Op zoek

Ik rende, met mijn briefkaart van het schilderij van Tournier tegen mijn borst gedrukt, terug naar kantoor. Rick zat op een kruk achter zijn tekenbord - een tensorlamp scheen op de strakke lijnen van zijn jukbeenderen en spitse kin. Hoewel zijn blik op de schets vóór hem was gericht, was het duidelijk dat hij met zijn gedachten ergens anders was. Zo kon hij vaak uren achtereen zitten, terwijl hij dat wat hij even tevoren ontworpen had tot in het allerkleinste detail voor zich zag: het sanitair, de leidingen, het afvoersysteem, de vensters, de ontluchting. Hij stelde zich alles voor en hield het beeld vast in zijn hoofd, waarna hij door het gebouw liep, erin zat en erin woonde, en ondertussen naging waar iets verbeterd kon worden.

Ik keek naar hem, waarna ik de kaart in mijn tas stopte, ging zitten en voelde hoe mijn opgetogen gevoel langzaam wegebde. Opeens had ik geen behoefte meer om mijn ontdekking met hem te delen.

Maar toch moet ik het hem vertellen, schoot het door mij heen. Hij móet het weten.

Rick keek op van zijn tekenbord en glimlachte. 'Hé, hallo,' zei hij.

'Hé, hallo,' sprak ik hem na. 'Alles in orde? Staat het gebouw stevig op zijn poten?'

'Tot dusver wel. En ik heb goed nieuws.' Hij wuifde met een fax. 'Een Duits kantoor wil dat ik hun over een week of twee wat ontwerpen laat zien. Als het goed gaat, houden we er een gigantisch contract aan over en zal dit kantoor de eerstkomende jaren tot over zijn oren in het werk zitten.'

'Echt? Wat ben je toch een kei!' Ik glimlachte en liet hem er nog een paar minuten over doorvertellen.

'Moet je luisteren, Rick,' begon ik, toen hij was uitgesproken. 'Je raadt nooit wat ik in een museum hier vlakbij heb gevonden. Kijk.' Ik haalde de kaart uit mijn tas en gaf hem die. Hij hield hem onder de lamp.

'Dat is het blauw waar je me over vertelde, niet?'

'Ja.' Ik ging achter hem staan en sloeg mijn armen om zijn hals. Hij verstijfde even. Ik keek snel of mijn psoriasisplekken zijn huid niet raakten.

'En wie denk je dat de schilder is?' Ik steunde met mijn kin op zijn schouder.

Hij wilde de kaart omdraaien, maar ik hield hem tegen. 'Drie keer raden.'

Rick grinnikte. 'Vooruit, schat, je weet toch dat ik niets van schilderkunst af weet.' Hij bekeek de kaart aandachtig. 'Het zal wel een van de Italiaanse schilders uit de Renaissance zijn.'

'Nee. Het is een Franse schilder.'

'O, nou, dan is het zeker een van je voorouders.'

'Rick!' Ik gaf hem een stomp tegen zijn arm. 'Je hebt gekeken!'

'Nee, dat heb ik niet. Ik maakte alleen maar een grapje.' Hij keek achterop de kaart. 'Is dit echt familie van je?'

'Ja. Op de een of andere manier heb ik het gevoel van wel.'

'Te gek!'

'Ja, hè?' Ik keek hem grinnikend aan. Rick sloeg een arm om mijn middel en kuste me, terwijl hij aanstalten maakte om de rits van mijn jurk open te trekken. Pas toen de rits al halfopen was, drong het tot mij door dat hij het meende. 'Hé, wacht eens eventjes!' riep ik uit. 'Laten we daar liever mee wachten tot we thuis zijn.'

Hij lachte en pakte een niettang. 'Wat, bevalt mijn niettang je niet? En mijn richtlineaal dan?' Hij draaide de tensorspot totdat het licht tegen het plafond weerkaatste. 'Vind je mijn vrolijke bui niet opwindend?'

Ik kuste hem en ritste mijn jurk weer dicht. 'Nee, dat is het niet. Ik vind alleen dat we - misschien is dit wel niet het goede moment om het erover te hebben, maar ik heb nagedacht en ben, geloof ik, niet meer zo zeker van dit hele zwangerschapsidee. Misschien is het beter om er nog een poosje mee te wachten.'

Hij keek verbaasd. 'Maar we hadden het toch besloten?' Rick hield ervan om zich aan zijn beslissingen te houden.

'Ja, maar het is toch traumatischer dan ik verwacht had.'

'Traumatisch?'

'Misschien is dat wel een te zwaar woord.' Wacht eens eventjes, Ella, schoot het door mij heen, het was wel dégelijk traumatisch. Waarom probeer je de waarheid voor hem te verbergen?

Rick wachtte tot ik verder zou gaan. Toen ik niets meer zei, zuchtte hij. 'Goed dan, Ella, als je er zó over denkt.' Hij begon zijn tekenpennen bij elkaar te pakken. 'Ik wil niet dat je het doorzet als je er niet helemaal zeker van bent.'

We reden in een vreemde stemming naar huis. Beiden waren we om verschillende redenen opgewonden, en beiden waren we ontnuchterd door mijn verkeerde timing. We waren net voorbij het plein in Lisle toen Rick opeens stopte. 'Wacht even,' zei hij. Hij sprong uit de auto en verdween om de hoek. Een minuut later was hij weer terug en gooide hij iets in mijn schoot. Ik schoot in de lach. 'Dat meen je niet,' zei ik.

'Jawel.' Hij glimlachte ondeugend. We hadden vaak grapjes gemaakt over de eenzame condoomautomaat in een van de winkelstraten en de soort van onverwachte noodsituaties die iemand ertoe zou brengen om er gebruik van te maken.

Die avond bedreven we de liefde en sliepen als een roos.

De dag waarop Jean-Paul terugkwam van zijn verblijf in Parijs was ik zó afwezig tijdens mijn Franse les dat Madame Sentier me ermee plaagde.

' Vous étes dans la lune,' leerde ze me. Ik, op mijn beurt, leerde haar: 'Het licht is aan, maar er is niemand thuis.' Ik moest het uitleggen, maar uiteindelijk moest ze lachen om mijn dröle Amerikaanse gevoel voor humor.

'Ik weet nooit watje zult gaan zeggen,' zei ze, 'maar je accent gaat in ieder geval vooruit.'

Eindelijk was de les afgelopen en liet ze me gaan, maar wel met extra huiswerk om de verloren les in te halen.

Ik haastte me om de trein terug naar Lisle te halen. Maar toen ik over het plein liep en naar het hotel de ville keek, zag ik er opeens tegenop om hem te zien. Het was hetzelfde gevoel dat je wel eens hebt als je een groot feest geeft en je er, een uur voordat de gasten moeten arriveren, opeens geen zin meer in hebt. Ik dwong mijzelf om het plein over te steken, het gebouw binnen te gaan, de trap op te lopen en de deur open te duwen.

Meerdere mensen stonden te wachten op de assistentie van de twee bibliothecarissen. Ze keken alle twee op, en Jean-Paul knikte beleefd. Ik voelde me van mijn stuk gebracht en ging aan een tafel zitten. Ik had er niet op gerekend dat ik zou moeten wachten, en dat ik het hem zou moeten vertellen waar andere mensen bij waren. Zonder veel overtuiging begon ik aan het huiswerk dat ik van Madame Sentier had opgekregen.

Een kwartier later werd het wat stiller in de bibliotheek en Jean-Paul kwam naar me toe. 'Kan ik u ergens mee helpen, Madame?' vroeg hij zachtjes in het Engels. Hij boog zich naar voren en steunde met één hand op mijn tafel. Ik was nog nooit zo dicht bij hem geweest, en toen ik opkeek, zijn specifieke geur opsnoof, het zonlicht op zijn huid zag weerkaatsen en naar de stoppels op zijn kin keek, dacht ik: O, nee. Niet dit.

Daar ben ik niet voor gekomen. Mijn maag balde zich samen van paniek.

Ik riep mijzelf tot de orde en fluisterde: 'Ja, Jean-Paul, ik heb...' Een geringe beweging van zijn hoofd deed me zwijgen. 'Ja, Monsieur,' corrigeerde ik mijzelf. 'Ik wil u graag iets laten zien.' Ik gaf hem de kaart. Hij bekeek hem, keek achterop en knikte. 'Ach, het Musée des Augustins. Hebt u de Romaanse beelden gezien?'

'Nee, nee, kijk dan naar de naam! Naar de naam van de schilder!'

Hij las met zachte stem: 'Nicolas Tournier, 1590-1639.' Toen keek hij me aan en glimlachte.

'Heb je dat blauw gezien?' fluisterde ik, terwijl ik de kaart even aanraakte. 'Dat is het blauw dat ik bedoel. En weet je nog die droom waarover ik je heb verteld? Nog voordat ik dit schilderij had ontdekt, wist ik al dat ik van een jurk heb gedroomd. Van een blauwe jurk. Dit blauw.'

'Ach, het blauw van de Renaissance. Weet je dat er lapis lazuli in zit? Het was zó duur dat ze het alleen maar voor heel belangrijke onderwerpen konden gebruiken, zoals het gewaad van de Maagd.'

Hij wilde me altijd iets bijbrengen.

'Snap je het dan nog steeds niet? Hij is een van mijn voorvaderen!'

Jean-Paul keek om zich heen, verplaatste zijn gewicht op de tafel en keek weer naar de kaart.

'Waarom denk je dat?'

'Vanwege de naam, dat is duidelijk, en vanwege de jaartallen, maar vooral vanwege het blauw. Het is precies dezelfde kleur als de kleur uit mijn droom. En niet alleen de kleur, maar de hele sfeer ervan is hetzelfde. De uitdrukking op haar gezicht.'

'En je hebt dit schilderij niet eerder gezien dan je die droom hebt gekregen?'

'Nee.'

'Maar in die tijd leefden je voorouders in Zwitserland. Deze Tournier is Frans.'

'Ja, maar hij is in Montbéliard geboren. Ik heb het opgezocht. En weet je waar dat ligt? Zestig kilometer van Moutier! Net over de Franse grens. Zijn ouders kunnen gemakkelijk van Moutier naar Montbéliard zijn verhuisd.'

'Heb je niets kunnen vinden over zijn familie?'

'Nee. Er was niet veel over hem in het museum, alleen maar dat hij in 1590 in Montbéliard was geboren, een tijd in Rome heeft doorgebracht, naar Toulouse is gekomen en in 1639 is gestorven. Meer weten ze daar niet van hem.'

Jean-Paul tikte met de kaart tegen zijn knokkels. 'Als bekend is wanneer hij is geboren, dan is waarschijnlijk ook bekend wie zijn ouders waren. In geboorte- en doopboeken staan altijd de namen van de ouders vermeld.'

Ik pakte de tafel met beide handen vast. Ongelooflijk, zoals zijn reactie verschilde van die van Rick, schoot het door me heen.

'Ik zal wel kijken of ik iets over hem voor je kan vinden.' Hij ging rechtop staan en gaf me de kaart terug.

'Nee, ik wil niet dat je dat doet,' zei ik luid. Een paar mensen keken op en de bibliothecaresse wierp ons een bedenkelijke blik toe.

Jean-Paul trok zijn wenkbrauwen op.

'Ik doe het zelf wel. Ik wil zelf kijken wat ik over hem kan vinden.'

'Zoals je wilt.' Hij maakte een lichte buiging en liep weg. Ik had het gevoel van een anticlimax en voelde mijn handen trillen. 'Verdomme,' mompelde ik, terwijl ik naar de Maagd keek. 'Verdomde man.'

Jean-Pauls sceptische houding had me dieper getroffen dan ik wel toe wilde geven. Toen ik de schilder ontdekt had, was ik geen moment op het idee gekomen om verdere gegevens over hem op te zoeken. Ik wist wie hij was - mijn intuïtie was voldoende voor mij. Namen en plaatsen en jaartallen zouden niets veranderen aan die zekerheid van mij. Dat dacht ik tenminste.

Uiteindelijk is één enkele opmerking vaak voldoende om iemand aan het twijfelen te maken. Twee dagen lang lukte het mij Jean-Pauls opmerkingen te negeren, maar bij mijn volgende bezoek aan Toulouse nam ik de briefkaart mee en ging ik, na mijn Franse les, naar de universiteitsbibliotheek. Ik was daar al eerder geweest op de afdeling medische boeken, maar de afdeling kunst was ik nog niet binnengegaan. Ze was vol met studenten die druk voor hun tentamens zaten te studeren of scripties schreven, en ze zaten zelfs op de trappen, waar ze druk en luidruchtig met elkaar converseerden.

Het bleek moeilijker te zijn om iets over Nicolas Tournier aan de weet te komen dan ik verwacht had. Hij behoorde tot een groep schilders die de Caravagesques werden genoemd, Franse kunstenaars die aan het begin van de zeventiende eeuw in Rome hadden gestudeerd en het opvallende clair-obscur van Caravaggio hadden gekopieerd. Het gebeurde vaak dat deze schilders hun doeken niet signeerden, en er werd breedvoerig gediscussieerd over wie wat had geschilderd. Tournier werd hier en daar kort vermeld. Hij was niet beroemd, hoewel er twee van zijn werken in het Louvre hingen. Het kleine beetje informatie dat ik over hem vond, verschilde van dat wat ik in het museum over hem had gelezen: in de vroegste bron werd hij vermeld als Robert Tournier, geboren in Toulouse in 1604 en gestorven rond 1670. Ik wist zeker dat het om dezelfde schilder ging, want ik herkende zijn werken. Andere bronnen gaven weer andere jaartallen en noemden hem Nicolas.

Ten slotte koos ik drie boeken uit die het meest recent verschenen waren, maar toen ik ze van de planken wilde halen, bleken ze er niet te zijn. Ik sprak met een gestresste student achter de informatiebalie die waarschijnlijk zelf voor zijn tentamens moest studeren; hij zocht de boeken op in de computer en vertelde me dat ze alle drie waren uitgeleend.

'Zoals u kunt zien, is het op het moment erg druk,' zei hij. 'Misschien heeft iemand ze wel geleend voor het schrijven van een scriptie.'

'Kunt u voor mij nagaan wie ze heeft?'

Hij keek naar het scherm. 'Ze zijn opgevraagd door een andere bibliotheek.'

'Die van Lisle-sur-Tarn?'

'Ja.' Hij keek me verbaasd aan, en keek nog verbaasder toen hij me hoorde mompelen: 'Rotzak! O, nee, ik bedoel niet jou. Dank je wel.'

Ik had kunnen weten dat Jean-Paul niet werkeloos zou afwachten tot ik zelf iets gevonden had. Hij was zó opdringerig dat hij het niet kon laten zich ermee te bemoeien, al was het maar om zijn eigen theorieën te kunnen bewijzen. De vraag was of ik wel of niet bereid was om hem achterna te gaan teneinde meer aan de weet te komen.

Uiteindelijk bleek ik die beslissing niet te hoeven nemen. In Lisle, in de straat die van het station naar het plein liep, liep ik hem tegen het lijf. Hij was van zijn werk op weg naar huis. Hij knikte en zei 'Bonsoir', en voordat ik had kunnen nadenken, riep ik: 'Jij hebt de boeken waar ik de hele middag naar heb lopen zoeken. Waarom heb je dat gedaan? Ik heb je gevraagd om niet voor mij naar hem op zoek te gaan, maar je doet het toch!'

De uitdrukking op zijn gezicht was bijna verveeld. 'Wie zegt dat ik bezig ben met research voor jou, Ella Tournier? Ik was nieuwsgierig naar de man, en dus ben ik zelf naar hem op zoek gegaan. Als je die boeken wilt zien, kun je morgen naar de bibliotheek komen.'

Ik leunde tegen de muur en sloeg mijn armen over elkaar. 'Goed, goed. Je hebt gewonnen. Vertel me maar liever wat je te weten bent gekomen. Schiet op, dan hebben we het tenminste achter de rug.'

'Weet je zeker dat je zelf niet in die boeken wilt kijken?'

'Vertel het me nu maar.'

Hij stak een sigaret op, inhaleerde en blies de rook uit naar zijn voeten. 'Goed. Misschien ben je er vandaag achter gekomen dat er lange tijd niet veel van Nicolas Tournier bekend was. Maar in 1951 is er een doopboek gevonden waar zijn naam in voorkomt. Hij is in juli 1590 gedoopt in een protestantse kerk in Montbéliard. Zijn vader was André Tournier, een schilder uit Besanijon - dat is niet ver van Montbéliard. Zijn grootvader heette Claude Tournier. De vader, André Tournier, is in verband met religieuze onrust in 1572 naar Montbéliard gegaan - mogelijk vanwege de problemen rond de moorden tijdens de Bartholomeusnacht. Jouw schilder, Nicolas, was één van zijn kinderen. Hij wordt genoemd tussen 1619 en 1626 in Rome. Dan wordt hij in 1627 in Carcassonne gesignaleerd, en in 1632 in Toulouse. Men heeft lange tijd aangenomen dat hij later, in de zeventiende eeuw gestorven is, na 1657. Maar in 1974 is zijn testament ontdekt dat op 30 december 1638 is gedateerd. Hij is waarschijnlijk kort daarna gestorven.'

Ik bestudeerde de grond en het duurde zó lang voor ik iets zei dat Jean- Paul onrustig werd en zijn sigaret op straat gooide.

Ten slotte zei ik iets. 'Was het in die tijd gebruikelijk dat iemand kort na zijn geboorte werd gedoopt?'

'Ja, dat was meestal wel het geval. Maar niet altijd.'

'Dat betekent dat het om de een of andere reden uitgesteld zou kunnen zijn, toch? De datum van de doop hoeft niet noodzakelijkerwijs overeen te stemmen met de geboortedatum. Voor hetzelfde geld was Nicolas Tournier toen hij gedoopt werd een maand, of twee jaar of zelfs tien jaar oud. Misschien was hij zelfs wel volwassen!'

'Dat is niet waarschijnlijk.'

'Nee, maar het is mógelijk. Wat ik bedoel, is dat de bron dat niet nauwkeurig vermeldt. En zijn testament heeft de datum die je hebt genoemd, maar ook dat betekent nog niet dat we precies weten wanneer hij is gestorven. Dat kunnen we nooit met zekerheid zeggen, wel? Misschien heeft hij na het opmaken van zijn testament nog wel tien jaar geleefd.'

'Ella, hij was ziek, hij heeft zijn testament opgemaakt en is gestorven. Dat is de gebruikelijke gang van zaken.'

'Ja, maar we weten het niet zéker! We weten niet precies wanneer hij is geboren en wanneer hij is gestorven. Deze gegevens vormen geen doorslaggevend bewijs. Alle belangrijke gegevens van hem staan altijd nog ter discussie.' Ik zweeg, omdat ik bang was dat ik anders echt hysterisch zou gaan krijsen.

Hij leunde tegen de muur en sloeg zijn armen over elkaar. 'Je wilt gewoon niet weten dat de vader van deze schilder André heette en geen familie van je is. Dat hij niet Etienne, of Jean of Jacob heette. Maar hij komt niet uit de Cévennes en ook niet uit Moutier. Hij is géén familie van je.'

'Je kunt het ook anders bekijken,' vervolgde ik kalmer. 'Tot voor kort - tot 1950 - wisten ze helemaal niets van hem af. Ze hadden al zijn gegevens fout, behalve dan zijn achternaam en de stad waar hij is gestorven. Van alle andere gegevens bleek niets te kloppen; zijn voornaam klopte niet, zijn geboortedatum en zijn sterfdatum klopten niet, zijn geboorteplaats klopte niet en sommige van de aan hem toegeschreven werken bleken van andere schilders te zijn. En al deze foutieve informatie is gepublicéérd; ik heb het in de bibliotheek met eigen ogen gelezen. Als ik er niet achter was gekomen dat er recentere gegevens over hem waren, zouden we alleen maar foutieve informatie over hem hebben gehad. Dan zou ik hem zelfs bij de verkeerde naam hebben genoemd! Er wordt nog steeds over gediscussieerd welke werken van hem zijn. Als ze die basisinformatie niet eens op een rijtje kunnen krijgen - als alles gebaseerd moet zijn op vermoedens, waarbij de datum van iemands doop dezelfde is als iemands geboortedatum, en de datum van iemands testament dezelfde is als zijn overlijdensdatum - nou, dan weten we uiteindelijk nóg niets. Het klopt niet, dus waarom zou ik het moeten geloven? Het enige dat volgens mij klopt, is dat hij en ik dezelfde achternaam hebben, dat hij op slechts zestig kilometer van waar ik woon gewerkt heeft en dat hij hetzelfde blauw heeft geschilderd waar ik maar steeds van droom. Dat zijn voor mij bewijzen.'

'Nee, dat is toeval. Je laatje verleiden door louter toevalligheden.'

'En jij door vermoedens.'

'Dat jij nu in Toulouse woont en dat hij in Toulouse heeft gewoond, wil nog niet zeggen dat jullie familie van elkaar zijn. En zo ongebruikelijk is de naam Tournier nu ook weer niet. En dat je van zijn blauw droomt - nou, het is een blauw dat je je gemakkelijk van een droom kunt herinneren omdat het zo levendig is. Het zou veel moeilijker zijn om je donkerblauw te herinneren, niet?'

'Waarom doe je eigenlijk zozeer je best om te bewijzen dat hij géén familie van mij is?'

'Omdat jij al je bewijzen op toevalligheden en je intuïtie baseert, en niet op harde bewijzen. Je bent getroffen door een bepaald schilderij, door een bepaald blauw, en op grond daarvan, plus het feit dat de schilder dezelfde achternaam heeft als jij, concludeer je dat hij familie van je is. Nee. Nee, ik zou je er helemaal niet van moeten overtuigen dat Nicolas Tournier geen familie van je is. Jij zou mij er juist van moeten overtuigen dat hij dat wél is.'

Ik moet hem hiermee laten ophouden, dacht ik. Nog even, en hij heeft al mijn hoop de grond in geboord.

Misschien stonden mijn gedachten wel op mijn gezicht te lezen, want toen Jean-Paul verder sprak, was hij ineens een heel stuk vriendelijker. 'Misschien zet deze Nicolas Tournier je wel helemaal op een vals spoor en kun je hem verder maar beter vergeten.'

'Dat is mogelijk.' Ik zweeg. 'Maar hij obsedeert me. Ik kan me niet eens meer herinneren hoe ik naar mijn voorouders wilde zoeken voordat hij opeens in mijn leven verscheen.'

'Je was van plan om in de Cévennes naar je voorouders op zoek te gaan.'

'Ja, misschien doe ik dat nog wel.' Ik moest lachen om zijn gezicht. 'Goed. Ja, dat doe ik. Weetje, door al dat gezeur van jou wil ik eigenlijk niets liever dan je laten zien dat je het mis hebt. Ik wil keiharde bewijzen zien te vinden waar zelfs jij niet aan kunt tornen, dat de voorouders die ik vind ook inderdaad mijn voorouders zijn. Al was het alleen maar om je te laten zien dat intuïtie niet altijd verkeerd hoeft te zijn.'

Ik zweeg, en hij ook. Ik ging op mijn andere been staan, en Jean-Paul keek met samengeknepen ogen in de avondzon. Ik was me opeens scherp bewust van zijn nabijheid, in deze smalle, Franse straat. Er is maar een halve meter lucht tussen ons in, dacht ik. Ik zou hem zo...

'En je droom?' vroeg hij. 'Heb je die droom nog gehad?'

'Eh, nee. De laatste tijd niet meer.'

'Dus wil je dan dat ik de archieven in Mende bel om hun te zeggen dat ze je kunnen verwachten?'

'Nee!' Mijn uitroep deed de forensen opkijken. 'Dat is nu precies wat ik niet wil dat je doet,' beet ik hem toe. 'Bemoei je er niet mee, tenzij ik je om hulp vraag, goed? Als ik hulp nodig heb, zal ik je daarom vragen.'

Jean-Paul hief zijn handen op alsof ik een revolver op hem gericht hield. 'Best, Ella Tournier. Hier trekken we een lijn, en ik blijf aan mijn kant, goed?' Hij deed een stapje terug van de denkbeeldige lijn, en de afstand tussen ons werd groter.

De volgende avond, toen we op de patio zaten te eten, vertelde ik Rick dat ik naar de Cévennes wilde om naar gegevens over mijn voorouders te zoeken.

'Weet je nog dat ik naar Jacob Tournier in Zwitserland heb geschreven?' vroeg ik. 'Hij heeft teruggeschreven en zegt dat de Tourniers oorspronkelijk uit de Cévennes komen. Waarschijnlijk.' Ik glimlachte in mezelf. Ik begon me aan te wennen mijn uitspraken wat meer te nuanceren. 'Ik wil kijken of ik iets kan vinden.'

'Maar ik dacht dat je alles al wist over je familie, met inbegrip van een schilder en al?'

'Nou, het is nog helemaal niet zo zeker dat hij écht familie van mij is. Nóg niet,' haastte ik mij eraan toe te voegen. 'Misschien vind ik daar wel iets op grond waarvan het bewezen kan worden.'

Tot mijn verbazing fronste hij zijn voorhoofd. 'En dat alles heeft die Jean-Pierre zeker verzonnen.'

'Jean-Paul. Nee, helemaal niet. Eerder het tegendeel. Hij denkt dat ik niets zal vinden.'

'Wil je dat ik met je meega?'

'Ik moet doordeweeks gaan, wanneer de archieven open zijn.'

'Ik zou een paar dagen vrij kunnen nemen, om met je mee te gaan.'

'Ik had de komende week willen gaan.'

'Nee, dan kan ik niet weg. Het is een gekkenhuis op kantoor, nu, met dat Duitse contract. Misschien later in de zomer, wanneer het wat stiller is. In augustus.'

'Ik kan toch niet tot augustus wachten!'

'Ella, waarom ben je ineens zó geïnteresseerd in je voorouders? Dat had je vroeger nooit.'

'Toen woonde ik ook nog niet in Frankrijk.'

'Ja, maar je schijnt er een heleboel tijd aan te besteden. Wat denk je ermee te zullen opschieten?'

Ik had iets willen zeggen in de trant van dat ik hoopte door de Fransen geaccepteerd te zullen worden, dat het me een gevoel zou geven dat ik hier thuishoorde. 'Dat de blauwe nachtmerrie ophoudt,' hoorde ik mijzelf in plaats daarvan zeggen.

'Denk je echt dat je die droom kwijt zult raken als je meer van je voorouders weet?'

'Ja.' Ik leunde naar achteren en keek op naar de wijnranken. Ik zag de eerste groene trosjes van wat later de druiven zouden worden. Ik wist wel dat het nergens op sloeg, dat er geen verband was tussen mijn droom en mijn voorouders. Maar mijn brein had dat verband gelegd, en koppig als ik was, besloot ik me eraan te houden.

'Ga je met Jean-Pierre?'

'Nee! Hé, waarom ben je eigenlijk zo negatief? Zo ben je anders helemaal niet. Dit is iets dat me interesséért. Sinds we hier zijn, is dit het eerste dat ik echt wil doen. Je zou me toch op z'n minst een beetje kunnen aanmoedigen.'

'Ik dacht dat je graag een kind wilde hebben. Je kunt niet zeggen dat ik je daarin niet heb aangemoedigd.'

'Ja, maar...' Alleen aanmoedigen is in dat opzicht niet voldoende, dacht ik. Je zou er ook naar verlangd moeten hebben.

Het gebeurde me de laatste tijd wel erg vaak dat ik dingen dacht die ik niet hardop uit wilde spreken.

Rick keek me onderzoekend aan, fronste zijn voorhoofd en deed toen een bewuste poging om zich te ontspannen. 'Je hebt gelijk. Natuurlijk ga je, als je dat wilt. Als je dat gelukkig maakt, dan moet je dat natuurlijk doen.'

'O, Rick, doe niet meteen zo...' Ik zweeg. Het was zinloos om kritiek te hebben. Hij probeerde me te steunen zonder dat hij me begreep. Hij deed in ieder geval zijn best.

'Ik ga alleen maar een paar dagen weg. Als ik iets vind, geweldig, maar als ik niets vind, dan is er ook niets aan de hand. Goed?'

'Ella, als je niets vindt, neem ik je mee naar het beste restaurant in Toulouse.'

'Gossie, nou, dank je. Ik voel me meteen een heel stuk beter.'

Mijn moeder zei altijd dat sarcasme de goedkoopste vorm van humor was. Mijn reactie werd er door de gekwetste blik in zijn ogen nog goedkoper op gemaakt.

De ochtend van mijn vertrek was fris en helder; het had de afgelopen nacht geonweerd en de atmosfeer was gezuiverd. Ik gaf Rick een afscheidszoen toen hij op weg ging naar het station, stapte in de auto en reed de andere kant op. Het was een opluchting om weg te kunnen. Ik vierde het met de volumeknop van de radio ver open te draaien en de beide raampjes en het dak open te doen, zodat ik de wind aan alle kanten kon voelen.

De weg volgde de Tarn tot aan Albi, een stadje met een mooie kathedraal, waar het wemelde van de voorjaarstoeristen. Daar nam ik afscheid van de rivier en reed verder in noordelijke richting. In de Cévennes zou ik de Tarn opnieuw ontmoeten, dicht bij de plek waar hij zijn oorsprong vond. Voorbij Albi begon het landschap te veranderen. In het begin, toen ik aan mijn klim begon, leek de horizon steeds verder van mij af te gaan om, toen de heuvels mij langzaam maar zeker begonnen in te sluiten, steeds dichterbij te komen. De hemel die eerst blauw was geweest, werd steeds grijzer. De klaprozen en de wortelplanten langs de kant van de weg kregen gezelschap van andere bloemen, aronskelken, margrieten en vooral brem met zijn doordringende, muffige geur. De bomen werden donkerder. De akkers werden niet langer bebouwd, maar deden dienst als weilanden waarop bruine geiten en koeien graasden. De rivieren werden smaller, sneller en lawaaiiger. Van het ene op het andere moment veranderden ook de huizen: lichte kalksteen maakte plaats voor grijsbruin graniet, de daken werden hoekiger en de aardewerk pannen maakten plaats voor leisteenplaten. Alles werd kleiner, donkerder en ernstiger.

Ik deed de raampjes en het dak dicht en zette de muziek uit. Mijn stemming leek verband te houden met het landschap. Het beviel me hier niet, dacht ik, terwijl ik keek naar de prachtige, trieste omgeving. Het deed me denken aan het blauw.

Mende vormde een bekroning van zowel het landschap als mijn stemming. De smalle straatjes waren omgeven door een drukke ringweg, die de indruk wekte alsof de stad lag ingeklemd. Midden in het centrum stond de kathedraal die er, met zijn twee verschillende klokkentorens, een beetje knullig uitzag, net alsof er geen duidelijk plan voor zijn bouw was geweest. Binnen in de kathedraal was het donker en grimmig. Ik vluchtte snel weer naar buiten, waar ik op het bordes bleef staan en naar de grijze, stenen gebouwen om mij heen keek. Zijn dit de Cévennes, dacht ik. Toen glimlachte ik. Het was immers alleen maar logisch dat ik me had voorgesteld dat het land van de Tourniers prachtig zou zijn.

Het was een lange rit geweest vanaf Lisle. Zelfs de grotere wegen waren kronkelende, klimmende serpentines, waarvoor meer concentratie vereist was dan voor de rechte Amerikaanse highways. Ik was moe en voelde me kribbig, en de donkere, smalle hotelkamer en het eenzame avondmaal in de pizzeria, waar verder alleen maar stellen en oude mannen zaten, maakte mijn stemming er niet beter op. Ik overwoog om Rick te bellen, maar wist dat hij me, in plaats van op te vrolijken, alleen maar nog treuriger zou stemmen door me te herinneren aan de kloof die er langzaam maar zeker tussen ons ontstond.

De archieven van het departement bevonden zich in een gloednieuw gebouw dat was opgetrokken uit zalmkleurige en witte steen, en uit blauw, groen en rood gespoten metaal. De leeszaal was groot en luchtig, en driekwart van de tafels was bezet met mensen die bezig waren om alle mogelijke documenten door te nemen. Iedereen zag eruit alsof hij precies wist waar hij mee bezig was. Ik voelde me zoals ik me in Lisle regelmatig voelde: als buitenlander hoorde ik er niet echt bij - mijn plaats was aan de kant, waar ik de autochtonen kon bekijken en bewonderen, zonder er zelf ooit echt deel van uit te kunnen maken.

De lange vrouw achter de hoofdbalie keek mijn kant uit en glimlachte. Ze was ongeveer van mijn leeftijd, had kort, blond haar en droeg een gele bril. Ik dacht: o, gelukkig, niet alwéér een Madame. Ik liep naar de balie en zette mijn tas neer. 'Ik weet niet wat ik hier doe,' zei ik. 'Zou je me alsjeblieft kunnen helpen?'

Haar lach was een onwaarschijnlijke luide kreet voor zo'n stille, ingetogen plek.

'Alors, waar ben je naar op zoek?' vroeg ze. Ze lachte nog steeds, en haar ogen leken groter door de sterke glazen van haar bril. Het was de eerste keer dat ik iemand zag die een bril met zulke dikke glazen zo stijlvol wist te dragen.

'Een van mijn voorouders heet Etienne Tournier, en het is denkbaar dat hij in de zestiende eeuw hier, in de Cévennes, heeft geleefd. Ik zou graag meer van hem aan de weet willen komen.'

'Weet je wanneer hij geboren is, of wanneer hij gestorven is?'

'Nee. Ik weet dat de familie op een gegeven moment naar Zwitserland is gegaan, maar ik weet ook niet precies wanneer. Het is waarschijnlijk vóór 1576 geweest.'

'Dus dan weet je geen geboorte- en geen sterfdata. Weet je iets van de kinderen? Of van de kleinkinderen?'

'Nou, hij had een zoon, Jean, die in 1590 een kind heeft gekregen.'

Ze knikte. 'Dus dan moet de zoon Jean, laten we zeggen, tussen 1550 en 1575 geboren zijn, en de vader, Etienne, twintig tot veertig jaar daarvoor, laten we zeggen, vanaf 1510. Dus dan ben je op zoek naar de periode van 1510 tot 1575, zoiets, ja?'

Haar Frans was zó snel dat ik haar niet meteen antwoord kon geven: in gedachten liep ik haar berekeningen na. 'Ja, zoiets,' antwoordde ik ten slotte, terwijl ik me afvroeg of ik de schilder Tournier, evenals Nicolas en André en Claude ook moest noemen.

Ze gaf me geen kans. 'Dan zul je de doopboeken, de trouwboeken en de overlijdensakten moeten nakijken,' zei ze. 'En misschien ook de com- poix, de belastingboeken. In welk dorp hebben ze geleefd?'

'Dat weet ik niet.'

'O, dat is een probleem. De Cévennes zijn groot, weet je. Natuurlijk zijn er niet veel boeken uit die tijd. In die tijd werden ze in de kerk bewaard, maar een groot deel ervan is tijdens de geloofsoorlogen verbrand of verloren geraakt. Dus misschien is er wel helemaal niet zo veel materiaal om door te kijken. Als je het dorp had geweten, had ik je meteen kunnen zeggen wat we erover hebben, maar het doet er niet toe, we kijken wel wat we kunnen vinden.'

Ze liep de inventaris na van de documenten die hier en in de andere archieven van het département bewaard werden. Ze had gelijk: van de hele streek waren er maar een paar documenten uit de zestiende eeuw. De paar bewaard gebleven boeken moesten de oorlogen per toeval hebben doorstaan. Het was duidelijk dat de kans dat ik in die paar boeken iets over de Tourniers zou kunnen vinden wel héél klein was.

Ik vroeg de documenten uit die periode op die hier beschikbaar waren en had er geen idee van wat ik te zien zou krijgen. Ik had de term 'document' voor mijzelf in de ruimste zin van de betekenis gebruikt, en verwachtte eigenlijk iets dat een zestiende-eeuwse variant was op mijn eigen, zo zorgvuldig uitgetypte geboortebewijs of trouwboekje. Vijf minuten later bracht de vrouw me een paar dozen microfiches, een boek dat in beschermend bruin papier was gepakt, en een grote doos. Ze schonk me een bemoedigend glimlachje en liet me aan mijn lot over. Ik keek haar na terwijl ze terugliep naar de balie, en grinnikte voor mij heen om haar schoenen met plateauzolen en haar leren minirokje.

Ik begon met het boek. Het was gebonden in vettig, vuilwit kalfsleer, en de omslag was beschilderd met oude muzieknoten en een tekst in het Latijn. De eerste letter van elke regel was vergroot afgebeeld en rood en blauw gekleurd. Ik sloeg de eerste bladzijde op en liet mijn handen er overheen gaan alsof ik hem gladstreek - het was opwindend om iets aan te raken dat zo oud was. Het handschrift was in bruine inkt, en hoewel het heel netjes was, leek het wel alsof het eerder geschreven was om bewonderd, dan om gelezen te worden - ik kon er geen woord van lezen. Een paar letters waren zowaar identiek aan elkaar, en toen ik het ten slotte voor elkaar kreeg om hier en daar een paar woorden te ontcijferen, begreep ik dat ik er nog niets aan had - dat alles in een andere taal was.

En toen begon ik te niezen.

Twintig minuten later kwam de vrouw bij mij kijken om te zien of ik al iets gevonden had.

Ik keek haar aan. 'Is dit Frans?'

'Oudfrans.'

'O.' Daar had ik niet aan gedacht.

Ze keek naar de bladzijde die voor me lag en liet haar roze nagel langs een paar regels gaan. 'Een zwangere vrouw is in mei 1574 in de rivier de Lot verdronken. Un inconnu, la pauvre,' zei ze zachtjes. 'Aan deze doden heb je niet zo veel, hè?'

'Ik denk het niet,' zei ik, en nieste op het boek.

Ik verontschuldigde me, en de vrouw lachte. 'Iedereen niest. Kijk maar om je heen, overal liggen zakdoeken!' We hoorden een oude man aan de andere kant van de zaal zachtjes niezen, en giechelden.

'Kom, laat het stof even het stof,' zei ze, 'en kom mee een kop koffie met me drinken. Ik heet Mathilde.' Ze stak haar hand uit en keek me grinnikend aan. 'Dat doen jullie Amerikanen toch, als je met iemand kennismaakt, geven jullie elkaar toch een hand?'

We zaten in een café om de hoek en babbelden er weldra als oude vriendinnen op los. Ondanks het feit dat ze razendsnel sprak, was het gemakkelijk om met haar te praten. Ik had me helemaal niet gerealiseerd in welke mate ik vrouwelijk gezelschap gemist had. Ze vroeg me de oren van het hoofd over de Verenigde Staten, en in het bijzonder over Californië.

'Waarom ben je hier?' vroeg ze ten slotte met een zucht. 'Ik zou zó naar Californië gaan.'

Ik verstijfde en probeerde een antwoord te verzinnen waaruit duidelijk zou blijken dat ik niet alleen maar met Rick mee was gekomen, zoals Jean-Paul geïmpliceerd had. Maar voordat ik iets had kunnen zeggen, babbelde Mathilde alweer verder en begreep ik dat ze niet echt een antwoord van mij verwacht had.

Ze vond het helemaal niet vreemd dat ik probeerde iets over mijn voorouders te weten te komen. 'Er zijn zo veel mensen die onderzoek doen naar hun familie,' zei ze.

'Ik voel me een beetje mal,' bekende ik. 'De kans dat ik iets zal vinden, is zo klein.'

'Dat is waar,' gaf ze toe. 'En eerlijk gezegd, zijn er maar weinig mensen die iets vinden wanneer ze in die tijd geïnteresseerd zijn. Maar laatje niet ontmoedigen. Het is in ieder geval interessant om met zulke oude documenten bezig te zijn, vind je ook niet?'

'Ja, maar het kost me zoveel tijd om te begrijpen wat er staat! Het enige dat ik eigenlijk kan vinden, zijn data, en soms een naam.'

Mathilde glimlachte. 'Als je dat boek moeilijk vindt, zul je uit de microfiche wel helemaal geen wijs kunnen worden!' Ze lachte om mijn gezicht. 'Ik heb het vandaag niet zo heel druk,' vervolgde ze. 'Lees jij maar verder in dat boek, dan kijk ik de microfiche wel voor je na. Ik ben dat oude handschrift gewend.'

Ik was haar dankbaar voor haar aanbod. Terwijl zij achter het microfi- cheleesapparaat zat, keek ik in de doos. Mathilde had verteld dat het een boek van compoix was, gegevens over de belasting die over de oogsten geïnd was. Het was allemaal in hetzelfde handschrift en voor het grootste gedeelte onbegrijpelijk. Ik had de rest van de dag nodig om alles door te werken. Na afloop was ik doodmoe, maar Mathilde leek teleurgesteld dat er verder niets was waarin we nog zouden kunnen kijken.

'Is dat echt alles?' vroeg ze, terwijl ze de inventaris nog eens naliep. 'Attends, hier is een boek met compoix uit 1570 in de mairie van Le Pont de Montvert. Natuurlijk, Monsieur Jourdain! Ik heb hem jaren geleden geholpen met het maken van een inventaris van al die oude boeken daar.'

'Wie is Monsieur Jourdain?'

'De secretaris van de mairie.'

'Denk je dat het de moeite waard is?'

'Bien sur. En al vind je niets, Le Pont de Montvert is een prachtig plaatsje. Het is een dorpje aan de voet van Mont Lozère.' Ze keek op haar horloge. 'Het is al laat - ik moet Sylvie halen!' Ze pakte haar tas , duwde me naar buiten en lachte terwijl ze de deur achter me op slot deed. 'Je zult je amuseren met Monsieur Jourdain, vooropgesteld natuurlijk dat hij je niet levend verslindt!'

De volgende ochtend ging ik vroeg op weg en nam de schilderachtige weg naar Le Pont de Montvert. Terwijl ik de weg naar Mont Lozère opreed, werd het landschap weidser en lichter, maar werd alles ook kaler. Ik kwam door kleine, stoffige dorpjes waar de huizen helemaal - met inbegrip van de dakpannen - uit graniet waren opgetrokken en nauwelijks een likje verf hadden om ze van het omliggende landschap te onderscheiden. Veel huizen waren onbewoond - de daken en de schoorstenen waren ingestort en de luiken hingen scheef. Ik zag maar weinig mensen, en op een gegeven moment kwam ik ook geen auto's meer tegen. Uiteindelijk waren er alleen nog maar granieten rotsen, brem en hei, en van tijd tot tijd een groepje pijnbomen.

Dit begint er meer op te lijken, dacht ik.

Ik zette de auto aan de kant op een punt dat Col de Finiels heette en ging op de motorkap zitten. Na een paar minuten sloeg de automatische ventilator af en was het heerlijk stil. Ik luisterde en hoorde een paar vogels en het zachte ruisen van de wind. Volgens mijn kaart moest, in oostelijke richting en achter een pijnbos en een helling, de bron van de Tarn liggen. De verleiding om ernaar op zoek te gaan, was groot.

In plaats daarvan reed ik de berg aan de andere kant weer naar beneden en kwam ik, na het nemen van talloze haarspeldbochten, bij Le Pont de Montvert. Ik kwam langs een hotel, een school, een restaurant, een paar winkels en bars, allemaal langs één kant van de weg. Het dorp was tegen de helling op gebouwd, en boven de daken uit zag ik de klokkentoren van de kerk waarin een klok hing.

Aan de andere kant van de weg ving ik een glimp op van water. Achter een laag, stenen muurtje liep de Tarn aan het dorp voorbij. Ik parkeerde bij een oude, stenen brug, ging erop staan en keek omlaag naar de rivier.

De Tarn was volkomen veranderd. In plaats van breed en traag, was hij hier hooguit zes meter breed en stroomde verschrikkelijk snel. Ik bekeek de rode en gele kiezels op de bodem. Het was alsof ik mijn blik er nauwelijks nog van los kon maken.

En dit water stroomt helemaal naar Lisle, dacht ik. Helemaal naar mij toe.

Het was woensdag, tien uur 's ochtends. Misschien zat Jean-Paul wel in het café en keek hij ook naar het water.

Hou op, Ella, riep ik mijzelf tot de orde. Denk aan Rick, of denk helemaal niet.

Van buiten was de mairie - een grijs gebouw met bruine luiken en een Franse driekleur die slap boven een van de ramen hing - nog redelijk presentabel. Maar binnen zag het eruit als een uitdragerij en de zon scheen door een dichte nevel van stof. Monsieur Jourdain zat achter een bureau in de hoek de krant te lezen. Hij was klein en dik, met uitpuilende ogen, een olijfkleurige huid en zo'n onverzorgd baardje dat halverwege de keel ophoudt en de kaaklijn half verdoezelt. Hij nam me achterdochtig op terwijl ik me een weg baande door het versleten, oude meubilair en de stapels papier.

'Bonjour, Monsieur Jourdain: zei ik op zakelijke toon.

Hij maakte een grommend geluid en keek naar zijn krant.

'Mijn naam is Ella Turner - Tournier,' vervolgde ik zorgvuldig in het Frans. 'Ik zou graag een paar documenten inzien die u hier op de mairie bewaart. U hebt hier een compoix uit 1570. Zou ik die mogen zien?'

Hij keek me vluchtig even aan en ging toen weer verder met het lezen van de krant.

'Monsieur? U bent toch Monsieur Jourdain, niet? Ze hebben me in Mende gezegd dat u de man bent die ik moest hebben.'

Monsieur Jourdain liet zijn tong over zijn tanden gaan. Ik keek naar zijn krant en zag dat hij de totouitslagen op de sportpagina zat te lezen.

Hij zei iets dat ik niet kon verstaan. 'PardonT vroeg ik. Opnieuw zei hij iets onverstaanbaars, en ik vroeg me af of hij dronken was. Toen ik hem nog eens verzocht om het te herhalen, wapperde hij met zijn handen en begon zó wild te spreken dat het speeksel alle kanten op vloog. Ik deed snel een stapje achteruit.

'Jezus, wat een stereotype!' mompelde ik in het Engels.

Hij vernauwde zijn ogen en blafte me iets toe, waarop ik me omdraaide en wegging. Ik ging naar een café en dronk een kop koffie om wat tot rust te komen, waarna ik het nummer van de archieven in Mende opzocht, naar de telefooncel ging en Mathilde belde.

Ze schaterde het uit toen ik haar verteld had wat er gebeurd was. 'Laat het maar aan mij over,' adviseerde ze. 'Geef me een half uurtje, en dan kun je teruggaan.'

Ik weet niet wat Mathilde tegen Monsieur Jourdain gezegd had, maar het werkte. Hij keek me weliswaar nog steeds nijdig aan, maar nam me toch mee, een gang door en naar een kamertje waarin een bureau stond dat vol lag met papieren.'Attendez,' mompelde hij, en liet me alleen. Toen hij weg was, keek ik om me heen. Ik bleek in een soort van opslagruimte te zijn. Overal stonden dozen vol boeken, waarvan sommige heel oud waren. Op de vloer lagen stapels officieel uitziende stukken en op het bureau lag een stapel ongeopende enveloppen, die allemaal geadresseerd waren aan Abraham Jourdain.

Tien minuten later kwam hij weer binnen met een grote doos die hij op het bureau neerzette, waarna hij, zonder iets te zeggen of mij een blik waardig te keuren, weer wegging.

In de doos zat een boek dat leek op de compoix in Mende, maar dit exemplaar was nog groter en verkeerde in een nog slechtere staat. De kalfsleren band was zodanig vergaan dat het de pagina's niet meer bijeenhield. Ik behandelde het boek zo voorzichtig als ik maar kon, maar kon toch niet voorkomen dat er stukjes van de hoeken afbrokkelden. Ik stopte de losse stukjes in mijn zak, omdat ik bang was dat Monsieur Jourdain ze zou zien en tegen me tekeer zou gaan.

Toen het twaalf uur was, gooide hij me eruit. Ik had nog maar net een uur zitten werken toen hij in de deuropening verscheen, geïrriteerd op me neerkeek en iets onverstaanbaars gromde. Ik begreep alleen maar wat hij bedoelde omdat hij op zijn horloge tikte. Hij liep met nijdige stappen de gang af, deed de voordeur voor me open en deed hem vervolgens met een luide klap weer achter me dicht, waarna ik hoorde hoe hij de grendel ervoor schoof. Ik knipperde met mijn ogen, die nog gewend waren aan het donkere, stoffige kamertje, tegen het felle licht.

Het volgende moment werd ik omringd door kinderen die uit school, het gebouw naast de mairie, kwamen.

Ik haalde diep adem. Gelukkig, dacht ik.

De winkels waren al aan het sluiten en ik kocht nog snel iets in voor de lunch: kaas en perziken, en een donkerrood brood dat volgens de winkelier een plaatselijke specialiteit was waarin kastanjes waren verwerkt. Ik nam een pad, tussen de granieten huizen door, naar boven, naar de kerk.

Het was een eenvoudig, uit steen opgetrokken gebouw dat bijna even breed was als hoog. Een deur die volgens mij de hoofdingang was, zat op slot, maar een zijdeur, waarboven het jaartal 1828 stond, was open en ik ging naar binnen. De houten kerkbanken waren leeg. De twee lange muren hadden een galerij. Ik zag een houten orgel, een lessenaar en een tafel waarop een grote bijbel lag. Dat was alles. Geen opsmuk, geen beelden of kruisen en geen glas-in-loodvensters. Ik had nog nooit zo'n kale kerk gezien. Er was niet eens een altaar om de plaats van de dominee van die van de mensen te scheiden.

Ik liep naar de bijbel, het enige voorwerp in de hele kerk dat meer was dan alleen maar functioneel. Het was een oude bijbel, maar hij leek niet zo oud als de compoix waarin ik had zitten lezen. Ik begon erin te bladeren. Het duurde een poosje - ik ben niet op de hoogte van de volgorde van de boeken in de bijbel - maar eindelijk vond ik wat ik zocht. Ik begon psalm 31 te lezen: J'ai mis en toi mon espérance: Garde-moi donc, Seigneur. Tegen de tijd dat ik bij de eerste regel van het derde vers was gekomen, Tu es ma tour et forteresse, stonden mijn ogen vol tranen. Ik hield abrupt op en vluchtte naar buiten.

Aansteller, schold ik mijzelf uit, nadat ik op het muurtje rond de kerk was gaan zitten en mijn tranen wegveegde. Ik dwong mijzelf om te eten en knipperde tegen de felle zon. Het kastanjebrood was zoet en droog en bleef in mijn keel steken. Daar bleef het de rest van de dag zitten.

Toen ik terugkwam, zat Monsieur Jourdain, met zijn handen gevouwen voor zich, achter het bureau. Hij was niet bezig om de krant te lezen, sterker nog, hij zag eruit alsof hij op me had zitten wachten. Ik zei aarzelend: 'Bonjour, Monsieur. Zou ik de compoix alstublieft mogen hebben?'

Hij trok een archiefkast naast zijn bureau open, haalde de doos eruit en gaf hem aan mij. Toen bekeek hij me wat aandachtiger.

'Hoe heet u?' vroeg hij op verbaasde toon.

'Tournier. Ella Tournier.'

'Tournier,' herhaalde hij, waarbij hij me onderzoekend bleef aankijken. Hij vertrok zijn mond naar één kant en begon op de binnenzijde van zijn wang te kauwen. Hij keek naar mijn haar. 'La Rousse,' mompelde hij.

'Wat?' blafte ik luid, terwijl ik op slag kippenvel kreeg.

Monsieur Jourdain zette grote ogen op, waarop hij zijn hand uitstak en zijn hand even op mijn haren legde. 'C'est rouge. Alors, La Rousse.'

'Maar mijn haren zijn bruin, Monsieur.'

'Rouge,' herhaalde hij met klem.

'Natuurlijk niet. Ze zijn...' Ik trok een pluk haar naar voren om de kleur ervan te kunnen zien, en mijn adem stokte. Hij had gelijk: het haar lichtte inderdaad rood op. Maar toen ik die ochtend in de spiegel had gekeken, was het bruin geweest. De zon had mijn haren wel vaker doen bleken, maar nog nooit zo sterk als nu.

'Wat is La Rousse?' vroeg ik op verwijtende toon.

'Zo noemen ze in de Cévennes een meisje met rood haar. Het is geen belediging,' haastte hij zich eraan toe te voegen. 'Vroeger noemden ze de Maagd La Rousse omdat men dacht dat ze rood haar had.'

'O.' Ik voelde me op hetzelfde moment duizelig en misselijk en dorstig.

'Madame,' hij haalde zijn tong over zijn tanden, 'als u liever aan dat bureau daar zit...' Hij wees op een leeg bureau tegenover het zijne.

'Nee, dank u,' zei ik met onvaste stem. 'Dat kamertje van vanmorgen is uitstekend.'

Monsieur Jourdain knikte en leek opgelucht te zijn dat hij dit vertrek niet met me hoefde te delen.

Ik ging verder waar ik die ochtend was opgehouden, maar hield steeds even op om naar mijn haren te kijken. Uiteindelijk riep ik mijzelf tot de orde. Daar kun je op dit moment toch niets aan veranderen, Ella, dacht ik. Ga nu maar liever verder met je werk.

In het besef dat Monsieur Jourdains tolerantie beperkt was, werkte ik zo snel als ik kon. Ik besloot me er niet in te verdiepen waar de belasting voor betaald was, maar me alleen te concentreren op de namen en de jaartallen. Naarmate ik de laatste bladzijde naderde, werd ik steeds moedelozer, en ik sloot kleine weddenschapjes met mijzelf af om het niet helemaal op te geven: in de eerstvolgende twintig hoofdstukjes zit een Tournier; binnen de eerstkomende vijf minuten heb ik een Tournier gevonden.

Ik staarde naar de laatste bladzijde: het waren gegevens die betrekking hadden op een zekere Jean Marcel, en hij had maar voor één product betaald, voor chataignes, een woord dat ik regelmatig in de compoix had zien staan. Kastanjes. De nieuwe kleur van mijn haren.

Ik deed het boek weer in de doos en liep langzaam terug, de gang af naar het kantoor van Monsieur Jourdain. Hij zat nog steeds achter zijn bureau en typte in hoog tempo met twee vingers op een oude schrijfmachine. Toen hij zich naar voren boog, viel er een zilveren ketting uit de V van zijn overhemd; het hangertje eraan sloeg tegen de toetsen. Hij keek op en zag me er met grote ogen naar kijken, bracht zijn hand naar het hangertje en wreef erover met zijn duim.

'Het hugenotenkruis,' zei hij. 'Kent u het?

Ik schudde mijn hoofd. Hij hield het op om het me te tonen. Het was een vierkant kruis met aan de onderste arm een duif met gespreide vleugels.

Ik zette de doos op het lege bureau tegenover het zijne. ' Vo/Za,' zei ik. 'Dank u wel dat u het mij ter inzage hebt gegeven.'

'Hebt u iets gevonden?'

'Nee.' Ik stak mijn hand uit. 'Merci beaucoup, Monsieur.'

Hij gaf me aarzelend een hand.

'Au revoir, La Rousse: riep hij me na, toen ik de deur uitging.

Het was te laat om terug te gaan naar Lisle, dus bracht ik de nacht door in een van de beide hotelletjes die het plaatsje rijk was. Na het eten belde ik Rick, maar er werd niet opgenomen. Toen belde ik Mathilde, die me haar nummer had gegeven en me had laten beloven dat ik zou bellen om verslag uit te brengen. Het speet haar dat ik niets had gevonden, hoewel ze van begin af aan geweten had dat ik maar een heel klein kansje had.

Ik vroeg haar hoe ze het voor elkaar had gekregen dat Monsieur Jourdain opeens zo aardig tegen me was geweest.

'O, ik heb op zijn schuldgevoel gespeeld. Ik heb hem erop gewezen dat je op zoek bent naar hugenoten. Hij komt zelf uit een hugenotenfamilie, en is een afstammeling van een van de Camisard-rebellenleiders. Van René Laporte, geloof ik.'

'Is hij een hugenoot?'

'Ja. Wat had je dan gedacht? Je moet niet te hard over hem oordelen, Ella. Hij heeft een zware tijd achter de rug. Zijn dochter is er drie jaar geleden vandoor gegaan met een Amerikaan. Een toerist. En niet alleen dat, maar hij was bovendien katholiek! Ik weet niet wat hij erger vond, dat de man een Amerikaan was of het feit dat hij katholiek was. Je ziet hoe hij eronder lijdt. Voorheen was hij iemand die van aanpakken hield, en hij was een intelligent mens. Ze hebben me vorig jaar naar hem toe gestuurd om hem te helpen de archieven uit te zoeken en te sorteren.'

Ik dacht aan het kamertje waarin ik had gezeten, dat vol lag met stapels boeken en papieren, en lachte.

'Waarom lach je?'

'Heb je die kamer achter ooit wel eens gezien?'

'Nee. Hij zei dat hij de sleutel ervan kwijt was, maar dat er toch niets in stond.'

Ik gaf haar een beschrijving van het kamertje.

'Merde! Ik wist wel dat hij iets voor me verzweeg! Ik had me niet zo gemakkelijk moeten laten afschepen.'

'Hoe dan ook, bedankt voor je hulp.'

'Ach, dat heeft toch niets te betekenen?' Ze zweeg. 'En wie is Jean- Paul?'

Ik werd knalrood. 'Een bibliothecaris in Lisle, waar ik woon. Ken je hem?'

'Hij heeft me vanmiddag gebeld.'

'Hij heeft jóu gebeld?'

'Ja. Hij wilde weten of je gevonden had wat je zocht.'

'Meen je dat?'

'Kijkje daarvan op?'

4 Ja. Nee. Ik weet niet. Wat heb je tegen hem gezegd?'

'Dat hij dat aan jou moest vragen. Maar wat een flirt!'

Ik kromp ineen.

Ik nam de toeristische route terug naar Lisle en volgde de Tarn door de kronkelende stroomengten. Het was een bewolkte dag en ik was met mijn gedachten niet bij de rit. Ik begon misselijk te worden van de bochten. Toen ik Lisle binnenreed, vroeg ik me af waarom ik eigenlijk al die moeite had gedaan.

Rick was er niet toen ik thuiskwam, en op kantoor nam niemand de telefoon op. Het huis maakte een doodse indruk. Ik liep van kamer naar kamer en was te onrustig om te kunnen lezen of televisie te kunnen kijken. Ik stond lange tijd voor de spiegel in de badkamer naar mijn haren te kijken. Mijn kapper in San Francisco had me altijd zover proberen te krijgen dat ik mijn haar kastanjebruin spoelde, omdat hij meende dat die kleur zo goed bij mijn bruine ogen zou passen. Ik had het idee altijd afgewezen, maar nu had hij zijn zin: mijn haar werd steeds roder en roder.

Toen het middernacht sloeg, begon ik me echt zorgen te maken. Rick had de laatste trein uit Toulouse gemist en ik had geen privé-nummers van zijn collega's, de enige mensen van wie ik me kon voorstellen dat hij met hen zou gaan eten of stappen. Er was verder niemand anders in de buurt die ik zou kunnen bellen, geen vriendin die naar me zou willen luisteren of me gerust kon stellen. Even overwoog ik om Mathilde te bellen, maar het was laat en ik kende haar niet goed genoeg om haar midden in de nacht lastig te vallen met mijn problemen.

Toen belde ik mijn moeder in Boston maar. 'Weetje heel zeker dat hij je niet verteld heeft waar hij is?' vroeg ze steeds maar. 'Waar was jij ook alweer? Ella, geef je hem wel genoeg aandacht?' Mijn onderzoek naar de Tourniers interesseerde haar niet. Het was niet langer haar familie; de Cévennes en Franse schilders zeiden haar niets.

Ik veranderde van onderwerp. 'Mam,' zei ik, 'mijn haar is rood geworden.'

'Wat? Heb je er henna in gedaan? Staat het je goed?'

'Nee, ik heb er...' Ik kon haar niet vertellen dat het vanzelf van kleur was veranderd. Het sloeg ook nergens op. 'Ja, het staat goed,' zei ik toen maar. 'Ja, het staat echt goed. Heel natuurlijk.'

Ik ging naar bed, maar bleef in het donker voor me uit liggen staren, in afwachting van het moment waarop ik Ricks sleutel in de deur zou horen. Ik vroeg me af of ik me zorgen moest maken of niet en hield me voor dat hij oud genoeg was om te weten wat hij deed, maar ook dat hij me altijd vertelde waar hij was.

De volgende ochtend stond ik vroeg op en dronk tot halfacht koffie, tot de receptioniste van Ricks kantoor de telefoon opnam. Ze wist niet waar hij was, maar beloofde dat ze zijn secretaresse zou laten bellen zodra ze op kantoor was. Ze belde om half negen, en ondertussen was ik over mijn toeren van de koffie en ook een beetje duizelig.

'Bonjour, Madame Middleton,' zong ze. 'Hoe maakt u het?'

Ik nam niet langer de moeite om haar uit te leggen dat ik mijn meisjesnaam had aangehouden.

'Weet u waar Rick is?' vroeg ik.

'In Parijs, natuurlijk, voor zaken,' zei ze. 'Hij moest eergisteren plotseling weg. Vanavond komt hij weer terug. Heeft hij u dat niet verteld?'

'Nee. Nee, dat heeft hij me niet verteld.'

'Als u hem daar wilt bellen, kan ik u het nummer van zijn hotel daar geven.'

Toen ik het hotel aan de lijn had gekregen, bleek Rick al weg te zijn. Om de een of andere reden maakte me dat bozer dan al het andere.

Tegen de tijd dat hij die avond thuiskwam, was ik amper nog in staat iets tegen hem te zeggen. Hij keek verbaasd toen hij me zag, maar was ook blij.

Ik begroette hem niet eens. 'Waarom heb je me niet gezegd waar je was?' vroeg ik bits.

'Ik wist toch niet waar jij was.'

Ik fronste mijn voorhoofd. 'Ik heb je gezegd dat ik naar de archieven in Mende was om daar oude documenten door te kijken. Je had me daar toch kunnen bereiken?'

'Ella, als ik heel eerlijk ben, moet ik je zeggen dat ik er geen idee van heb watje de afgelopen paar dagen hebt gedaan...'

'Wat bedoel je?'

'Waar je geweest bent, waar je naartoe was. Je hebt me niet één keer gebeld. Je hebt niet gezegd waar je precies naartoe ging en hoelang je weg zou blijven. Ik wist niet dat je vandaag terug zou zijn. Voor hetzelfde geld had je wel weken weg kunnen blijven.'

'Toe zeg, overdrijf niet zo.'

'Ik overdrijf niet. Wees eerlijk, Ella. Je kunt toch moeilijk van me verwachten dat ik je zeg waar ik ben als ik niet weet waar jij bent.'

Ik keek naar de grond. Hij was zo redelijk en had zo volkomen gelijk dat ik hem het liefst een mep had gegeven. Ik zuchtte en zei: 'Je hebt gelijk. Het spijt me. Ik heb alleen niets gevonden, en ben daarom maar teruggekomen, en toen was jij er niet, en o, ik heb vandaag veel te veel koffie gedronken. Ik ben er helemaal draaierig van.'

Rick lachte en nam me in zijn armen. 'Vertel me over hetgeen je niet hebt gevonden.'

Ik drukte mijn gezicht tegen zijn schouder. 'Het enige dat ik heb gevonden, zijn een aardige vrouw en een kribbige oude man.'

Ik voelde hoe Rick zijn wang op mijn hoofd verschoof. Ik maakte me van hem los en keek hem aan. Er lagen rimpels op zijn voorhoofd.

'Heb je je haar geverfd?'

De volgende dag slenterden Rick en ik over de zaterdagmarkt. Hij had zijn arm om mijn schouders geslagen. Ik had me in de afgelopen twee maanden niet meer zo ontspannen gevoeld. Om dat gevoel, plus het feit dat mijn psoriasis minder leek te worden, te vieren, had ik mijn lievelingsjurk aangetrokken, een lichtgeel, mouwloos hemdjurkje.

In de afgelopen weken was de markt, met het oog op de naderende zomer, steeds uitgebreider geworden. Nu was hij drukker dan ooit en besloeg het hele plein. Boeren waren naar het dorp gekomen met wagens vol groenten, fruit, kaas, honing, spek, brood, paté, kippen, konijnen en geiten. Als ik wilde, kon ik los snoepgoed kopen, een huisschort zoals dat van Madame, en zelfs een tractor.

Iedereen was er: onze buren, de vrouw van de bibliotheek, Madame met haar vriendinnen op een bankje aan de andere kant van het plein, vrouwen van het yogaclubje waar ik aan meedeed, de vrouw met de baby die bijna was gestikt, en iedereen van wie ik ooit iets had gekocht.

En ondanks al die mensen zag ik hem meteen. Hij leek druk te ruziën met een man die tomaten verkocht, maar toen grinnikten ze en sloegen ze elkaar op de rug. Jean-Paul pakte zijn zak met tomaten op, draaide zich om en botste bijna tegen me op. Ik sprong naar achteren om te voorkomen dat mijn jurk onder de tomaten zou komen en struikelde. Rick en Jean- Paul grepen elk een elleboog van me vast, en nadat ik mijn evenwicht weer had hervonden, bleven ze me alle twee even vasthouden voordat Jean-Paul zijn hand liet zakken.

'Bonjour, Ella Tournier,' zei hij, terwijl hij me toeknikte en zijn wenkbrauwen optrok. Hij droeg een lichtblauw hemd; ik was me bewust van een plotseling verlangen om het aan te raken.

'Hallo, Jean-Paul,' antwoordde ik rustig. Ik herinnerde me dat ik ooit eens ergens had gelezen dat de mens die je het eerst aanspreekt en aan de ander voorstelt de belangrijkste is. Ik wendde me met opzet tot Rick en zei: 'Rick, dit is Jean-Paul. Jean-Paul, dit is Rick, mijn man.'

Beiden gaven elkaar een hand. Rick zei Bonjour en Jean-Paul zei Hallo. Ik moest bijna lachen, ze waren zo totaal verschillend: Rick was lang, breed, goudblond, zongebruind en open, Jean-Paul was klein, pezig, donker en berekenend. De leeuw en de wolf, schoot het door me heen. En wat wantrouwden ze elkaar.

Er viel een pijnlijke stilte. Jean-Paul wendde zich tot mij en zei in het Engels: 'Hoe is het met je in Mende gegaan? Heb je iets gevonden?'

Ik haalde achteloos mijn schouders op. 'Niet echt. Niets bruikbaars. Eigenlijk helemaal niets.' Ik voelde me echter helemaal niet achteloos. Met een mengeling van schuldgevoel en pret dacht ik aan het feit dat Jean-Paul naar Mathilde had gebeld en dat ik hem niet had teruggebeld; dat Jean-Pauls gebrekkige Engels het enige was waaruit bleek dat hij zich niet helemaal op zijn gemak voelde; dat hij en Rick zo totaal verschillend waren en dat beiden me aandachtig observeerden.

'Ben je nog naar andere plaatsen gegaan om verder te zoeken?'

Ik probeerde niet naar Rick te kijken. 'Ik ben ook naar Le Pont de Montvert gegaan, maar daar was ook niets. Er is niet veel bewaard gebleven uit die tijd. Hoe dan ook, zo belangrijk is het niet. Het is niet echt belangrijk.'

Jean-Pauls ironische glimlachje zei drie dingen: je liegt, je dacht dat het eenvoudig zou zijn, en ik had het je toch gezegd.

Hij zei evenwel niets van die drie dingen. In plaats daarvan keek hij naar mijn haar. 'Je haar wordt rood,' verklaarde hij.

'Ja.' Ik schonk hem een glimlach. Hij had het precies op de juiste manier gezegd: geen vraag, geen verwijt. Even waren Rick en de markt verdwenen.

Rick liet zijn hand over mijn rug omhooggaan, tot hij op mijn schouder lag. Ik lachte zenuwachtig en zei: 'Hoe dan ook, we moeten verder. Leuk je even gezien te hebben.'

'Au revoir, Ella Tournier,' zei Jean-Paul.

Rick en ik zwegen enkele minuten. Ik deed alsof ik volledig opging in de aankoop van een pot honing, en Rick woog een paar aubergines op zijn hand. Ten slotte zei hij: 'Dat is hem dus, hè?'

Ik keek hem snel even aan. 'Dat is de bibliothecaris, Rick. Dat is alles.'

'Weet je dat heel zeker?'

'Ja.' Ik had al in tijden niet meer tegen hem gelogen.

Op een dag, toen ik van yoga kwam, was ik nog niet eens bij de voordeur toen ik de telefoon binnen hoorde overgaan. Ik rende om nog op tijd te zijn en kreeg met moeite een hijgerig 'Hallo?' over mijn lippen, waarop ik aan de andere kant een hoge, opgewonden stem zó snel hoorde spreken dat ik ervoor moest gaan zitten in afwachting van het moment waarop de ander was uitgesproken. Ten slotte onderbrak ik de opbeller in het Frans: 'Met wie spreek ik?'

'Mathilde, Je spreekt met Mathilde. Het is echt geweldig, je moet het zien!'

'Mathilde, niet zo snel! Ik versta niets van watje allemaal zegt. Wat is er zo geweldig?'

Mathilde haalde diep adem. 'We hebben iets over je familie gevonden. Over de Tourniers.'

'Wacht even. Wie zijn "we"?'

'Monsieur Jourdain en ik. Ik heb je toch verteld dat ik eerder met hem heb samengewerkt, in Le Pont de Montvert?'

'Ja.'

'Nou, ik had vandaag vrij, dus ik dacht, vooruit, ik zoek hem op en dan bekijk ik meteen dat kamertje waar je me over hebt verteld. Wat een vuilnisbelt! En toen zijn hij en ik begonnen om de boel uit te zoeken. En in een van die dozen met boeken heeft hij toen jouw familie gevonden!'

'Hoe bedoel je? Heeft hij een boek over mijn familie gevonden?'

'Nee, nee, jullie staan in het boek. Het is een bijbel. Op de voorpagina van een bijbel. Dat is de bladzijde waarop de families schreven wie er bij hen werd geboren, wie er stierf en wie er trouwde, voorin hun bijbel, als ze die hadden.'

'Maar wat doet die bijbel daar?'

'Dat is een goede vraag. Hij is echt een ramp, die Monsieur Jourdain. Stel je voor, dat hij zulk soort waardevolle dingen gewoon maar laat rondslingeren! Kennelijk heeft iemand hem een grote doos met oude boeken gebracht. Er zit van alles bij; oude parochieboeken, oude koopakten, maar de bijbel is het meest waardevolle dat erbij was. Nou ja, echt waardevol is hij ook niet, want hij is er niet al te best aan toe.'

'Wat is er dan mee?'

'Hij is verbrand. De meeste pagina's zijn zwartgeblakerd. Maar er staan een heleboel Tourniers in. En het zijn jouw Tourniers, daar is Monsieur Jourdain van overtuigd.'

Ik zweeg en had even de tijd nodig om het te verwerken.

'Kun je komen om hem te bekijken?'

'Natuurlijk. Waar ben je?'

'Nog steeds in Le Pont de Montvert. Maar ik zou je ook ergens halverwege kunnen ontmoeten. Laten we afspreken in Rodez over, eens kijken, drie uur.' Ze dacht even na. 'Ja, ik weet het al. We spreken af in Crazy Joe's Bar. Dat is om de hoek van de kathedraal, in de oude wijk. Het is een Amerikaanse bar, dus je kunt er een martini drinken!' Ze schaterde het uit van de lach en hing op.

Op weg Lisle uit, kwam ik langs het hotel de ville. Doorrijden, Ella, dacht ik. Hij heeft er niets mee te maken.

Ik stopte, sprong uit de auto, vloog het gebouw in en rende de trap op. Ik duwde de deur van de bibliotheek open en keek om het hoekje. Jean- Paul zat alleen achter de balie een boek te lezen. Hij keek op, zag me maar verroerde zich niet.

Ik bleef in de deuropening staan. 'Heb je het druk?' vroeg ik.

Hij haalde zijn schouders op. Na de scène op de markt, een paar dagen eerder, was zijn houding niet echt verwonderlijk.

'Ik heb iets gevonden,' zei ik snel. 'Of liever, iemand anders heeft iets voor me gevonden. Harde bewijzen. Iets dat je zeker zal bevallen.'

'Heb je het over je schilder?'

'Ik geloof van niet. Kom mee, dan kun je het zien.'

'Waarnaar toe?'

'Ze hebben het gevonden in Le Pont de Montvert, maar ik heb met ze afgesproken in Rodez.' Ik keek naar de vloer. 'Ik zou het fijn vinden als je meeging.'

Jean-Paul keek me even aan, en toen knikte hij. 'Goed, dan ga ik hier wat vroeger dicht. Spreken we af over een kwartier bij de Fina-pomp aan de weg naar Albi?'

'De benzinepomp? Hoezo? En hoe kom je daar?'

'Met de auto. We zien elkaar daar, en dan gaan we met één auto verder.'

'Waarom kun je niet nu meteen met me mee? Ik wacht buiten wel op je'

Jean-Paul zuchtte. 'Zeg eens, Ella, heb je, voor je hier bent komen wonen, ooit eerder in een klein plaatsje gewoond?'

'Nee, maar...'

'Dan vertel ik het je straks wel, als we in de auto zitten.'

Jean-Paul kwam aangereden in een gedeukte, witte Eend. Ik moet altijd lachen wanneer ik het typische, onmiskenbare geluid van een Eend hoor. Ik had verwacht dat Jean-Paul in een sportwagen zou rijden, maar deze Eend paste eigenlijk veel beter bij hem.

Hij deed zó vreemd en onopvallend toen hij van zijn auto overstapte in de mijne dat ik moest lachen. 'Denk je dan dat er over ons geroddeld zal worden?' vroeg ik, toen ik wegreed van de pomp.

'Het is een klein stadje. Veel oude vrouwen hebben niets anders te doen dan te kijken en te praten over alles wat ze zien.'

'Ja, dat zal wel, maar dat heeft toch niets te betekenen?'

'Ella, laat me je een dag uit het leven van zo'n vrouw beschrijven. Ze staat 's ochtends op en ontbijt op haar balkon waar ze iedereen die langs komt kan zien. Dan gaat ze boodschappen doen; ze gaat elke dag naar alle winkels en praat daar met de andere vrouwen en kijkt wat de andere mensen doen. Dan komt ze thuis en staat ze in de voordeur van haar huis en praat met de buren en kijkt, 's Middags, wanneer ze weet dat iedereen slaapt en ze niets zal missen, slaapt ze ook een uurtje. De rest van de middag zit ze op haar balkon of terras en leest de krant, maar in werkelijkheid kijkt ze naar alles en iedereen die langskomt, 's Avonds gaat ze nog een eindje lopen, en praat ze met haar vriendinnen. De hele dag doet ze bijna niets anders als praten en kijken. Dat is wat ze dag in dag uit doet.'

'Maar ik heb helemaal niets gedaan wat zij hebben gezien en waar ze over kunnen praten.'

'Ze praten over wat dan ook, en verdraaien het.'

Ik nam een haarspeldbocht te ruim. 'Ik heb in Lisle niets gedaan dat iemand interessant of schandalig of wat dan ook zou kunnen vinden.'

Jean-Paul was even stil. Toen zei hij: 'Je houdt van uienquiches, hè?'

Ik verstijfde even, en toen lachte ik. 'Ja, ik ben er aan verslaafd. Ik wed dat die oude roddeltantes daar echt geschokt van zijn.'

'Ze dachten dat je... dat je...' Hij zweeg. Ik keek hem aan. Hij keek verlegen. 'Dat je zwanger was,' besloot hij ten slotte.

'Wat?'

'Dat je naar die quiches hunkerde omdat je zwanger bent.'

Ik moest lachen. 'Maar dat is belachelijk! Hoe komen ze daarbij? En wat kan het ze schelen?'

'In zo'n klein stadje weet iedereen alles van iedereen. Ze gaan ervan uit dat het hun recht is om te weten of je zwanger bent. Maar intussen weten ze dat het niet zo is.'

'Mooi zo,' zei ik. Toen keek ik hem strak aan. 'Hoe weten ze dat ik niet zwanger ben?'

Tot mijn verbazing werd Jean-Paul nu echt rood. 'Zomaar, zomaar. Ze hebben alleen maar...' Hij maakte zijn zin niet af en frummelde aan het zakje van zijn overhemd.

'Wat?' Ik begon me misselijk te voelen bij de gedachte aan hetgeen ze zouden kunnen weten. Jean-Paul haalde een pakje sigaretten uit zijn zak. 'Weetje die condoomautomaat in het straatje achter het plein?' vroeg hij ten slotte.

'Aha.' Iemand moest Rick hebben gezien toen hij ze die avond had gekocht. God, dacht ik, waar waren ze verder nog achtergekomen? Vertelt de dokter alles van iedereen die bij hem op het spreekuur is geweest? Worden je vuilniszakken hier nagekeken?

'Wat hebben ze verder nog gezegd?'

'Dat hoefje niet te weten.'

'Wat hebben ze verder nog gezegd?'

Jean-Paul keek naar buiten. 'Ze letten op alles wat je koopt. De postbode vertelt ze over elke brief die hij bij je in de brievenbus stopt. Ze weten wanneer je overdag niet thuis bent, en ze letten erop hoe vaak je weg bent met je man. En, tja, als je je luiken niet dichtdoet, dan kijken ze ook bij je naar binnen.' Hij sprak alsof hij het erger vond dat ik mijn luiken niet dichtdeed dan dat ze bij me naar binnen keken.

Ik huiverde bij de herinnering aan de baby die bijna was gestikt en aan alle schouders die me buiten de kring hadden gehouden.

'Wat hebben ze precies gezegd?'

'Wil je dat echt weten?'

'Ja.'

'Ze hadden het over de quiches en het feit dat je zwanger zou zijn. En dan vinden ze je pretentieus, omdat je een wasmachine hebt gekocht.'

'Waarom?'

'Ze vinden dat je, net als zij, met de hand moet wassen. Dat alleen mensen met kinderen een wasmachine mogen hebben. En ze vinden de kleur van je luiken ordinair en niet in Lisle passen. Ze vinden je tactloos. Je behoort geen mouwloze jurken te dragen, vinden ze. En ze vinden het onbeleefd dat je mensen in het Engels aanspreekt. En ze zeggen dat je een leugenaar bent, want je hebt tegen Madame Rodin van de boulangerie gezegd dat je hier woonde toen dat nog helemaal niet zo was. En je hebt lavendel geplukt van het plein, en dat doet niemand. Dat was trouwens hun eerste indruk van je, en daar valt moeilijk iets aan te veranderen.'

We reden enkele minuten in stilte. Aan de ene kant kon ik wel huilen, maar aan de andere kant moest ik er eigenlijk om lachen. Ik had maar één keer iets in het Engels gezegd, maar dat werd me veel zwaarder aangerekend dan al die keren dat ik Frans had gesproken. Jean-Paul stak een sigaret op en deed het raampje op een kiertje open.

'Vind jij me ook onbeleefd en tactloos?'

'Nee.' Hij glimlachte. 'En ik vind dat je vaker mouwloze jurken zou moeten dragen.'

Ik kreeg een kleur. 'En hebben ze ook wat positiefs over me te zeggen?'

Hij dacht even na. 'Ze vinden dat je een knappe man hebt, en dat ondanks het feit dat hij een...' Hij wees op zijn nek.

'Zijn staartje.'

'Ja, ondanks het feit dat hij een staartje heeft. Maar ze snappen niet waarom hij gaan joggen, en ze vinden zijn short te kort.'

Ik glimlachte voor me heen. Joggen leek niet op z'n plaats in een Frans dorp, maar Rick trok zich niets aan van de starende blikken. Toen betrok mijn gezicht.

'En hoe komt het dat jij al die dingen van mij weet?' vroeg ik. 'Van die quiches en van het feit dat ik zwanger zou zijn, en van mijn luiken en mijn wasmachine? Je doet alsof je boven al dat geroddel staat, maar kennelijk weetje evenveel als alle anderen.'

'Ik roddel niet,' zei Jean-Paul met klem. Hij blies de rook door het kiertje van het raampje. 'Iemand heeft me al die dingen bij wijze van waarschuwing opgesomd.'

'Een waarschuwing voor wat?'

'Ella, telkens wanneer jij en ik elkaar zien of tegenkomen, weet het hele dorp dat. Ik heb me laten vertellen dat er over ons geroddeld wordt. Ik had voorzichtiger moeten zijn. Mij maakt het niet uit, maar jij bent een vrouw, en voor een vrouw is het altijd erger. En nu zul je wel zeggen dat dat niet eerlijk is,' vervolgde hij, toen ik hem in de rede wilde vallen, 'maar of dat nu wel of niet eerlijk is, het is waar. En je bent getrouwd. En je bent een buitenlandse. Al die dingen maken alles er nog veel erger op.'

'Maar ik vind het een belediging dat je je meer stoort aan wat zij zeggen dan aan wat en wie ik ben. Wat is er verkeerd aan dat wij elkaar ontmoeten? Ik doe toch zeker niets wat niet door de beugel zou kunnen, verdorie? Ik mag dan met Rick getrouwd zijn, maar dat betekent toch niet dat ik niet met een andere man zou mogen praten!'

Jean-Paul zei niets.

'Hoe kun je daarmee leven?' vroeg ik ongeduldig. 'Met al dat geroddel om je heen? Weten ze ook alles van jou?'

'Nee. Ik geef toe dat het een schok was, na het leven in de grote stad, maar ik heb geleerd om discreet te zijn.'

'En dit noem je discreet, dat we samen stiekem op stap gaan? Nu lijkt het alsof we écht iets op ons geweten hebben.'

'Nee, dat is niet helemaal waar. Het stoort hen vooral wanneer ze de dingen zien, wanneer het onder hun neus gebeurt.'

'Nou ja, hoe dan ook, hun waarschuwing heeft niets uitgehaald. We zijn samen.'

Dat was het laatste wat er tussen ons werd gezegd tot we in Rodez waren. De omslag was half weggebrand en de bladzijden waren, met uitzondering van het titelblad, verkoold en onleesbaar. In een kriebelig handschrift en bruine inkt stond geschreven:

Jean Tournier n. aoüt 1507 m. Hannah Tournier 18 juin 1535 Jacques n. 28 aoüt 1536 Etienne n. 29 mai 1538 m. Isabelle du Moulin 28 mai 1563 Jean n. 1 janvier 1563 Jacob n. 2 juillet 1565 Marie n. 9 octobre 1567 Susanne n. 12 mars 1540 m. Bertrand Bouleaux 29 novembre 1565 Deborah n. 16 octobre 1567

Vier paar ogen keken me aan: die van Jean-Paul, Mathilde, Monsieur Jourdain - die, tot mijn verbazing, toen we binnen waren gekomen, naast Mathilde had gezeten en een Cola-tic had gedronken - en een klein, blond meisje met een Cola in haar hand van wie de ogen groot waren van opwinding en dat me was voorgesteld als Sylvie, de dochter van Mathilde.

Ik voelde me een beetje misselijk, maar ik drukte de bijbel tegen mijn buik en keek hen glimlachend aan.

'Oui,' was het enige dat ik kon zeggen. 'Oui.'