De jurk

Ze was nooit alleen. Er was altijd iemand bij haar, Etienne of Hannah of Petit Jean. Meestal was het Hannah, en dat had Isabelle ook het liefste: Hannah kon of wilde niet met haar spreken, en ze was te oud en te klein om haar te mishandelen. Etiennes handen zaten de laatste tijd erg los, en Petit Jean was met zijn mes en die lach in zijn ogen niet langer te vertrouwen.

Ze sloeg haar handen in haar nek en drukte haar ellebogen tegen haar borst terwijl ze zich afvroeg hoe het ooit zover had kunnen komen. Hoe is het mogelijk, vroeg ze zich af, dat ik mijn eigen kind niet eens meer kan vertrouwen? Ze stond in het devant-huis en keek naar de doffe witte velden, de donkere bergen en de grauwe lucht.

Hannah stond achter haar in de deur. Etienne wist altijd precies wat Isabelle gedaan had, maar ze had haar nog nooit tegen hem horen spreken.

'Mémé, doe de deur dicht!' riep Petit Jean vanuit het huis.

Isabelle keek over haar schouder in de duistere, rokerige ruimte, en ze huiverde. De luiken voor de ramen waren gesloten en ze hielden de deur dicht; de rook vormde een dikke, verstikkende wolk. Haar ogen en keel hadden geprikt en ze was met zware tred door de kamer gaan lopen. Ze was steeds langzamer gaan lopen, alsof ze door water liep. Het devant- huis was de enige plek waar ze, hoewel het er erg koud was, behoorlijk lucht kon krijgen.

Hannah legde haar hand even op Isabelles arm, gebaarde met haar hoofd in de richting van het vuur en deed een stapje opzij om haar langs zich heen naar binnen te laten.

In de winter werd er de hele dag gesponnen - in de schuur lagen bergen vlas te wachten. Onder het werken dacht Isabelle aan de zachte blauwe stof en verbeeldde ze zich dat ze die in haar handen hield, in plaats van de grove vezels die haar handen schuurden en kleine sneetjes in haar huid maakten. Het lukte haar nooit om het vlas zó fijn te spinnen als ze vroeger, in de Cévennes, de wol had gesponnen.

Ze wist dat Jacob de stof ergens verstopt moest hebben, in het bos of in de schuur, maar ze vroeg hem er nooit naar. Daar had ze ook geen kans toe - maar zelfs al zouden ze een paar momenten alleen zijn geweest, dan zou ze hem het geheim hebben laten bewaren. Als zij het wist, zou Etienne het uit haar kunnen slaan.

Ze vond het moeilijk binnen om te denken, in die donkere, stille, rokerige ruimte, met die bergen vlas om zich heen. Het gebeurde vaak dat Etienne strak naar haar keek en hij zijn blik niet afwendde wanneer ze net zo strak terugstaarde. Zijn ogen waren zo veel harder zonder de wimpers, en ze voelde zich altijd bedreigd en schuldig onder zijn blik.

Ze begon minder te spreken. Ze hield op met de kinderen 's avonds bij het vuur verhalen te vertellen of met hen te zingen en grapjes te maken. Tegenwoordig zat ze alleen nog maar zwijgzaam naast de vlammen. Ze had het gevoel alsof ze bezig was te krimpen, alsof ze, als ze maar haar mond hield, uiteindelijk onzichtbaar zou worden en zou kunnen ontsnappen aan de achterdocht die haar gevangen hield, aan de niet nader te omschrijven dreiging die ze voortdurend in de lucht voelde hangen.

Het begon met de droom van de herder in een veld met brem. Hij plukte de gele bloempjes van de struiken en kneep ze fijn tussen zijn vingers. 'Doe ze in heet water en drink het op,' zei hij. 'Dan word je weer beter.' Zijn litteken was verdwenen, en toen ze hem vroeg waar het was, zei hij dat het naar een ander deel van zijn lichaam was verschoven.

Daarna droomde ze van haar vader die bezig was in de asresten van een kapotte schoorsteen te graven, terwijl de ruïne van wat een huis was geweest om hem heen lag te roken. Ze riep hem, maar hij was zó geconcentreerd aan het zoeken dat hij niet opkeek.

Toen begon ze van een vrouw te dromen. Isabelle kon haar nooit echt goed zien. Ze stond in deuropeningen, bij bomen, en een keer ook bij een rivier die eruit zag als de Tarn. Hoewel ze nooit iets zei of zo dichtbij kwam dat Isabelle haar duidelijk kon zien, ging er toch iets troostends van haar uit.

Na Kerstmis hielden de dromen op.

Op kerstochtend kleedde de familie zich zoals gebruikelijk in het zwart. Deze keer droegen ze hun eigen kleren die ze zelf van hun eigen vlasoogst hadden gemaakt. De kleren waren stijf en grof, maar ze zouden lange tijd meegaan. De kinderen klaagden en zeiden dat de kleren schuurden en kriebelden. Isabelle was het stilzwijgend met hen eens, maar ze hield haar mond.

Voor de Eglise Saint Pierre ontwaarden ze Gaspard in de menigte die zich daar had verzameld, en ze gingen naar hem toe om hem te begroeten.

'Ecoute, Etienne: zei Gaspard. 'Ik heb een man gesproken in de herberg die je dat graniet voor je schoorsteen kan bezorgen. In Frankrijk, op een dag rijden hiervandaan, is een granietgroeve in de buurt van Montbéliard. Als je wilt, kan hij in het voorjaar een grote plaat voor je meebrengen voor je haard. Als je me de maten geeft, geef ik die door aan de eerste de beste die die kant uit gaat.'

Etienne knikte.

'Heb je hem ook gezegd dat ik met vlas betaal?'

'Bien sur.'

Etienne wendde zich tot de vrouwen.

'In het voorjaar bouwen we een schoorsteen,' zei hij zó zacht dat zijn Zwitserse buren hem niet konden horen en ze zich niet beledigd zouden voelen.

'God zij dank,' zei Isabelle, zonder erbij na te denken.

Hij keek haar even strak aan, perste zijn lippen op elkaar en draaide zich om toen Pascale zich bij hen voegde. Ze knikte naar Hannah en schonk Isabelle een onzeker glimlachje. Ze hadden elkaar een paar keer in de kerk gezien, maar hadden nooit met elkaar kunnen praten.

De dominee, Abraham Rougemont, kwam eraan. Toen hij Hannah begroette, maakte Isabelle van de gelegenheid gebruik om snel even een paar gefluisterde woorden met Pascale te wisselen.

'Het spijt me dat ik je niet ben komen opzoeken. Het is - het gaat erg moeilijk nu.'

'Weten ze van... van...'

'Nee. Maak je geen zorgen.'

'Isabelle, ik heb de...'

Ze zweeg en kreeg een kleur, want Hannah was naast Isabelle komen staan en ze keek Pascale strak en met opeengeperste lippen aan.

Pascale had even nodig om zich te herstellen, en toen zei ze alleen maar: 'Moge de Heer zich deze winter over jullie ontfermen.'

Isabelle glimlachte zonder vreugde.

'En over jullie.'

'Komen jullie tussen de diensten door naar ons huis?'

'Bien sur.

'Mooi. Zeg eens, Jacob, wat heb je deze keer voor mij meegebracht, chéri?'

Uit zijn zak haalde hij een doffe groene steen in de vorm van een piramide en gaf die aan haar.

Isabelle draaide zich om en wilde naar binnen gaan. Toen ze even achteromkeek, zag ze Jacob iets in Pascales oor fluisteren.

Na de ochtenddienst kwam Etienne naar haar toe. 'Jij en Maman gaan nu naar huis.'

'Maar de dienst in Chalières...'

'Daar ga je niet naartoe, La Rousse.'

Isabelle deed haar mond open, maar ze deed hem meteen weer dicht bij het zien van de houding van zijn schouders en de blik in zijn ogen. Nu zal ik Pascale niet meer zien, dacht ze. Nu zal ik de Maagd niet zien. Ze sloot haar ogen en drukte haar armen tegen de zijkant van haar hoofd, alsof ze elk moment een klap verwachtte.

Etienne pakte haar bij de elleboog en trok haar ruw bij de menigte vandaan.

'Ga,' zei hij, en hij duwde haar in de richting van hun huis. Hannah kwam naast haar staan.

Isabelle stak stijf haar hand uit.

'Marie,' riep ze. Haar dochter kwam aangehold.

'Maman,' zei ze, en legde haar hand in de uitgestoken hand van haar moeder.

'Nee, Marie gaat met ons naar de kerk. Kom hier, Marie.'

Marie keek naar haar moeder, en van haar moeder naar haar vader. Ze liet Isabelles hand los en ging tussen hen in staan.

'Hier.' Etienne wees naast zich.

Marie keek met grote blauwe ogen naar hem op.

'Papa,' zei ze luid, 'als je me net zo slaat als je Maman slaat, dan krijg ik overal bloed!'

Etiennes woede maakte hem langer. Hij deed een stap naar haar toe, maar bleef staan toen Hannah een waarschuwende hand opstak en het hoofd schudde. Hij keek naar de menigte. De mensen stonden zwijgend naar hen te kijken. Hij wierp nog een woedende blik op Marie, waarna hij zich omdraaide en wegliep in de richting van Gaspards huis.

Hannah liep het pad op dat naar hun boerderij leidde, en Isabelle bleef staan waar ze stond.

'Marie,' zei ze, 'kom met ons mee.'

Marie bleef op dezelfde plek staan totdat Jacob kwam en haar een hand gaf.

'Kom, we gaan naar de rivier,' zei hij. Marie liet zich meetrekken. Geen van beiden keek achterom.

Het was te koud om buiten te kunnen zijn, en Jacob speelde binnen met Marie. Hij bedacht steeds nieuwe spelletjes met zijn stenen. Hij leerde haar tellen, en hoe ze die stenen moest sorteren op kleur, formaat en herkomst. Ze begonnen steentjes om voorwerpen heen te leggen. Ze legden een zeis op de vloer, legden er steentjes omheen en haalden het werktuig dan weg, waarna alleen de omtrek in steen op de vloer achterbleef. Dat deden ze met hooivorken, spaden, pannen, de bank, schorten, broeken en hun handen.

'Laat mij nu steentjes om jou heen leggen,' opperde hij op een avond.

Marie klapte in haar handjes en lachte. Ze ging op haar rug op de vloer liggen en hij trok zorgvuldig aan haar jurk, zodat ook die zorgvuldig door de steentjes zou worden uitgebeeld. Hij koos zijn steentjes met zorg: graniet uit de Cévennes voor rond haar hoofd en hals, witte steentjes rond de jurk, donkergroene voor haar benen, voeten en handen. Hij ging echt met de grootste aandacht te werk, en bij de jurk gaf hij zelfs aan waar de taille zat en hoe de lijn van de mouwen liep. Toen hij klaar was, hielp hij Marie opstaan zonder de steentjes te raken. Allen bewonderden de omtrekken van het meisje op de vloer. Isabelle keek op en stelde vast dat zowel Jacob als Etienne er aandachtig naar keek. Etiennes lippen bewogen een beetje.

Hij telt, dacht ze. Maar wat telt hij? Opeens werd ze bang.

'Hou op!' riep ze, terwijl ze naar voren sprong en de steentjes door elkaar schopte.

De donkere maanden na Kerstmis waren het zwaarst. Het was zó koud dat ze de deur hooguit één keer per dag opendeden om wol en vlas te halen. Vaak was de hemel grijs, vol met sneeuw, en was het buiten bijna even donker als binnen. Dan keek Isabelle naar buiten, in de hoop dat ze even zou kunnen ontsnappen, maar de grauwe hemel en de gladde oppervlakte van de sneeuw, die hier en daar onderbroken werd door boomkruinen en rotsblokken, boden haar geen enkele troost. Wanneer de koude haar beroerde, voelde dat aan alsof er een metalen staaf tegen haar huid werd gedrukt.

Ze begon de metalen smaak ook te proeven in het harde roggebrood dat Hannah een keer per week in de centrale oven bakte, en in de sopperige groentebrij die ze dag in dag uit aten. Ze moest zichzelf dwingen om te eten, om de smaak van bloed te negeren, om niet te kokhalzen. Vaak liet ze Marie haar bord voor haar leegeten.

Ze kreeg last van jeuk in de huidplooi aan de binnenkant van haar elleboog en in haar knieholten. In het begin krabde ze aan haar huid door de lagen van kleren heen, want het was te koud om je uit te kleden en de luizen te verwijderen. Maar op een dag zag ze bloed door de lagen stof heen komen. Ze trok haar mouwen op en bekeek de zweren: droge, zilverachtige schubben en ruwe, rode plekken, en geen spoor van luizen. Ze hield de roestkleurige vlekken verstopt, omdat ze bang was dat Etienne haar ergens van zou beschuldigen als hij het bloed zag.

Ze lag 's nachts in bed en keek in het donker voor zich uit terwijl ze zich met zo weinig mogelijk bewegingen probeerde te krabben, omdat ze bang was dat Etienne het zou merken. Ze luisterde, angstig voor zijn ontwaken, naar zijn regelmatige ademhaling en gaf er de voorkeur aan wakker te blijven, zodat ze in ieder geval voorbereid zou zijn - ze wist niet goed waarop, maar ze lag in het donker, nauwelijks ademend, te wachten.

Ze dacht dat ze voorzichtig was, maar op een nacht pakte hij haar hand en ontdekte het bloed. Hij sloeg haar en nam haar na afloop gewelddadig van achteren. Het was voor haar een opluchting dat ze hem niet hoefde aan te kijken.

Op een avond kwam Gaspard bij hen op bezoek. Ze zaten allemaal rond het vuur.

'Het graniet is besteld,' zei hij tegen Etienne. Hij haalde zijn pijp uit zijn zak en stak hem op. 'Hij is het eens met de prijs en heeft de maten die je mij hebt opgegeven. Hij brengt het vóór Pasen. Wil je nog meer hebben? Voor de schoorsteen zelf?'

Etienne schudde het hoofd.

'Dat kan ik niet betalen. En daarbij, de kalksteen van hier is goed genoeg voor de schoorsteen zelf. Het is de haard die het heetst wordt en waar de hardste steen voor nodig is.'

Gaspard klakte met zijn tong.

'In de herberg verklaren ze je voor gek. Waarom wil hij een schoorsteen, vragen ze zich af. Hij woont toch al in een goed huis.'

Er viel een stilte. Isabelle wist waar ze allemaal aan dachten: ze herinnerden zich de schoorsteen van de Tourniers.

Marie hing aan Gaspards elleboog en wachtte tot hij haar zou kietelen. Hij stak zijn hand naar haar uit, kietelde haar onder de kin en trok aan haar oren.

'Eh, wil je een schoorsteen, mon petit souris, wil je dat? Vind je die rook maar niets?'

'Het is vooral Maman die er niet goed tegen kan,' antwoordde Marie giechelend.

'Ah, Isabelle.' Gaspard draaide zich naar haar toe. 'Je ziet er helemaal niet zo gezond uit. Eet je wel genoeg?'

Hannah fronste haar voorhoofd. Etienne liet haar niet antwoorden.

'Er is in dit huis voldoende te eten voor wie eten wil,' zei hij met schorre stem.

'Bien sur, bien sur.' Gaspard bewoog zijn handen voor zich heen alsof hij gekreukte stof gladstreek. 'Je hebt een goede oogst gehad en hebt ook geiten. Alles is goed. Het enige dat je niet hebt, is een schoorsteen voor Madame.' Hij knikte naar Isabelle. 'En Madame krijgt wat ze hebben wil.'

Isabelle knipperde met haar ogen en keek hem door de rook heen aan. Opnieuw viel er een stilte, totdat Gaspard onzeker lachte.

'Dat was maar een grapje!' riep hij uit. 'Ik plaag jullie toch alleen maar, dat is alles.'

Toen hij weg was, ijsbeerde Etienne door de kamer en bekeek hij de vuurplaats van alle kanten.

'We bouwen de haard hier, tegen deze muur,' zei hij tegen Petit Jean, terwijl hij op de muur sloeg die het verste van de deur verwijderd was. 'Daar kunnen we door het dak heen breken, zie je wel? En hier komen vier pilaren,' - hij wees - 'waar een stenen dak op komt dat de rook naar boven leidt en uit het gat dat we in het dak maken.'

'Hoe groot wordt de haard, papa?' wilde Petit Jean weten. 'Even groot als die van de vorige boerderij?'

Etienne keek om zich heen en zijn blik bleef op Marie rusten.

'Ja,' zei hij, 'het wordt een grote haard. Denk je ook niet, Marie?'

Het gebeurde maar zelden dat hij haar naam uitsprak. Isabelle wist dat hij haar naam niet kon uitstaan. Ze had gedreigd om een vloek uit te spreken over hun oogst als hij niet toestond dat ze de baby Marie noemde. In al de jaren die ze bij de Tourniers woonde, was dat de enige keer geweest dat ze het gewaagd had gebruik te maken van de angst die ze voor haar hadden. Maar intussen had die angst plaats gemaakt voor woede.

Marie keek met een bedenkelijk gezicht op naar haar vader. Toen hij haar strak bleef aankijken met die koude, grote ogen van hem, barstte ze in snikken uit. Isabelle sloeg een arm om haar dochter.

'Het is niets, chérie, niet huilen,' fluisterde ze, terwijl ze het kind over de haren streelde. 'Zo maak je het alleen maar erger. Niet huilen.'

Ze keek over Maries hoofd heen en zag Hannah in de verste hoek van de kamer zitten. Even dacht ze dat er iets met haar aan de hand was. Haar gezicht leek veranderd - het leek alsof haar rimpels dieper waren. Toen besefte ze dat het kwam doordat de oude vrouw lachte.

Vanaf die dag hield Isabelle Marie zo veel mogelijk dicht bij zich. Ze leerde haar spinnen, liet haar kluwens rollen van de draad en jurkjes breien voor haar pop. Isabelle raakte haar vaak aan - ze pakte haar bij de arm en streelde haar over de haren - alsof ze zich ervan wilde overtuigen dat het meisje er nog steeds was. Ze hield Maries gezichtje schoon en boende het elke dag, zodat het door het sombere rookgordijn heen straalde.

'Ik wil je goed kunnen zien, ma petite: zei ze, hoewel Marie nooit om een uitleg vroeg.

Isabelle hield Hannah zo veel mogelijk uit de buurt van het meisje, waarbij ze er zo goed en zo kwaad als het ging voor zorgde dat ze tussen hen beiden in stond of zat.

Dat lukte niet altijd. Op een dag kwam Marie met glanzende lippen naar Isabelle toe.

'Mémé heeft varkensvet op mijn brood gedaan!' riep ze.

Isabelle fronste haar voorhoofd.

'Misschien geeft ze morgen ook wel wat aan jou,' vervolgde haar dochter, 'om je wat dikker te maken. Je bent veel te mager geworden, Maman. En je bent zo moe.'

'Waarom wil Mémé dat je dikker wordt?'

'Misschien ben ik wel bijzonder.'

'Niemand is in de ogen van God bijzonder,' zei Isabelle streng.

'Maar het varkensvet was lekker, Maman. Zo lekker dat ik er meer van wil hebben.'

Op een ochtend werd ze wakker van het geluid van water, en ze wist dat het eindelijk voorbij was.

Etienne deed de deur open om het zonlicht en de warmte het huis binnen te laten, en ze voelde zich meteen een heel stuk lichter. De sneeuw was begonnen te smelten en overal liep het smeltwater in kleine stroompjes naar de beek. De kinderen vlogen naar buiten alsof ze binnen opgesloten hadden gezeten, en ze renden en lachten en kregen dikke klonten modder aan hun schoenen.

Isabelle knielde in de moestuin tot haar knieën doorweekt waren van de modder. Voor het eerst in maanden was ze alleen - iedereen had het zó druk met de komst van het voorjaar dat ze geen tijd hadden om op haar te letten. Ze boog het hoofd en begon hardop te bidden.

'Heilige Moeder, nóg een winter hier overleef ik niet,' fluisterde ze voor zich uit. 'Deze winter heb ik overleefd, maar een volgende haal ik niet. Alstublieft, goede Maagd, laat mij dit niet nog eens moeten door maken.' Ze sloeg haar armen over haar buik. 'Behoedt mij en dit kind in mij. U bent de enige die dat kan.'

Isabelle was sinds Kerstmis niet meer in Moutier geweest. De hele winter had Hannah het brood naar de oven gebracht. Wanneer het weer goed was geweest, zou Etienne met de kinderen naar de kerk gegaan, maar Isabelle had altijd thuis moeten blijven met Hannah. Toen ze de marskramer hoorden fluiten, verwachtte Isabelle dat ze te horen zou krijgen dat ze niet mocht gaan en dat ze, alleen al als ze het zou vragen, een pak rammel zou krijgen. Ze bleef in de tuin en ging verder met het planten van kruiden.

Marie kwam naar haar toe.

'Maman,' vroeg ze, 'ga je mee?'

'Nee, ma petite. Je ziet toch dat ik hier aan het werk ben.'

'Maar papa heeft gezegd dat ik je moest halen om mee te gaan.'

'Wil je vader dat ik meega naar de stad?'

'Ja. Kom nu maar mee, Maman,' voegde ze er fluisterend aan toe. 'Zeg niets, en kom nu maar mee.'

Isabelle keek naar haar gezichtje. Haar blauwe ogen waren helder en open, haar blonde haren waren van boven licht en donker van onder, precies zoals die van haar vader vroeger waren geweest. De rode haren waren weer verschenen, één per dag, maar tegenwoordig trok Hannah ze eruit.

'Je bent veel te wijs voor je jaren.'

Marie maakte een rondedansje, plukte een takje van de nieuwe lavendelstruik en ging er op een holletje vandoor.

'We gaan allemaal naar de stad! Allemaal!' riep ze uit.

Isabelle probeerde te glimlachen toen ze bij de menigte kwamen die zich rond de wagen van de marskramer verzameld had. Ze voelde hoe er van alle kanten naar haar gekeken werd. Ze had er geen idee van wat de ·mensen van haar dachten, of Etienne de geruchten die over haar de ronde deden had aangemoedigd of de kop had ingedrukt, of dat er helemaal niet over haar gesproken werd.

Monsieur Rougemont kwam naar haar toe.

'Wat fijn om je weer te zien, Isabelle,' zei hij stijfjes, terwijl hij haar een hand gaf. 'Ik hoop dat we je zondag ook zullen zien.'

'Ja,' zei ze. Een heks zou hij zo nog niet behandelen, schoot het onzeker door haar heen.

Pascale kwam naar haar toe. Haar gezicht stond strak van bezorgdheid.

'Isabelle, ben je ziek geweest?'

Isabelle wierp een aarzelende blik op Hannah, die naast haar stond.

'Ja,' zei ze. 'Ziek van de winter. Maar ik geloof dat ik nu weer beter ben.'

'Bella/' hoorde ze achter zich, en toen ze omkeek, zag ze de marskramer, die zich vanaf zijn wagen naar haar toe had gebogen. Hij pakte haar hand en drukte er een kus op. 'Ah, wat heerlijk om u weer te zien, Madame! Wat een vreugde.' Zonder haar hand los te laten, begon hij tussen zijn spulletjes te zoeken, waarna hij haar, bij Etienne, Hannah en de kinderen vandaan, naar de andere kant van de wagen trok. Ze keken haar na, maar volgden haar niet. Het was alsof de marskramer hen betoverd had en ze niet van de plaats konden komen.

Hij liet haar hand los, hurkte op de rand van zijn wagen en keek haar onderzoekend aan.

'Maar u bent zo verdrietig, Bella,' zei hij zacht. 'Wat is er met u gebeurd? Hoe kunt u zo verdrietig zijn met zulke mooie blauwe stof om naar te kijken?'

Isabelle schudde het hoofd omdat ze het niet kon uitleggen. Ze sloot haar ogen om haar tranen te verbergen.

'Luister, Bella,' zei hij, nog steeds heel zacht. 'Ik moet u iets vragen.'

Ze deed haar ogen open.

'U vertrouwt me toch, ja?'

Ze keek diep in zijn donkere ogen.

'U moet me zeggen wat de kleur van uw haren is.'

Isabelles hand ging als vanzelf naar haar hoofddoek.

'Waarom?'

'Ik heb een boodschap die voor u kan zijn, maar dat kan ik alleen zeker weten als ik weet wat voor kleur haren u hebt.'

Isabelle schudde langzaam het hoofd.

'Het laatste nieuws dat u mij gebracht hebt, was dat mijn schoonzus niet meer leeft. Waarom zou ik nog meer boodschappen van u willen horen?'

De marskramer boog zich dichter naar haar toe.

'Omdat u nu verdrietig bent en deze boodschap u kan opvrolijken, zodat u niet meer verdrietig hoeft te zijn. Ik beloof u, Bella, het is goed nieuws. En daarbij...' Hij zweeg en keek naar haar gezicht. 'U hebt het zwaar gehad, deze winter, nietwaar? Wat ik u te vertellen heb, is niet erger dan wat u hebt meegemaakt.'

Isabelle keek naar de modder om haar schoenen. Ze haalde diep adem.

'Rood,' zei ze. 'Mijn haar is rood.'

Hij glimlachte.

'Maar dat is toch schitterend, niet? Dezelfde kleur als het haar van de Maagd, gezegend zij ze. Waarom schaamt u zich daarvoor? En het is ook het antwoord dat ik horen wilde! Ik vertel u de boodschap. Het is van een herder die ik van de winter in Alès heb ontmoet. Hij heeft me u beschreven en gevraagd of ik naar u wil uitkijken. Hij heeft zwart haar en een litteken op zijn wang. Weet u wie ik bedoel?'

Isabelle verstijfde. Door de rook, de uitputting en de angst heen die haar het helder denken belemmerden, was daar opeens een sprankje hoop.

'Paul,' fluisterde ze.

'Si, si, zo heet hij! Ik moest van hem zeggen,' - de marskramer deed zijn ogen dicht en dacht na — 'dat hij in de zomer nog steeds naar u zoekt bij de bron van de Tarn. Hij zoekt altijd en overal naar u.'

Isabelle begon te huilen. Gelukkig was het Marie en niet Etienne of Hannah die naast haar kwam staan en haar hand vastpakte.

'Wat is er, Maman? Wat heeft die nare man tegen je gezegd?' Ze keek de koopman nijdig aan.

'Hij is geen nare man,' zei Isabelle door haar tranen heen.

De marskramer lachte en woelde door het haar van Marie.

'Jij, bambina, bent net een bootje, een gondola. Je wiegt op en neer en blijft het water de baas, en je bent moedig maar nog zo klein.'

Hij bleef haar door de haren woelen, tot hij een rode haar ontdekte die Hannah over het hoofd had gezien.

'Ziet u wel,' zei hij tegen Isabelle. 'Het is niet iets om u voor te schamen. Het is prachtig.'

'U kunt hem zeggen dat ik in gedachten altijd bij hem ben,' zei Isabelle.

Marie keek van de een naar de ander.

'Aan wie moet hij dat zeggen?'

'Het is niets, Marie. Het is iets tussen ons. Dank u,' zei ze tegen de marskramer.

'Wees gelukkig, Bella:

'Ik zal het proberen.'

De dag voor Goede Vrijdag arriveerde het graniet voor de haard.

Etienne en de jongens waren aan het ploegen, terwijl Isabelle en Hannah thuis hun best deden om de boerderij van alle winterrook en duisternis te zuiveren. Ze boenden de vloeren en de muren, kookten alle potten en pannen uit, wasten de kleren, verschoonden het stro in de matrassen en mestten de stal uit. Ze wachtten nog met het witten van de muren. In alle huizen van de streek werden de muren één keer per jaar, in het voorjaar, van binnen gewit, maar de Tourniers hadden besloten om ermee te wachten tot de schoorsteen was gebouwd.

Isabelle stond in een pan vol dampende kleren te roeren toen ze het zwoegende paard met de wagen de helling op zag komen.

'Marie, ga naar papa om hem te zeggen dat het graniet is gekomen,' zei ze. Marie liet de stok vallen waarmee ze in de kleren had staan poken en rende naar de velden.

Tegen de tijd dat Etienne en de jongens er waren, zat de man achter een kom soep aan de fris geboende tafel. Hij at snel en hield zijn mond dicht bij de kom. Toen hij klaar was, keek hij op.

'We hebben nog twee mannen nodig om de plaat te kunnen tillen.'

Etienne knikte naar Petit Jean.

'Ga Gaspard halen,' zei hij.

Onder het wachten vertelde Etienne hoe hij de haard wilde bouwen.

'Eerst graaf ik een fundering waar de plaat in kan liggen, zodat hij op gelijke hoogte komt als de vloer,' zei hij.

Hannah, die achter Etienne had gestaan, nam de kom van de man weg, vulde hem opnieuw en zette hem met een klap voor hem neer.

'Waarom graaf je die fundering nu niet? Dan kunnen we de plaat er meteen in leggen.'

'Dat gaat veel te lang duren,' antwoordde Etienne onzeker. 'De grond is namelijk nog steeds bevroren, weetje. En ik zou je niet onnodig willen ophouden.'

De man schopte tegen de vloer.

'Volgens mij is hij allang ontdooid.'

'Hij is nog steeds erg hard. Ik heb op de akkers gewerkt en geen tijd gehad om te graven. Daarbij, ik had je niet zo gauw al verwacht. Ik had gedacht dat je pas na Pasen zou komen.'

Dat is niet waar, dacht Isabelle. Ze keek strak naar Etienne, die zijn blik op de vloer hield gericht waarin de man met zijn teen een klein putje had gemaakt. Gaspard had duidelijk gezegd dat de plaat vóór Pasen zou komen. Hij loog bijna nooit, en ze verbaasde zich erover.

De granietman had zijn tweede kom soep op. 'Jullie vrouwen hebben toch geen enkel probleem met het koken op dat vuur? Waarom willen jullie dat dan veranderen?'

Etienne haalde zijn schouders op.

'We zijn gewend om een haard en een schoorsteen te hebben.'

'Maar jullie wónen nu in een ander land. Met andere gewoonten. Jullie zouden je die gewoonten eigen moeten maken.'

'Er zijn gewoonten die we altijd zullen blijven bewaren,' zei Isabelle. 'Waar we ook zijn. Er zijn nu eenmaal bepaalde dingen die bij ons horen, en er is niets dat dat volledig kan vervangen.'

Allen keken naar haar, en er gleed een lelijke uitdrukking over Etiennes gezicht.

Waarom moest ik dat zo nodig zeggen, vroeg ze zich af. Ik weet toch dat zwijgen het beste is? Waarom heb ik mijn mond niet gehouden? Nu zal hij me weer slaan, net zoals van de winter. En misschien beschadigt hij de baby dan wel. Ze voelde aan haar buik.

Toen de mannen kwamen, had Etienne het veel te druk om uiting te kunnen geven aan zijn woede. Ze waren alle vier - vier sterke kerels - nodig om de plaat graniet van de wagen te tillen en naar binnen te slepen, waar ze hem vlak naast de deur tegen de muur aan zetten. Jacob liet zijn handen eroverheen gaan, en Marie drukte zich ertegenaan alsof het een bed was.

'Het is warm, Maman,' zei ze. 'Net als thuis.'

Pasen was de tijd van de verlossing, wanneer de ontberingen van de winter werden verklaard. Isabelle haalde hun zwarte kleren voor de kerk te voorschijn en verkleedde zich met een souplesse waarvan ze gemeend had dat ze die kwijt was.

Dit is wat ze hoop noemen, dacht ze. Dit is wat ik vergeten was.

Ze had zich afgevraagd of Etienne haar zou verbieden naar de kerk te gaan omdat ze haar mond had durven opendoen tegen de granietman, maar hij zei niets. Haar brutaliteit iets te durven zeggen, werd door zijn leugen in evenwicht gehouden.

Ze hielp Marie bij het aantrekken van haar jurk. Haar dochter was onrustig, ze huppelde door de kamer en lachte voor zich uit. Toen het tijd was om te gaan, gaf ze Isabelle en Jacob een hand en liepen ze met z'n drietjes het pad af, achter Hannah en Etienne, en Petit Jean, die vooruit was gehold.

Isabelle durfde niet te denken aan de Maagd van Chalières. Het is voldoende dat ik naar de eerste dienst mag, de anderen kan zien en in het zonnetje mag wandelen, dacht ze. Meer verwacht ik niet.

Na afloop van de ochtenddienst in de Saint Pierre liep Etienne, zonder iets tegen Isabelle te zeggen, in de richting van Gaspards huis; de rest van de familie volgde hem. Pascale kwam naast haar lopen en ze glimlachte.

'Ik ben blij dat je naar de tweede dienst komt,' fluisterde ze. 'Het is goed dat je vandaag hier bent.'

Bij Gaspard en Pascale thuis zat Isabelle naast Pascale bij het vuur en luisterde ze naar de roddels van de winter, die allemaal nieuw voor haar waren.

'Maar dat weet je toch zeker allemaal al!' riep Gaspard uit, telkens wanneer hij een nieuw verhaal had verteld. 'Hannah moet al die dingen hebben gehoord toen ze bij de oven was om brood te bakken - ze heeft het jullie vast wel verteld! O!' Hij sloeg een hand voor zijn mond toen hij zich realiseerde wat hij gezegd had. Hij keek naar Hannah, die naast Etienne op de andere bank zat en haar ogen gesloten hield. Ze deed ze open en keek naar Gaspard, die zenuwachtig lachte.

'Eh, Hannah,' haastte hij zich te zeggen. 'Je kent al die verhalen toch, n 'est-ce pas? Je kunt dan wel niet praten, maar horen, dat kun je wel.'

Hannah haalde haar schouders op en deed haar ogen weer dicht.

Ze begint oud te worden, dacht Isabelle. Oud en moe. Maar ze kan nog steeds praten, dat weet ik zeker.

Petit Jean verdween even later met de zonen van de buren, maar Jacob en Marie bleven binnen. Ze maakten een rusteloze indruk en keken met glanzende, afwachtende ogen om zich heen. 'Kom,' zei Pascale ten slotte op hoge toon, 'dan zal ik jullie de pasgeboren geitjes laten zien. Nee, jij niet, Isabelle. Alleen de kinderen maar.' Ze nam de twee kinderen mee naar de stal.

Toen ze terugkwamen, giechelden ze. Vooral Marie had de grootste pret. Ze paradeerde met hoog opgeheven hoofd, alsof ze een kroon droeg, de kamer rond.

'Waren de geitjes lief?' vroeg Isabelle.

'Zacht,' antwoordde Jacob, waarop hij en Marie in de lach schoten.

'Kom hier, petit souris: zei Gaspard, 'of anders gooi ik je in de rivier!'

Marie krijste het uit van de pret terwijl hij haar najoeg door de kamer, haar ving en begon te kietelen.

'Als je haar zo druk maakt, zal ze straks niet rustig kunnen zijn tijdens de dienst,' merkte Etienne stijfjes op.

Gaspard liet Marie meteen los.

Pascale ging weer naast Isabelle zitten. Er speelde een glimlach om haar mond dié Isabelle niet goed begreep. Ze vroeg niets. Ze had geleerd om niets te vragen.

'Nog even,' zei Pascale, 'en dan hebben jullie een haard.'

'Ja. Etienne zal hem bouwen zodra hij klaar is met planten, en Gaspard heeft beloofd dat hij hem zal helpen. En dan maken ze de schoorsteen.'

'Geen rook meer.' Pascale leek jaloers, en Isabelle glimlachte.

'Nee, geen rook meer.'

'Je ziet er nu beter uit dan toen ik je de laatste keer zag,' merkte Pascale zachtjes op.

Isabelle keek om zich heen. Etienne en Gaspard waren met elkaar diep in gesprek; Hannah leek te slapen.

'Ja, ik ben nu ook meer buiten,' antwoordde ze aarzelend. 'Ik heb meer frisse lucht gehad.'

'Dat is het niet alleen. Je ziet er ook gelukkiger uit. Alsof iemand je een geheim heeft verteld.'

Isabelle dacht aan de herder.

'Ja, misschien is dat ook wel zo.'

Pascale zette grote ogen, en Isabelle lachte.

'Het is niets bijzonders,' zei ze. 'Het komt alleen maar door het voorjaar en de schoorsteen.'

'Dus dan hebben de kinderen je niets verteld?'

Isabelle ging rechtop zitten.

'Wat zouden ze me moeten vertellen?'

'Niets. We moeten aan tafel. Het is zó tijd om naar Chalières te gaan.' Pascale stond op vóór Isabelle nog iets had kunnen vragen.

Na het eten liepen ze in een slordige stoet naar de kapel: Etienne en Gaspard gingen voorop, met Hannah aan Etiennes arm. Daarachter liepen de vrouwen met Marie aan Isabelles hand, en Petit Jean en zijn vriendjes volgden in een stoeiende, duwende en roepende kluwen. De stoet werd besloten door Jacob, die, helemaal alleen, glimlachend en met zijn handen in zijn broekzakken, achteraanliep.

Ze waren aan de vroege kant. De kapel was nog maar halfvol en ze konden vooraan staan en de dominee goed zien. Isabelle hield haar ogen neergeslagen, maar ze ging zo staan dat ze, wanneer ze het waagde om op te kijken, de Maagd zou kunnen zien. Marie stond naast haar. Ze had haar armpjes om zich heen geslagen en giechelde.

'Maman,' fluisterde ze, 'vind je mijn jurk mooi?'

Isabelle keek naar haar dochter.

'Je draagt watje op zo'n dag als vandaag moet dragen. Een zwarte jurk voor de Pasen.'

Marie giechelde, maar werd meteen weer ernstig toen Jacob haar streng aankeek.

'Jullie spelen een spelletje,' zei Isabelle.

'Ja, Maman,' zei Jacob.

'Hier wordt niet gespeeld. Dit is het huis van God.'

Tijdens de dienst lukte het Isabelle een paar keer om naar de Maagd te kijken. Van tijd tot tijd voelde ze dat Etienne naar haar keek, maar ze hield haar gezicht in de plooi en liet niets merken van haar vreugde.

Monsieur Rougemont sprak lange tijd over Christus' offer en over de noodzaak van het leiden van een zuiver leven.

'God heeft al besloten wie van jullie Zijn zoon naar de hemel zal vol gen,' verklaarde hij boud. 'Jullie gedrag hier is het bewijs van Zijn keuze. Als jullie ervoor kiezen om te zondigen, om, ondanks het feit dat jullie het Ware Geloof is getoond, in jullie oude gebruiken te volharden en valse idolen willen aanbidden,' - Isabelle keek strak naar de grond - 'en om duivelse gedachten te koesteren, dan maken jullie geen enkele kans op Gods vergeving. Maar wanneer jullie een zuiver leven leiden, wanneer jullie hard werken en God aanbidden, dan maakt Hij jullie misschien nog wel tot Zijn uitverkorenen en zullen jullie het offer van Zijn zoon waardig zijn. Laat ons bidden.'

Isabelle was vuurrood geworden. Hij heeft het tegen mij. Zonder haar hoofd te bewegen, keek ze zenuwachtig naar Etienne en Hannah, maar tot haar verbazing lag er op hun gezichten een uitdrukking van angst. Ze keek naar de andere kant en zag, behalve de serene gezichtjes van de kinderen, alleen maar bange gezichten.

Misschien is er dan wel niemand van ons uitverkoren, dacht ze. En we weten het.

Ze keek op naar de Maagd.

Monsieur Rougemont pakte de wijn en de ouwels om de dienst te besluiten.

'De kinderen eerst,' zei hij. 'Gezegend zijn de onschuldigen.'

'Vooruit.' Isabelle gaf Marie een zetje, en zij, Jacob en Petit Jean voegden zich bij de andere kinderen die voor de dominee knielden.

Onder het wachten keek Isabelle opnieuw naar de Maagd. Kijk me aan, bad ze in gedachten. Toon me dat mijn zonden vergeven zijn.

De Maagd hield haar ogen neergeslagen - ze keek naar iets onder zich. Isabelle volgde haar blik naar Marie. Haar dochter zat geduldig geknield in afwachting van haar beurt, en haar zwarte jurk was een beetje opgetrokken om haar knieën. Maar in plaats van dat er wit van haar onderrok onder haar rok uit keek, zag Isabelle een randje blauw. Marie droeg de stof:

Isabelles adem stokte. De mensen die om haar heen stonden, met inbegrip van Etienne en Marie, draaiden zich naar haar om. Ze deed echt haar best, maar het lukte haar niet om haar blik los te maken van het blauw.

Steeds meer mensen zagen het. De mensen stootten elkaar aan en begonnen te fluisteren. Jacob, die naast Marie zat geknield, keek achterom, en toen terug naar Maries benen. Hij maakte een beweging alsof hij Maries zwarte jurk wilde rechttrekken, maar beheerste zich toen.

Toen Etienne het ten slotte ook zag, werd hij eerst bleek en toen knalrood. Hij baande zich duwend een weg door de menigte en trok Marie overeind. Ze keek op naar haar vader en haar gezichtje betrok. Het leek alsof ze zich in zichzelf terugtrok. Etienne sleurde haar dwars door de congregatie heen mee naar de deur, en ze verdwenen naar buiten.

Jacob was opgestaan. Hij stond roerloos voor de knielende kinderen en keek strak naar de deur van de kerk. Toen Isabelle zich omdraaide om ook naar buiten te gaan, zag ze Pascale - ze huilde.

Ze duwde de mensen opzij en haastte zich de kerk uit. Etienne en Marie stonden buiten - hij had haar zwarte jurk hoog opgetild en keek naar de blauwe rok eronder.

'Hoe kom je hieraan? Wie heeft je dat ding aangetrokken?' vroeg hij woedend. Marie zei niets. Etienne duwde haar op haar knieën.

'Van wie heb je die jurk? Van wie?'

Toen Marie nog steeds geen antwoord gaf, gaf hij haar een harde draai om de oren. Ze viel voorover op haar gezicht.

'Ik heb die jurk aan haar gegeven,' loog Isabelle.

Etienne draaide zich om.

'Ik had kunnen bedenken dat je ons een streek zou leveren, La Rousse. Maar dat is van nu af aan afgelopen. Je zult ons geen kwaad meer kunnen doen. Sta op,' zei hij tegen Marie.

Ze ging langzaam zitten. Het bloed liep vanuit haar neus over haar kin.

'Maman,' fluisterde ze.

Etienne ging tussen hen in staan.

'Raak haar niet aan,' siste hij tegen Isabelle. Hij rukte Marie overeind en keek om zich heen. 'Petit Jean, viens,' zei hij, toen hij hun zoon de kerk uit zag komen.

Petit Jean kwam naar hem toe.

'Pascale,' zei hij tegen Etienne. 'Pascale heeft het gedaan, papa.' Hij nam Maries andere arm, en ze trokken haar mee. Ze draaide het hoofd en keek achterom naar Isabelle.

'Help me, Maman,' smeekte ze. Ze struikelde. Etienne en Petit Jean grepen haar armen steviger vast.

Hannah en Jacob waren de kerk uit gekomen en Jacob kwam naast Isabelle staan.

'De steentjes op de grond,' zei ze, zonder hem aan te kijken. 'Daarmee heb je de maten voor de jurk genomen.'

'Ja,' antwoordde hij zacht. 'Het was bedoeld om haar te beschermen. Zoals de marskramer had gezegd. Om ervoor te zorgen dat ze niet zou verdrinken.'

‘Waarom heeft je vader de steentjes ook geteld? Waarom wilde hij weten hoe groot Marie is?’Jacob keek haar met grote ogen aan, ‘Dat weet ik niet.’