Iedereen is tevreden

In het Tuithotel - zo heet die herberg - zijn de reizigers hartelijk welkom. Natuurlijk komt er weer een stempel op hun kaart te staan, maar dat schijnt er in dit land nu eenmaal bij te horen.

De kabouters krijgen een prachtige kamer met een radio en een telefoon. „Wij slapen eerste klas,” grapt Pimmie, als hij de kamer eens goed heeft bekeken. „Ja, het is hier dik in orde,” knikt Wipneus tevreden. „Kom, laten wij een hapje gaan eten!”

Zoiets hoef je Pim geen twee keer te zeggen en samen gaan zij naar de eetzaal. Ook hier lopen elfjes rond met zwarte jurkjes en witte schortjes. De vrienden krijgen een groot stuk vlees en veel aardappelen. Echter geen groente, want die eten de Tuitertjes niet. Pim vindt dat wel jammer, want hij houdt veel van sla en boontjes. Maar als een elfje daarna voor ieder een groot stuk taart komt brengen, denkt de vriend van het prinsje allang niet meer aan groente. Die lekkere taart maakt alles goed.

Het bed is heerlijk zacht en het tweetal slaapt als marmotten. De volgende morgen worden zij door Holtuit per telefoon gewekt. „Over een half uur staat het ontbijt klaar,” vertelt de gids. „Direct daarna gaan wij vertrekken.”

Precies op tijd zijn het prinsje en zijn vriendje aan tafel. Ook nu krijgen zij weer iets bijzonders uit het land van de Tuitertjes. Dat zijn kleine, lange broodjes, waarop zoutkorreltjes glinsteren. Ze smaken heerlijk met wat honing.

Die lekkere taart maakt alles goed.


Holtuit eet met Wipneus en Pim mee. Opeens klinkt buiten een toeter en dat betekent, dat de auto er is om het drietal weer naar beneden te brengen. Dat gaat nu heel wat vlugger dan de klim naar boven. De rit eindigt vlakbij de plaats, waar de tandem tussen de bomen staat.

Pim kijkt even, of de banden nog hard genoeg zijn en dan kan Holtuit weer op de bagagedrager gaan zitten. „Kunnen wij niet een klein eindje omrijden en nog wat van uw mooie land zien?” vraagt Wipneus. „Nee, dat gaat niet,” antwoordt het elfje beslist. „Vreemdelingen mogen alleen op de hoofdwegen rijden; dat is een bevel van onze koning!”

Een beetje teleurgesteld stappen de twee vrienden op de fiets. Opnieuw hebben zij ondervonden, dat je in het land van de Tuitertjes niet zomaar kunt doen, wat je leuk vindt.

Met een flinke vaart gaat het in westelijke richting en na een uur of twee zijn de reizigers weer bij de agent met het rode bordje. Ook nu moet er worden gestopt. „Mag ik jullie kaart met het zegel van koning Goedhart erop?” klinkt het. „Dit papier wordt hier bewaard als bewijs, dat jullie niet meer in het land van de Tuitertjes zijn.”

„Alsjeblieft,” antwoordt het prinsje. „Veel plezier ermee!” Dan willen de kabouters Holtuit bedanken voor haar hulp, maar hoe het tweetal ook rondkijkt, het elfje is nergens meer te zien. Wipneus en Pim vinden dat vreemd en kijken de agent vragend aan. Deze kijkt ernstig en zegt: „Holtuit heeft haar werk gedaan en zij mag zich verder niet meer met de vreemdelingen bemoeien. Zo zijn nu eenmaal de wetten in ons land. Jullie mogen alleen verder rijden; iedereen is blijkbaar tevreden, want ik heb geen enkele klacht ontvangen over minder goed gedrag.” Wipneus en Pim knikken; wat het Tuitertje zegt, zal wel waar zijn. Het tweetal stapt op de tandem en rijdt verder. De strenge agent blijft de reizigers door zijn verrekijker volgen, totdat zij uit het gezicht zijn verdwenen.

Langzaam wordt de weg weer breder en het prinsje en zijn vriendje trappen stevig op de pedalen om in een korte tijd een flinke afstand af te leggen. Tegen de avond hopen zij de hut op de hei te bereiken om daar de laatste nacht door te brengen. Onderweg kunnen zij rustig praten over hun belevenissen in het land van de Tuitertjes.

Het hutje op de hei ligt er nog even verlaten en eenzaam als op de heenreis. Ofschoon de twee vrienden voor IJdeltuit niet bang meer behoeven te zijn, wordt de fiets toch goed afgesloten. „Je kunt nooit weten,” meent Pim. „Inderdaad,” beaamt Wipneus. „Ik wil lekker slapen en verlang niet naar een of andere onaangename verrassing.” Zonder moeilijkheden komen de kabouters in hun slaapzakken de nacht door. Zij worden zo fris als een hoentje wakker, terwijl de ochtendzon door het raampje naar binnen schijnt. Spoedig wordt de thuisreis al fluitend en zingend voortgezet. Zo te zien gaat alles naar wens.

Maar helaas, tegen het middaguur loopt opeens de voorband leeg. Er wordt afgestapt en de slimme Pim heeft al gauw ontdekt, dat er een roestige spijker in zit. „Dat is pech hebben,” zucht Wipneus, „maar gelukkig hebben wij plakspullen bij ons.”

Samen zetten zij de tandem op z’n kop en dan kan het plakken van de band beginnen. Pim weet daar wel raad mee en geholpen door het prinsje is het ongemak spoedig uit de weg geruimd. De band wordt stevig opgepompt en het tweetal kan verder rijden.

„Door dit gedwongen oponthoud zijn wij meteen uitgerust,” lacht Pimmie. „Kom op, daar gaan wij weer!” Wipneus lacht ook, want alleen een kniesoor zou sip kijken bij zo’n klein ongelukje. Door heel hard te rijden proberen de twee vrienden de verloren tijd in te halen.

Dat lukt heel aardig en tegen een uur of vijf komen de reizigers op de plaats, waar zij de grote weg moeten verlaten. Nu volgt nog het laatste stuk over het kronkelige bospad.

„Wij komen net op tijd thuis voor het avondeten,” roept Pim vrolijk tegen het prinsje. „Jij hebt natuurlijk weer honger,” plaagt Wipneus terug. „Reken er maar niet op, dat je straks nog een stuk van die lekkere taart krijgt. Daarvoor moet je in het land van de Tuitertjes zijn!”

Schildwacht Spinazie heeft het direct in de gaten, als de tandem tussen de bomen van het sprookjesbos te voorschijn komt. Hij waarschuwt onmiddellijk koning Goedhart, die aanstonds naar de paleispoort loopt om zijn zoon en zijn vriendje te begroeten. Zwaaiend komen Wipneus en Pim aanrijden.

„Hallo, wat ben ik blij, dat ik jullie gezond en wel terug zie,” roept de vorst van Kabouterland uit. „Dag vader! Dag koning!” antwoorden de twee vrienden. „Wij hebben een heel goede reis gehad, maar er is natuurlijk weer het een en ander gebeurd, waarop wij niet hadden gerekend.”

„Nou, dat wil ik dan straks allemaal wel eens horen,” vervolgt Goedhart. „Zojuist is de bel voor het avondeten gegaan. Zet de tandem op slot en kom mee naar de eetzaal. Een paar stevige boterhammen en een bord pap zullen er best ingaan.”

Wipneus en Pim gaan met de koning mee. Ook de andere kabouters vinden het fijn, dat de reizigers thuis zijn. Dat betekent een gezellige en spannende avond, want zij weten, dat het prinsje en zijn vriendje uitstekende vertellers zijn.

Goedhart nodigt iedereen uit om naar de grote zaal te komen. Precies om acht uur zullen Wipneus en Pim hun avonturen gaan vertellen. Maar eerst moet de tandem keurig netjes in het schuurtje worden gezet. Het prinsje krijgt de sleutel van het gebouwtje en samen met zijn vriendje zorgt hij ervoor, dat de kostbare fiets op de juiste plaats terechtkomt.

Op de vastgestelde tijd is iedereen aanwezig en kunnen de reizigers van wal steken. Wel anderhalf uur blijven zij aan het woord en koning Goedhart en zijn volkje krijgen alles te horen over het land en het volk van de Tuitertjes.

Wel anderhalf uur blijven zij aan het woord.


Ook wordt niet verzwegen, dat de strenge koning Tuitketel niet gemakkelijk is en dat een kleine misstap een flinke straf kan opleveren.

Tot slot zegt het prinsje: „Wij zijn beslist heel vriendelijk ontvangen, maar je kunt geen stap zetten zonder gezien te worden. Iedereen houdt daar iedereen in de gaten. Gelukkig gaat het in ons land toch wel een beetje anders!”

Wipneus zwijgt en aan het langdurig geklap kun je merken, dat elke kabouter heeft genoten van het reisverhaal. Als het weer stil is, heeft koning Goedhart nog iets te vertellen.

Vermanend steekt hij zijn vinger op en zegt dan: „Beste kabouters, ik hoop, dat jullie door het verhaal van Wipneus en Pim hebben geleerd, dat het nergens beter is dan thuis. Iedereen is hier tevreden en laten wij ervoor zorgen, dat dit zo blijft. En nu allemaal op een holletje naar bed, want morgen is het weer vroeg dag. Welterusten!”

Het prinsje en zijn vriendje gaan ook naar hun kamer en niet lang daarna liggen zij heerlijk te dromen over het gevonden tuitkannetje en hun reis naar het land van koning Tuitketel en koningin Tuitekruid.