De terugkeer

Ik stond lange tijd op de stoep voor ik mezelf ertoe kon brengen om aan te bellen. Ik zette mijn reistas neer, de sporttas ernaast en keek naar de deur. Het was een doodnormale deur van goedkoop multiplex met een kijkgaatje op ooghoogte. Ik keek om me heen: het was een woonwijk van pasgebouwde, kleine huizen met gras maar geen bomen, afgezien van een paar staken hier en daar die hun best deden om te groeien. Het leek in grote lijnen op nieuwe Amerikaanse buitenwijken.

Ik repeteerde nog een keer wat ik wilde zeggen en belde ten slotte aan. Terwijl ik stond te wachten, voelde ik vlinders in mijn buik en werden mijn handen vochtig. Ik slikte en veegde mijn handen af aan mijn broek. Ik hoorde voetstappen binnen, en toen zwaaide de deur open en stond er een klein blond meisje op de drempel. Een zwart met witte kat wrong zich langs haar benen naar buiten, waar hij bij mijn sporttas bleef staan en eraan begon te snuffelen. Hij snuffelde en snuffelde, tot ik hem wegduwde met mijn voet.

Het meisje droeg een gele short en een T-shirt met sapvlekken op de voorkant. Ze hing aan de deurknop, balanceerde op één voet en keek me aan.

'Bonjour, Sylvie. Weet je nog wie ik ben?'

Ze bleef me aanstaren. 'Waarom heb je een blauw hoofd?'

Ik voelde aan mijn voorhoofd. 'Ik heb mijn hoofd gestoten.'

'Dan moet je er een pleister opdoen.'

'Wil jij er voor mij een pleister opdoen?'

Ze knikte. Binnen riep een stem: 'Sylvie, wie is daar?'

'De mevrouw van de bijbel. Ze heeft haar hoofd gestoten.'

'Stuur haar weg. Ze weet best dat ik geen bijbel wil kopen.'

'Nee, nee!' riep Sylvie. 'Die andere bijbelmevrouw.'

Ik hoorde een klikklak de gang af komen, en het volgende moment stond Mathilde achter Sylvie. Ze droeg een korte roze short en een wit topje, en in haar hand hield ze een half geschilde grapefruit.

'Mon Dieu!' riep ze uit. 'Ella, quelle surprise/' Ze gaf de grapefruit aan Sylvie, greep me vast en zoende me op beide wangen. 'Waarom heb je niet gebeld om te zeggen dat je zou komen? Kom binnen, kom binnen.'

Ik bleef staan waar ik stond. Mijn schouders begonnen te schokken, en ik liet mijn hoofd hangen en begon te huilen.

Zonder iets te zeggen, sloeg Mathilde een arm om mijn schouders en pakte mijn reistas op. Toen Sylvie de sporttas oppakte, had ik bijna 'Afblijven!' geroepen, maar ik liet haar de tas en toen ook mijn hand pakken, en samen trokken ze me naar binnen.

Ik moest er niet aan denken om met het vliegtuig te gaan. Aan de ene kant wilde ik niet opgesloten zitten, maar wat ik vooral niet wilde, was te snel weer thuis zijn. Ik had meer tijd nodig voor de terugkeer dan ik met het vliegtuig zou krijgen.

Jacob bracht me met de trein naar Genève, waar hij me op de bus naar het vliegveld zette, maar toen we drie straten van het station waren, stond ik op en vroeg de buschauffeur of hij me eruit wilde laten. Ik ging een café in en nam een halfuur de tijd voor een kop koffie, tot ik er zeker van was dat Jacob weer in de trein terug naar Moutier zou zitten. Toen liep ik terug naar het station en nam een enkele reis Toulouse.

Het was moeilijk geweest om bij Jacob weg te gaan - niet omdat ik wilde blijven, maar omdat het voor hem zo overduidelijk was dat ik zo snel mogelijk weg wilde.

'Het spijt me, Ella,' zei hij bij het afscheid, 'dat je bezoek aan Moutier zo traumatisch is geweest. Het idee was dat het je goed zou doen, maar het tegendeel is het geval geweest.' Hij keek naar de bult op mijn voorhoofd en naar de sporttas. Hij wilde niet dat ik hem mee zou nemen, maar ik had erop gestaan, hoewel ik me afvroeg of de speurhonden op het vliegveld voor moeilijkheden zouden zorgen - een reden te meer om met de trein te gaan.

De vorige ochtend, toen ik wakker was geworden nadat de pillen die de dokter me had laten slikken waren uitgewerkt, was Lucien langs gekomen met de sporttas. Hij was ongeschoren, vuil en doodmoe aan het voeteneinde van mijn bed verschenen en had de tas bij de muur gezet.

'Dit is voor jou, Ella. Je hoeft er nu niet naar te kijken. Je weet wat het is.'

Ik keek met doffe ogen naar de tas. 'Je hebt het toch niet alleen gedaan, hè?'

'Een vriend was me nog iets verschuldigd. Wees maar niet bang, hij zal het aan niemand vertellen. Het is iemand die goed geheimen kan bewaren.' Hij zweeg. 'We hebben er sterker touw voor gebruikt. Het scheelde een haar of de balk had het begeven. Het hele huis was bijna ingestort.'

'Was dat maar gebeurd.'

Toen hij de kamer uitging, schraapte ik mijn keel. 'Lucien. Dank je. Voor je hulp. Voor alles.'

Hij knikte. 'Ik hoop dat je gelukkig zult worden, Ella.'

'Ik zal het proberen.'

Ze zetten mijn tassen in de gang en namen me mee naar de achtertuin - een stukje gras dat aan weerszijden was afgeschermd van de buren. Er stond een plastic zwembadje en overal lag speelgoed. Ze duwden me in een plastic tuinstoel, en terwijl Mathilde naar binnen ging om iets te drinken voor me te halen, bleef Sylvie naast me staan. Ze keek me strak aan, legde haar handje op mijn voorhoofd en begon er geruststellende klopjes op te geven. Ik sloot mijn ogen. Haar aanraking en de zon die op me scheen, deden me goed.

'Wat is dat?' vroeg Sylvie. Ik deed mijn ogen open. Ze wees op de psoriasis op mijn arm - ze was rood en opgezet.

'Ik heb een soort huidziekte,' zei ik. 'Die heet psoriasis.'

Ze herhaalde het moeilijke woord. 'Daar moet ook een pleister op, hè?' vroeg ze.

'Ik glimlachte.

'Ziezo,' begon Mathilde, toen ze me een glas sinaasappelsap in de hand had gedrukt, naast me in het gras was gaan zitten en Sylvie naar binnen had gestuurd met de opdracht haar badpak aan te trekken. 'Waar heb je gezeten en hoe kom je aan zulke blauwe plekken?'

Ik zuchtte. Ik zag er vreselijk tegenop om alles te moeten vertellen. 'Ik was in Zwitserland,' begon ik. 'Bij mijn familie. Om ze de bijbel te laten zien.'

Mathilde trok een gezicht. 'Bah,' zei ze. 'Zwitsers.'

'Ik was naar iets op zoek,' vervolgde ik, 'en...'

Binnen klonk een schrille kreet. Mathilde sprong op. 'Ah, dat zullen de botjes wel zijn,' zei ik.

Het afscheid van Susanne was het moeilijkste. Niet lang nadat Lucien de tas bij me had achtergelaten, kwam ze naar mijn kamer. Ze ging op de rand van mijn bed zitten en knikte in de richting van de tas zonder ernaar te kijken.

'Lucien heeft het me verteld,' zei ze. 'En hij heeft het me laten zien.'

'Lucien is een goed mens.'

'Ja.' Ze keek naar buiten. 'Waarom lag het daar, denk je?'

Ik schudde het hoofd. 'Dat weet ik niet. Misschien...' Ik zweeg. De gedachte eraan deed me beven, en ik deed mijn best om hen ervan te overtuigen dat ik echt fit genoeg was om de volgende dag te kunnen vertrekken.

Susanne legde een hand op mijn arm. 'Ik had er niet over moeten beginnen.'

'Het is niet erg.' Ik veranderde van onderwerp. 'Kan ik iets heel persoonlijks tegen je zeggen?' Ik was zwak genoeg om eerlijk te kunnen zijn.

'Natuurlijk.'

'Zorg dat je van Jan af komt.'

De uitdrukking die over haar gezicht gleed was er eerder een van herkenning dan van verbazing, en toen ze begon te lachen, lachte ik met haar mee.

Mathilde kwam de tuin weer in - ze hield een huilende Sylvie aan de hand.

'Zeg tegen Ella dat het je spijt dat je in haar tas hebt gekeken,' beval ze.

Sylvie keek me door haar tranen heen achterdochtig aan. 'Het spijt me,' fluisterde ze. 'Mamam, mag ik alsjeblieft in het zwembadje spelen?'

'Goed.'

Sylvie rende naar het zwembadje alsof ze niet snel genoeg uit mijn buurt kon komen.

'Dat spijt me,' zei Mathilde. 'Ze is een klein, nieuwsgierig Aagje.'

'Het geeft niet. Het spijt me alleen dat ze er zo van is geschrokken.'

'Dus dat is het dat je gevonden hebt. Was het dat wat je zocht?'

'Ik geloof dat het Marie Tournier was.'

'Mon Dieu! Was ze... iemand van je familie?'

'Ja.' Ik begon het uit te leggen. Ik vertelde van de boerderij en de oude schoorsteen en de haard, en de namen Marie en Isabelle. Ik vertelde van het blauw en de droom, en het geluid van de steen die op zijn plaats viel. En ik vertelde van de kleur van mijn haar.

Mathilde luisterde zonder me in de rede te vallen. Ze bekeek haar felroze nagels en beet aan de velletjes.

'Wat een verhaal!' riep ze uit, toen ik was uitverteld. 'Je zou er een boek over moeten schrijven.' Ze zweeg, wilde iets anders zeggen maar hield toen toch haar mond.

'Wat?'

'En waarom ben je nu hier?' vroeg ze. 'Ecoute, ik vind het leuk dat je er bent, maar waarom ben je niet naar huis gegaan? Wil je niet veel liever thuis zijn, bij je man, nu je zo van streek bent?'

Ik zuchtte. Dat alles moest ik haar ook nog vertellen - bij elkaar zou het zeker uren duren. Haar vraag deed me aan iets denken. Ik keek om me heen. 'Is er een - heb je - waar is Sylvies vader?' vroeg ik onhandig.

Mathilde lachte en maakte een wuivend gebaar met haar hand. 'Wie weet? Ik heb hem al een paar jaar niet meer gezien. Hij wilde nooit kinderen hebben. Hij wilde ook niet dat ik Sylvie zou krijgen, dus...' Ze haalde haar schouders op. ' Tant pis. Maar je hebt geen antwoord gegeven op mijn vraag.'

Toen vertelde ik haar de rest van mijn verhaal. Ik vertelde haar over Rick en Jean-Paul. Hoewel ik het verhaal niet korter vertelde dan het was, had ik er minder tijd voor nodig dan ik verwacht had.

'Dus dan weet Rick niet waar je bent?'

'Nee. Mijn neef wilde hem bellen om te zeggen dat ik eraan zou komen, maar daar heb ik een stokje voor gestoken. Ik heb gezegd dat ik Rick zelf wel zou bellen op het vliegveld. Misschien wist hij wel dat ik niet terug naar huis zou gaan.'

Ik had als verdoofd in de trein gezeten en geen moment nagedacht over mijn eindbestemming. Ik moest overstappen in Montpellier, en terwijl ik stond te wachten, hoorde ik de aankondiging van een andere trein die in Mende stopte. Ik zag die trein binnenkomen en zag de mensen eruitstappen. En toen was hij gewoon blijven staan. En hoe langer hij daar stond, des te verleidelijker hij me was voorgekomen. Uiteindelijk had ik mijn tassen opgepakt en was erin gestapt.

'Ella,' zei Mathilde. Ik keek op; ik had naar Sylvie gekeken, die in het zwembadje zat te spetteren. 'Je zult toch echt met Rick moeten praten, n'est-ce pas? Over alles wat er gebeurd is.'

'Dat weet ik. Maar ik ben op dit moment niet in staat om hem te bellen.'

'Laat dat maar aan mij over.' Ze sprong op en knipte met haar vingers. 'Geef me je nummer.' Dat deed ik met tegenzin. 'Mooi. En nu blijf je hier zitten en hou je Sylvie in de gaten. En kom niet binnen!'

Ik leunde achterover in de stoel. Het was een opluchting om alles aan haar te kunnen overlaten.

Gelukkig vergeten kinderen snel. Tegen het einde van de dag zaten Sylvie en ik samen in het badje. Toen we naar binnen gingen, had Mathilde de sporttas weggestopt in een kast. Sylvie sprak er niet meer over; ze liet me al haar speelgoed zien en vond het goed dat ik twee vlechten in haar haren maakte.

Mathilde liet weinig los over het telefoontje. 'Morgenavond om acht uur,' zei ze raadselachtig, waarna ze me een adres in Mende gaf, precies zoals Jean-Paul dat met La Taverne had gedaan.

Omdat Sylvie tijdig naar bed moest, aten we vroeg. Ik keek naar mijn bord en glimlachte - het was het soort voedsel dat ik gegeten had toen ik jong was, gezond en zonder franjes. Geen pasta in bijzondere sausjes of oliesoorten of kruiden, geen bijzonder brood, geen zorgvuldige samenstelling van smaken en kleuren. Op mijn bord lagen een varkenskotelet, een portie boontjes en een portie maïs, en ernaast lag een stuk stokbrood. Het was zo eenvoudig dat er een geruststellende werking vanuit ging.

Ik rammelde van de honger, maar toen ik de eerste hap in mijn mond stopte, spuugde ik hem bijna meteen weer uit: het smaakte naar metaal. Ik probeerde de boontjes en de maïs, en daar zat ook zo'n onaangename metalen smaak aan. Hoewel ik honger had, kon ik de smaak niet verdragen.

Het was onmogelijk om niet te laten blijken dat het eten me niet smaakte, vooral aangezien Sylvie had besloten om haar eetritme aan het mijne aan te passen. Elke keer dat ik een hapje van mijn vlees nam, nam zij een hapje van het hare. Nam ik een slok, dan nam zij ook een slok. Mathilde schrokte alles naar binnen zonder iets van ons ritme te merken, maar toen ze haar bord leeg had, verweet ze Sylvie dat ze niet snel genoeg at.

'Maar Ella eet precies even langzaam!' riep Sylvie uit.

Mathilde keek naar mijn bord.

'Neem me niet kwalijk,' zei ik. 'Ik voel me niet zo lekker. Alles smaakt zo naar... naar metaal.'

'Ah, dat had ik ook toen ik van Sylvie zwanger was! Walgelijk! Maar dat duurt maar een paar weken. Daarna kun je alles weer eten.' Ze zweeg. 'O, maar jij...'

'Ik denk dat het komt door de pillen die ik van de dokter heb gekregen,' onderbrak ik haar. 'Het zal er wel een nawerking van zijn. Het spijt me echt, maar ik kan het niet eten.'

Mathilde knikte. Later betrapte ik haar erop dat ze me aandachtig opnam.

Ik bleek met het grootste gemak in hun leventje te passen. Ik had tegen Mathilde gezegd de volgende dag te zullen vertrekken, al had ik niet geweten waar ik naartoe zou moeten gaan. Ze wuifde mijn woorden weg. 'Nee, je blijft hier. Anders zijn Sylvie en ik maar met ons tweetjes, en we houden wel van een beetje afwisseling. Tenminste, zolang je er geen bezwaar tegen hebt om op de bank te moeten slapen!'

Sylvie liet me bij het slapengaan het ene na het andere boek voorlezen. Ze vond het schitterend dat ik er was, corrigeerde mijn uitspraak en probeerde me de woorden uit te leggen die ik niet kende. De volgende ochtend smeekte ze Mathilde of ze thuis mocht blijven en niet naar het zomerkamp hoefde waar ze naartoe ging. 'Ik wil met Ella spelen,' riep ze. 'Toe, Maman, toe!'

Mathilde keek me aan. Ik knikte nauwelijks zichtbaar. 'Je zult het aan Ella moeten vragen,' zei ze. 'Hoe weetje dat ze de hele dag met je wil spelen?'

Mathilde was, de laatste instructies over haar schouder roepend, eindelijk naar haar werk gegaan, en ineens was het stil in huis. Ik keek Sylvie aan - Sylvie keek mij aan. Ik wist dat we alle twee dachten aan de tas met botjes die ergens in huis verstopt was.

'Kom, laten we een eindje gaan wandelen,' zei ik opgewekt. 'Er is vast wel ergens een speeltuintje in de buurt.'

'Goed,' zei ze, waarna ze een rugzak in de vorm van een beer pakte en daar alles in stopte wat we nodig zouden kunnen hebben.

Op weg naar het speeltuintje kwamen we langs een aantal winkels, en toen we bij een apotheek kwamen, bleef ik staan. 'Kom, Sylvie, hier gaan we even naar binnen. Ik moet hier iets kopen.' Ze ging gehoorzaam met me mee naar binnen. Ik nam haar mee naar het rek met verschillende soorten zeep. 'Kies er maar eentje uit, dan krijg je die van me als cadeautje.' Ze ging helemaal op in de taak van het openen van de doosjes en het eraan ruiken, en daarmee kreeg ik de kans om zachtjes met de apotheker te praten.

Sylvie koos lavendel. Ze hield het zeepje onder het lopen in haar hand om er voortdurend aan te kunnen ruiken, maar na een poosje wist ik haar ervan te overtuigen dat ze het toch maar beter in haar rugzak kon stoppen. In de speeltuin rende ze meteen naar haar vriendinnetjes. Ik ging op een bankje zitten bij de andere moeders, die me achterdochtig observeerden. Ik deed geen enkel poging om een praatje met hen te maken - ik moest nadenken.

Die middag bleven we thuis. Terwijl Sylvie het zwembadje vol liet lopen, ging ik met mijn aankoop van de apotheek naar de wc. Toen ik beneden kwam, sprong ze in het water en spetterde in het rond, terwijl ik in het gras ging liggen en opkeek naar de hemel.

Een poosje later kwam ze naast me zitten. Ze speelde met een oude barbiepop waarvan de haren schots en scheef waren afgeknipt. Ze sprak tegen de pop en liet ze dansen.

'Ella?' begon ze. Ik wist wat er zou komen. 'Waar is die tas met botten?'

'Dat weet ik niet. Je moeder heeft hem weggestopt.'

'Dus dan is hij nog wel ergens in huis?'

'Misschien. Misschien ook niet.'

'Waar zou hij anders kunnen zijn?'

'Misschien heeft je moeder hem wel meegenomen naar haar werk, of heeft ze hem aan de buren in bewaring gegeven.'

Sylvie keek om zich heen. 'Onze buren? Wat moeten die ermee?'

Slecht idee. Ik probeerde iets anders. 'Waarom wil je dat weten?'

Sylvie keek naar haar pop, trok aan de haren en haalde haar schouders op. 'Dat weet ik niet,' mompelde ze.

Ik wachtte even. 'Zou je ze nog eens willen zien?' vroeg ik.

'Ja.'

'Weetje dat zeker?'

'Ja.'

'En raak je dan niet over je toeren?'

'Nee. Niet als jij erbij bent.'

Ik haalde de tas uit de kast en nam hem mee naar buiten. Sylvie zat met haar knieën opgetrokken tot onder haar kin en sloeg me zenuwachtig gade. Ik zette de tas neer. 'Zal ik... Zal ik alles netjes neerleggen terwijl jij binnen wacht? Dan roep ik je als ik klaar ben.'

Ze knikte en sprong op. 'Ik wil cola. Mag ik een cola?'

'Ja.'

Ze rende naar binnen.

Ik haalde diep adem en ritste de tas open. Ik had er nog niet echt in gekeken.

Toen alles klaar was, ging ik naar binnen om Sylvie te halen; ze zat in de zitkamer met haar glas cola televisie te kijken.

'Kom,' zei ik, terwijl ik mijn hand naar haar uitstak. Samen liepen we naar de achterdeur. Van daaruit kon ze iets in het gras zien liggen. Ze drukte zich tegen mij aan.

'Je hoeft er niet naar te kijken, weetje. Maar het kan je niets doen. Het leeft niet.'

'Wat is het?'

'Een meisje.'

'Een meisje? Zoals ik?'

'Ja. Dat zijn haar botjes en haar haren, en de resten van haar jurk.'

We liepen erheen. Tot mijn verrassing liet Sylvie mijn hand los en knielde ze neer naast de botjes. Ze bleef er lange tijd naar zitten kijken.

'Dat is heel mooi blauw,' zei ze ten slotte. 'Wat is er met de rest van haar jurk gebeurd?'

'De rest is...' Vergaan. Nóg een woord dat ik niet kende. 'De rest is vergaan. Het is al een heel oude jurk,' legde ik onhandig uit.

'Haar haren hebben dezelfde kleur als de jouwe.'

'Ja.'

'Waar komt ze vandaan?'

'Uit Zwitserland. Ze hadden haar onder de grond begraven. Onder de steen van een open haard.'

'Waarom?'

'Waarom ze gestorven is, bedoel je?'

'Nee. Waarom hebben ze haar onder de haard begraven? Opdat ze het niet koud zou hebben?'

'Misschien.'

'Hoe heette ze?'

'Marie.'

'Ze moet opnieuw begraven worden.'

'Waarom?' Ik was nieuwsgierig naar hetgeen ze zou zeggen.

'Omdat ze een huis nodig heeft. Ze kan hier niet voor eeuwig blijven.'

'Dat is waar.'

Sylvie ging in het gras zitten en strekte zich toen uit naast de botjes. 'Ik ga slapen,' verklaarde ze.

Ik vroeg me af of ik daar iets van moest zeggen, in de trant van dat je zoiets toch niet kon doen, dat ze er misschien nachtmerries aan over zou houden, dat Mathilde thuis zou kunnen komen en ons zo zou vinden en mij een slechte oppas zou vinden omdat ik haar dochter naast een skelet liet slapen, maar ik zei helemaal niets. In plaats daarvan ging ik aan de andere kant van het skelet liggen.

'Vertel me een verhaaltje,' beval Sylvie.

'Ik ben niet echt goed in verhalen vertellen.'

Sylvie ging op haar zij liggen en steunde op haar elleboog. 'Alle grote mensen kunnen verhalen vertellen! Vertel me er een.'

'Goed. Er was eens een klein meisje met blond haar en een blauwe jurk.'

'Zoals ik? Leek ze op mij?'

'Ja.'

Sylvie glimlachte tevreden, ging weer liggen en sloot haar ogen.

'Ze was een moedig meisje. Ze had twee oudere broers, en een moeder en een vader en een grootmoeder.'

'Hielden ze van haar?'

'Ja, alleen de grootmoeder hield niet van haar.'

'Waarom niet?'

'Dat weet ik niet.' Ik zweeg. Sylvie deed haar ogen open. 'Ze was een lelijke oude vrouw,' vervolgde ik haastig. 'Ze was klein en liep altijd in zwarte kleren. En ze zei nooit iets.'

'Hoe wist het meisje dat haar grootmoeder niet van haar hield als ze nooit iets zei?'

'Ze... ze had heel felle ogen en staarde naar het meisje zoals ze dat naar niemand anders deed. En dus wist het meisje dat ze niet van haar hield. En het was nog veel erger wanneer ze haar blauwe lievelingsjurk droeg.'

'Misschien omdat haar grootmoeder zelf zo'n mooie blauwe jurk wilde hebben!'

'Misschien. Hij was gemaakt van heel mooie stof, maar ze hadden er net voldoende van kunnen kopen om de jurk voor het meisje te maken. En wanneer ze haar jurk droeg, zag ze eruit als de hemel.'

'Was het een toverjurk?'

'Natuurlijk. Hij beschermde haar tegen haar grootmoeder en tegen andere dingen, zoals het vuur en wolven en vervelende jongens. En tegen verdrinken. Op een dag speelde het meisje bij de rivier en ze viel erin. Ze ging kopje-onder en zag de vissen langs zich heen zwemmen, en ze dacht dat ze zou verdrinken. Maar toen blies de jurk zich op met lucht en dreef ze omhoog naar de oppervlakte en kon ze weer op de kant klimmen. Dus als ze haar mooie blauwe jurkje droeg, wist haar moeder dat ze veilig was.'

Ik keek naar Sylvie. Ze was in slaap gevallen. Mijn blik viel op de resten blauw tussen ons in.

'Behalve dan die ene keer,' voegde ik eraan toe. 'En één keer is voldoende.'

Ik droomde dat ik in een huis stond dat tot op de grond afbrandde. Overal vielen stukken hout naar beneden en dwarrelde gloeiende as in het rond. Toen verscheen er opeens een meisje. Ik kon haar alleen maar vanuit mijn ooghoeken zien; wanneer ik rechtstreeks naar haar keek, was ze weg. Er hing een blauwe gloed om haar heen.

'Vergeet me niet,' zei ze. Ze veranderde in Jean-Paul; hij had zich al dagenlang niet meer geschoren en zag er verwilderd uit. Zijn haren waren gegroeid en de uiteinden krulden om en zijn gezicht en armen zaten onder het roet. Ik stak mijn hand naar hem uit en betastte zijn gezicht, en toen ik mijn hand weghaalde, liep er van zijn neus tot aan zijn kin een litteken over zijn wang.

'Hoe kom je daaraan?' vroeg ik.

'Van het leven,' antwoordde hij.

Er gleed een schaduw over mijn gezicht en ik werd wakker. Mathilde stond met haar rug naar de ondergaande zon over mij heen gebogen. Ze stond met over elkaar geslagen armen en zag eruit alsof ze al een poosje naar ons had staan kijken. Ik ging zitten. 'Het spijt me,' zei ik. 'Ik realiseer me dat dit er nogal bizar uit moet zien.'

Mathilde snoof. 'Ja, maar verbazen doet het me niet. Ik wist dat Sylvie die botjes nog eens zou willen zien. En zo te zien is ze er nu niet bang meer voor.'

'Nee. Ik was verbaasd dat ze er zo rustig op reageerde.'

Ze werd wakker van onze stemmen. Sylvie draaide zich op haar zij en ging zitten. Ze had rode wangen, keek om zich heen en haar blik bleef op de botjes rusten.

'Maman,' zei ze, 'we gaan haar begraven.'

'Wat? Hier in de tuin?'

'Nee. Bij haar huis.'

Mathilde keek me aan.

'Ik weet waar,' zei ik.

Mathilde leende me haar auto om naar Mende te gaan. Het was vreemd om te denken dat ik daar pas drie weken geleden geweest was, want er was sindsdien zo veel gebeurd. Ik wandelde door de kathedraal en de donkere, smalle straatjes van het oude centrum en had precies hetzelfde gevoel als toen - het was geen gastvrije plek. Ik was blij dat Mathilde niet in het centrum woonde - want zelfs een kale buitenwijk zonder bomen was beter dan dit.

Het adres bleek dezelfde pizzeria te zijn als die waar ik eerder gegeten had. Het was er bijna even leeg als de laatste keer. Ik voelde me rustig toen ik naar binnen ging, maar toen ik Rick achter een glas wijn in de kaart zag zitten kijken, draaide mijn maag zich om. Ik had hem dertien dagen lang niet gezien, en het waren dertien lange dagen geweest. Hij keek op en zag me. Hij glimlachte zenuwachtig en stond op. Hij was in zijn kantoorkleren - een wit overhemd, een donkerblauwe katoenen blazer en bootschoenen. Hij zag er groot en gezond en Amerikaans uit in dat donkere, grotachtige restaurant. Hij deed me denken aan een Cadillac die zich door een smal straatje wurmt.

We gaven elkaar een onhandige kus.

'Jezus, Ella, wat is er met je gezicht gebeurd?'

Ik voelde aan de bult op mijn voorhoofd. 'Ik ben gevallen,' zei ik. 'Het is niets.'

We gingen zitten. Rick schonk een glas wijn voor me in voor ik 'nee' had kunnen zeggen. Ik maakte beleefd mijn lippen nat maar dronk er niet van. De geur van zuur en azijn deed me bijna kokhalzen, en ik zette het glas snel weer op tafel.

We zaten stilzwijgend tegenover elkaar. Ik realiseerde me dat ik het gesprek zou moeten openen.

'Dus Mathilde heeft je gebeld,' begon ik zonder al te veel overtuiging.

'Ja. God, die spreekt snel, zeg! Ik begreep niet echt goed waarom je me niet zelf kon bellen.'

Ik haalde mijn schouders op. Ik voelde hoe mijn maag zich begon samen te ballen van de spanning.

'Ella, ik wil een paar dingen zeggen. Goed?'

Ik knikte.

'Ik weet dat deze verhuizing naar Frankrijk moeilijk voor je is geweest. Het was moeilijker voor jou dan voor mij. Ik hoefde alleen maar op een ander kantoor te werken. De mensen zijn anders, maar het werk is min of meer hetzelfde. Maar jij, jij hebt geen werk en geen vrienden, en ik kan me voorstellen dat je je eenzaam moet voelen en dat je je verveelt. Ik kan begrijpen dat je niet gelukkig bent hier. Misschien heb ik wel niet genoeg aandacht aan je besteed omdat ik het zo druk had met mijn werk. En dus verveel je je, en, nou ja, ik kan best begrijpen dat er verleidingen zijn, zelfs in zo'n achterafgat als Lisle.'

Hij keek naar de psoriasis op mijn armen en leek er even door van zijn stuk gebracht.

'Ik heb dus nagedacht,' vervolgde hij, de draad van zijn monoloog weer opnemend. 'En ik stel voor om opnieuw te beginnen.'

De kelner onderbrak hem om de bestelling op te nemen. Ik was zó zenuwachtig dat ik helemaal niet aan eten kon dénken, maar omwille van de vorm bestelde ik de meest simpele pizza die er was. Het was warm en benauwd in het restaurant; ik voelde dat ik op mijn voorhoofd en in mijn handen begon te zweten, en nam beverig een slokje water.

'En nu blijkt er,' vervolgde Rick, 'een eenvoudige manier te zijn om dat te doen. Je weet dat ik in Frankfurt was om besprekingen te voeren over dat woningbouwproject?'

Ik knikte.

'Ze hebben me gevraagd of ik de bouwleiding ervan op me wil nemen. Het gaat om een gezamenlijk project tussen hun kantoor en het onze.' Hij zweeg en keek me afwachtend aan.

'Nou, dat is geweldig, Rick. Dat is geweldig voor je.'

'Nou, en dat betekent dat we naar Duitsland zouden kunnen verhuizen. Dat is onze kans om opnieuw te beginnen.'

'Je bedoelt dat we wéggaan uit Frankrijk?'

Mijn toon verbaasde hem. 'Ella, sinds we hier zijn, doe je niets anders dan klagen over dit land. De mensen zijn niet aardig, je hebt geen vriendinnen, ze behandelen je als een buitenlandse en zijn zo stijf. Waarom zou je hier willen blijven?'

'Ik woon hier,' zei ik, zonder al te veel overtuiging.

'Ik probeer alleen maar redelijk te zijn. En ik vind van mezelf dat ik héél redelijk ben. Ik ben bereid om deze hele geschiedenis te vergeven en te vergeten - je weet wel. Het enige dat ik van je vraag, is dat we ergens anders gaan wonen. Is dat onredelijk?'

'Nee, dat lijkt me niet.'

'Goed.' Hij keek me aan, en zijn welwillendheid liet hem even in de steek. 'Je geeft dus toe dat je iets met hem hebt gehad.'

De harde knoop in mijn maag verplaatste zich en nu brak het zweet me ook uit op mijn bovenlip. Ik stond op. 'Ik moet naar de wc. Ik ben zó weer terug.'

Het lukte me om kalm bij de tafel vandaan te lopen, maar toen ik eenmaal in de wc was en de deur achter me op slot had gedaan, liet ik me gaan en moest ik verschrikkelijk overgeven met lange, gierende halen, die mijn hele lichaam deden schokken. Het voelde aan alsof ik dit al heel lang had willen doen, dat ik alles eruit gooide wat ik in Frankrijk en Zwitserland gegeten had.

Uiteindelijk was ik helemaal leeg. Ik ging op mijn hurken zitten en leunde tegen de muur van het hokje. Het licht van de plafonnière scheen rechtstreeks op mijn hoofd alsof het een schijnwerper was. De spanning was weggevloeid; ik was uitgeput, maar ondanks dat kon ik voor het eerst sinds dagen weer helder denken. Ik begon te grinniken.

'Duitsland. Godallemachtig,' zei ik zachtjes voor me heen.

Toen ik terugkwam, stonden onze pizza's op tafel. Ik pakte mijn bord, zette het op de tafel ernaast en ging zitten.

'Is er iets?' vroeg Rick, en er verscheen een rimpel op zijn voorhoofd. 'Geen structurele fouten, hoop ik?'

'Nee.' Ik schraapte mijn keel. 'Rick, ik moet je iets vertellen.'

Hij keek me achterdochtig aan; hij had geen idee wat ik zou gaan zeggen.

'Ik ben zwanger.'

Hij schrok zich wild. Zijn gezicht was als een televisie waarop, terwijl de verschillende gedachten hem door het hoofd schoten, het beeld om de paar seconden veranderde.

'Maar dat is toch geweldig nieuws, niet? Dat wilde je toch? Alleen...' De twijfel op zijn gezicht was zó pijnlijk dat ik mijn hand bijna op de zijne had gelegd. Op dat moment realiseerde ik me dat ik zou kunnen liegen en dat daarmee alles opgelost zou zijn. Dit was de open deur waar ik op gewacht had. Maar ik ben nooit goed geweest in liegen.

'Het is van jou,' zei ik ten slotte. 'Het moet gebeurd zijn vlak voordat ik de pil weer ben gaan nemen.'

Rick sprong op van tafel, kwam naar me toe en omhelsde me. 'Champagne!' riep hij. 'Laten we champagne bestellen!'

Hij keek om zich heen naar de kelner.

'Nee, nee,' zei ik. 'Alsjeblieft niet. Ik voel me niet zo lekker.'

'O. Ja. Kom op, we gaan naar huis. Nu. Heb je je spullen bij je?' Hij keek om zich heen.

'Nee. Rick. Ga zitten. Alsjeblieft.'

Dat deed hij, en hij keek me opnieuw onzeker aan. Ik haalde diep adem.

'Ik ga niet mee terug naar huis.'

'Maar... daarvoor zijn we toch hier?'

'Waarvoor zijn we hier?'

'Hier, in dit restaurant. Ik dacht dat je weer gewoon mee terug naar huis ging. Ik ben speciaal met de auto gekomen.'

'Heeft Mathilde dat tegen je gezegd?'

'Nee, maar ik nam aan...'

'Nou, dat had je dan niet moeten doen.'

'Maar je bent zwanger.'

'Laten we dat nu maar even buiten beschouwing laten.'

'Dat gaat niet. Als je zwanger bent, is er een kind om rekening mee te houden.'

Ik zuchtte. 'Ja, daar heb je wel gelijk in.'

Rick dronk zijn glas in twee grote slokken leeg en zette het toen met een luide klap terug op tafel. 'Ella,' zei hij toen, 'je moet me iets uitleggen. Je hebt me niet verteld waarom je naar Zwitserland bent gegaan. Heb ik iets verkeerd gedaan? Waarom doe je zo vreemd tegen me? Je liet doorschemeren dat er iets met óns aan de hand zou zijn. Daar kijk ik van op. Als er iemand van streek zou moeten zijn, dan ben fk het wel. Jij bent degene die hier spelletjes speelt.'

Ik wist niet hoe ik het op een aardige manier zou moeten zeggen. Rick leek dat aan te voelen. 'Zeg me maar gewoon waar het op staat,' zei hij. 'Wees eerlijk.'

'Het is gebeurd toen we hier zijn komen wonen. Ik voel me anders.'

'Hoe?'

'Dat is moeilijk uit te leggen.' Ik dacht even na. 'Het lijkt een beetje op het kopen van een cd. Je bent er dan een tijdje helemaal weg van. Je draait hem de hele dag en kent alle nummers uitje hoofd. En je denkt dat je hem helemaal door en door kent en hij een speciale betekenis voor je heeft. Zoals bijvoorbeeld de eerste plaat die je zelf hebt gekocht toen je een tiener was.'

'The Beach Boys. Surf's Up.'

'Precies. En dan op een dag draai je hem opeens niet meer - er is geen speciale reden voor, het is geen bewuste beslissing. Je hebt er opeens geen behoefte meer aan. De muziek heeft niet meer dezelfde uitwerking op je. Je kunt ernaar luisteren en je weet dat het nog steeds goede nummers zijn, maar ze hebben die speciale bekoring voor je verloren. Zomaar.'

'Dat is me met de Beach Boys nog nooit gebeurd. Ik vind hun nummers nog steeds even goed.'

Ik sloeg hard met mijn vuist op tafel. 'Verdómme! Waarom dóe je dat nu toch?'

De paar mensen in het restaurant keken op.

'Wat?' siste Rick. 'Wat heb ik gedaan?'

'Je luistert niet naar me. Ik kom met een metafoor en jij draait hem de nek om. Je wilt gewoon niet luisteren naar wat ik probeer te zeggen.'

'Wat probeer je dan te zeggen?'

'Ik geloof dat ik niet meer van je houd! Dat probeer ik te zeggen, maar je wilt niet luisteren!'

'O.' Hij leunde achterover. 'Waarom zeg je dat dan niet gewoon? Waarom moest je de Beach Boys erbij slepen?'

'Ik heb geprobeerd het uit te leggen met een metafoor om het er gemakkelijker op te maken. Maar je staat erop het vanuit jóuw uitgangspunt te bekijken.'

'Hoe zou ik het anders moeten bekijken?'

'Van mijn uitgangspunt! Van het mijne!' Ik trommelde met mijn knokkels op mijn borst. 'Kun je de dingen dan nooit eens bekijken zoals ik ze zie? Je doet tegen iedereen zo vriendelijk en aardig, maar je krijgt altijd je zin, en je krijgt het altijd voor elkaar om mensen de dingen vanuit jóuw standpunt te laten bekijken.'

'Ella, zal ik je zeggen wat ik zie als ik de situatie vanuit jouw standpunt bekijk? Dan zie ik een vrouw die verdwaald is, die stuurloos is, die niet weet wat ze wil en het idee van een baby aangrijpt als iets wat haar bezig kan houden. En ze heeft genoeg van haar man, en dus naait ze de eerste de beste die haar pad kruist.'

Hij zweeg en keek naar het plafond. Hij schaamde zich, in het besef dat hij te ver was gegaan. Ik had hem nog nooit zo eerlijk horen zeggen wat hij dacht.

'Rick,' zei ik zacht. 'Dat is niet mijn standpunt. Dat is overduidelijk jóuw standpunt.' Ik begon te huilen, maar mijn tranen waren vooral tranen van opluchting.

De kelner kwam en haalde stilzwijgend onze onaangeroerde pizza's weg, waarna hij, zonder dat we hem daarom gevraagd hadden, de rekening op tafel legde. We keken er geen van tweeën naar.

'Is deze verandering in je gevoelens... iets tijdelijks of is het permanent?' vroeg Rick, toen ik was uitgehuild.

'Dat weet ik niet.'

Hij probeerde het nog eens. 'Die cd waar je het over had. Komt dat ooit weer terug? Ik bedoel, kun je ooit weer opnieuw geobsedeerd raken van die muziek?'

Ik dacht na over zijn vraag. 'Soms.' Maar nooit voor lange tijd, voegde ik er in gedachten aan toe. Het is nooit meer echt, zoals die eerste keer.

'Dus dan verandert de situatie misschien wel.'

'Rick, het enige dat ik weet, is dat ik op dit moment niet bij je terug kan komen.' Ik voelde hoe de tranen mij opnieuw in de ogen sprongen.

'Weetje,' voegde ik eraan toe. 'Ik heb je nog niet eens verteld wat er in Zwitserland is gebeurd. En in Frankrijk. Wat ik over de Tourniers ontdekt heb. Een heel verhaal. Ik zou een heel verhaal kunnen vertellen - en de paar hiaten hier en daar met mijn fantasie kunnen vullen. Weet je, ik leid een heel ander leven, waar jij helemaal niets van af weet.'

Rick klemde de brug van zijn neus tussen zijn duim en wijsvinger. 'Waarom schrijf je het niet op?' vroeg hij. Hij wierp nog een blik op mijn psoriasis. 'En nu wil ik hier weg. Het is hierbinnen veel te benauwd.'

Mathilde was nog op toen ik terugkwam. Ze zat, met haar lange benen op de koffietafel, op de bank in de zitkamer een tijdschrift te lezen. Ze keek me vragend aan. Ik plofte naast haar op de bank en keek naar het plafond.

'Rick wil naar Duitsland verhuizen,' zei ik.

' Vraiment? Zo ineens?'

'Ja. En ik ga niet met hem mee.'

'Naar Duitsland?' Ze trok een gezicht. 'Natuurlijk niet.'

Ik snoof. 'Zeg eens eerlijk, is er, afgezien van Frankrijk, nog een ander land waar je graag zou willen wonen?'

'Amerika.'

'Maar daar ben je nog nooit geweest!'

'Nee, maar ik weet zeker dat ik het daar heerlijk zou vinden.'

'Ik kan me niet voorstellen dat ik terug zou gaan. Californië komt me zo vreemd voor nu.'

'Wil je dan terug?'

'Ik weet niet. Maar wat ik zeker niet wil, is naar Duitsland gaan.'

'Heb je Rick verteld dat je zwanger bent?'

Ik ging zitten. 'Hoe weet jij dat?'

'Dat is toch duidelijk! Je bent moe, je vindt het eten niet lekker, maar als je eet, schrok je alles achter elkaar op. En als je niet praat, is het net alsof je luistert naar iets binnenin je. Ik weet het nog heel goed van Sylvie. En wie is de vader?'

'Rick.'

'Weetje dat zeker?'

'Ja. We hebben een tijdje geprobeerd om een kind te verwekken, maar toen zijn we er toch maar weer mee opgehouden. Kennelijk was ik toen al zwanger. Bij nader inzien heb ik al enige weken last van de symptomen.'

'En Jean-Paul?'

Ik ging op mijn buik liggen en drukte mijn gezicht in een kussen. 'Wat is er met Jean-Paul?'

'Ga je naar hem toe? Ben je van plan om met hem te praten?'

'Ik kan me niet voorstellen dat ik iets tegen hem zou kunnen zeggen dat hij graag wil horen.'

'Mais... Natuurlijk wil hij je zien en luisteren naar watje hem te vertellen hebt, ook al is het slecht nieuws. Je bent niet erg aardig tegen hem geweest.'

'O, dat weet ik nog zo net niet. Ik dacht dat ik juist aardig was om niets meer van me te laten horen.'

Tot mijn opluchting veranderde Mathilde van onderwerp. 'Ik neem woensdag vrij,' zei ze, 'om, zoals je hebt voorgesteld, naar Le Pont de Montvert te kunnen gaan. We nemen Sylvie ook mee. Ze vindt het heerlijk daar. En dan zul je Monsieur Jourdain natuurlijk ook weer zien.'

'O, ik kan amper wachten.'

Ze schoot in de lach en ik lachte met haar mee.

Woensdagochtend wilde Sylvie me per se helpen bij het aankleden. Ze kwam de badkamer binnen, waar ik bezig was een witte short en een beige shirt aan te trekken, ging tegen de wastafel geleund staan en keek me aan.

'Waarom draag je altijd wit?' vroeg ze.

O, jee, daar gaan we weer, dacht ik. 'Dit shirt is niet echt wit,' zei ik. 'Het is een beetje bruinig... een beetje de kleur van de muesli die je voor het ontbijt eet.'

'Ik eet cornflakes voor het ontbijt, en die zijn oranje!'

Ik had die ochtend drie kommen cornflakes gegeten en had nog steeds honger.

'Alors, wat wil jij dan dat ik aantrek?'

Sylvie klapte in haar handjes, rende naar de zitkamer en begon in mijn tas te graaien. 'Al je kleren zijn wit of bruin,' riep ze even later teleurgesteld uit. Ze haalde Jean-Pauls blauwe shirt uit de tas. 'Alleen dit niet. Trek dit maar aan,' zei ze. 'Waarom heb je dit nog niet eerder gedragen?'

Jacob had het shirt in Moutier voor me gewassen. Het bloed was er voor het grootste gedeelte uitgegaan, maar achterop zat nog een roestkleurige kring. Ik dacht dat je het niet echt kon zien wanneer je er niet bewust op lette, maar Mathilde zag het meteen. Ik zag haar opgetrokken wenkbrauwen en draaide mijn hoofd in een vreemde hoek om naar mijn rug te kunnen kijken.

'Zeg maar niets,' zei ik.

Ze lachte. 'Was het zó erg?'

'Maar zo zag het er voorheen niet uit, dat zweer ik je.'

Mathilde keek op haar horloge. 'We moeten gaan. Monsieur Jourdain wacht op ons,' zei ze. Ze trok de gangkast open, haalde de sporttas eruit en gaf hem aan mij.

'Heb je hem echt gebeld?'

'Ella, hij is een beste man. Hij heeft een goed hart. Nu hij weet dat je familie echt uit de streek afkomstig is, zal hij je behandelen als een lang verloren gewaande nicht.'

'Is Monsieur die man die mij mademoiselle heeft genoemd? Met dat zwarte haar?' wilde Sylvie weten.

'Nee, dat was Jean-Paul. Monsieur Jourdain is die oude man die van zijn stoel is gevallen. Weetje nog?'

'Ik vind Jean-Paul aardig. Komt hij ook?'

Mathilde keek me grinnikend aan. 'Dit is zijn shirt,' zei ze, terwijl ze aan het rugpand van het hemd trok.

Sylvie keek me aan. 'Waarom draag jij het dan?' Ik kreeg een kleur, en Mathilde lachte.

Het was een schitterende dag. In Mende zelf was het warm, maar in de bergen was het koel en fris. We zongen onderweg, en Sylvie leerde me de liedjes die ze op zomerkamp had geleerd. Het was vreemd om op weg naar een begrafenis te zingen, maar het voelde niet misplaatst aan. We brachten Marie terug naar huis.

Toen we voor de mairie van Le Pont de Montvert stopten, kwam Monsieur Jourdain meteen naar buiten. Hij gaf ons allemaal een hand, Sylvie ook, en hield mijn hand wat langer vast. 'Madame,' zei hij, en hij glimlachte. Hij maakte me nog steeds zenuwachtig; misschien wist hij dat wel, want zijn glimlachje had iets wanhopigs, als van een kind dat graag als volwassene behandeld wil worden.

'Laten we koffie drinken,' zei hij toen opeens, en hij nam ons mee naar het café. We bestelden koffie, en Orangina voor Sylvie, die, vanaf het moment dat ze de kat van het café ontdekt had, niet meer aan tafel te houden was. Wij volwassenen bleven achter en er viel een pijnlijke stilte tussen ons, tot Mathilde met haar hand op tafel sloeg en riep: 'De kaart! Ik ga de kaart even uit de auto halen. We willen zien waar we naartoe gaan.' Ze sprong op en liet ons alleen.

Monsieur Jourdain schraapte zijn keel. 'La Rousse,' begon hij, 'weet u nog dat ik u beloofd heb dat ik zou proberen wat meer te achterhalen over de familie die in uw bijbel staat?'

'Ja.'

'Alors, ik heb wat gevonden.'

'Wat, een Tournier?'

'Nee, geen Tournier. Ze heët Elisabeth Moulinier. Ze is de kleindochter van een man die in 1'Höpital heeft gewoond, een dorp hier niet zo ver vandaan. Het was zijn bijbel. Toen hij gestorven was, heeft ze de bijbel naar de mairie gebracht.'

'Hebt u haar grootvader gekend?'

Monsieur Jourdain tuitte zijn lippen. 'Nee,' zei hij kortaf.

'Maar... Ik dacht dat iedereen hier iedereen kende. Dat heeft Mathilde me verteld.'

Hij fronste zijn voorhoofd. 'Hij was katholiek,' zei hij zacht.

'O, dat zal toch niet waar zijn!' riep ik uit.

Hij keek beschaamd, maar ook koppig.

'Laat maar,' verzuchtte ik hoofdschuddend.

'Hoe dan ook, ik heb tegen die Elisabeth gezegd dat u vandaag hier zou zijn. Ze komt om kennis met u te maken.'

'Dat is...' Wat is het, Ella, vroeg ik mij af. Was het geweldig? Wil ik wel kennismaken met deze familie?

'Dat was vriendelijk van u, dat u dat geregeld hebt,' zei ik. 'Dank u.'

Mathilde kwam op dat moment terug met de kaart en legde hem op tafel.

'La Baume du Monsieur is een heuvel,' vertelde Monsieur Jourdain. 'Kijk, hier staat de ruïne van een boerderij aangegeven.' Hij wees op een klein symbooltje. 'Gaan jullie maar vast, dan kom ik over een uurtje of twee met Madame Moulinier.'

Toen ik de ongewassen en gebutste auto langs de kant van de weg zag staan, maakte mijn maag een dubbele salto. Mathilde, dacht ik. Ze is dol op telefoneren. Ik keek haar van terzijde aan. Ze zette haar auto erachter en probeerde onschuldig te kijken, maar haar zelfvoldane glimlachje ontging mij niet. Toen ze me zag kijken, haalde ze haar schouders op.

'Waarom ga je niet vast vooruit?' vroeg ze. 'Sylvie en ik willen eerst nog even naar de rivier kijken, hè, Sylvie? We komen je wel achterna. Ga nu maar.'

Ik aarzelde, maar pakte ten slotte de sporttas, een schep en de kaart en liep het pad op. Toen bleef ik staan en keek om. 'Bedankt,' zei ik.

Mathilde glimlachte en zwaaide. 'Vas-y, chérie.'

Hij zat op de afgebrokkelde resten van een schoorsteen met zijn rug naar me toe en rookte een sigaret. Hij droeg het zalmkleurige hemd; de zon weerkaatste op zijn haar. Hij zag er zó echt uit, zo helemaal één met zichzelf en zijn omgeving, dat het bijna pijn deed naar hem te kijken. Ik voelde een golf van verlangen naar hem in mij opkomen - ik wilde hem ruiken, zijn warme huid aanraken.

Toen hij me zag, gooide hij de sigaret weg maar stond niet op. Ik zette de tas en de schep neer. Ik wilde mijn armen om hem heen slaan, mijn neus in zijn hals drukken en in tranen uitbarsten, maar dat ging niet. Eerst moest ik het hem vertellen. Het vergde een bijna bovenmenselijke zelfbeheersing van me om hem niet aan te raken, en ik werd er zó door afgeleid dat ik de eerste woorden die hij tegen me zei niet verstond. Ik moest hem vragen om ze te herhalen.

Hij herhaalde ze niet en keek me alleen maar lange tijd onderzoekend aan. Hij deed zijn best om niets van zijn emoties te laten blijken, maar ik zag dat het hem moeite kostte om zijn gezicht in de plooi te houden.

'Jean-Paul, het spijt me zo,' mompelde ik in het Frans.

'Waarom? Waar heb je spijt van?'

'O.' Ik vouwde mijn handen om mijn nek. 'Ik moet je zó veel vertellen dat ik gewoon niet weet waar ik moet beginnen.' Mijn kin begon te trillen en ik drukte mijn ellebogen tegen mijn borst om het beven tegen te gaan.

Hij legde zijn hand even op de blauwe plek op mijn voorhoofd.

'Hoe kom je daaraan?'

Ik glimlachte grimmig. 'Van het leven.'

'Vertel het me dan maar,' zei hij. 'En waarom je hier bent met dat daar.' Hij wees op de tas. 'Vertel het me in het Engels. Je spreekt Engels wanneer dat nodig is, en ik spreek Frans wanneer het nodig is.'

Ik had er nooit aan gedacht om het zo te doen. Hij had gelijk: ik zou mijn verhaal nooit naar behoren in het Frans hebben kunnen vertellen.

'In die tas zitten botten,' begon ik. Ik sloeg mijn armen over elkaar en drukte met mijn gewicht op mijn rechterbeen. 'De botten van een meisje. Dat is te zien aan de afmetingen en de vormen van de botten, en afgezien daarvan zijn er ook nog resten van een jurk en van haar haren. Ik heb alles gevonden onder de haardsteen van een boerderij waarvan beweerd wordt dat ze lange tijd het eigendom was van de Tourniers. In Zwitserland. Ik ben er zo goed als zeker van dat het de botten van Marie Tournier zijn.'

Ik onderbrak mijn allesbehalve vloeiende verhaal en wachtte op een kritische opmerking van hem. Toen die niet kwam, probeerde ik antwoord te geven op zijn onuitgesproken vragen. 'In onze familie zijn de voornamen tot op heden in stand gehouden. Er zijn nog steeds Jacobs en Jeans, en Hannahs en Susannes. Het is een soort van herdenken. Alle originele namen worden nog steeds gebruikt, met uitzondering van Isabelle en Marie. En ik weet wel dat je zult denken dat ik me zuiver op mijn fantasie baseer en geen enkel bewijs heb, maar volgens mij is dat omdat ze iets verkeerd hebben gedaan, vermoord zijn of gemeden werden, of iets dergelijks. En dat de familie hun namen daarom heeft laten vallen.'

Jean-Paul stak een sigaret op en inhaleerde diep.

'En er zijn nog meer bewijzen, bewijzen van het soort waar jij niet in zult geloven. Zoals haar haren, die haren daar in de tas hebben dezelfde kleur als de mijne. De kleur die mijn haren hebben gekregen sinds ik hier ben. En toen we die haardsteen aan het optillen waren en hij van de katrol viel, maakte dat hetzelfde geluid als ik in mijn nachtmerrie heb gehoord. Zo'n harde, galmende dreun. Precies hetzelfde. Maar het belangrijkste is het blauw. De resten van de jurk zijn precies het blauw waar ik van gedroomd heb. Het blauw van de Maagd.'

'Het blauw van de Tourniers,' zei hij.

'Ja. Toeval, zul je zeggen. En ik weet hoe je over toeval denkt. Maar er is té groot toeval. Voor mij is er té groot toeval.'

Jean-Paul stond op, schudde zijn benen en begon rondom de ruïne te lopen. Hij liep er helemaal omheen.

'Dit is de Mas de la Baume du Monsieur, niet?' vroeg hij, toen hij weer bij me was gekomen. 'De boerderij die in de bijbel staat.'

Ik knikte. 'We gaan de botten hier begraven.'

'Mag ik kijken?' Jean-Paul wees op de tas.

'Ja.' Hij had een idee. Ik kende hem goed genoeg om te zien dat hij iets van plan was, en dat gaf me op een bepaalde manier een geruststellend gevoel. Mijn maag, die vol vlinders was geweest vanaf het moment dat ik de Eend had zien staan, kwam tot rust en vroeg dringend om eten. Ik ging op de rotsblokken zitten en keek naar wat hij deed. Hij knielde neer voor de tas, ritste hem open en keek erin. Hij nam de tijd voor het bestuderen van de inhoud. Hij voelde even aan de haren en betastte de blauwe stof. Toen keek hij op en liet zijn blik over mijn gestalte gaan. Ik herinnerde me dat ik zijn hemd aanhad. Het blauw en het rood.

'Ik heb het niet met opzet aangetrokken,' zei ik. 'Ik wist helemaal niet dat je zou komen. Sylvie vond dat ik het aan moest trekken. Ze zei dat ik meer kleur moest dragen.'

Hij glimlachte.

'En nu we het daar tóch over hebben, het blijkt dat Goethe een nacht in Moutier heeft geslapen.'

Jean-Paul snoof. 'Alsof dat zo bijzonder is. Hij heeft overal een nacht geslapen.'

'Je hebt vast alles van Goethe gelezen.'

'Wat heb je ook alweer gezegd? Echt iets voor jou om op dit moment over Goethe te beginnen.'

Ik lachte. 'Touché. Hoe dan ook, het spijt me dat ik je hemd heb meegenomen. En het is - ik heb er een soort van ongeluk mee gehad.'

Hij bekeek het aandachtig. 'Ik kan er niets verkeerds aan ontdekken.'

'Je hebt de achterkant nog niet gezien. Nee, en ik laat je die ook niet zien. Dat is een ander verhaal.'

Jean-Paul ritste de tas weer dicht.

'Ik heb een idee,' zei hij,- 'maar ik weet niet of je er niet door van streek zult raken.'

'Niets kan me nog meer van streek maken dan ik al ben geweest.'

'Ik wil hier graven. Bij de schoorsteen.'

'Hoezo?'

'Het is maar een theorie.' Hij hurkte neer bij de resten van de haard. Er was niet veel van over. Het was een grote plaat van graniet geweest, zoals in Moutier, maar hij was doormidden gebroken en afgebrokkeld.

'Hé, ik wil haar echt niet daar begraven, als je daar soms aan mocht denken,' zei ik. 'Dat is wel de laatste plek waar ik haar wil begraven.'

'Ja, ja, dat begrijp ik. Ik zoek alleen maar wat.'

Ik bleef een tijdje naar hem zitten kijken terwijl hij stenen heen en weer schoof, maar toen ging ik naast hem zitten om hem te helpen, waarbij ik erop lette dat ik de grotere, zwaardere stenen aan hem overliet, uit voorzichtigheid vanwege mijn buik. Op een gegeven moment keek hij naar mijn rug en liet zijn wijsvinger langs de omtrek van de vlek gaan. Ik bleef voorovergebogen zitten en kreeg kippenvel op mijn armen en benen. Jean-Paul bracht zijn vinger omhoog, over mijn nek naar mijn hoofd, waar hij zijn hand spreidde en zijn vingers als een kam door mijn haren trok.

Hij hield zijn hand stil. 'Je wilt niet dat ik je aanraak,' zei hij. Het was geen vraag.

'Jij wilt me niet meer aanraken als je alles gehoord hebt. Ik heb je nog niet alles verteld.'

Jean-Paul liet zijn hand zakken en pakte de schep. 'Vertel het me straks maar,' zei hij, en begon te graven.

Ik was niet echt verbaasd toen hij de tanden vond. Hij hield ze omhoog om ze aan me te laten zien maar zei niets. Ik nam ze van hem aan, deed de tas open en haalde er het andere gebit uit. Ze waren even groot - kinderlanden. Ze voelden scherp aan in mijn hand.

'Waarom?' vroeg ik.

'In sommige culturen is het de gewoonte om, wanneer men een huis bouwt, dingen in de fundamenten ervan te begraven. Karkassen van dieren, en soms schoenen. En soms, maar niet vaak, mensen. De achterliggende gedachte was dat hun zielen in het huis zouden blijven en de boze geesten zouden verjagen.'

Er viel een lange stilte.

'Ze werden geofferd, bedoel je. Deze kinderen werden geofferd.'

'Misschien. Waarschijnlijk. Het is een té groot toeval dat er botten onder de haard van beide huizen liggen.'

'Maar... het waren christenen. Ze werden geacht godvruchtig te zijn, in plaats van bijgelovig!'

'Het geloof heeft het bijgeloof nooit helemaal kunnen onderdrukken. Het christelijk geloof lag als een sluier over de oudere geloven - ze werden ermee toegedekt, maar daarmee waren ze nog niet verdwenen.'

Ik keek naar de twee gebitten en rilde. 'Jezus, wat een familie! En ik ben één van hen. Ik ben ook een Tournier.' Ik begon te beven.

'Ella, je staat heel ver van ze af,' zei Jean-Paul zacht. 'Jij leeft in de twintigste eeuw. Je bent niet verantwoordelijk voor hun daden. En vergeet ook niet dat je net zo veel van je moeders familie afstamt als van die van je vader.'

'Maar dat neemt niet weg dat ik nog steeds een Tournier ben.'

'Ja, maar dat betekent niet dat je voor hun zonden zou moeten boeten.'

Ik keek hem met grote ogen aan. 'Dat woord heb ik jou nog nooit eerder horen gebruiken.'

Hij haalde zijn schouders op. 'Ik ben katholiek opgevoed. Sommige dingen raak je nu eenmaal nooit echt helemaal kwijt.'

Sylvie kwam in de verte achter de rotsen vandaan. Ze rende zigzaggend over het pad en zat waarschijnlijk een vlinder of een konijn achterna, zodat ze er zelf uitzag als een fladderende gele vlinder. Toen ze ons zag, vloog ze rechtstreeks op ons af.

'Jean-Paul!' riep ze uit. Toen ze bij ons was, ging ze naast hem staan.

Hij hurkte naast haar neer. 'Bonjour, Mademoiselle,' zei hij. Sylvie giechelde en legde haar handje op zijn schouder.

'Zijn jullie al begonnen met graven?' Ook Mathilde was achter de rotsen vandaan gekomen. 'Salut, Jean-Paul,' zei ze, waarbij ze hem grinnikend aankeek. Hij glimlachte naar haar. Ineens realiseerde ik me wat me te doen stond: ik moest me hier terugtrekken. Ik moest Mathilde wat plezier in het leven en Sylvie een vader bezorgen. Dat zou dan mijn offer zijn, een manier om de zonden van mijn familie weer goed te maken.

Ik deed een stapje naar achteren. 'Ik ga op zoek naar een plek voor het graf,' zei ik, en stak mijn hand uit. 'Sylvie, ga je mee?'

'Nee,' zei Sylvie. 'Ik blijf hier, bij Jean-Paul.'

'Maar - misschien is je moeder wel liever alleen met Jean-Paul.'

Ik had het nog niet gezegd of ik begreep dat ik een fout had gemaakt. Mathilde gierde het uit.

'O, echt, Ella, je kunt soms toch zó stom zijn!'

Jean-Paul zei niets, maar haalde een sigaret uit het zakje van zijn shirt, grijnsde en stak hem op.

'Ja, ik ben stom,' mompelde ik in het Engels. 'Ongelooflijk stom.'

We waren het allemaal eens over de plek - een grasveldje naast een grote kei in de vorm van een paddestoel, niet ver van de ruïne. De plek zou vanwege de vorm van de kei altijd gemakkelijk te vinden zijn.

Jean-Paul begon te graven terwijl we naast hem in het gras gingen zitten en aan de lunch begonnen. Toen loste ik Jean-Paul af en was het mijn beurt om te graven, en als laatste was Mathilde aan de beurt. Uiteindelijk hadden we een kuil van ongeveer een halve meter diep. Ik begon de botten uit te leggen. Onze kuil was groot genoeg voor twee, en hoewel Jean-Paul alleen maar de tanden had gevonden, legde ik ze zo alsof de rest van de botten er ook bij waren geweest. De anderen keken toe. Sylvie fluisterde iets in Mathildes oor. Toen ik klaar was, trok ik een blauwe draad uit de resten van de jurk en stak hem in mijn zak.

Toen ik was gaan staan, kwam Sylvie naar me toe. 'Maman zegt dat ik het aan jou moet vragen,' zei ze. 'Mag ik iets bij Marie in het graf begraven?'

'Wat?'

Sylvie haalde het lavendelzeepje uit haar zak.

'Ja,' zei ik. 'Maar doe eerst het papiertje eraf. Zal ik het er voor je in leggen?'

'Nee. Ik wil het zelf doen.' Ze ging naast het graf liggen, strekte haar arm en liet het zeepje op de plaats vallen. Toen stond ze op en sloeg het zand van haar kleren.

Ik wist niet wat ik nu moest doen. Ik had het gevoel iets te moeten zeggen, maar wist niet wat, en ik keek naar Jean-Paul. Tot mijn verbazing stond hij met gebogen hoofd en gesloten ogen en fluisterde iets voor zich heen. Mathilde deed hetzelfde, en Sylvie deed hen na.

Ik keek op en zag hoog boven ons een vogel met zijn vleugels fladderen en op dezelfde plek in de lucht blijven hangen.

Jean-Paul en Mathilde sloegen op hetzelfde moment een kruisje en deden hun ogen open. 'Kijk,' zei ik, en wees omhoog. De vogel was verdwenen.

'Ik heb hem gezien,' verklaarde Sylvie. 'Maak je geen zorgen, Ella, ik heb die rode vogel gezien.'

We schepten de kuil weer dicht, en om te voorkomen dat de vogels de botjes zouden oppikken, legden we er stenen op in de vorm van een piramide die ongeveer dertig centimeter hoog was.

We waren net klaar toen we hoorden fluiten en omkeken. Monsieur Jourdain stond bij de ruïne, en naast hem stond een jonge vrouw. Zelfs vanaf deze afstand was duidelijk dat ze ongeveer acht maanden zwanger was. Mathilde keek me aan, en we grinnikten. Jean-Paul had het gezien en keek vragend van de een naar de ander.

O, God, dacht ik, ik moet het hem nog vertellen. Mijn maag balde zich samen.

Toen ze vlakbij waren gekomen, struikelde de vrouw. Ik stond als aan de grond genageld.

'Mon Dieu!' kwam het ademloos over Mathildes lippen.

Sylvie klapte in haar handen. 'Ella, je hebt helemaal niet gezegd dat je zus zou komen!'

Ze was bij me aangekomen en bleef staan. We bekeken elkaar: onze haren, de vorm van ons gezicht, de bruine ogen. Toen liepen we naar elkaar toe en kusten elkaar op de wang: een, twee, drie keer.

Ze lachte. 'Jullie Tourniers kussen elkaar altijd drie keer, alsof twee keer niet voldoende zou zijn!'

Het was al laat toen we besloten terug te gaan. We zouden nog iets drinken in de bar en dan ieder onze eigen weg gaan: Mathilde en Sylvie naar Mende, Elisabeth naar haar huis in de buurt van Alès, Monsieur Jourdain naar zijn huis om de hoek van de mairie, Jean-Paul naar Lisle-sur-Tarn. Alleen ik wist niet waar ik naartoe moest.

Elisabeth en ik liepen samen naar de auto's.

'Kom je bij me logeren?' vroeg ze. 'Als je wilt, kun je nu meteen al met me meekomen.'

'Nee, nu niet, maar ik kom binnenkort. Ik moet eerst... een paar dingen regelen. Ik kom over een paar dagen.'

Bij de auto's keken zij en Mathilde me afwachtend aan. Jean-Paul tuurde naar de horizon.

'Eh, gaan jullie maar vast,' zei ik tegen hen. 'Ik rij wel met Jean-Paul mee. We treffen elkaar bij de bar.'

'Ella, je komt toch weer met ons mee terug naar huis, hè?' vroeg Sylvie bezorgd. Ze begon aan mijn arm te trekken.

'Maak je over mij maar geen zorgen, chérie.'

Toen de auto's om de bocht in de weg verdwenen waren, stonden Jean- Paul en ik aan weerszijden van zijn auto. 'Mag het dak open?' vroeg ik.

'Bien sur.'

We haakten het dakzeil los, rolden het naar achteren en maakten het vast. Toen we klaar waren, leunde ik tegen de zijkant van de auto en legde mijn armen op de bovenkant van het raampje. Jean-Paul stond tegen de andere kant geleund.

'Ik moet je iets vertellen,' zei ik, en probeerde de brok in mijn keel weg te slikken.

'In het Engels, Ella.'

'Goed. Ja. In het Engels.' Ik stopte opnieuw.

'Weet je,' zei hij. 'Ik had er geen idee van dat ik me zo ellendig zou kunnen voelen over een vrouw. Het is bijna twee weken geleden sinds je weg bent gegaan. Sinds die dag kan ik niet meer slapen, geen piano meer spelen en niet werken. De oude vrouwen in de bibliotheek plagen me. Mijn vrienden verklaren me voor gek. En Claude en ik maken ruzie over de stomste dingen.'

'Jean-Paul, ik ben zwanger.'

Hij keek me aan en zijn gezicht was één vraagteken. 'Maar we...' Hij zweeg.

Ik dacht weer aan liegen, over hoeveel gemakkelijker het zou zijn om te liegen. Ik wist dat hij me zou doorzien.

'Het is van Rick,' zei ik zacht. 'Het spijt me.'

Jean-Paul haalde diep adem. 'Dat hoeft je toch niet te spijten,' zei hij in het Frans. 'Je wilde toch een kind, niet?'

'Oui, mais...''

'Dan hoeft het je niet te spijten,' herhaalde hij in het Engels.

'Als het van de verkeerde is, dan is spijt alleen maar terecht.'

'Weet Rick het?'

'Ja. Ik heb het hem gisteravond verteld. Hij wil dat we naar Duitsland verhuizen.'

Jean-Paul trok zijn wenkbrauwen op.

'En wat wil jij?'

'Dat weet ik niet. Ik moet erover nadenken wat het beste voor de baby is.'

Jean-Paul zette zich af tegen de auto, liep naar de andere kant van de weg en keek uit over de velden, de brem en het graniet. Hij bukte zich, plukte een takje van de brem en kneep de bittere gele bloemen plat tussen zijn vingers.

'Ik weet het,' fluisterde ik zó zacht dat hij me niet kon verstaan. 'Het spijt me. Het is te veel, hé?'

Toen hij terugkwam naar de auto, lag er een vastberaden, haast stoïcijnse uitdrukking op zijn gezicht. Dit is zijn beste moment, dacht ik. Ik moest onverwacht glimlachen.

Jean-Paul lachte terug.

'Wat het beste is voor de moeder, is doorgaans het beste voor de baby,' zei hij. 'Als jij ongelukkig bent, dan is je kind dat ook.'

'Dat weet ik. Maar ik weet op dit moment niet wat het beste voor mij zou zijn. Ik weet niet eens waar ik nu thuishoor. Niet in Californië, dat is zeker. En in Lisle... Ik denk niet dat ik daarheen terug kan. Niet nu meteen. En ik hoor ook niet Zwitserland. En zeker niet in Duitsland.'

'Waar voel je je prettig?'

Ik keek om me heen. 'Hier,' zei ik. 'Hier, op deze plek.' Jean-Paul spreidde zijn armen heel wijd uit. 'Alors, tu es chez toi. Bienvenue.'