De boerderij Ik vloog van Toulouse naar Genève en nam daar de trein naar Moutier. De reis verliep snel en voorspoedig - ik kon meteen een vlucht krijgen en had ook meteen een trein, en Jacob was in het geheel niet verbaasd dat ik zo onverwacht wilde komen maar leek het juist leuk te vinden. En onverwachter had het nauwelijks kunnen zijn - ik belde hem om twaalf uur 's middags en om zes uur reed de trein het station van Moutier binnen.

In de trein kwam mijn brein langzaam maar zeker weer op gang. Tijdens de vlucht was ik half verdoofd geweest, maar ik werd wakker van het ritme van de trein, dat natuurlijker was dan het geluid van het vliegtuig. Ik begon om me heen te kijken.

Tegenover me zat een forsgebouwd stel van middelbare leeftijd. Hij droeg een chocoladebruine blazer en een gestreepte das en zat een zorgvuldig opgevouwen krant te lezen, terwijl zij een lichtgrijze wollen jurk en een donkergrijze blazer droeg, gouden ringen in haar oren had en Italiaanse schoenen aan haar voeten. Ze kwam net bij de kapper vandaan - haar haren waren bol geföhnd en roodbruin geverfd, een kleur die veel leek op die van mijn haren, alleen dat die van haar een onechte indruk maakte. Ze hield een platte, leren tas op haar schoot en schreef iets - zo te zien een lijstje - in een kleine agenda.

Ze maakt zeker alvast een lijstje voor haar kerstkaarten, dacht ik, terwijl ik me onzeker voelde in mijn gekreukte linnen jurk.

Ik zat een vol uur tegenover hen, en al die tijd zeiden ze geen woord tegen elkaar. Toen ik in Neuchatel opstond om over te stappen op een andere trein, trok de man zijn wenkbrauwen op en knikte hij. 'Bonne journée, Madame,' zei hij, op die heel erg beleefde manier die je eigenlijk alleen maar bij mensen van over de vijftig ziet. Ik glimlachte en knikte naar hem en zijn medereizigster. Het was er de omgeving voor.

De treinen waren geruisloos, schoon en op tijd. De passagiers waren ook geruisloos en schoon, en ze waren sober gekleed. Ze lazen zorgvuldig geselecteerde lectuur en bewogen zich met zelfverzekerde gebaren. Nergens zag je kussende stellen, starende mannen, te korte rokjes, te diepe decolletés of dronken mannen die onderuitgezakt op bankjes hingen - voorvallen die in de trein van Lisle naar Toulouse schering en inslag waren. In dit land zag je zulk soort dingen niet - hier nam niemand twee plaatsen in beslag wanneer hij maar voor één had betaald.

Misschien had ik, na de chaos die ik had achtergelaten, wel behoefte aan een dergelijke orde en regelmaat. Het was typisch iets voor mij dat ik me, na slechts één uur in het land, al een oordeel over de Zwitsers had gevormd. Daarna zou ik dat oordeel dan, naarmate ik langer in het land was en met mensen in contact kwam, stukje bij beetje kunnen bijstellen en aanpassen. Als ik echt gewild had, dan had ik in die trein waarschijnlijk heus wel iets smerigs, of kapotte kleren, te luide stemmen, goedkope romannetjes, een junk op de toiletten en hartstocht of angst kunnen ontdekken. Maar in plaats daarvan keek ik om me heen en klampte mij vast aan de geruststellende normaliteit.

Het nieuwe landschap fascineerde me: de compacte bergen van de Jura die naast het spoor recht omhoogrezen, de groepen donkergroene sparren, de scherpe lijnen van de huizen, de overzichtelijkheid van de akkers en de boerderijen. Het verbaasde me dat het zo anders was dan in Frankrijk, hoewel dat eigenlijk heel logisch was. Het was, zoals ik tegen mijn vader had gezegd, immers een ander land. De werkelijke verrassing was het besef dat het Franse landschap dat ik achter mij had gelaten - de zacht- glooiende heuvels, de heldergroene wijngaarden, het roestbruin van de aarde en het zilveren licht - mij niet langer vreemd was.

Jacob had me door de telefoon gezegd dat hij me van het station zou afhalen. Ik wist niets van hem af, zelfs niet hoe oud hij was, hoewel ik vermoedde dat hij eerder van mijn vaders leeftijd zou zijn dan van de mijne. Toen ik vanuit de trein op het perron van Moutier stapte, herkende ik hem meteen - hij deed me denken aan mijn vader, hoewel zijn haar niet grijs maar bruin was, dezelfde kleur als mijn haar was geweest. Hij was opvallend lang en droeg een crèmekleurige trui, die over zijn afhangende schouders uit model was gezakt. Zijn gezicht was lang en smal, uitgemergeld bijna, met een kleine kin en lichtbruine ogen. Hij had de energieke uitstraling van een man van achter in de vijftig die nog steeds gedreven wordt door zijn werk, en nog geen deel uit maakt van de groep mensen die gepensioneerd zijn en zich kunnen ontspannen, maar weet dat hij daar weldra toe zal behoren en zich afvraagt wat hij aan zal moeten met zo veel vrije tijd.

Hij kwam met grote stappen naar mij toe, nam mijn hoofd in zijn grote handen en kuste me driemaal op de wang.

'Ella, je lijkt als twee druppels water op je vader,' zei hij in zuiver Frans.

Ik keek grinnikend naar hem op. 'Ah, maar dan lijk ik zeker ook op jou, want jij lijkt sprekend op mijn vader!'

Hij pakte mijn tas, sloeg een arm om mijn schouders en nam me mee een trap af en de straat op. Hij gebaarde met zijn arm en zwaaide mijn tas in een grote, halve cirkel. 'Bienvenue a Moutier!' riep hij uit.

Ik deed een stap naar voren en kon nog net 'C'est trés...' zeggen, voor ik in elkaar zakte.

Ik werd wakker in een witte, kleine, rechthoekige kamer zonder enige opsmuk. De ruimte deed me denken aan een cel van een monnik. Er stonden een bed, een tafel, een stoel en een bureau. Achter mijn hoofd was een venster; wanneer ik mijn ogen helemaal naar boven draaide, zag ik de witte spits van een kerktoren en de zwarte cijferplaat van de kerkklok op zijn kop. De klok ging gedeeltelijk schuil achter een boom.

Jacob zat op de stoel naast het bed; een onbekende man met een rond gezicht stond in de deuropening. Ik lag haar aan te kijken, maar was niet in staat om iets te zeggen. Jacob zei vriendelijk: 'Ella, tu t'es évanouitée.' Ik kende niet het woord dat hij gebruikte, maar wist meteen wat hij bedoelde. 'Lucien,' - hij wees achter zich op de man - 'kwam net langs in zijn truck en heeft je hier naartoe gebracht. We maakten ons zorgen, want je bent lange tijd buiten bewustzijn geweest.'

'Hoelang?' Ik probeerde te gaan zitten, en Jacob pakte me bij mijn schouders op me te helpen.

'Tien minuten. De hele rit met de auto, en hierbinnen.'

Langzaam schudde ik het hoofd. 'Ik kan me niets herinneren.'

Lucien kwam de kamer binnen met een glas water en gaf het me aan.

'Merci,' mompelde ik. Hij glimlachte bij wijze van antwoord - zijn lippen bewogen nauwelijks. Ik nam een slokje en voelde aan mijn gezicht. Het voelde nat en plakkerig aan. 'Hoe komt het dat mijn gezicht nat is?'

Jacob en Lucien wisselden een blik. 'Je hebt gehuild,' antwoordde Jacob.

'Terwijl ik bewusteloos was?'

Hij knikte, en ik werd me bewust van mijn opgezette, verstopte neus en mijn dikke keel, en realiseerde me dat ik doodmoe was.

'Heb ik ook iets gezegd?'

'Je hebt iets gereciteerd.'

'J'ai mis en toi mon espérance: Garde-moi, donc, Seigneur. Dat?'

'Ja,' antwoordde Lucien. 'Dat was...'

'Je moet wat slapen,' viel Jacob in de rede. 'Een poosje rusten. We hebben nog alle tijd om te praten.' Hij dekte me toe met een dunne deken. Lucien stak zijn hand op in een stille groet. Ik knikte en hij verliet de kamer.

Ik sloot mijn ogen en deed ze weer open net toen Jacob de deur wilde dichtdoen. 'Jacob, heeft dit huis luiken?'

Hij bleef staan en keek om het hoekje van de deur. 'Ja, maar ik hou er niet van. Ik gebruik ze nooit.' Hij glimlachte en trok de deur achter zich dicht.

Het was donker toen ik weer wakker werd. Ik voelde me zweterig en wist aanvankelijk niet goed waar ik was. Buiten zag ik meerdere verlichte ramen - kennelijk gebruikte niemand hier zijn luiken. De spits van de kerktoren was verlicht. Op dat moment begon de kerkklok te slaan, en ik telde automatisch mee. Ik telde tot tien - ik had vier uur geslapen. Het voelde aan als vier dagen.

Ik deed de lamp op het nachtkastje aan. De lampenkap was geel en hulde de kamer in een zachte, gouden gloed. Ik was nog nooit eerder in zo'n kale kamer geweest; er ging een speciale, troostende sfeer van uit. Ik bleef een poosje naar het schijnsel van het licht liggen kijken en had niet echt zin om op te staan. Uiteindelijk deed ik dat toch en liep de donkere trap af naar beneden. Beneden stond ik in een vierkant halletje waar drie gesloten deuren op uit kwamen. Ik koos voor die waar een streep licht onderdoor viel en deed hem open. De heldere keuken was geel geschilderd. De gewreven parketvloer glansde, en één van de muren bestond uit ramen. Jacob zat aan een ronde tafel de krant te lezen die tegen een schaal met perziken steunde. Een vrouw die jonger was dan ik en donker kroeshaar had, stond over de gootsteen gebogen en boende een pan. Toen ze mij hoorde en zich naar mij omdraaide, zag ik meteen dat ze familie van Jacob moest zijn - ze had hetzelfde smalle gezicht en net zo'n puntig kinnetje, die verzacht werden door de krulletjes die over haar voorhoofd vielen en de lange wimpers rond dezelfde bruine ogen. Ze was groter dan ik en heel mager, met lange, smalle handen en ranke polsen.

'Ah, Ella, daar ben je,' zei Jacob, toen de vrouw me drie zoenen gaf. 'Dit is mijn dochter, Susanne.'

Ik keek haar glimlachend aan. 'Neem me niet kwalijk,' zei ik tegen hen beiden. 'Ik wist helemaal niet dat het al zo laat was. Ik weet werkelijk niet wat me mankeerde.'

'Het heeft niets te betekenen. Je was doodmoe. Heb je zin om iets te eten?' Jacob schoof een stoel voor me bij. Toen begonnen hij en Susanne kaas en salami, brood, olijven en sla voor me op tafel te zetten. Het was precies waar ik behoefte aan had - iets eenvoudigs. Ik zou het niet prettig hebben gevonden als ze zich onnodig veel moeite hadden gegeven.

Onder het eten spraken we nauwelijks. Susanne vroeg me in even zuiver Frans als dat van haar vader of ik wijn wilde, en Jacob maakte een opmerking over de kaas, maar verder was het stil.

Toen we onze borden van ons af hadden geschoven en Jacob mijn glas had bijgevuld, verliet Susanne de keuken. 'Voel je je weer wat beter?' vroeg hij.

'Ja.'

Vanuit een andere kamer klonk muziek. Het was als een piano, maar het klonk meer snaarachtig. Jacob luisterde er even naar. 'Scarlatti,' zei hij met zichtbaar genoegen. 'Susanne studeert klavecimbel bij het Concertgebouworkest in Amsterdam.'

'En jij bent ook musicus?'

Hij knikte. 'Ik geef les op de muziekschool hier, verder de heuvel op.' Hij wees achter zich.

'Wat speel je?'

'Meerdere instrumenten, maar hier geef ik vooral les in piano en fluit. De jongens willen allemaal gitaar spelen, de meisjes dwarsfluit, en allemaal willen ze viool spelen of blokfluit. Er zijn maar weinig kinderen die piano willen spelen.'

'Zijn er goede leerlingen bij?'

Hij haalde zijn schouders op. 'De meeste kinderen zitten op les omdat hun ouders dat willen. Ze hebben ook andere hobby's, zoals paardrijden of voetbal en skiën. Elke winter zijn er zeker vier of vijf kinderen die hun arm breken bij het skiën, en dan kunnen ze niet spelen. Er is een jongen die piano studeert en heel goed Bach speelt. Het is niet ondenkbaar dat hij elders verder gaat studeren.'

'Heeft Susanne van jou les gehad?'

Hij schudde het hoofd. 'Van mijn vrouw.'

Mijn vader had me verteld dat Jacobs vrouw overleden was, maar ik kon me niet meer herinneren hoe ze gestorven was en wanneer.

'Kanker,' zei hij, alsof ik hem dat hardop had gevraagd. 'Ze is vijfjaar geleden gestorven.'

Ik wist niet goed wat ik moest zeggen - woorden waren immers nooit toereikend. 'Je mist haar zeker nog steeds, hè?'

Hij glimlachte verdrietig. 'Natuurlijk. Ben jij getrouwd?'

'Ja,' antwoordde ik aarzelend. Ik veranderde van onderwerp. 'Wil je de bijbel nu zien?'

'Laten we daar tot morgen mee wachten, wanneer het licht beter is. Je ziet er beter uit, maar je bent nog steeds een beetje bleek. Ben je soms zwanger?'

Ik kromp ineen en verbaasde me erover dat hij me dat zo terloops gevraagd had. 'Nee, ik ben niet zwanger, nee. Ik- ik weet niet waarom ik ben flauwgevallen, maar niet daardoor. Ik heb de afgelopen maanden niet zo erg best geslapen. En afgelopen nacht heb ik nauwelijks een oog dichtgedaan.' Ik zweeg bij de herinnering aan Jean-Pauls bed en schudde langzaam het hoofd. Ik kon hem onmogelijk uitleggen in welke situatie ik verkeerde.

Het was duidelijk dat we ons op glad ijs hadden begeven, en ik was blij toen Jacob een ander thema aansneed.

'Wat doe je voor de kost?'

'Ik ben een, nou ja, ik was verloskundige, toen we nog in Amerika waren.'

'Echt?' Zijn gezicht begon te stralen. 'Wat een schitterend vak!'

Ik keek naar de schaal met perziken en glimlachte. Zijn reactie kwam nagenoeg overeen met die van Madame Sentier.

'Ja,' zei ik. 'Het was fijn werk.'

'Dus dan zou je het natuurlijk wel weten als je zwanger was.'

Ik grinnikte. 'Ja, dat mag je aannemen.' Ik kon doorgaans zó zien of een vrouw zwanger was, zelfs wanneer ze nog in het allereerste stadium was. Je zag het aan de voorzichtige manier waarop ze zich bewogen - hun lichamen waren als belletjes plastic rondom iets waarvan ze nog niet eens wisten dat ze het in zich droegen. Ik zag het bijvoorbeeld aan Susanne - een lichtelijk afwezige blik in haar ogen, alsof ze luisterde naar een gesprek in een vreemde taal dat diep binnen in haar plaatsvond en ze niet helemaal blij was met wat ze hoorde, ook al verstond ze het dan niet.

Ik keek naar Jacobs open gezicht. Hij weet het nog niet, dacht ik. Het was grappig - ik was familie genoeg voor hem dat hij dat soort persoonlijke vragen kon stellen, maar we waren elkaar nog niet zo na dat hij bang hoefde te zijn voor het antwoord. Hij zou het zijn eigen dochter nooit op zo'n rechtstreekse manier kunnen vragen.

Die nacht sliep ik slecht. Ik dacht aan Rick en aan Jean-Paul, en ik dacht vooral ook onvriendelijk over mijzelf. Ik schoot niets op met al mijn gepieker, integendeel, ik ging me er alleen maar ellendiger door voelen. Ten slotte viel ik in slaap, maar werd de volgende ochtend alweer heel vroeg wakker.

Ik nam de bijbel mee naar beneden. Jacob en Susanne zaten al aan tafel de krant te lezen, en bij hen zat een bleke man met oranjerood haar, een kleur die eerder op die van worteltjes leek dan die van kastanjes, zoals mijn haar. Zijn wimpers en wenkbrauwen waren ook rood, waardoor zijn gezicht een wazige, ongedefinieerde indruk maakte. Toen ik binnenkwam, stond hij meteen op en hij stak zijn hand naar me uit.

'Ella, dit is Jan, mijn vriend,' zei Susanne. Ze maakte een vermoeide indruk; ze had niet van haar koffie gedronken en ik zag dat er een dun velletje op lag.

Ach, de aanstaande vader, dacht ik. Hij gaf een slap handje. 'Het spijt me dai ik gisteravond niet hier was om je te begroeten,' zei hij in foutloos Engels. 'Ik moest spelen in Lausanne en ben pas erg laat teruggekomen.'

'Wat speel je?'

'Dwarsfluit.'

Ik glimlachte, deels om zijn keurige Engels, deels omdat zijn lichaam me een beetje aan zijn instrument deed denken - dun, ronde ledematen en een zekere stijfheid in zijn benen en borst, net als de blikken man in De tovenaar van Oz.

'Je bent geen Zwitser, hè?'

'Nee, ik kom uit Nederland.'

'O.' Ik wist niet wat ik anders moest zeggen. Zijn stijfheid had een verlammende uitwerking op me. Jan bleef staan, en ik wendde me tot Jacob. 'Zal ik de bijbel ergens anders neerleggen? Dan kun je er na het ontbijt naar kijken,' zei ik.

Jacob knikte. Ik ging de gang weer op en probeerde een andere deur. Hij gaf toegang tot een lange, zonnige kamer met roomkleurige muren, houten kozijnen en zwarte, glanzende tegels op de vloer. De ruimte was spaarzaam gemeubileerd met een bank en twee oude leunstoelen, en net als in de logeerkamer hing ook hier niets aan de muur. In de verste hoek van de kamer stond een zwarte vleugel. De klep was dicht, en er tegenover stond een rank klavecimbel van rozenhout. Ik legde de bijbel op de vleugel en liep naar het raam om voor het eerst eens echt naar Moutier te kijken.

Andere huizen stonden lukraak om ons heen en verder op de heuvel achter het huis. Elk huis was of grijs of zacht geel en had een puntig dak, dat doorliep over de rand van het huis, zodat het een afdak vormde. De huizen waren hoger en nieuwer dan de huizen in Lisle, en ze hadden donkerrode, groene of bruine luiken, hoewel het huis pal tegenover dat van Jacob felblauwe luiken had. Ik deed het raam open om naar Jacobs luiken te kunnen kijken: ze waren helemaal niet geschilderd, maar hadden hun natuurlijke houtstructuur en kleur behouden.

Ik hoorde voetstappen achter mij en ging weer naar binnen. Jacob stond, met in elke hand een kop koffie, lachend naar me te kijken. 'Ah, je bent nu al bezig om de buren te beloeren!' riep hij uit, terwijl hij me een kop aangaf.

Ik grinnikte. 'Nou, eigenlijk keek ik naar je luiken. Ik wilde zien in welke kleur je ze had geschilderd.'

'Vind je ze mooi?'

Ik knikte.

'Zo, en waar heb je nu de bijbel? O, daar. Mooi. Dan kun je nu wel weer naar huis,' zei hij plagend.

Ik ging naast hem op de bank zitten terwijl hij het grote boek opensloeg. Hij keek lange tijd en met een tevreden uitdrukking op zijn gezicht naar de lijst met namen. Toen reikte hij achter zich en haalde een stapel aan elkaar geplakte papieren uit de boekenkast. Hij begon ze op de vloer uit te vouwen. Het papier was vergeeld en het plakband halfvergaan.

'Dit is de stamboom die mijn grootvader heeft gemaakt,' zei hij.

Het handschrift was duidelijk, en de boom was zorgvuldig uitgetekend. Dat nam niet weg dat het toch een slordig geheel was. Er waren pijlen, schijnbaar onlogische takken en lijnen die plotseling ophielden. Toen Jacob alles had uitgespreid, vormden de papieren geen mooie rechthoek of piramide, maar een onregelmatige lappendeken waarop hier en daar nog extra papiertjes met aanvullende gegevens waren geniet.

We hurkten ernaast op de vloer. Overal zag ik de namen Susanne, Etienne, Hannah, Jacob en Jean. Boven aan de boom was het allemaal wat schetsmatiger, maar het begon met Etienne en Jean Tournier.

'Waar had je grootvader al deze gegevens vandaan?'

'Van verschillende plaatsen. Sommige komen van de bourgeoisie van het hotel de ville hier. Ik geloof dat de archieven hier teruggaan tot aan de achttiende eeuw. Maar waar hij de oudere gegevens vandaan heeft, weet ik niet. Hij is er jarenlang mee bezig geweest. En jij hebt zijn werk verder uitgebreid - door jou kunnen we de lijn nu nog verder doortrekken, naar Frankrijk! Vertel me eens hoe je aan deze bijbel van de Tourniers bent gekomen.'

Ik vertelde hem in het kort over mijn speurtocht met Mathilde en Monsieur Jourdain, maar zei hem niets over Jean-Paul.

'Wat een toeval! Je hebt echt heel erg geboft, Ella. En nu ben je ook nog helemaal hierheen gekomen om me de bijbel te laten zien.' Jacob liet zijn hand over de leren omslag gaan. Zijn woorden hielden een vraag in, maar ik deed alsof ik me daar niet van bewust was. Hij moest het vreemd hebben gevonden dat ik zo plotseling was gekomen om hem de bijbel te laten zien, maar ik had niet het gevoel dat ik mijn hart bij hem wilde uitstorten - daarvoor leek hij te veel op mijn vader. Ik zou het niet in mijn hoofd halen om mijn ouders te vertellen wat ik had gedaan, welke situatie ik thuis had achtergelaten.

Later die dag maakten Jacob en ik een wandeling door Moutier. Het hotel de ville, een als zodanig duidelijk herkenbaar gebouw met grijze luiken en een klokkentoren, stond in het hartje van de stad. Eromheen bevond zich een veelheid van winkeltjes, die samen de zogenaamde oude stad uitmaakten, hoewel ik alles in vergelijking met Lisle nogal nieuw vond - veel van de huizen waren recent gebouwd en allemaal waren ze gemoderniseerd met een nieuwe pleisterlaag en vierkante dakpannen. Er was een vreemd gebouw met een uivormige koepel aan de ene kant, en eronder een stenen nis waarin een monnik stond met een lantaarn in zijn hand waarvan het licht over de straathoek viel, maar verder waren de huizen min of meer allemaal gelijk en onopgesmukt.

In de loop van de afgelopen eeuw was de stad uitgegroeid tot achtduizend inwoners en er was, om iedereen plaats te kunnen bieden, tegen de heuvels op gebouwd. Het maakte allemaal een nogal willekeurige, ongeplande indruk, en het deed vreemd aan na in Lisle gewoond te hebben, waar het netwerk van straten aandeed als een organisch geheel. Op enkele uitzonderingen na waren de huizen eerder met een functioneel dan met een esthetisch doel gebouwd, en ik zag geen decoratief pleisterwerk of zichtbare balken in de gevels of in het tegelwerk zoals in Lisle.

Een eindje buiten het centrum liepen we over een pad langs de rivier de Birse. Het was eerder een forse beek dan een rivier, en er stonden zilveren berken langs. Het had iets vrolijks, het water dat door het stadje stroomde en het verbond met de rest van de wereld, alsof het de mensen eraan wilde herinneren dat Moutier geen statisch en geïsoleerd geheel was.

Overal stelde Jacob me voor als een Tournier uit Amerika. Ik werd begroet met een blik van herkenning en aanvaarding die ik niet verwacht had. Het verschilde als dag en nacht met mijn ontvangst in Lisle. Ik maakte er een opmerking over tegen Jacob, die erom moest glimlachen. 'Misschien ben jij wel degene die anders is,' zei hij.

'Misschien.' Ik voegde er niet aan toe dat ik me, hoewel ik heel dankbaar was over de wijze waarop ik hier ontvangen werd, toch niet helemaal op mijn gemak voelde ten aanzien van de manier waarop ze op mijn achternaam reageerden. Als jullie eens wisten wat ik gedaan had,

dacht ik grimmig, dan zouden jullie de Tourniers heus niet zo geweldig vinden.

Jacob moest lesgeven. Op weg naar de muziekschool nam hij me mee naar een kapelletje op de begraafplaats aan de rand van de stad, waar hij me alleen liet om het interieur te bekijken. Hij vertelde me dat er vanaf de zevende eeuw kloosters in Moutier waren geweest; de nog overgebleven kapel van Chalières stamde uit de tiende eeuw. Het interieur van het kerkje was klein en eenvoudig, met verschoten fresco's in byzantijnse stijl op de muren van het koor, terwijl de overige muren wit waren. Gehoorzaam bestudeerde ik de roestkleurige en zachtgele fresco's - Christus met gespreide armen, onder hem een rij apostelen met verschoten aureolen om hun hoofden, van wie lang niet alle gezichten nog te onderscheiden waren - maar afgezien van de vage resten van een treurig kijkende vrouw aan de zijkant van de schilderingen zeiden de fresco's mij niets.

Toen ik naar buiten ging, zag ik Jacob halverwege de heuvel met gebogen hoofd en gesloten ogen voor een graf staan. Ik bleef even naar hem staan kijken en schaamde me over mijn eigen zorgen terwijl zich hier een werkelijke tragedie afspeelde, een man die treurde bij het graf van zijn vrouw. Om hem nog wat privacy te geven, ging ik de kapel weer binnen. Er was een wolk voor de zon geschoven en het was nu donkerder binnen; de figuren van de fresco's hingen als zwevende geesten boven mijn hoofd. Ik stond voor de vage contouren van de vrouw en bestudeerde haar wat aandachtiger. Er was nog maar weinig van haar over: ogen met zware oogleden, een grote neus, een mond met getuite lippen, een gewaad en een aureool. Toch waren die schamele overblijfselen meer dan voldoende om op schitterende wijze uiting te geven aan haar verdriet.

'Natuurlijk,' zei ik zacht, 'de Maagd.'

Iets aan haar uitdrukking deed haar verschillen van de Maagd van Nicolas Tournier. Ik sloot mijn ogen en probeerde me het te herinneren: het verdriet, de overgave, de vreemde vrede die van haar gezicht afstraalde. Ik deed mijn ogen open en keek weer naar de schildering voor mij. Toen zag ik het: het zat hem in de mond, de gespannen lijnen bij de mondhoeken. Deze Maagd was boos.

Toen ik de kapel na een poosje opnieuw verliet, was de zon weer achter de wolken te voorschijn gekomen en was Jacob verdwenen. Ik liep langs de nieuwere huizen terug naar de stad en kwam ten slotte bij de protestantse kerk, de kerk die ik gezi en had toen ik die eerste keer bij Jacob thuis wakker was geworden. Het was een groot gebouw van kalksteen en er stonden oude bomen omheen. Op een bepaalde manier deed het me denken aan de kerk van Le Pont de Montvert: beide kerken bevonden zich ten opzichte van de stad op dezelfde plek - niet in het centrum, maar wel op een dominante plaats, halverwege een noordelijke helling, met een grasveldje voor het portaal en een muurtje waarop je kon zitten en uitkijken over de stad. Ik liep om de kerk heen en zag dat de hoofdingang open was. Binnen was meer decoratie dan er in de kerk van Le Pont de Montvert was geweest, en er was een marmeren vloer en een venster met gebrandschilderd glas. Toch voelde de kerk kaal en sober en, na de kapel van Chalières, ook groot en onpersoonlijk aan. Ik bleef er niet lang.

Ik ging, precies zoals ik in Le Pont de Montvert had gedaan, op het muurtje in de zon zitten. Het was warm geworden en ik trok mijn jasje uit. De psoriasis was weer opgekomen. 'Verdomme,' mompelde ik. Ik sloeg mijn armen over elkaar, maar strekte ze toen en liet de zon erop schijnen. Tijdens het strekken barstte de plek op mijn arm en begon te bloeden.

Op dat moment kwam er een zwarte labrador naar mij toe, sprong met zijn voorpoten op het muurtje en duwde zijn kop tegen mijn been. Ik moest lachen en aaide over zijn kop. 'Je had op geen beter moment kunnen komen, hond,' zei ik, 'want ik stond net op het punt om medelijden met mezelf te krijgen.'

Lucien kwam over het grasveldje gelopen. Toen hij naderbij kwam, kon ik hem wat beter bestuderen dan de vorige avond, en ik keek naar zijn babygezicht, zijn donkere haren en grote, lichtbruine ogen. Hij moest een jaar of dertig zijn geweest, maar zag eruit alsof hij in zijn hele leven nog nooit iets van verdriet of problemen gekend had. Een onschuldige Zwitser. Ik keek omlaag en hield mijn psoriasis opzettelijk in het zicht. Ik zag een andere plek op mijn enkel en ergerde me aan het feit dat ik mijn cortisonezalf niet had ingepakt.

'Salut, Ella,' zei hij. Hij bleef verlegen staan, tot ik hem vroeg of hij niet naast me wilde komen zitten. Hij droeg een oude short en een T-shirt waarop verfspatten zaten. De hond keek kwispelend van hem naar mij en terug, en toen hij er zeker van was dat we zouden blijven waar we waren, begon hij aan de bomen vlakbij te snuffelen. 'Ben je schilder?' vroeg ik, om de stilte te verbreken, terwijl ik me afvroeg of hij soms van Nicolas Tournier had gehoord.

'Ja,' antwoordde hij. 'Ik ben daar aan het werk.' Hij wees naar achteren, de heuvel op. 'Zie je die ladder?'

'Eh, ja.' Een huizenschilder. Dat zou geen enkel verschil moeten maken, hield ik mijzelf voor. Maar ik wist niet meer wat ik verder nog aan hem zou kunnen vragen.

'Ik bouw ook huizen. En ik repareer dingen.' Lucien keek uit over de stad, maar ik zag dat hij tegelijkertijd onopvallend naar mijn armen keek.

'Waar woon je?' vroeg ik.

Hij wees op een ander huis halverwege de heuvel, en toen keek hij weer naar mijn armen.

'Dat is psoriasis,' zei ik abrupt.

Hij knikte kort - hij was geen spraakzaam mens. Ik zag dat er vegen witte verf in zijn haar zaten en dat zijn onderarmen bedekt waren met duizenden kleine spatjes, iets dat je krijgt wanneer je met een roller werkt. Ik moest denken aan de periode dat Rick en ik onze intrek hadden genomen in ons nieuwe huis - het eerste dat we hadden gedaan, was alle kamers wit verven. Rick zei dat hij dat zo wilde omdat hij de dimensies van de kamers dan beter kon zien - voor mij was het veel meer dat ik de vertrekken van spoken uit het verleden wilde zuiveren. Pas nadat we er een poosje hadden gewoond, toen het karakter van het huis ons duidelijk was geworden en we ons er op ons gemak voelden, warén we de kamers in andere kleuren gaan verven. Ons huis in Lisle was nog steeds wit.

Het telefoontje kwam een dag later. Ik weet niet waarom ik er zo verrast door was- ik wist dat mijn andere leven vroeg of laat de kop weer op zou steken, maar ik had niets gedaan om mijzelf daarop voor te bereiden.

We zaten te genieten van een fondue. Susanne had moeten lachen toen ik haar vertelde dat de Amerikanen Zwitserland achtereenvolgens associeerden met legermessen, klokken, chocolade en fondue, en ze had erop gestaan het voor mij te maken. 'Een oud familierecept, bien sur,' had ze plagend gezegd. Zij en Jacob hadden een paar mensen uitgenodigd - Jan was er natuurlijk, en verder nog een Duits-Zwitsers stel, dat de buren met de blauwe luiken bleken te zijn, en Lucien, die naast me zat en onder het eten om de zoveel tijd naar mijn profiel staarde. Ik was gelukkig zo verstandig geweest iets met lange mouwen aan te trekken, zodat hij niet naar de psoriasis kon staren.

Ik had nog maar één keer eerder in mijn leven gefondued - mijn grootmoeder had het gemaakt en ik was nog heel klein geweest. Ik kon me er zogoed als niets van herinneren. Die van Susanne was verrukkelijk en er zat een behoorlijke hoeveelheid drank in. Daarbij hadden we ook royaal wijn gedronken - we werden steeds luidruchtiger en onze grappen steeds flauwer. Op een gegeven moment stak ik een stukje brood in de fondue, maar toen ik mijn vork eruithaalde, was die leeg. Iedereen begon te lachen en te klappen.

'Hé, waarom lachen jullie?' Toen herinnerde ik me de traditie waarover mijn grootmoeder had verteld - wie als eerste zijn brood in de pan met fondue verliest, zou nooit trouwen. Nu moest ik ook lachen. 'O, nee, nu zal ik nooit trouwen! Maar wacht eens eventjes, ik bén al getrouwd!'

Er werd nog harder gelachen. 'Nee, nee,' riep Susanne uit. 'Wie het eerst zijn brood in de fondue verliest, trouwt juist wel, en bovendien binnen afzienbare tijd!'

'Nee, in ónze familie betekent het juist dat diegene niet zal trouwen.'

'Maar wij zijn jouw familie,' zei Jacob, 'en in ónze familie is het traditie dat je wel zult trouwen.'

'Dan moet er in de loop der tijden iets mis zijn gegaan. Ik weet echt héél zeker dat mijn grootmoeder heeft gezegd...'

'Je hebt het mis, Ella, net zoals je onze achternaam mis hebt,' verklaarde Jacob. 'Turrr-nurrr,' sprak hij zwaarmoedig uit, waarbij hij elke lettergreep extra lang liet doorklinken. 'Waar zijn de klinkers die de naam vrolijk en mooi laten klinken, zoals Tournier? Maar ach, het is niet belangrijk, ma cousine, je weet hoe je ware naam luidt. Wisten jullie,' vervolgde hij tegen zijn buren, 'dat mijn nicht verloskundige is?'

'Een uitstekend beroep,' zei de man automatisch. Ik voelde Susanne naar me kijken; toen ik naar haar keek, sloeg ze haar ogen neer. Haar wijnglas was nog vol en ze had niet veel gegeten.

Toen de telefoon ging, stond Jan op om hem op te nemen. Hij keek de tafel rond en zijn blik bleef op mij rusten. 'Het is voor jou, Ella,' zei hij.

'Voor mij? Maar...' Ik had het nummer van de Tourniers aan niemand gegeven. Ik stond op en pakte de telefoon, terwijl aller ogen op mij gericht waren.

'Hallo?' vroeg ik onzeker.

'Ella? Wat dóe je daar, verdomme?'

'Rick?' Ik draaide me met mijn rug naar de tafel om een beetje privacy voor mijzelf te creëren.

'Het lijkt wel alsof je verbaasd bent om van mij te horen.' Ik had hem nog nooit zo bitter horen praten.

'Nee, het is alleen dat - ik had geen nummer achtergelaten.'

'Nee, dat klopt. Maar het is niet zo moeilijk om achter het nummer van Jacob Tournier in Moutier te komen. Er staan er twee in het telefoonboek, en toen ik eerst het andere had gebeld, zeiden ze me dat jij op dit nummer was.'

'Wist hij dat ik hier was? Een andere Jacob Tournier?' herhaalde ik weinig intelligent, terwijl ik me erover verbaasde dat Rick de naam van mijn neef onthouden had.

'Ja.'

'Nou ja, het is een klein stadje.' Ik keek om mij heen. Allemaal waren ze aan het eten en probeerden te doen alsof ze niet naar me luisterden, terwijl ze dat toch deden. De enige die niet luisterde, was Susanne, die plotseling opstond, naar het aanrecht liep en een paar keer diep ademhaalde bij het open raam.

Iedereen weet alles van mij af, dacht ik. Zelfs een Tournier aan de andere kant van de stad weet alles van mij af.

'Ella, waarom ben je weggegaan? Wat is er aan de hand?'

'Rick, ik... Nee. Kunnen we het er een ander keertje over hebben? Dit is geen goed moment.'

'En moet ik het feit dat je je trouwring op de vloer van de slaapkamer hebt laten liggen als een teken opvatten?'

Ik spreidde de vingers van mijn linkerhand, keek ernaar en was geschokt dat ik niet eens gemerkt had dat hij weg was. Hij moest uit de zak van mijn gele jurk zijn gevallen toen ik me verkleed had.

'Ben je boos op mij? Heb ik iets verkeerd gedaan?'

'Nee, niets. Het is alleen... O, Rick, nee, je hebt niets gedaan. Ik wilde alleen mijn familie hier maar leren kennen, dat is alles.'

'Maar waarom ben je er dan zo halsoverkop vandoor gegaan? Je hebt niet eens een briefje voor me neergelegd. Je legt altijd een briefje voor me neer. Realiseer je je wel dat ik gek was van de zorgen? En hoe vernederend het was om het van mijn secretaresse te moeten horen?'

Ik zei niets.

'Wie was dat, die de telefoon opnam?'

'Wat? O, de vriend van mijn nicht. Hij komt uit Nederland,' voegde ik eraan toe, alsof dat belangrijk was.

'Is die... is die kerel bij je?'

'Wie?'

'Jean-Pierre.'

'Nee, die is hier niet. Hoe kom je daar zo bij?'

'Je bent met hem naar bed geweest, hè? Ik hoor het aan de klank van je stem.'

Dat had ik niet van hem verwacht. Ik haalde diep adem.

'Rick, ik kan nu écht niet met je praten. Er zijn... er zijn mensen in de kamer. Het spijt me, Rick, ik... ik weet op dit moment gewoon niet wat ik wil. Maar ik kan nu niet met je praten. Dat gaat op dit moment echt niet.'

'Ella...' Rick sprak alsof zijn keel zat dichtgesnoerd.

'Geef me een paar dagen de tijd, oké? Dan kom ik weer thuis en kunnen we praten. Goed? Het spijt me.' Ik hing op en draaide me weer naar de tafel toe. Lucien zat naar zijn bord te staren; de buren waren op overdreven manier in gesprek met Jan. Jacob en Susanne keken me strak aan met ogen die dezelfde kleur hadden als de mijne.

'Ziezo,' zei ik vrolijk, 'wat zeiden we ook alweer over het feit dat ik zou trouwen?'

Ik stond midden in de nacht op en ging naar de keuken om wat water te drinken. Ik had een ontzettende dorst van de wijn, en de fondue lag als een steen op mijn maag. Zonder het licht aan te doen, ging ik met mijn glas aan tafel zitten, maar de keuken rook nog steeds naar kaas en ik besloot om naar de zitkamer te gaan. Toen ik bij de deur kwam, hoorde ik de zachte, snaarachtige klanken van het klavecimbel. Nadat ik de deur zachtjes op een kier had opengedaan, zag ik Susanne in het donker achter het instrument zitten - het licht van een straatlantaarn deed haar profiel scherp uitkomen. Ze speelde een paar toonladders, hield toen op met spelen en bleef roerloos zitten. Ik fluisterde haar naam. Ze keek op en liet haar schouders hangen. Ik liep naar haar toe en legde mijn hand op haar schouder. Ze droeg een donkere, zijden kimono, die glad aanvoelde onder mijn hand.

'Je hoort in bed te liggen,' zei ik zacht. 'Je zult wel moe zijn. Je hebt nu extra veel slaap nodig.'

Susanne drukte haar gezicht tegen mijn zij en begon te huilen. Ik bleef stilstaan, streelde haar krullen en knielde ten slotte naast haar op de grond.

'Weet Jan het al?'

'Nee,' antwoordde ze, haar tranen wegvegend. 'Ella, ik ben hier nog niet klaar voor. Ik wil andere dingen doen. Ik heb zo hard gestudeerd en begin net meer concerten te krijgen.' Ze legde haar hand op de toetsen en speelde een akkoord. 'Een baby nu betekent het einde van mijn carrière.'

'Hoe oud ben je?'

'Tweeëntwintig.'

'En wil je kinderen hebben?'

Ze haalde haar schouders op. 'Later misschien. Maar nu nog niet.'

'En Jan?'

'O, hij zou het heerlijk vinden om kinderen te hebben. Maar weet je, voor mannen is het anders dan voor vrouwen. Zijn carrière zal er niet onder lijden. Wanneer hij praat over het krijgen van kinderen, is het allemaal zó abstract dat ik weet dat ik uiteindelijk degene ben die ervoor zal moeten zorgen.'

Dat was een bekend probleem.

'Weet iemand anders het?'

'Nee.'

Ik aarzelde, omdat ik het niet gewend was met vrouwen over de mogelijkheid van een abortus te praten. In mijn vak was het zo dat de vrouwen pas bij me kwamen nadat ze eenmaal bewust voor het kind gekozen hadden. En daarbij kende ik het Franse woord voor 'abortus' niet eens.

'Wat zijn je keuzemogelijkheden?' vroeg ik ten slotte.

Ze staarde naar de toetsen. Toen haalde ze haar schouders op. 'Un avortement: antwoordde ze op effen toon.

'Hoe sta je daartegenover - tegenover een abortus?' Ik had mezelf wel kunnen slaan voor die stomme vraag, maar Susanne scheen er niets vreemds aan te vinden.

'O, ik zou er zonder meer de voorkeur aan geven, ook al staat het idee me helemaal niet aan. Ik ben niet gelovig, dus in dat opzicht heb ik er niet zo'n moeite mee, maar Jan...'

Ik wachtte.

'Jan is katholiek. Hij gaat allang niet meer naar de kerk en beschouwt zichzelf als liberaal, maar - maar op het moment dat er zo'n zware beslissing genomen moet worden, is het toch anders. Ik weet niet hoe hij zal reageren. Ik ben bang dat hij diep geschokt zal zijn.'

'Je zult het hem toch moeten vertellen, het is zijn recht, maar je hoeft je beslissing niet van hem te laten afhangen. Je moet zélf beslissen watje wilt. Het is natuurlijk beter voor je als hij het ermee eens is, maar als hij dat niet is, dan moet het uiteindelijk toch jouw beslissing zijn, omdat jij degene bent die het kind draagt.' Ik probeerde dat laatste zo nadrukkelijk mogelijk te zeggen.

Susanne keek me van terzijde aan. 'Heb jij... Ben je zelf...'

'Nee.'

'Wil je kinderen hebben?'

'Ja, maar...' Ik wist niet wat ik als eerste moest zeggen. Ik begon te giechelen, en kon het niet helpen. Susanne keek me aan. Het wit van haar ogen glansde in het licht van de straatlantaarn. 'Neem me niet kwalijk. Ik moet eerst even gaan zitten,' zei ik. 'Dan zal ik je vraag beantwoorden.'

Ik ging op een van de leunstoelen zitten, en Susanne deed een lampje op de piano aan. Ze ging in een hoekje van de bank zitten, trok haar benen onder zich, streek de groene kimono strak over haar knieën en keek me afwachtend aan. Ik geloof dat ze blij was dat ze niet langer in het middelpunt van de aandacht stond.

'Mijn man en ik hebben het gehad over het krijgen van kinderen,' begon ik. 'Nu leek het ons een goede tijd. Nou ja, eigenlijk is het zo dat ik het heb voorgesteld en dat Rick het ermee eens was. En toen zijn we begonnen om het te proberen. Maar ik... ik kreeg last van een nachtmerrie. En nu, nu is er, geloof ik, iets mis met ons huwelijk.

'En verder is er... nou ja, er is nog iets anders. 'Iemand anders.' Ik voelde me vernederd om het zo te moeten zeggen, maar aan de andere kant was het ook een opluchting om er met iemand over te kunnen praten.

'Wie?'

'Een bibliothecaris in het stadje waar ik woon. We... we hebben een tijdje met elkaar geflirt. En toen zijn we...' Ik wapperde met mijn handen. 'Na afloop voelde ik me verschrikkelijk schuldig en moest ik gewoon weg. Toen ben ik hierheen gekomen.'

'Is hij knap?'

'Hij... o, ja. Ik vind hem in ieder geval knap. Hij is een beetje... ernstig.'

'En je mag hem.'

'Ja.' Het was vreemd om over hem te praten - ik vond het zowaar moeilijk om hem mij voor te stellen. Vanaf deze afstand en in deze kamer, met Susanne tegenover mij op de bank, leek dat wat er tussen mij en Jean-Paul was gebeurd ineens heel ver weg en helemaal niet zo wereldschokkend te zijn als ik aanvankelijk gedacht had. Het was grappig - zodra je je verhaal aan iemand anders vertelt, wordt het meer een verhaal en minder de waarheid. Er wordt een stukje theater aan toegevoegd, waarmee het nog verder van de echte gebeurtenis af komt te staan.

'Hoelang ben je al met Rick getrouwd?'

'Twee jaar.'

'En die man, hoe heet hij?'

'Jean-Paul.' Het hardop uitspreken van zijn naam deed me glimlachen. 'Hij heeft me geholpen met het zoeken naar de geschiedenis van de familie,' vervolgde ik. 'Hij kibbelt veel met me, maar dat is omdat hij in me geïnteresseerd is in wat ik doe - nee, in wie ik ben. Hij luistert naar me. Hij ziet mij, niet een beeld dat hij van me zou hebben. Snap je wat ik bedoel?'

Susanne knikte.

'En ik kan met hem praten. Ik heb hem zelfs verteld over die nachtmerrie die ik steeds heb, en hij reageerde heel goed door me een beschrijving van die droom te laten geven. Dat heeft me toen veel geholpen.'

'Wat is er precies, met die nachtmerrie?'

'O, ik weet het eigenlijk niet. Het is geen verhaal. Het is eigenlijk meer een gevoel, zoals... het is alsof ik geen lucht meer kan krijgen.' Ik sloeg op mijn borst.

'En dan is er dat blauw, een bepaalde kleur blauw,' ging ik verder.

'Zoals op schilderijen uit de Renaissance. De kleur die ze gebruikten voor de mantel van Maria. Er is een schilder- Heb je wel eens gehoord van een schilder die Nicolas Tournier heet?'

Susanne ging rechtop zitten en greep de leuning van de bank stevig vast. 'Vertel me meer over dat blauw.' Eindelijk, een connectie met de schilder. 'Er zitten twee kanten aan: eerst is er een lichtblauw, dat is de bovenste laag, en daar zit veel licht in. Het...' Ik probeerde de juiste woorden te vinden. 'De kleur gaat als het ware met het licht mee. Maar eronder zit een veel donkerder blauw, een duisternis onder het licht, en dat is een heel sombere tint. De twee facetten van het blauw lijken met elkaar te strijden. Daardoor komt het dat die kleur zo levendig lijkt en hij zo'n diepe indruk maakt. Het is een schitterende kleur, weet je, maar hij heeft tegelijkertijd ook een verdrietige kant, misschien wel om ons eraan te herinneren dat de Maagd altijd rouwt om de dood van haar zoon, ook wanneer deze pas geboren is. Alsof ze al weet wat er gaat gebeuren. Maar als hij dan dood is, is het blauw nog steeds schitterend, nog steeds hoopgevend. Het geeft je het gevoel dat iets nooit helemaal het een of het ander is; het kan licht en vrolijk zijn, maar toch is er altijd die donkere ondertoon.'

Ik zweeg. Susanne zei ook niets.

Toen zei ze: 'Ik* heb die droom ook gehad.'

'Ik heb hem maar één keer gehad, ongeveer zes weken geleden, in Amsterdam. Ik werd doodsbang en huilend wakker. Ik dacht dat ik in dat blauw zou stikken, in dat blauw wat je zonet beschreven hebt. Ik voelde me tegelijkertijd gelukkig en verdrietig. Jan zei dat ik iets gezegd had, dat het klonk alsof ik iets uit de bijbel had gereciteerd. Ik kon erna niet meer slapen. Ik moest opstaan en spelen, net zoals vannacht.'

'Hebben jullie whisky in huis?' vroeg ik.

Ze liep naar de boekenkast, opende een kastje onderin en haalde er een halfvolle fles en twee glazen uit. Ze ging weer in het hoekje van de bank zitten en schonk de beide glazen voor ons in. Ik overwoog of ik iets zou moeten zeggen over het drinken van alcohol tijdens de zwangerschap, maar dat bleek niet nodig te zijn: ze gaf mij mijn glas, hield haar neus boven het hare en trok een raar gezicht. Toen schroefde ze de fles weer open en goot haar whisky terug.

Ik dronk mijn glas in een paar slokken achter elkaar leeg. De whisky sneed overal doorheen - door de fondue, de wijn, mijn verdriet over Rick en Jean-Paul. Hij gaf me wat ik nodig had om pijnlijke vragen te kunnen stellen.

'Hoelang ben je al zwanger?'

'Dat weet ik niet precies.' Ze sloeg haar armen over elkaar en wreef over haar bovenarmen.

'Wanneer had je... moest je...' Ik wees op haar.

'Vier weken geleden.'

'Hoe ben je zwanger geworden? Gebruikte je niets? Het spijt me, maar dat is belangrijk.'

Ze sloeg haar ogen neer. 'Ik ben één keer vergeten om de pil te nemen. Normaal neem ik hem voor ik naar bed ga, maar ik was het vergeten. Ik had niet gedacht dat het echt zo veel uit zou maken.'

Ik wilde iets zeggen, maar Susanne was me voor. 'Ik ben echt niet stom of onverantwoordelijk. Het is alleen dat...' Ze drukte haar hand tegen haar mond. 'Soms is het moeilijk om te geloven dat er een verband bestaat tussen zo'n klein pilletje en zwanger worden. Het is net als toveren, twee dingen die helemaal niets met elkaar te maken lijken te hebben en toch met elkaar te maken hebben, het is gewoon belachelijk. Met mijn verstand kan ik het begrijpen, maar niet met mijn hart.'

Ik knikte. 'Zwangere vrouwen leggen vaak geen verband tussen hun baby's en seks. Mannen ook niet. Die twee dingen zijn zo totaal anders dat het echt wel toveren lijkt.'

We zwegen even.

'Wanneer heb je die pil overgeslagen?' vroeg ik.

'Dat weet ik niet meer.'

Ik boog me naar voren. 'Denk na. Was het rond de tijd van de droom?'

'Ik geloof van niet. Nee, wacht even, nu weet ik het weer. De avond dat ik hem vergeten ben, was Jan in Brussel voor een concert. Hij kwam de volgende dag weer terug, en op die dag heb ik toen die droom gehad. Zo was het.'

'En jij en Jan - hebben jullie die avond met elkaar gevrijd?'

'Ja.' Ze keek verlegen.

Ik verontschuldigde me. 'Dat vraag ik je omdat ik die droom alleen maar had nadat Rick en ik samen hadden gevrijd,' vertelde ik. 'Net zoals jij. Maar de droom kwam niet meer toen ik met de pil begon, en bij jou hield hij op toen je bevrucht was.'

We keken elkaar aan.

'Het is heel vreemd,' zei Susanne zacht.

'Ja, het is vreemd.'

Susanne streek de kimono over haar buik en zuchtte.

'Je moet er met Jan over spreken,' zei ik. 'Dat is je eerste stap.'

'Ja, dat weet ik. En jij moet het aan Rick vertellen.'

'Volgens mij weet hij het al.'

De volgende dag bekeek ik de archieven op het stadhuis. Hoewel Jacobs grootvader grondig werk had geleverd met zijn stamboom, voelde ik de behoefte om het bronmateriaal zelf in handen te houden. Ik had er de smaak van te pakken gekregen. Ik zat de hele middag aan een tafel in de leeszaal en bestudeerde zorgvuldig geschreven lijsten van geboortedata, sterfdata en trouwdata uit de achttiende en negentiende eeuw. Ik had me niet gerealiseerd hoezeer de Tourniers in Moutier gevestigd waren - er hadden honderden en nog eens honderden van hen in het stadje geleefd.

Ik kon een heleboel opmaken uit de archieven - hoe groot de gezinnen waren geweest, hoe oud ze waren wanneer ze trouwden - doorgaans begin twintig - welk beroep de mannen uitoefenden - er waren boeren, onderwijzers, herbergiers en graveurs. Een heleboel kinderen stierven. Ik vond een Susanne Tournier die tussen 1751 en 1765 acht kinderen ter wereld bracht, waarvan er vijf binnen een maand na de geboorte waren overleden. Zelf was ze in het kraambed van de laatste gestorven. Mij was het nog nooit overkomen dat er een moeder of een kind bij de bevalling was overleden. Ik had geluk gehad.

Er waren andere dingen die mijn aandacht trokken. Een heleboel gevallen van onechte kinderen en incest stonden openlijk in de boeken vermeld. En dan maar roepen over die calvinistische principes, dacht ik, maar afgezien van mijn cynisme was ik geschokt om openlijk in het officiële archief te moeten lezen dat Judith Tournier in 1796 het leven had geschonken aan de zoon van haar vader Jean. Op andere plaatsen stond officieel vermeld dat de vader van deze of gene onbekend was.

Het was vreemd om te zien dat al die namen die toen al gebruikt werden nu nog steeds in gebruik waren. Er waren een heleboel namen uit het Oude Testament, zoals Daniël en Abraham en zelfs ook Noah, die favoriet waren onder de hugenoten, en ik zag ook Hannahs en Susannes, en later ook Ruth en Anne en Judith, maar ik zag niet één Isabelle en niet één Marie.

Toen ik vroeg naar archieven die ouder waren dan het midden van de achttiende eeuw zei de vrouw achter de balie dat ik me daarvoor zou moeten wenden tot de parochies van Berne en Porrentruy, waar de desbetreffende archieven bewaard werden. Ze raadde me aan om eerst op te bellen. Ik schreef alle namen en telefoonnummers op en bedankte haar terwijl ik in gedachten glimlachte: ze zou ontzet zijn geweest over mijn spontane tocht naar de Cévennes en het succes dat ik daar volkomen onverwacht geboekt had. Dit was een land waar het geluk geen rol speelde; resultaten werden hier geboekt op basis van plichtsgetrouw werk en zorgvuldige planning.

Ik ging naar het dichtstbijzijnde café om over mijn volgende zet na te denken. De koffie kwam op een blaadje met een kleedje - de suikerklontjes en een chocolaatje lagen op het schoteltje. Ik bekeek de compositie aandachtig: het deed me denken aan de archieven die ik zojuist bestudeerd had, zorgvuldig en keurig netjes opgeschreven feiten in een duidelijk leesbaar handschrift. Ze waren beter te ontcijferen dan de Franse archieven, maar misten elke vorm van charme. Het was als de Fransen zelf - ze maakten je knettergek omdat ze niets van buitenlanders wilden weten, maar dat maakte ze er juist interessanter op. Je moest meer je best doen bij hen, en daarom had je dan ook meer eer van je werk.

Toen ik thuiskwam, zat Jacob achter de piano iets langzaams en verdrietigs te spelen. Ik ging op de bank liggen en sloot mijn ogen. De muziek bestond uit heldere noten en een eenvoudige melodie. Het deed me denken aan Jean-Paul.

Ik was bijna in slaap gevallen toen hij ophield, deed mijn ogen open en zag hem over de piano heen naar mij kijken.

'Schubert,' zei hij.

'Prachtig.'

'Heb je gevonden wat je zocht?'

'Niet echt. Jacob, zou jij een paar mensen voor mij kunnen bellen?'

'Bien sür, ma cousine. En ik heb nagedacht over watje verder nog zou kunnen interesseren. Dingen die met de familie te maken hebben. Er is een plek waar een oude molen heeft gestaan die het eigendom was van de Tourniers. En dan is er een restaurant, nu een pizzeria, die door Italianen wordt gedreven, dat vroeger, in de negentiende eeuw, een herberg was waar een zekere Tournier de scepter zwaaide. En dan is er nog, ongeveer een kilometer buiten de stad, in de richting van Grand Val, een boerderij. We weten niet echt helemaal met zekerheid of ze van de Tourniers is geweest, maar binnen de familie wordt beweerd van wel. Het is hoe dan ook een interessant huis, want het heeft een oude schoorsteen. Het schijnt een van de eerste huizen in deze streek te zijn die een schoorsteen had.'

'Hebben niet alle huizen een schoorsteen?'

'Nu wel, maar vroeger niet. De boerderijen in deze streek hadden in die tijd geen schoorstenen.'

'Waar bleef de rook dan?'

'De huizen hadden een verlaagd plafond, en de rook verzamelde zich in de ruimte tussen het plafond en het dak. Daar hingen de boeren hun vlees te drogen.'

Ik moest er niet aan denken. 'Was het dan niet ontzettend rokerig in die huizen? En vuil?'

Jacob grinnikte. 'Waarschijnlijk. In Grand Val is een boerderij zonder schoorsteen. Ik ben erin geweest, en de haard en het plafond erboven zijn helemaal zwart van het roet. Maar de boerderij van de Tourniers, of liever, de boerderij waarvan wordt aangenomen dat ze van de Tourniers was, is anders. Daar is een soort schoorsteen.'

'Hoe oud is het huis?'

'De schoorsteen stamt, geloof ik, uit de zeventiende eeuw, mogelijk uit het einde van de zestiende eeuw. De rest van de boerderij is meerdere malen verbouwd, maar de schoorsteen is altijd in de oorspronkelijke staat bewaard gebleven. De plaatselijke historische vereniging heeft de boerderij een aantal jaren geleden gekocht.'

'Staat hij leeg? Kunnen we erin?'

'Natuurlijk. Morgen, als het mooi weer is. Ik hoef pas laat in de middag les te geven. Zo, en waar heb je die telefoonnummers?'

Ik legde hem uit wat ik wilde en liet hem bellen terwijl ik een eindje ging lopen. Jacob had me het meeste van Moutier al laten zien en er viel niet veel nieuws meer voor mij te ontdekken, maar het was gewoon prettig om ergens te kunnen lopen zonder aangegaapt en nagestaard te worden. Ik was hier nog maar net drie dagen, en nu al waren er mensen die me als eerste begroetten, iets dat in Lisle-sur-Tarn na twaalf maanden nog niet eens gebeurde. Ze leken een stuk beleefder en veel minder achterdochtig dan de Fransen.

Op mijn wandeling ontdekte ik toch nog iets wat ik niet eerder had gezien: een plaquette waarop vermeld werd dat Goethe in oktober 1779 op die plek in de herberg Le Cheval-Blanc overnacht had. Hij had Moutier vermeld in een brief, een beschrijving gegeven van de rotsformaties er omheen, en met name van een indrukwekkende diepe kloof ten oosten van het stadje. Het was wel heel vergezocht om een plaquette aan te brengen ter herinnering aan één nachtje slapen hier. Daaruit bleek dan ook hoe weinig er in Moutier gebeurde.

Toen ik me omdraaide van de plaquette, zag ik Lucien met twee blikken verf in zijn hand naar me toe komen. Ik had het gevoel dat hij naar me had staan kijken en de blikken pas weer had opgepakt en was doorgelopen.

'Bonjour,' zei ik. Hij bleef staan en zette de blikken neer.

'Bonjour,' zei hij terug.

'fa va?'

'Oui, ga va.'

We stonden onhandig tegenover elkaar. Ik vond het moeilijk om hem recht aan te kijken omdat hij me zo doordringend en onderzoekend in de ogen keek. Zijn aandacht was wel het laatste waar ik op dit moment behoefte aan had. Dat was waarschijnlijk de reden waarom hij zich tot mij aangetrokken voelde. Dat hij mijn psoriasis fascinerend vond, dat was duidelijk. Zelfs nu kon hij niet nalaten om er af en toe even naar te kijken.

'Lucien, het is psoriasis,' snauwde ik, en schepte er heimelijk genoegen in dat ik hem in verlegenheid kon brengen. 'Dat héb ik je toch al gezegd? Waarom kijk je er toch steeds zo naar?'

'Neem me niet kwalijk.' Hij wendde zijn blik af. 'Het is alleen - ik heb er zelf van tijd tot tijd ook last van. Op dezelfde plek op mijn armen. Ik dacht altijd dat het een allergische reactie op verf was.'

'O, het spijt me!' Nu voelde ik me schuldig, maar mijn irritatie jegens hem bleef, en dat maakte mijn schuldgevoel er nóg groter op. Een vicieuze cirkel.

'Waarom ben je niet naar de dokter gegaan?' vroeg ik wat vriendelijker. 'Dan had hij je kunnen vertellen wat het was, en dan zou hij je er een zalfje voor hebben gegeven. Er is een zalf voor - ik heb de tube thuis laten liggen, anders had ik hem er nu wel op gesmeerd.'

'Ik hou niet van dokters,' zei Lucien. 'Ze geven me altijd het gevoel dat ik... onevenwichtig ben.'

Ik lachte. 'Ja, ik weet watje bedoelt. En hier - in Frankrijk bedoel ik - schrijven ze je meteen van alles voor. Veel te veel dingen.'

'Waarvan krijg je dat? Psoriasis, bedoel ik.'

'Ze zeggen van stress. Maar met die zalf valt het wel mee. Je vraagt de dokter maar of hij er...

'Ella, zou je een avond iets met me willen gaan drinken?'

Ik aarzelde. Ik zou dit in de kiem moeten smoren. Ik was niet geïnteresseerd en het was er het moment niet voor - het was er zéker het moment niet voor. Maar ik heb het altijd al heel moeilijk gevonden om nee te zeggen. Ik zou zijn teleurgestelde gezicht niet kunnen verdragen.

'Goed,' zei ik ten slotte. 'Over een paar dagen. Goed? Maar, Lucien...'

Hij straalde zó gelukkig dat ik de moed niet had om mijn zin af te maken. 'Laat maar. Goed, zo tegen het weekend dan.'

Toen ik thuiskwam, zat Jacob weer achter de vleugel. Hij hield op met spelen en pakte een papiertje. 'Slecht nieuws, vrees ik,' zei hij. 'De archieven in Berne gaan maar terug tot 1750. En de bibliothecaris van Porrentruy heeft gezegd dat de kerkboeken van de zestiende en begin zeventiende eeuw bij een brand verloren zijn gegaan. Maar ze hebben wel een paar lijsten van het leger die je zou kunnen bekijken. Ik geloof dat mijn grootvader daar ook het een en ander van achterhaald heeft.'

'Je grootvader heeft waarschijnlijk alles gevonden dat er te vinden is. Maar bedankt voor het bellen.' Aan lijsten van het leger had ik niets. Het ging mij vooral om de vrouwen. Maar dat vertelde ik hem niet.

'Jacob, heb je wel eens gehoord van een schilder die Nicolas Tournier heet?' vroeg ik in plaats daarvan.

Hij schudde het hoofd. Ik ging naar mijn kamer en haalde de briefkaart die ik had meegenomen.

'Zie je, hij kwam uit Montbéliard,' vertelde ik, terwijl ik hem de kaart gaf. 'Het zou best kunnen dat hij ook tot de familie behoort. Tot dat deel van de familie dat naar Montbéliard is getrokken.'

Jacob bekeek de afbeelding van het schilderij en schudde het hoofd. 'Ik heb nooit gehoord dat we een schilder in de familie zouden hebben. De Tourniers hadden vooral praktische beroepen. Met uitzondering dan van mij!' Hij lachte, maar werd toen meteen weer ernstig. 'O, Ella, Rick heeft gebeld toen je weg was.'

'O.'

Hij keek verlegen. 'Hij heeft gevraagd of ik je wilde zeggen dat hij van je houdt.'

'O. Dank je.' Ik keek naar de vloer.

'Je weet dat je net zolang bij ons kunt blijven als je wilt. Zolang als nodig is.'

'Ja. Dank je. We hebben - problemen. Je weet wel.'

Hij zei niets en keek me alleen maar aan. Even moest ik denken aan het stel in de trein. Jacob was uiteindelijk een Zwitser.

'Nou ja, we zullen er wel een oplossing voor vinden.'

Hij knikte. 'En tot die tijd blijf je bij je familie.'

'Ja.'

Vanaf het moment dat ik Jacob had verteld dat Rick en ik problemen hadden, had ik niet langer het gevoel mijn aanwezigheid in Moutier te moeten rechtvaardigen. De volgende dag regende het en moesten we onze plannen voor het bezoek aan de boerderij uitstellen. Ik vond het heel plezierig om die dag thuis te kunnen blijven, te lezen en naar het spel van Jacob en Susanne te luisteren. Die avond gingen we eten bij de pizzeria die ooit eens een door de Tourniers gedreven herberg was geweest maar nu toch een echt Italiaans restaurant was.

De volgende ochtend gingen we allemaal naar de boerderij. Susanne was er nog nooit geweest, hoewel ze het grootste gedeelte van haar leven in Moutier had-gewoond. Aan de oostzijde van het stadje namen we een pad dat duidelijk gemarkeerd was met een geel bordje waarop stond dat het een Pédestre tourisme was en we vijfenveertig minuten nodig zouden hebben om Grand Val te bereiken. Zwitserland is het enige land waar ze je vertellen hoelang een wandeling geacht wordt te duren in plaats van hoever het is. Links van ons lag het begin van de kalkstenen kloof waarover Goethe had geschreven: links en rechts een dramatische wand van geelgrijze steen die in het midden was afgebrokkeld, om plaats te maken voor de Birse. Het was heel indrukwekkend zo, met de zon die erop scheen, en het deed me denken aan een kathedraal.

Het dal waar onze wandeling doorheen voerde, was vriendelijker. Er liep een naamloos stroompje doorheen, en, helemaal beneden, een spoorweg. Op de lagere gedeelten van de hellingen lagen bewerkte akkers, daarna kwam een gordel met sparren en daarboven ging het dan opeens stijl omhoog en waren er alleen nog maar rotsen. Paarden en koeien graasden in de velden; hier en daar stonden boerderijen. Het was allemaal heel geordend en netjes in zuivere lijnen en in helder, schel licht.

De mannen liepen met kordate pas voorop en Susanne en ik volgden. Ze droeg een blauw-groene, mouwloze tuniek en een wijde witte broek, die om haar slanke benen bolde. Ze maakte een bleke en vermoeide indruk, en haar vrolijkheid was geforceerd. Ik begreep uit de manier waarop ze Jan meed en mij schuldig aankeek dat ze het hem nog niet had verteld.

We raakten steeds verder achterop, en het was net alsof we iets tegen elkaar wilden zeggen dat niet voor hun oren bestemd was. Ik rilde, hoewel het een warme, zonnige dag was, en trok Jean-Pauls blauwe hemd wat strakker om me heen. Het rook naar sigaretten en naar hem.

Jacob en Jan bleven staan toen het pad zich splitste, en toen we bij hen waren gekomen, wees Jacob me op een huis niet ver boven ons, vlak bij de grens waar de velden ophielden en de sparren begonnen. 'Dat is de boerderij,' zei hij.

Ik wil er niet heen, dacht ik. Hoe komt dat? Ik keek naar Susanne. Zij keek mij aan, en ik wist dat ze precies hetzelfde dacht. De mannen begonnen de helling op te lopen, en Susanne en ik keken hen na.

'Vooruit,' zei ik tegen Susanne, waarna ik de mannen volgde. Enkele seconden later volgde ze ook.

De boerderij was een lang, laag gebouw, waarvan het linkergedeelte een stenen huis en het rechtergedeelte een houten stal was. De beide zijden werden met elkaar verbonden door een lang, bijna plat dak. Het dak liep aan de huiszijde door en vormde een groot afdak boven de voordeur van het huis. De grote, sombere ruimte onder het afdak bij de deur werd het devant-huis genoemd, vertelde Jacob. Het was eigenlijk een soort veranda, en de aarde was er bedekt met stro en afval, terwijl er ook een paar emmers stonden. Ik had eigenlijk verwacht dat de historische vereniging wel iets gedaan zou hebben om het huis in stand te houden, maar het was bezig om langzaam maar zeker in een ruïne te veranderen - de luiken hingen schots en scheef, de vensters waren kapot en het dak werd bedekt door een laag mos.

Jacob en Jan stonden de boerderij te bewonderen, terwijl Susanne en ik naar de neuzen van onze schoenen keken. 'Zien jullie die schoorsteen?' Jacob wees op een vreemde, grove uitstulping op het dak - het leek in de verste verte niet op de mooie, strakke schoorsteen die ik verwacht had. 'Hij is van kalksteen gemaakt,' vertelde Jacob. 'Dat is een heel zachte steen, en daarom hebben ze een bepaald soort cement moeten gebruiken om hem vorm te geven en harder te maken. Het grootste gedeelte van de schoorsteen bevindt zich in het huis, in plaats van erbuiten. Kom maar mee naar binnen, dan kunnen jullie de rest zien.'

'Is het huis dan open?' vroeg ik met tegenzin. Ik had gewild dat het op slot zat en we er niet in konden, en dat er een bordje met Propriété privée op had gehangen.

'O, ja. Ik ben er al vaker binnen geweest. Ik weet waar de sleutel ligt.'

Verdomme, dacht ik. Ik kon niet zeggen waarom ik er niet naar binnen wilde; we waren uiteindelijk hier omdat Jacob mij een plezier wilde doen. Ik voelde dat Susanne me hulpeloos aankeek, alsof ik degene was die alles moest tegenhouden. Het was alsof we naar binnen werden gezogen door een kille, mannelijke logica waar we niet tegen opgewassen waren. Ik stak mijn hand naar haar uit. 'Kom,' zei ik. Ze legde haar hand in de mijne. Hij was ijskoud.

'Je hand is koud,' zei ik.

'De jouwe ook.' We wisselden een grimmige glimlach. Toen we het huis binnengingen, had ik het gevoel alsof we twee kleine meisjes in een sprookje waren.

Het was een donker huis. Het enige licht binnen, was dat wat door de deur en een paar smalle ramen naar binnen viel. Toen mijn ogen aan het schaarse licht gewend waren, zag ik nog meer afval en kapotte stoelen op de vloer van aangestampte aarde liggen. Vlak naast de voordeur was een zwartgeblakerde vuurplaats die, in plaats van parallel aan de muur te lopen, recht de kamer in was gebouwd. Op elke hoek van de haard was een stenen pilaar van ruim twee meter hoog, die stenen bogen ondersteunde. Vanaf de bogen verrees dezelfde grove, uit kalksteen gebouwde schoorsteen die we buiten hadden gezien - een lelijke maar bruikbare piramide om de rook af te voeren.

Ik liet Susannes hand los en stapte de vuurplaats in om in de schoorsteen te kunnen kijken. Boven mijn hoofd was alles zwart; zelfs nadat ik op mijn tenen was gaan staan, me aan een van de pilaren vasthield en me zo lang mogelijk maakte, zag ik nog steeds geen gat. 'Zal wel verstopt zijn,' zei ik zachtjes voor me heen. Het volgende moment voelde ik me duizelig, waarop ik mijn evenwicht verloor en tegen de vloer sloeg.

Jacob was meteen bij me. Hij hielp me overeind en sloeg het vuil van mij af. 'Gaat het?' vroeg hij bezorgd.

'Ja,' antwoordde ik met een bibberig stemmetje. 'Ik... ik was even mijn evenwicht kwijt, denk ik. Misschien ligt de steen wel niet recht.'

Ik keek om me heen, maar Susanne was weg. 'Waar is...' begon ik, toen ik opeens een scherpe, stekende pijn in mijn maag voelde en als een haas langs Jacob heen naar buiten vloog.

Susanne stond, met haar armen over haar buik geslagen, dubbelgevouwen van de pijn op het erf. Jan stond naast haar. Hij zei niets en sloeg haar met grote ogen gade. Toen ik mijn arm om haar schouders sloeg, slaakte ze een gesmoorde kreet en verscheen er een helderrode vlek op de binnenzijde van haar broek, een vlek die zich in hoog tempo langs de binnenkant van haar been uitbreidde.

Heel even raakte ik in paniek. Heilige Moeder, dacht ik, wat moet ik doen? Toen gebeurde er iets dat mij in maanden niet meer overkomen was: mijn brein schakelde over op de automatische piloot, en opeens wist ik precies wie ik was en wat me te doen stond.

Ik sloeg mijn armen om haar heen en zei zacht: 'Susanne, je moet gaan liggen.' Ze knikte, zakte door haar knieën en liet zich in mijn armen zwaar voorover vallen. Ik legde haar voorzichtig op haar zij en keek toen op naar Jan, die nog steeds, stokstijf van de schrik, naast ons stond. 'Jan, geef me je jasje,' beval ik. Hij staarde me niet-begrijpend aan, en ik herhaalde mijn bevel, iets luider nu. Hij gaf me zijn bruine, katoenen jasje, van het soort dat ik altijd associeer met oude mannen die sjoelbak spelen. Ik propte het onder Susannes hoofd, waarna ik Jean-Pauls hemd uittrok en het als een deken over haar bloederige kruis heen legde. De rode vlek verbreidde zich nu ook over de rug van het hemd. Even keek ik als betoverd naar de twee kleuren, die nog mooier waren dan anders door de wijze waarop ze met elkaar contrasteerden.

Ik schudde mijn hoofd, kneep in Susannes hand en boog me over haar heen. 'Maak je geen zorgen, het valt reuze mee. Alles komt goed.'

'Ella, wat is er aan de hand?' Jacob torende boven ons uit, en zijn smalle gezicht was een verwrongen masker door de zorgen. Ik keek naar Jan, die nog steeds roerloos stond, en nam een beslissing. 'Susanne heeft een...'

Dat mijn Frans me uitgerekend op dat moment in de steek moest laten! Madame Sentier had me nooit voorbereid op het gebruik van woorden als 'miskraam'. 'Susanne, jij moet het ze vertellen. Ik ken het Franse woord niet. Kun jij het ze zeggen?'

Ze keek met vochtige, angstige ogen naar me op. 'Je hoeft het alleen maar te zeggen. Dat is alles. Je kunt de rest aan mij overlaten.'

'Unefausse couchej zei ze zacht. De twee mannen staarden haar verwilderd aan.

'Ziezo,' zei ik op effen toon. 'Jan, zie je dat huis daar beneden?' Ik wees op de dichtstbijzijnde boerderij, die op ruim een halve kilometer hellingafwaarts lag. Jan reageerde pas toen ik hem nogmaals, en nu op scherpere toon, met zijn naam aansprak. Toen knikte hij.

'Mooi. Ga daar zo snel als je kunt naartoe, vraag of je de telefoon mag gebruiken en bel het ziekenhuis. Kun je dat?'

Eindelijk leek hij zich bewust te realiseren wat er aan de hand was. 'Ja, Ella. Ik ga zo snel als ik kan naar die boerderij om het ziekenhuis te bellen,' zei hij.

'Precies. En vraag de mensen die daar wonen of ze eventueel, als er geen ambulance beschikbaar is, bereid zijn om Susanne met hun auto naar het ziekenhuis te brengen. Vooruit, snel!' Het laatste woord klonk als het slaan van een zweep. Jan hurkte neer, tikte de grond aan met zijn hand en ging er als een kind dat een partijtje hardlopen speelt, als een pijl vandoor. Susanne moest zorgen dat ze van hem af kwam, dacht ik.

Jacob knielde neer naast Susanne en legde zijn hand op haar haren. 'Komt het weer goed met haar?' vroeg hij, waarbij hij zijn best deed niet wanhopig over te komen.

Ik richtte mijn antwoord tot Susanne. 'Natuurlijk komt alles weer goed met je. Het doet waarschijnlijk een beetje pijn nu, niet?'

Susanne knikte.

'Dat is zó weer over. Jan is weggegaan om een ambulance voor je te regelen.'

'Ella, dit is mijn schuld,' fluisterde ze.

'Nee. Het is niet jouw schuld. Natuurlijk is het niet jouw schuld.'

'Maar ik wilde het kind niet hebben, en als dat wel het geval was geweest, zou dit misschien niet gebeurd zijn.'

'Susanne, je kunt er niets aan doen. Miskramen komen aan de lopende band voor. Je hebt helemaal niets verkeerd gedaan. Je kon er niets aan doen.'

Ze maakte geen overtuigde indruk. Jacob zat ons aan te kijken alsof we Swahili spraken.

'Ik zwéér het je. Je kunt er echt niets aan doen. Geloof me nu maar. Oké?'

Uiteindelijk knikte ze.

'En nu moet ik je onderzoeken. Wil je me naar je laten kijken?'

Susanne greep mijn hand steviger vast en de tranen begonnen over haar wangen te lopen. 'Ja, het doet pijn, dat weet ik, en je wilt niet dat ik ernaar kijk, maar dat moet ik om te zien of het allemaal in orde is. Ik zal je geen pijn doen. Je weet dat ik je geen pijn zal doen.'

Haar blik schoot naar Jacob en toen weer terug naar mij. 'Jacob, hou Susannes hand vast,' beval ik, terwijl ik haar magere hand in de zijne legde. 'Help haar op haar rug te gaan liggen en ga naast haar zitten.' Ik zette hem zodanig neer dat hij met zijn gezicht naar het hare gedraaid zat en niet kon zien wat ik deed.

'Praat tegen haar.' Jacob keek me hulpeloos aan. Ik dacht even na. 'Weet je nog dat je me verteld hebt dat je één goede leerling hebt? Een jongetje dat Bach speelt? Wat speelt hij bij zijn volgende concert? En waarom? Vertel Susanne over hem.'

Even maakte Jacob een verloren indruk, maar toen zag ik dat zijn gezicht zich ontspande. Hij keek naar Susanne en begon te praten. Enkele ogenblikken later ontspande zij zich ook. Ik probeerde haar zo min mogelijk te laten bewegen en trok haar broek en slipje een stukje omlaag om te kunnen kijken, terwijl ik het hemd van Jean-Paul gebruikte om het bloed weg te vegen. Toen trok ik haar broek weer omhoog, maar liet de rits open. Jacob zweeg. Beiden keken me aan.

'Je hebt wat bloed verloren, maar de bloeding is gestopt. Het komt allemaal weer goed.'

'Ik heb dorst,' zei Susanne zacht.

'Ik ga wel kijken of ik water kan vinden.' Ik stond op nadat ik tot mijn tevredenheid had vastgesteld dat ze alle twee rustig waren. Ik liep om de boerderij heen op zoek naar een buitenkraan. Er was er geen - ik zou weer naar binnen moeten.

Ik liep via het afdak van het devant-huis naar de voordeur, waar ik bleef staan. Het zonlicht viel in een smalle streep over de steen in de haard. In het licht dwarrelde het stof dat wij met ons bezoek hadden doen opstijgen. Ik keek of ik ergens een kraan of iets wat daarvoor door kon gaan zag. Het was heel stil. Ik hoorde niets, geen geruststellende geluiden, zoals Jacobs stem, de wind in de sparren boven ons, de klokken van de koeien of een trein in de verte. Er was alleen maar die intense stilte en die streep licht op de stenen plaat voor mijn voeten. Het was een reusachtige plaat - er waren zeker meerdere mannen voor nodig geweest om hem op zijn plaats te leggen. Ik keek er nog wat beter naar. Ondanks de dikke laag roet was het duidelijk dat de steensoort niet van hier was. De steen moest ergens anders vandaan zijn gehaald.

In de hoek tegenover de deur was een oude gootsteen met een kraan. Ik kon me niet voorstellen dat er water uit zou komen, maar ik moest het omwille van Susanne toch proberen. Ik liep om de haard heen - mijn hart ging als een wilde tekeer en mijn handen waren klam. Ik kwam bij de gootsteen, en na enkele vruchteloze pogingen lukte het mij om de kraan open te krijgen. Eerst gebeurde er niets, toen klonk er een gesputter, waarna de kraan heftig begon te trillen. Ik deed een stap naar achteren. Het volgende moment spoot er een donkere vloeistof uit de kraan en ik sprong opzij, waarbij ik met mijn achterhoofd tegen de hoek van een van de pilaren sloeg die de schoorsteen ondersteunden. Ik slaakte een felle kreet en tolde in het rond terwijl ik sterretjes zag. Ik liet me naast de haard op mijn knieën vallen en boog mijn hoofd diep voorover. Mijn achterhoofd was vochtig en kleverig. Ik haalde een paar keer diep adem. Toen de sterretjes weg waren, hief ik mijn hoofd weer op en liet mijn armen zakken. Dikke druppels bloed van de opengebarsten psoriasisplekken op mijn ellebogen rolden langs mijn armen omlaag en vermengden zich met het bloed aan mijn handen.

Ik keek naar de sporen van het bloed. 'Dit is de plek, is het niet?' vroeg ik hardop. 'Je suis arrivée chez moi, n'est-ce pas?'

Achter me hield de kraan vanzelf op met lopen.