou, alles is beter dan Jozef Geelman."

Juist op dat moment wordt Jozef door de hoofdmeester naar voren geroepen om ook nog wat te vertellen. Jozef komt overeind en stapt met een strenge blik naar het spreekgestoelte.

„Hij doet net alsof hij de burgemeester van de stad is," fluistert Pietje tegen Sproet en Engeltje.

Een jongen van een jaar of zeven, die op de rij voor Pietje en zijn vrienden zit, heeft het ook gehoord. Hij draait zich om en kijkt Pietje aan. „Is-ie niet aardig?" vraagt hij, terwijl hij met zijn duim over zijn schouder in de richting van Jozef wijst. „Hij wordt onze meester."

„O, Jozef is heel aardig, hoor." Pietje heeft een idee en krijgt meteen pretoogjes. „Je moet maar goed naar hem luisteren en een voorbeeld aan hem nemen."

„Wat is dat, een voorbeeld?"

Pietje kijkt even peinzend naar het podium. „Wel, een voorbeeld dat is eh... iemand, die je precies moet nadoen, omdat alles wat hij doet, zo goed is."

Ondertussen begint Jozef aan zijn toespraak. „Lieve kinderen!"

„Kijk zo," fluistert Pietje tegen het jongetje voor hem. Hij staat snel op en zegt dan luid: „Lieve kinderen!" Vliegensvlug gaat hij weer zitten.

Jozef kijkt verbaasd de aula in.

„Nu jij!" zegt Pietje tegen de jongen.

„Wat heeft dat te betekenen?" Jozef speurt de zaal af om de pestkop te vinden. Alles wat hij ziet zijn de leerlingen die hem met verbaasde blikken aanstaren. „Hm." Jozef kijkt even naar de grond.

„Nu!" zegt Pietje nog een keer.

De jongen staat op en doet Jozef na: „Wat heeft dat te betekenen?"

Alsof hij door een wesp is gestoken, kijkt Jozef de zaal in. Hij heeft in de gaten waar het stemgeluid vandaan komt: „Wil jij je mond wel eens houden!"

„Wil jij je mond wel eens houden!"

Pietje en zijn vrienden stikken van het lachen.

Jozef ziet er de lol helemaal niet van in. „Stilte daar! Het is verboden hier te lachen!"

„Stilte daar! Het is verboden hier te lachen!" praat het jongetje Jozef nog steeds na.

„Wil je wel eens ophouden mij voor gek te zetten!" Jozef loopt naar de rand van het podium.

De jongen is nu wel geschrokken van de woeste reactie van meester Jozef. „Ja maar, meester! Ik zet u niet voor gek. Pietje Bell zei dat ik een voorbeeld aan u moest nemen."

De ogen van Jozef schieten met een haviksblik de rijen langs.

Met zijn hoofd tussen zijn schouders getrokken probeert Pietje onzichtbaar te zijn, maar dat lukt natuurlijk niet. Bovendien wil hij wel goed zien wat Jozef doet. Pietje knijpt zijn ogen tot spleetjes en kijkt naar het podium. Achter Jozef ziet hij meester Ster zitten grinniken, en ook Pietjes eigen zus, juffrouw Martha, verbergt haar lachende gezicht zo goed mogelijk achter haar handen.

„Pietje Bell! Verlaat onmiddellijk de zaal," roept Jozef getergd.

Daar gaan we weer, denkt Pietje bij zichzelf. Hij staat op en wil naar de deur van de aula lopen. Dan ziet hij dat de nieuwe meester opstaat.

„Kom, kom, waarde collega," neemt meester Ster het voor Pietje op. „Draaf niet zo door. De jongen heeft een goed advies gegeven, alleen werd het iets te letterlijk opgevolgd." De meester knikt naar Pietje. „Ga maar weer zitten."

Nou, dat had Pietje niet verwacht. Dankbaar kijkt hij meester Ster aan en gaat snel weer zitten.

Meester Jozef herstelt zich en gaat verder met zijn toespraak. Hij heeft wat nieuwtjes voor de leerlingen.

Voor Pietje is dit allemaal flauwekul. Wat kan het hem schelen! Hij heeft pas echt nieuws, voor zijn vriend Sproet. Terwijl Jozef verder praat, fluistert Pietje achter zijn hand: „Sproet, ik heb je vader gisteren gezien."

„Wat?!" reageert Sproetje iets te luid.

„Ssst! Je vader... in de gevangenis."

Sproet trekt een boos gezicht. „Ik wil niet dat je achter mijn rug naar mijn vader gaat."

Pietje haalt zijn schouders op. „Het ging per ongeluk... Hij wil je zien."

„Vergeet 't maar." Sproetje schudt beslist zijn hoofd.

„Ja, maar... Hij wil je écht graag spreken," dringt Pietje aan.

„Maar ik hem niet!"

„Je kan toch een keertje naar hem toegaan? Wat kan dat nou voor kwaad?"

„Meer kwaad dan jij denkt."

„Maar hij blijft toch je vader!"

„Ja, en ik wil hem nooit meer zien!" Sproet draait zijn hoofd af en gaat met zijn armen stijf over elkaar naar de grond zitten staren. Hij is nog steeds teleurgesteld in zijn vader. En boos dat hij geprobeerd had Sproet en zijn vrienden bij zijn misdadige praktijken te betrekken.

Nu hoort Pietje opeens dat Jozef het over zijn zus heeft. Kennelijk heeft-ie dat voor het eind van zijn toespraak bewaard: de verloving van Martha en Paul.

„En tot slot is het treurige bericht tot ons gekomen, dat juffrouw Bell zich gaat verloven met Paul Velinga." Jozef slikt de naam bijna in, zodat de helft van de kinderen hem niet kan verstaan. „Als juffrouw Bell zich tenminste niet bedenkt, en er op tijd achter komt dat het allemaal één grote vergissing is."

Pietje kijkt nu naar zijn zus op het podium. Martha staart met een verbaasde blik en grote ogen naar haar collega. Ook de andere meesters en juffen weten niet wat ze horen. Ze zitten te wriemelen met hun handen of kijken door een van de ramen naar buiten.

Maar het zijn de vrienden van Pietje die het eerst beginnen te juichen.

„Gefeliciteerd, juffrouw Martha!" Engeltje springt overeind en klapt in zijn handen. De rest van de klas volgt al snel en binnen een paar seconden staan alle kinderen in de aula te klappen en zingen 'Lang zullen ze leven'. Alleen Sproet doet niet aan de vreugdedans mee. Hij blijft zitten waar hij zit en kijkt kwaad naar de grond.

Martha's verbaasde blik verandert in een stralende lach wanneer haar collega's opstaan en haar gelukwensen.

Jozef Geelman staat verloren achter de spreekstoel op het podium van de aula.

Als Pietje en zijn vrienden de klas binnen komen rollen na afloop van de gebeurtenissen in de aula, roept meester Ster Pietje bij zich: „Pietje Bell, kun je even hier komen?"

Pietje loopt nieuwsgierig naar het bureau van de meester. Als hij er nog een paar meter bij vandaan is, ziet hij al een exemplaar van Het Groot Dagblad liggen. „Ja, meester?"

„Pieter Bell," begint meester Ster gewichtig, „je bent nu aan mijn zorgen toevertrouwd en zult verder van mij onderwijs ontvangen. Ik weet dat je een lastige en ondeugende leerling bent, trouwens de hele stad weet dat." De meester draait de krant naar Pietje zodat hij de kop op de voorpagina kan lezen: Pietje Bell in de gevangenis.

„Dat hangt er maar vanaf welke krant u leest, meester." Pietje houdt een exemplaar van Het Laatste Nieuws omhoog, de krant van Paul Velinga. Daar staat op de voorpagina: Pietje Bell onschuldig opgesloten.

Meester Ster kijkt verrast op en glimlacht dan naar Pietje. „Je wilt eigenlijk zeggen dat er aan elk verhaal twee kanten zitten..."

Pietje knikt en glimlacht ontwapenend naar de meester.

„We kunnen best vrienden worden, Pietje," gaat de meester verder. „Ik ben wel streng, maar het is niet verboden om te lachen."

„Hé, dat zegt m'n vader ook altijd."

„Wat zegt jouw vader?"

„Als je niet kan lachen dan leef je niet."

„Jouw vader is een wijs man. Ga maar gauw zitten en let goed op, want ik zeg nooit iets tweemaal."

„Wat zegt u, meester?"

„Ik zeg nooit iets tweemaal."

„Maar nou deed u het toch!"

Meester Ster doet zijn hand voor zijn mond om zijn glimlach te verbergen. Dan fronst hij zijn wenkbrauwen en zegt op een streng toontje: „Ga naar je bank en houd je mond stijf dicht!"

„Het was maar een grapje hoor, meester," reageert Pietje vlug.

„Houd je mond!"

Pietje steekt twee vingers in de lucht. Opnieuw heeft de meester twee keer hetzelfde gezegd. Dan draait hij zich om en loopt lachend naar zijn bank terug.

De andere kinderen in de klas hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om met elkaar te kletsen. Het is rumoerig in de klas.

Zodra Pietje weer op zijn plaats zit, verheft meester Ster zijn stem. „Stilte! Stilte!" Als hij dit nog een paar keer met luide stem moet herhalen om boven het kabaal uit te komen, begint hij te hoesten. Snel laat hij zijn rechterhand in zijn jaszak glijden en haalt er een pilletje uit dat hij onopvallend in zijn mond laat verdwijnen.

In het rovershol van de Zwarte Hand is het een beetje schemerig. De dagen worden wel langer, maar door het winterse weer blijft het een beetje somber. De leden van de bende zitten rond de houten tafel: Sproet, Engeltje, Kees en Jaap.

Natuurlijk is Pietje zelf ook van de partij. Hij is de roverhoofdman en de Zwarte Hand kan niet vergaderen als hij er niet bij is. Hij slaat eens flink op de tafel om de aandacht van de kletsende bendeleden te trekken. „Stilte! Stilte! De vergadering van de Zwarte Hand is geopend. Iedereen goed luisteren nou, want ik zeg nooit iets twee keer. We moeten het over het verlovingsfeest van Martha en Paul hebben. Ik heb een plan."

„Dat kan nooit wat zijn," weet Engeltje nu al zeker.

„Engeltje betaalt een cent boete wegens tegenspreken. De penningmeester zal het opschrijven." Pietje knikt naar Sproet, die meteen een aantekening maakt in een groot boek.

„Ik spreek je niet tegen," protesteert Engeltje. „Ik zei alleen maar dat het wel weer wat moois zal zijn."

„Ik verstond toch heel wat anders en er mankeert niks aan mijn oren. Als je nog eens wat zegt, krijg je er nog een cent boete bij!" zegt Pietje streng.

„Maar..."

„Houd je mond dicht, anders tocht het hier te veel. Ik heb een plan!"

Sproet schiet in de lach. „Da's voor de tweede keer meester..."

„Sproet krijgt een cent boete omdat-ie de hoofdman in de rede valt."

Boos kijkt Sproet naar Pietje. „Zeg, jij denkt zeker dat we hier allemaal met een berg centen in onze zak naartoe komen!"

Pietje kijkt eventjes bedachtzaam naar zijn vriend. „Jij niet, want jij hebt niks. Ik zal wel weer voor jou betalen," stelt hij dan voor. Hij haalt een cent uit zijn zak en legt hem voor Sproet neer.

De andere jongens kijken gespannen toe. Ze weten dat het gezin van Sproet erg arm is, zeker nu zijn vader in de gevangenis zit.

Sproet vrolijkt niet op van Pietjes actie. „Ik hoef jouw geld niet. Ik betaal zelf."

„Je moet niet zo de baas spelen, elke keer," merkt Engeltje dan op, terwijl hij naar Pietje kijkt.

Pietje heeft goed in de gaten dat de leden van de Zwarte Hand het vandaag niet zomaar met hem eens zijn. Maar hij kan daar natuurlijk niet aan toe gaan geven. „Ik speel de baas niet, ik ben de baas, want ik ben de hoofdman. Maar als jij liever de roverhoofdman wilt zijn..." Hij zet zijn rovershoed af en legt hem voor zich neer. „Ga je gang, zet jij hem maar op. Ik vind het goed." Pietje kijkt de jongens een voor een aan. „We gaan wel stemmen. Wie wil een andere hoofdman kiezen?"

De vier rovers kijken elkaar geschrokken aan. Niemand steekt zijn hand op.

Pietje kijkt nu Engeltje aan. „Dat is dus duidelijk. De meeste stemmen gelden. Niemand wil een nieuwe leider kiezen, dus dan blijf ik de roverhoofdman. Dan gaan we nu verder met de vergadering. We gaan van de verloving een mooi feest van maken. Voor het programma zal ik zorgen. Da's geheim."

„Als je maar niet gaat optreden als goochelaar," waarschuwt Sproet.

Pietje kijkt hem verbaasd aan. „Wat is daar mis mee?"

Nu vallen de drie andere jongens Sproet bij en herinneren Pietje aan zijn spectaculaire goochelshow van een tijdje terug. De brand die toen was ontstaan, zien ze nog levendig voor hun ogen dansen.

„Ja, maar dat was voor de eerste keer," weerlegt Pietje de beschuldiging. „Ik heb een hoop geleerd ondertussen. Luister..." En op fluistertoon vertelt Pietje een paar dingetjes die hij bedacht heeft.

Na de vergadering van de Zwarte Hand is Sproet snel naar huis gegaan. Zijn dag is nog niet voorbij. Aan het einde van de middag gaat hij met zijn broertje Fonsie en zijn zusje Lenie naar het rangeerterrein om kooltjes te rapen tussen de goederentreinen. Ook hun oppas Marie helpt mee, al heeft zij haar handen vol aan het voortduwen van de kinderwagen, waarin Hannes van twee ligt, over de hobbelige bodem.

„Sproet, luister eens," zegt Marie als ze even stilstaan, , je moeder kan geen cent missen." Sproet heeft haar net verteld over de vergadering van de Zwarte Hand.

„Maar ik moet m'n boete betalen, dat zijn de regels."

„Ach joh, die regels maken jullie zelf, dus dan schaf je ze maar weer af." Marie schudt afkeurend met haar hoofd. „Opschieten jongens, we moeten ook nog naar de vuilnisbelt en straks is het donker."

„Nee, niet naar de vuilnisbelt!" roepen Sproet en Fonsie in koor.

„Ja, we gaan wel. Er is juist gestort."

„Maar de vuilnisbelt stinkt!" vindt Lenie.

„Misschien vinden we wel hele mooie spullen," houdt Marie vol.

Sproet heeft een ander idee. „Kan ik niet langs de markt gaan om wat eten te zoeken?"

Fonsie trekt hem aan de mouw van zijn versleten jas. „Da's stelen!" „Nee, hoor. Da's eerlijk vinden!"

Marie kijkt de twee broers aan. Haar blik blijft op Sproet rusten. „Je weet watje moeder gezegd heeft: Wie steelt, komt in de gevangenis."