De droom

Toen Rick en ik naar Frankrijk verhuisden, realiseerde ik me dat mijn leven een beetje zou veranderen. Ik realiseerde me alleen niet hoe ingrijpend die veranderingen zouden zijn.

Om te beginnen was het nieuwe land één groots banket waarvan we in principe elke schotel wilden proberen. Terwijl Rick bezig was om op zijn nieuwe kantoor zijn potloden te slijpen, schraapte ik gedurende onze eerste week daar het roest van mijn middelbare school Frans en begon ik aan mijn ontdekkingsreis in de omgeving van Toulouse, op zoek naar een plek waar we zouden kunnen wonen. We droomden van een klein plaatsje; van een interessant plaatsje. Ik reed in een nieuwe, grijze Renault met hoge snelheid onder de lange rijen esdoorns door. Soms, wanneer ik er niet helemaal bij was met mijn gedachten, verbeeldde ik me dat ik in Ohio was, of in Indiana, maar het landschap sprong onmiddellijk weer op de juiste plaats wanneer ik een huis met een rood pannendak, groene luiken en vensterbanken vol geraniums zag. Overal in de aprilgroene velden stonden boeren in helderblauwe overalls en keken naar mijn auto die langs hun horizon gleed. Ik glimlachte en zwaaide; soms zwaaiden ze aarzelend terug. 'Wie was dat?' vroegen ze zichzelf waarschijnlijk af.

Ik zag een heleboel steden en stadjes en wees ze allemaal af - soms om frivole redenen, maar uiteindelijk omdat ik op zoek was naar een plaatsje dat me toe zou jubelen, dat me zou vertellen dat er een einde aan mijn zoektocht was gekomen.

Ik reed, via een lange smalle brug over de Tarn, Lisle-sur-Tarn binnen. Aan het einde van de brug markeerden een kerk en een café de rand van het stadje. Ik zette de auto naast het café en begon te lopen; tegen de tijd dat ik bij het centrum was, wist ik dat dit de plek was waar we zouden gaan wonen. Het was een bastide, een middeleeuws vestingstadje. Wanneer er in de Middeleeuwen een invasie was, trokken de dorpelingen zich terug op het marktplein en deden ze de vier poorten op slot. Ik stond midden op het plein naast een fontein met lavendelstruiken eromheen envoelde me rustig en tevreden.

Het plein werd rondom omgeven door bogengalerijen met winkels opde begane grond en van luiken voorziene huizen erboven. De bogenwaren gebouwd met dezelfde lange, platte bakstenen, die ook warengebruikt voor de bovenste twee etages van de huizen. Ze waren horizon-taal of diagonaal of in decoratieve patroontjes tussen bruine balken ingemetseld en werden met bruine mortel op de plaats gehouden.

Dit is wat ik nodig heb, dacht ik. Als ik dit elke dag kan zien, zal medat gelukkig maken.

Ik begon onmiddellijk te twijfelen. Het leek absurd om alleen op basisvan een mooi pleintje voor een bepaald stadje te kiezen. Ik liep verder, opzoek naar die doorslaggevende factor, het teken dat mij zou doen beslui-ten om te blijven of verder te zoeken.

Het duurde niet lang. Nadat ik de omliggende straatjes had verkend,ging ik een boulangerie op het pleintje binnen. De vrouw achter de toon-bank was klein, en ze droeg een marineblauw met wit overschort dat ikop elke markt die ik bezocht had te koop had zien hangen. Toen ze klaarwas met een andere klant, wendde ze zich tot mij. Haar zwarte ogennamen me van top tot teen op, vanuit een gerimpeld gezicht waarvan hethaar naar achteren was getrokken in een los knotje.

'Bonjour, Madame,' zei ze op het zangerige toontje dat door Fransevrouwen in winkels gebezigd werd.

'Bonjour,' antwoordde ik, terwijl ik naar het brood op de planken ach-ter haar keek en dacht: dit zal in het vervolg mijn boulangerie zijn. Maartoen ik, in de verwachting van een vriendelijke glimlach, weer naar haarkeek, zonk de moed me onmiddellijk in de schoenen. Ze stond vierkantachter de toonbank, en haar gezicht was een vijandig masker.

Ik deed mijn mond open, maar er kwam niets uit. Ik slikte. Ze keek mestrak aan en vroeg: 'Oui, Madame?' op precies hetzelfde toontje als zeeerst had gebruikt, net alsof die paar pijnlijke momenten helemaal nietplaats hadden gevonden.

Ik aarzelde en wees toen op een baguette, 'f/n,' slaagde ik erin uit te.brengen, hoewel het eerder klonk als een zacht kreunen. Het gezicht vande vrouw plooide zich in strakke, afkeurende lijnen. Ze bleef me aankij-ken en pakte, zonder zich om te draaien, een stokbrood van de plank.

'Quelque chose d'autre, Madame?'

Heel even zag ik mijzelf zoals zij me moest zien: een buitenlandse opdoorreis die struikelde over de moeilijke taal met zijn vreemde klanken- iemand die, om te weten waar ze was een wegenkaart nodig had en die, om te kunnen communiceren, was aangewezen op een Hoe zeg ik het in het Frans en een woordenboek. Op het moment waarop ik meende mijn thuis gevonden te hebben, gaf ze me het gevoel dat ik verdwaald was.

Ik keek in de vitrine en was me bewust van een hopeloos verlangen om haar te tonen dat ik echt niet zo bespottelijk was als ik wel leek. Ik wees op een paar uien-quiches en wist te zeggen: 'Et un quiche.' Een fractie van een seconde later wist ik dat ik het verkeerd had uitgesproken. In plaats van 'en een quiche' te zeggen, had ik 'het is een quiche' gezegd. Ik onderdrukte een kreun.

Ze deed er een in een zakje en legde het naast het stokbrood op de toonbank. 'Quelque chose d'autre, Madame?' herhaalde ze.

'Non:

Ze sloeg de bedragen op de kassa aan. Zonder iets te zeggen, overhandigde ik haar het geld en realiseerde me, toen ze het wisselgeld op het blaadje op de toonbank had gelegd, dat ik mijn geld ook daarop had moeten leggen in plaats van het haar aan te geven. Ik fronste mijn voorhoofd. Dat was toch een les die ik allang geleerd zou moeten hebben 'Merci, Madame,' zei ze met een strak gezicht en een ijzige blik.

'Merci,' mompelde ik.

'Au revoir, Madame.'

Ik draaide me om, maar bleef toen staan, in het besef dat er een manier was om deze situatie alsnog te redden. Ik keek haar aan - ze had haar armen voor haar volle boezem over elkaar geslagen.

'Je - nous - nous habitons prés d'ici, la-bas,' loog ik, terwijl ik wild achter me gebaarde op een onduidelijk punt in haar stadje.

Ze knikte kort. 'Oui, Madame. Au revoir, Madame.'

'Au revoir, Madame,' antwoordde ik, terwijl ik me snel omdraaide en maakte dat ik de winkel uit kwam.

O, Ella, dacht ik, terwijl ik over het plein liep, móest dat nu, liegen om je gezicht te redden?'

'Nou, dan zorg je toch dat het geen leugen was. Je zorgt dat je hier komt te wonen, en dan kun je elke dag croissants kopen bij Madame om te bewijzen dat je hier echt woont,' gaf ik mijzelf mompelend antwoord. Ik was bij de fontein blijven staan, boog me over een lavendelstruik, plukte er een paar blaadjes van af en drukte ze fijn tussen mijn vingers. De scherpe, houtachtige geur zei: Reste.

Rick was op het eerste gezicht helemaal weg van Lisle-sur-Tarn. Hij bezorgde me een beter gevoel ten aanzien van mijn keuze door me te kussen en me in zijn armen in het rond te zwaaien. 'Ha!' riep hij naar de oude huizen.

'Sst, Rick,' zei ik. Het was markt op het plein, en ik voelde hoe er van alle kanten naar ons werd gekeken. 'Zet me neer,' siste ik.

Hij glimlachte alleen maar en drukte me nog inniger tegen zich aan.

'Dit is een stadje naar mijn hart,' zei hij. 'Moet je dat schitterende metselwerk toch eens zien!'

We liepen het hele dorp door en kozen onze favoriete huizen. Later gingen we bij de boulangerie langs voor nog meer uien-quiches. Ik werd knalrood op het moment waarop Madame me aankeek, maar ze richtte zich voornamelijk tot Rick, die haar een giller vond en om haar grinnikte zonder dat ze zich daardoor ook maar een beetje gekwetst leek te voelen. Ik zag dat ze hem knap vond: zijn blonde staartje in dit land van donker, kort haar was iets bijzonders, en het bruine kleurtje dat hij uit Californië had meegebracht, was nog niet verbleekt. Tegen mij was ze beleefd, maar ik bespeurde een onderliggende vijandigheid die me gespannen maakte.

'Het is jammer dat die quiches zo lekker zijn,' zei ik tegen Rick toen we weer op straat stonden. 'Anders zou ik daar nooit meer naar binnen gaan.'

'O, schat, daar begin je weer. Je moet niet altijd alles zo persoonlijk opvatten. Doe me een lol en vergeet die Amerikaanse paranoia hier.'

'Ze geeft me gewoon het gevoel dat ik hier niet thuishoor.'

'Ze weet niet hoe ze met klanten om moet gaan. Ze zou er verstandig aan doen om een adviesbureau in te schakelen.'

Ik grinnikte. 'Ja, en dan zou ik haar dossier wel eens willen zien.'

'Ze staat stijf van de klachten. Ze loopt op haar laatste benen, dat is duidelijk. Heb medelijden met het oude mensje.'

Het was verleidelijk om in een van de oude huizen op of bij het plein te gaan wonen, maar toen bleek dat er niet een te huur was, was ik heimelijk opgelucht - het waren indrukwekkende huizen, voor gevestigde stadsgenoten. In plaats daarvan vonden we een huis op een paar minuten lopen van het centrum. Het was ook oud, maar zonder het mooie metselwerk, en het had dikke muren en tegelvloeren en een kleine patio achter met een loggia waar wijnranken overheen woekerden. Er was geen voortuin: de voordeur kwam direct uit op het smalle straatje. Binnen in het huis was het donker, maar Rick wees me erop dat het in de zomer koel zou zijn. Alle huizen die we hadden gezien waren zo. Ik streed tegen de duisternis door de luiken open te houden en zag mijn buren meerdere malen naar binnen gluren tot ze zich uiteindelijk aanwenden om niet meer te kijken.

Op een dag besloot ik Rick bij thuiskomst van zijn werk te verrassen:

ik had de saaie, bruine luiken vrolijk wijnrood geschilderd en bloembakken met geraniums in de vensterbanken gezet. Hij stond voor het huis en keek glimlachend naar me op, terwijl ik, omlijst door roze en witte en rode bloemen, uit het venster geleund stond.

'Welkom in Frankrijk,' zei ik. 'Welkom thuis.'

Toen mijn vader hoorde dat Rick en ik in Frankrijk zouden gaan wonen, moedigde hij me aan om naar een verre achterneef te schrijven die in Moutier, een klein stadje in het noordwesten van Zwitserland, woonde. Pap was ooit eens, heel lang geleden, in Moutier op bezoek geweest. 'Je zult het er heerlijk vinden, echt,' zei hij keer op keer, toen hij belde om me het adres te geven.

'Pap, Frankrijk en Zwitserland zijn twee verschillende landen! Ik kom waarschijnlijk niet eens in de buurt van Zwitserland.'

'Dat is mogelijk, kind, maar het is altijd goed om familie in de buurt te hebben.'

'In de buurt? Moutier ligt zeker op zeven-, achthonderd kilometer van waar wij komen te wonen.'

'Zie je wel? Dat is maar een dag rijden. En dat is stukken dichterbij dan ik bij jou in de buurt ben.'

'Pap...'

'Schrijf het adres nu maar op, Ella. Doe me een plezier.'

Hoe kon ik weigeren? Ik schreef het adres op en lachte. 'Dit is raar. Wat moet ik hem dan schrijven? "Hallo, ik ben een verre nicht van wie je nog nooit hebt gehoord, en ben in Europa, dus laten we wat afspreken"?'

'Waarom niet? Om te beginnen, zou je hem kunnen vragen naar de geschiedenis van de familie, waar we vandaan komen, waar onze voorouders zich mee bezighielden. Doe wat met al die vrije tijd die je straks hebt.'

Pap hield er een protestantse werkethiek op na, en het vooruitzicht dat ik in Frankrijk geen werk zou hebben, maakte hem zenuwachtig. Hij kwam voortdurend met suggesties van dingen die ik zou kunnen doen. Zijn bezorgdheid had tot gevolg dat ik me zelf ook zorgen begon te maken - ik was altijd bezig geweest met opleidingen of met het maken van lange werkdagen. Ik moest eraan wennen dat ik nu al mijn tijd aan mijzelf had; ik ging door een fase van lang uitslapen en in huis hangen tot ik uiteindelijk drie dingen had gevonden waarmee ik mijzelf bezig kon houden.

Ik ging aan de slag met mijn sluimerende Frans, en ging daarvoor twee keer per week naar Toulouse om les te nemen bij Madame Sentier, een oudere dame met heldere ogen en een smal, vogelachtig gezicht. Ze had een schitterend accent, en het eerste wat ze deed, was het mijne onderhanden nemen. Ze had een hekel aan een slordige uitspraak, en ging tegen me tekeer toen ik Oui begon te zeggen op die nonchalante manier die je bij veel Fransen ziet - vrijwel zonder je mond open te doen, zodat het woord eruitkomt als een soort kwaken van een eend. Ze dwong me om het heel zorgvuldig uit te spreken, om alle drie de letters te laten klinken, waarbij de lucht op het laatst door je tanden naar buiten fluit. Ze hamerde erop dat het belangrijker was hóe je de dingen zei dan wat je in feite zei. Ik zei haar dat ik het daar niet mee eens was, maar ik was geen partij voor haar.

'Als je de woorden niet correct uitspreekt, dan kan geen mens begrijpen wat je bedoelt,' verklaarde ze. 'Bovendien zullen ze horen dat je buitenlandse bent, en dan luisteren ze niet naar je. Zo zijn de Fransen.'

Ik liet na om op te merken dat zij ook Fran§aise was. Ik mocht haar. Ik mocht haar uitgesproken meningen en haar strenge manier van lesgeven, dus ik deed braaf mijn mondoefeningen, waarbij ik mijn lippen naar alle kanten oprekte alsof ze van kauwgum waren.

Ze moedigde me aan om, waar ik ook was, zo veel mogelijk te praten. 'Zodra je iets te binnen schiet, moet je het zeggen!' riep ze uit. 'Het maakt niet uit hoe nietszeggend of onbenullig, maar zég het. Praat met iedereen.' Soms liet ze me gedurende een bepaalde tijd achter elkaar praten - het begon met één minuut, en uiteindelijk liet ze me vijf minuten aan één stuk aan het woord. Ik vond dat soort oefeningen uitputtend en onmogelijk.

'Je denkt iets in het Engels, en dan vertaal je het woord voor woord in het Frans,' zei Madame Sentier. 'Zo werkt taal niet. Het gaat om de uiteindelijke vorm. Wat je moet doen, is in het Frans dénken. Zet al het Engels uit je hoofd. En als je niet in alinea's kunt denken, dan denk je maar in zinnen, en pas als het echt niet gaat, in woorden. Probeer er zo veel mogelijk grootse gedachten van te maken!' Ze maakte een weids gebaar dat de hele kamer en het totale menselijke intellect omvatte.

Ze was opgetogen toen ik haar vertelde dat ik Zwitserse familie had. Zij was uiteindelijk degene die me een brief liet schrijven. 'Misschien komen ze oorspronkelijk wel uit Frankrijk,' zei ze. 'Waarom probeer je niet meer aan de weet te komen over je Franse voorouders? Dat schept een hechtere band met dit land en het volk. En dan zal het niet meer zo moeilijk voor je zijn om in het Frans te denken.'

In gedachten haalde ik mijn schouders op. Genealogie was voor mij iets dat verband hield met middelbare leeftijd, praatprogramma's op de radio, breien en zaterdagavond gezellig thuisblijven - ik wist dat ik daar ten slotte aan toe zou geven, maar ik had geen haast. Mijn voorouders hadden niets te maken met mijn leven op dat moment. Maar om Madame Sentier een plezier te doen, zette ik, bij wijze van huiswerk, een paar zinnen op papier waarin ik mijn neef vroeg naar de geschiedenis van de familie. Nadat ze de brief had nagekeken op grammaticale en spelfouten, stuurde ik hem op naar Zwitserland.

De Franse les hielp me bij mijn tweede project. 'Wat een prachtig beroep voor een vrouw!' riep Madame Sentier uit, toen ik haar verteld had dat ik studeerde voor mijn examen om in Frankrijk als verloskundige te mogen werken. 'Wat een edel werk!' Ik mocht haar te zeer om haar romantische ideeën te bederven en zweeg dus maar over de achterdocht waarmee ik en mijn collega's worden behandeld door artsen, ziekenhuizen, verzekeringsmaatschappijen en zelfs zwangere vrouwen. En ik vertelde ook niets over de vele slapeloze nachten, het bloed en de trauma's wanneer er iets misging. Want het was een goede baan, en ik hoopte echt dat ik na het volgen van de vereiste lessen en het behalen van de vereiste diploma's in Frankrijk aan de slag zou kunnen gaan.

Mijn derde en laatste project had een nogal onzekere toekomst, maar het zou me, wanneer de tijd daar was, in ieder geval bezighouden. Geen mens zou ervan opkijken: ik was achtentwintig, en Rick en ik waren intussen twee jaar getrouwd, en het werd steeds moeilijker om de druk van iedereen om ons heen, plus ons eigen verlangen, te negeren.

Op een avond, toen we al een paar weken in Lisle-sur-Tarn woonden, gingen we eten in het enige goede restaurant dat ons plaatsje rijk was. Onder de crudités, de paté, de forel uit de Tarn en de filet mignon spraken we over koetjes en kalfjes - over Ricks werk en mijn dag. Toen de kelner Ricks crème brülée en mijn tarte au citron op tafel had gezet, besloot ik dat dit het moment was om mijn mond open te doen. Ik nam een hapje van mijn taart, en mijn mond trok zich samen van het zuur.

'Rick,' begon ik, en legde mijn vorkje neer.

'Heerlijke brülée,' zei hij. 'Vooral het brülée-gedeelte. Hier, proef maar.'

'Nee, dank je. Ik heb zitten denken.'

'Aha, wordt het nu dan serieus?'

Op dat moment kwam er een stel binnen dat aan het tafeltje naast ons plaatsnam. De buik van de vrouw drukte tegen haar chique, zwarte jurkje. Vijf maanden zwanger, schoot het automatisch door me heen. En ze draagt het kind erg hoog.

Zachter dan voorheen vervolgde ik: 'Je weet toch dat we het zo nu en dan over kinderen hebben.'

'Wil je nu een kind?'

'Nou, ik heb erover lopen denken.'

'Best.'

'Wat, best?'

'Dan doen we het toch?'

'Zomaar? "Dan doen we het toch"?'

'Waarom niet? We weten dat we kinderen willen hebben. Waarom zouden we er moeilijk over doen?'

Ik voelde me teleurgesteld, hoewel ik Rick goed genoeg kende om niet echt verbaasd te zijn over zijn reactie. Hij was altijd snel met het nemen van beslissingen, ook bij belangrijke beslissingen, terwijl ik altijd wilde dat de beslissingen ingewikkelder waren.

'Ik vind...' Ik bedacht hoe ik het uit zou kunnen leggen. 'Het is een soort sprong in het diepe. Net als parachutespringen. Weet je nog dat we dat vorig jaar hebben gedaan? Je zit in dat kleine vliegtuigje en denkt: nog twee minuten, en dan kan ik geen nee meer zeggen, nog één minuut tot ik niet meer terug kan, en dan, ik hang aan de deur, maar ik kan nog steeds terug. En dan spring je en kun je écht niet meer terug, ongeacht hoe je je op dat moment voelt. En zo voel ik me nu, alsof ik bij de open deur van het vliegtuig sta.'

'Het enige dat ik er nog van weet, is dat heerlijke gevoel van te vallen. En het schitterende uitzicht daarbij. Het was zo stil, daarboven.'

Ik zoog op de binnenkant van mijn wang en nam een grote hap van mijn taart.

'Het is een belangrijke beslissing,' zei ik met volle mond.

'Een belangrijke beslissing die genomen is.' Rick boog zich over de tafel heen en kuste me. 'Mmm, lekkere citroen.'

Later die avond sloop ik het huis uit en ging naar de brug. Ik kon het water in de diepte horen, maar het was te donker om het te kunnen zien. Ik keek om me heen. Toen ik niemand zag, haalde ik het stripje met mijn pillen uit mijn zak en begon ze één voor één door het aluminium heen te drukken. Ze vielen omlaag, naar het water, kleine witte puntjes die even oplichtten in het donker. Toen ze allemaal in het water waren gevallen, stond ik lange tijd tegen de leuning geleund, in afwachting van het moment waarop ik me anders zou voelen.

Die nacht veranderde er wel degelijk iets. Die nacht had ik de droom voor het eerst: de mist, de stemmen, de dreun en het blauw.

Ik wist van vrienden dat je, wanneer je zwanger probeerde te raken, óf veel vaker seks had, óf juist veel minder vaak. Je kunt het voortdurend doen, net zoals een machinegeweer dat erop los schiet in de hoop dat het een van de keren raak zal zijn. Of je kunt juist heel strategisch te werk gaan en je munitie sparen voor het juiste moment.

In het begin kozen Rick en ik voor aanpak nummer één. Wanneer hij 's avonds thuiskwam van het werk, bedreven we de liefde vóór het eten. We gingen vroeg naar bed en werden ook vroeg wakker om het doen, en daarnaast deden we het ook nog wanneer we maar konden.

Rick genoot van deze overvloed, maar voor mij lag het anders. Om te beginnen had ik nog nooit gevrijd omdat ik vond dat ik dat moest - het was altijd geweest omdat ik er zin in had. Maar nu lag er een onuitgesproken missie achter de daad die me een gevoel van berekening gaf. Bovendien stond ik ambivalent tegenover het niet gebruiken van voorbehoedmiddelen-jarenlang had ik energie gestoken in het voorkomen van zwangerschap, en jarenlang was ik me bewust geweest van de wijze lessen en het vooral voorzichtig zijn, dat me zo nadrukkelijk was bijgebracht. Hoe kon je daar van het ene op het andere moment zomaar van afzien? Ik had gehoord dat dit heel opwindend kon zijn, maar in plaats van genot voelde ik angst.

Vóór alles was ik evenwel uitgeput. Ik sliep slecht als gevolg van de blauwe droom. Ik zei er niets over tegen Rick, ik maakte hem nooit wakker en vertelde hem de volgende dag ook niet waardoor het kwam dat ik zo moe was. Normaal gesproken, vertelde ik hem alles - nu zat mijn keel dicht en zaten mijn lippen op slot.

Op een avond, toen ik in bed lag en opkeek naar het blauw dat boven me zweefde, realiseerde ik me opeens hoe het zat: de enige twee nachten in de afgelopen tien dagen waarop ik die nachtmerrie niet had gehad, waren de nachten waarop we niet met elkaar gevrijd hadden.

Aan de ene kant betekende het een opluchting dat ik dat verband had ontdekt en dat ik er nu een verklaring voor had: ik was bang om zwanger te raken, en vandaar de nachtmerrie. Die wetenschap zorgde ervoor dat de droom minder angstaanjagend werd.

Dat nam niet weg dat ik toch slaap nodig had; ik moest Rick ervan zien te overtuigen dat ik minder vaak seks met hem wilde hebben, zonder uit te leggen waarom. Ik kon me er niet toe brengen om hem te vertellen dat ik die nachtmerrie alleen maar had wanneer we samen gevrijd hadden.

Toen ik ongesteld werd en het duidelijk was dat ik niet zwanger was geworden, stelde ik Rick voor om het een poosje met de strategische methode te proberen. Ik kwam met elk argument dat ik uit mijn studieboeken kende, gooide er nog een paar technische termen doorheen en probeerde opgewekt over te komen. Hij was teleurgesteld, maar gaf me mijn zin zonder te protesteren.

'Jij weet hier meer van af dan ik,' zei hij. 'Ik ben alleen maar het hulpje. Je zegt maar wat ik moet doen.'

Helaas was het echter zo dat, hoewel ik die nachtmerrie nu minder vaak had, de schade een feit was. Ik kon nog maar moeilijk echt diep slapen en lag vaak wakker in een niet nader te omschrijven angsttoestand, in afwachting van het blauw, waarbij ik dacht dat ik de droom vroeg of laat ook zónder seks zou krijgen.

Op een avond - een strategische avond - was Rick bezig om een spoor van kussen vanaf mijn schouder omlaag over mijn arm te trekken, toen hij daar opeens mee ophield. Ik voelde hoe zijn lippen boven het holletje van mijn elleboog bleven hangen. Ik wachtte, maar hij ging niet verder. 'Eh, Ella,' zei hij ten slotte. Ik deed mijn ogen open. Hij keek strak naar het holletje van mijn elleboog, en toen ik zag waar hij naar keek, trok ik mijn arm met een ruk bij hem vandaan.

'O,' zei ik alleen maar, naar het ronde plekje rode, schilferige huid kijkend.

'Wat is dat?'

'Psoriasis. Ik heb het als kind al eens gehad, toen ik dertien was. Toen mam en pap zijn gescheiden.'

Rick keek ernaar, waarna hij zich over mij heen boog en mijn ogen dichtkuste.

Toen ik mijn ogen weer opende, zag ik nog juist een afkeurende uitdrukking over zijn gezicht glijden, waarna hij zijn emoties onderdrukte en me glimlachend aankeek.

In de daaropvolgende weken moest ik hulpeloos aanzien hoe het oorspronkelijke plekje steeds groter werd en ook op mijn andere arm en op beide ellebogen verscheen. Ik wist dat ik het weldra ook op mijn enkels en kuiten zou krijgen.

Op aandringen van Rick bezocht ik een dokter. Hij was jong en kortaf en had niets van het vriendelijke gebabbel dat Amerikaanse artsen gebruiken om hun patiënten gerust te stellen. Ik moest me concentreren om zijn rappe Frans te kunnen volgen.

'Hebt u dit eerder gehad?' vroeg hij, mijn armen bestuderend.

'Ja, als kind.'

'Maar daarna niet meer?'

'Nee.'

'Hoelang bent u al in Frankrijk?'

'Zes weken.'

'En u bent van plan te blijven?'

'Ja. Twee jaar. Mijn man werkt bij een architectenbureau in Toulouse.'

'Hebt u kinderen?'

'Nee. Nog niet.' Ik kreeg een kleur. Stel je niet zo aan, Ella, schoot het door me heen. Je bent achtentwintig, te oud om je nog voor seks te hoeven schamen.

'Werkt u?'

'Nee. Dat wil zeggen, ik werkte wel toen ik nog in de Verenigde Staten was. Ik ben verloskundige.'

Hij trok zijn wenkbrauwen op.' Une sage-femme? Wilt u dat beroep in Frankrijk ook uitoefenen?'

'Ja, dat zou ik graag willen, maar ik heb nog geen werkvergunning. Daarbij komt dat het systeem van medische voorzieningen hier zo heel anders is dan in de Verenigde Staten, en dat betekent dat ik eerst een examen moet afleggen voor ik hier aan het werk mag. Nu studeer ik Frans, en in de herfst begin ik in Toulouse aan een opleiding voor verloskundige om voor het diploma te studeren.'

'U maakt een vermoeide indruk.' Hij veranderde zó abrupt van onderwerp dat het wel leek alsof hij vond dat ik zijn tijd verspilde met het praten over mijn werk.

'Ik heb last gehad van nachtmerries, maar...' Ik zweeg. Ik had geen zin om het hier met hem over te hebben.

'Bent u niet gelukkig, Madame Turner?' vroeg hij wat vriendelijker.

'Nee, nee, ik ben niet ongelukkig,' antwoordde ik onzeker. Soms is dat moeilijk te bepalen, wanneer ik zo moe ben, voegde ik er voor mijzelf in gedachten aan toe.

'U weet dat psoriasis soms het gevolg kan zijn van te weinig slaap.'

Ik knikte. Wat een psychologische analyse!

De dokter schreef me een cortisonezalf voor, zetpillen tegen de zwelling en slaappillen voor wanneer ik door de jeuk niet zou kunnen slapen, en ten slotte zei hij dat ik over een maand terug moest komen. Toen ik al bijna bij de deur was, voegde hij eraan toe: 'En komt u ook terug wanneer u zwanger bent. Ik ben ook obstétricien.'

Ik kreeg opnieuw een kleur.

Mijn verliefdheid op Lisle-sur-Tarn duurde niet veel langer dan mijn ononderbroken slaap had geduurd.

Het was een schitterend, vredig stadje, waar het levensritme zo veel gezonder was dan wat ik in de Verenigde Staten gewend was geweest, en het viel ook niet te ontkennen dat de kwaliteit van het leven er stukken beter was. De producten die zaterdags op de wekelijkse markt werden verkocht, het vlees van de boucherie, het brood van de bou- langerie - alles smaakte even verrukkelijk voor iemand die was opgevoed met weke supermarktproducten. In Lisle was de lunch nog steeds het belangrijkste maal van de dag, kinderen renden ongeremd over straat zonder angst voor vreemden of verkeer, en de mensen hadden tijd voor een praatje. De mensen hadden er nooit zo veel haast dat ze geen tijd hadden om te blijven staan en met iedereen een praatje te maken.

Met iedereen, behalve dan met mij. Voor zover ik wist, waren Rick en ik de enige buitenlanders in het plaatsje. En zo werden we ook behandeld. Wanneer ik een winkel binnenging dan stokten de gesprekken, en als ze weer op gang kwamen, dan wist ik zeker dat ze van onderwerp veranderd waren en opzettelijk een nietszeggend thema hadden aangesneden. De mensen waren beleefd tegen me, maar na meerdere weken had ik nog steeds het gevoel dat ik nog nooit een echt gesprek met iemand had gevoerd. Ik lette erop mensen die ik herkende te begroeten, en ze groetten ook terug, maar niemand wenste me als eerste een goede dag, en niemand bleef staan om een praatje met me te maken. Ik probeerde het advies van Madame Sentier op te volgen en over zo veel mogelijk dingen te praten, maar ik ontving zó weinig aanmoediging dat mijn gedachten op een gegeven moment achterwege bleven. Alleen wanneer er een transactie plaatsvond, wanneer ik iets kocht of vroeg waar iets was, hadden de dorpelingen een paar woorden voor me over.

Op een ochtend zat ik bij het café op het plein koffie te drinken en de krant te lezen. Een paar andere tafeltjes werden door oudere mensen bezet. De eigenaar liep tussen de tafeltjes door, zei wat tegen deze of gene, maakte grapjes en gaf de kinderen iets van snoepgoed. Ik had daar al vaker gezeten; hij en ik hadden het intussen gebracht tot de toeknik- fase, maar tot een gesprek hadden we het nog niet gebracht. Tegen die tijd waren we pakweg tien jaar verder, dacht ik zuur.

Een paar tafeltjes verder zat een vrouw die jonger was dan ik. Een baby van vijf maanden zat op de stoel naast haar in zijn autostoeltje met een rammelaar te spelen. De vrouw droeg een nauwsluitende spijkerbroek en had een irritant lachje. Even later stond ze op en ging naar binnen. De baby leek niet te merken dat ze weg was.

Ik concentreerde me op Le Monde. Ik dwong mijzelf om de hele voorpagina te lezen voor ik me toestond om de International Herald Tribune aan te raken. Het was als door modder waden: niet alleen vanwege de taal, maar ook vanwege de namen die ik niet kende en de politieke situaties waar ik niets van af wist. En zelfs wanneer ik een artikel begreep, kon het me niet echt boeien.

Ik worstelde me door een stukje over een onafwendbare staking bij de post - een verschijnsel waaraan ik in de Verenigde Staten niet gewend was - toen ik een vreemd geluid, of liever, een stilte hoorde. Ik keek op. De baby was opgehouden met zijn rammelaar te spelen en had het ding op zijn schoot laten vallen. Ik zag hoe hij zijn gezichtje als een servet na de maaltijd in honderden rimpels verwrong. Ja hoor, dacht ik, en nu zet hij het op een krijsen. Ik keek het café in: zijn moeder stond tegen de bar geleund te telefoneren en speelde met een onderzetter.

De baby zette het niet op een krijsen. In plaats daarvan werd hij roder en roder, alsof hij dat wel wilde, maar het niet kon. En toen werd hij snel achter elkaar eerst paars en toen blauw.

Ik sprong zó wild op dat mijn stoel met een luide klap achteroverviel. 'Hij stikt!' schreeuwde ik.

Ik bevond me nog geen drie meter van hem af, maar tegen de tijd dat ik bij hem was, stond er al een kring klanten om hem heen. Een man zat voor het kind op de grond gehurkt en gaf zachte tikjes op zijn blauwe wangetjes. Ik probeerde me erdoorheen te wurmen, maar de eigenaar, die met zijn rug naar me toe stond, ging steeds voor me staan.

'Ga dan opzij, hij stikt!' riep ik uit. Ik keek tegen een muur van schouders aan. Ik rende naar de andere kant van de kring. 'Ik ben verloskundige, ik kan hem helpen!'

De mensen waar ik me langs duwde, keken me met harde, kille gezichten aan.

.'Je moet hem op zijn rug slaan. Hij krijgt geen lucht. Nu! Als je niet opschiet, houdt hij er hersenletsel aan over!'

Ik zweeg. Ik had in het Engels gesproken.

De moeder kwam naar buiten en liep moeiteloos door de barricade van mensen heen. Ze begon als een wilde op de rug van de baby te slaan. Te hard, vond ik. Allen sloegen haar in een griezelige stilte gade. Ik vroeg me af hoe ik de 'handgreep van Heimlich' in het Frans moest zeggen, toen de baby plotseling hoestte en er een rood zuurtje uit zijn mond schoot. Hij hapte naar lucht, begon te huilen en zijn gezichtje werd weer rood.

Er ging een zucht door de omstanders en de kring ging uiteen. De eigenaar keek me even aan. Zijn ogen waren koud. Ik deed mijn mond open om iets te zeggen, maar hij draaide zich om, pakte zijn blad en verdween naar binnen. Ik pakte mijn kranten op en ging weg zonder te betalen.

Vanaf dat moment voelde ik me niet prettig in het stadje. Ik meed het café en de vrouw met de baby. Ik had er moeite mee om de mensen in de ogen te kijken. Mijn Frans werd onzekerder en mijn accent ging achteruit.

Madame Sentier merkte het meteen. 'Maar hoe komt dat nu toch?' vroeg ze. 'U ging juist zo goed vooruit!'

In gedachten zag ik het beeld van die kring van schouders weer voor me. Ik zei niets.

Op een dag bij de boulangerie hoorde ik de vrouw die voor mij aan de beurt was zeggen dat ze op weg was naar la bibliothèque. Ze gebaarde erbij alsof die pal om de hoek was. Madame gaf haar een van een plastic kaft voorzien boek - het was een goedkoop romannetje. Snel kocht ik mijn baguettes en quiches en maakte zo snel mogelijk een einde aan mijn onhandige ritueel met Madame. Ik haastte me de winkel uit, de andere vrouw achterna die haar dagelijkse inkopen op het plein deed. Ze bleef een paar keer staan om met iemand een praatje te maken en ruziede met alle winkeliers, terwijl ik op een bankje op het plein zat en haar over mijn krant heen in de gaten hield. Ze bezocht drie winkels en ging ten slotte via een zij-ingang het gemeentehuis binnen. Ik vouwde mijn krant dubbel en beende haar achterna. Terwijl zij moeizaam de trap beklom, bleef ik onopvallend in de hal, waar ik de huwelijksaankondigingen en bouwvergunningen bestudeerde. Ik nam de trap met twee treden tegelijk en glipte vlak na haar de deur door. Toen ik hem achter mij dichtdeed en me omdraaide, bevond ik mij op de eerste plek in het dorp die mij vertrouwd voorkwam.

De bibliotheek had precies hetzelfde wat rommelige, kalmerende, rustige sfeertje van de openbare bibliotheken thuis waar ik altijd zo van gehouden had. Hoewel de bibliotheek klein was - in totaal twee kamers - waren de vertrekken hoog en hadden de meeste vensters geen luiken, waardoor het geheel, zeker voor zo'n oud gebouw, een luchtige en lichte indruk maakte. Een paar mensen keken op van hun boek om mij te bekijken, maar gelukkig duurde hun observatie niet lang en gingen ze even later weer verder met hun fluisterende conversatie of met het lezen van hun boek.

Ik keek rond en ging toen naar de balie om een bibliotheekkaart aan te vragen. Een aardige vrouw van middelbare leeftijd in een olijfgroen pakje zei dat ik iets mee moest brengen waarop, als bewijs voor het feit dat ik hier woonde, mijn Franse adres stond vermeld. Daarna wees ze me uiterst tactvol op een uit meerdere delen bestaand Engels-Frans woordenboek en een kleine verzameling Engelstalige boeken.

Toen ik mijn tweede bezoek aan de bibliotheek bracht, zat de vrouw niet achter de balie; op haar plaats zat een man. Hij was aan het telefoneren en keek, terwijl er een ironisch glimlachje rond zijn lippen speelde, naar een onduidelijk punt buiten op het plein. Hij was ongeveer even lang als ik, had een hoekig gezicht, droeg een zwarte broek en een wit overhemd zonder das, dat tot boven aan toe was dichtgeknoopt en waarvan hij de mouwen tot boven zijn ellebogen had opgerold. Hij behoorde tot mijn categorie van jagende vrijgezellen. Ik onderdrukte een glimlachje: een man om met een grote boog omheen te lopen.

Ik besloot meteen door te lopen naar de Engelstalige afdeling. Het leek wel alsof enkele toeristen een koffer vol vakantielectuur geschonken hadden: de planken stonden vol met thrillers en romans waarvan de seks afdroop. Maar er was ook een aardige verzameling Agatha Christie's. Ik vond er een die ik nog niet had gelezen, en liep door naar de Franse romans. Madame Sentier had me Fran?oise Sagan aangeraden als een pijnloze manier om mij in het lezen van Franse boeken te bekwamen; ik koos Bonjour Tristesse. Ik richtte mijn schreden terug naar de balie, wierp een blik op de rokkenjager erachter, keek van hem naar de twee frivole boeken in mijn hand en bleef staan. Ik liep terug naar de Engelse afdeling, keek nog eens, en voegde Portrait ofa Lady aan mijn stapeltje toe.

Ik treuzelde nog een poosje en bladerde een nummer van de Paris Match door. Ten slotte bracht ik mijn boeken naar de balie. De man erachter keek me doordringend aan, bekeek de boeken terwijl hij zich een soort van oordeel over mij vormde en er een vaag, spottend glimlachje om zijn mondhoeken speelde, en vroeg toen in het Engels: 'Je kaart?'

Verdomme, dacht ik. Ik kon dat soort taxatie en de veronderstelling dat ik geen Frans zou spreken en er zo Amerikaans uitzag niet uitstaan.

'Ik wil me graag inschrijven,' antwoordde ik zorgvuldig in het Frans, waarbij ik erg mijn best deed om de woorden accentloos uit te spreken.

Hij gaf me een formuliertje. 'Invullen,' beval hij in het Engels.

Ik ergerde me zó aan hem dat ik mijn achternaam als Tournier in plaats van als Turner invulde. Ik schoof het formuliertje, tezamen met mijn rijbewijs, een creditcard en een brief van de bank met ons Franse adres erop, uitdagend naar hem toe. Hij bekeek de officiële stukken en trok een bedenkelijk gezicht bij het lezen van wat ik op het formuliertje had geschreven.

'Waarom staat hier "Tournier"?' vroeg hij, met zijn wijsvinger op mijn naam tikkend. 'Je heet toch Turner, niet? Zoals Tina Turner?'

Ik bleef hem in het Frans antwoorden. 'Ja, maar mijn oorspronkelijke familienaam is Tournier. Ze hebben het veranderd toen ze naar de Verenigde Staten zijn gegaan. In de negentiende eeuw. Ze hebben de "o" en de "i" eruitgehaald om het Amerikaanser te laten klinken.' Dit was het enige stukje familiegeschiedenis dat ik kende, en ik was er trots op, maar het was duidelijk dat hij er niet van onder de indruk was. 'Een heleboel families hebben hun naam veranderd toen ze geëmigreerd zijn...' Ik maakte mijn zin niet af en wendde mijn blik van zijn spottende ogen af.

'Je achternaam is Turner, dus er moet Turner op je kaart komen. Ja toch?'

Ik ging over in het Engels. 'Ik... Maar nu ik hier woon, wilde ik eigenlijk mijn oude familienaam weer opnemen - Tournier.'

'Maar je hebt geen kaart en ook geen brief waar Tournier op staat, wel?'

Ik schudde het hoofd en keek, met mijn ellebogen stijf tegen mijn zij gedrukt, naar de stapel boeken op de balie. Tot mijn ellende voelde ik dat ik tranen in mijn ogen kreeg. 'Laat maar zitten, het is niet belangrijk,' mompelde ik. Zonder hem aan de kijken, pakte ik mijn rijbewijs, creditcard en bankbrief van de balie, draaide mij om en verliet de bibliotheek.

Toen ik die avond thuiskwam en eerst twee vechtende katten bij mijn voordeur had weggejaagd, struikelde ik over de stapel boeken op de stoep. De bibliotheekkaart lag erbovenop en was uitgeschreven aan Ella Tournier.

Ik bleef uit de buurt van de bibliotheek en onderdrukte mijn verlangen om er speciaal heen te gaan om de bibliothecaris te bedanken. Ik had nog niet geleerd hoe ik de Fransen moest bedanken. Wanneer ik iets kocht dan leek het wel of ze me daarbij te vaak bedankten, en ik twijfelde altijd aan hun oprechtheid. Het viel niet mee om de klank van hun woorden te analyseren. Maar het sarcasme van de bibliothecaris was heel duidelijk geweest; ik kon me van hem niet voorstellen dat hij een bedankje op charmante wijze in ontvangst zou weten te nemen.

Een paar dagen nadat de boeken met de kaart op mijn stoep hadden gelegen, liep ik over de weg langs de rivier en zag hem op een zonnig plekje voor het café bij de brug zitten, waar ik de laatste tijd naartoe ging om mijn koffie te drinken. Hij leek helemaal op te gaan in het kijken naar het water in de diepte, en ik bleef staan terwijl ik probeerde te beslissen of ik iets tegen hem moest zeggen, en ik me tegelijkertijd afvroeg of het me zou lukken hem ongezien voorbij te lopen. Op dat moment keek hij op en zag hij me naar hem kijken. Er veranderde niets aan zijn gezichtsuitdrukking; hij zag eruit alsof hij met zijn gedachten heel ver weg was.

'Bonjour,' zei ik, terwijl ik me nogal dwaas voelde.

'Bonjour.' Hij ging verzitten en wees op de stoel naast hem. 'Café?'

Ik aarzelde. 'Oui, s'il vous plait' zei ik ten slotte. Ik ging zitten en hij wenkte de kelner. Ik voelde me bepaald slecht op mijn gemak en tuurde uit over de Tarn om hem niet te hoeven aankijken. Het was een grote rivier van zeker honderd meter breed, met schijnbaar stilstaand, groenig water. Pas toen ik beter keek, zag ik dat het langzaam voortstroomde. Ik bleef ernaar kijken en zag hoe er van tijd tot tijd iets van een donkere, roestrode substantie aan de oppervlakte verscheen, dat een moment later weer verdwenen was. Geboeid bleef ik naar die rode vlekken kijken. Telkens wanneer er weer een verdween, voelde ik een vreemde mengeling tussen opluchting en teleurstelling, waarna ik in groeiende spanning wachtte tot de volgende aan de oppervlakte zou verschijnen. Wanneer dat gebeurde, moest ik onwillekeurig huiveren, maar bleef er net zo lang naar kijken tot het weer weg was.

De kelner bracht de koffie op een zilveren blaadje en versperde mijn uitzicht op de rivier. Ik wendde me tot de bibliothecaris. 'Dat rode daar in de Tarn, wat is dat?' vroeg ik in het Frans.

Hij antwoordde in het Engels. 'Kleisedimenten uit de heuvels. Er is onlangs een grondverschuiving geweest, waardoor de kleilaag onder de gewone grond vrij is komen te liggen. En nu spoelt dat met de rivier mee.'

Ik richtte mijn blik weer op het water. Ik bleef naar de klei kijken en schakelde over op Engels. 'Hoe heet je?'

'Jean-Paul.'

'Dank je voor de bibliotheekkaart, Jean-Paul. Dat was heel aardig van je.'

Hij haalde zijn schouders op, en ik was blij dat ik er niet meer ophef van had gemaakt.

We zaten lange tijd zonder te praten van onze koffie te drinken en naar de rivier te kijken. Het was warm in het late meizonnetje en ik had graag mijn jasje uitgetrokken, maar wilde niet dat hij de psoriasis op mijn armen zou zien.

'Waarom ben je niet in de bibliotheek?' vroeg ik onverwacht.

Hij keek op. 'Het is woensdag. Dan is de bibliotheek gesloten.'

'O. Hoelang werkje daar al?'

'Drie jaar. Daarvoor werkte ik in een bibliotheek in Nïmes.'

'Dus dat is je vak? Je bent bibliothecaris?'

Hij keek me van terzijde aan terwijl hij een sigaret opstak. 'Ja. Waarom vraag je dat?'

'Omdat... Je lijkt niet op een bibliothecaris.'

'Waar lijk ik dan wel op?'

Ik liet mijn blik over zijn gestalte gaan. Hij droeg een zwarte spijkerbroek en een zacht zalmkleurig katoenen overhemd. Over de rugleuning van zijn stoel hing een zwarte blazer. Zijn armen waren bruin en zijn onderarmen sterk behaard.

'Op een gangster,' antwoordde ik. 'Het enige dat ontbreekt, is een zonnebril.'

Jean-Paul glimlachte vaag en liet de rook langzaam uit zijn mond ontsnappen, zodat die een blauw gordijn rond zijn gezicht vormde. 'Hoe zeggen jullie Amerikanen dat ook alweer? Het uiterlijk kan bedrieglijk zijn?'

'Eén-nul.' Ik glimlachte.

'En wat doe jij hier in Frankrijk, Ella Tournier?'

'Mijn man is architect en hij werkt in Toulouse.'

'En waarom ben jij hier?'

'We wilden liever in een klein stadje wonen in plaats van in Toulouse. Voorheen hebben we in San Francisco gewoond, en zelf kom ik uit Boston, dus ik dacht dat zo'n klein plaatsje een interessante afwisseling zou zijn.'

'Ik vroeg je waarom jij hier bent.'

'O.' Ik zweeg. 'Omdat mijn man hier is.'

Hij trok zijn wenkbrauwen op en drukte zijn sigaret uit.

'Ik bedoel, ik wilde graag naar Frankrijk. Ik was blij met de afwisseling.'

'Je was blij met de afwisseling, of bén je dat?'

Ik snoof. 'Je spreekt uitstekend Engels. Waar heb je dat geleerd?'

'Ik heb twee jaar in New York gewoond en heb aan de Columbia University bibliotheekwetenschappen gestudeerd.'

'Je hebt in New York gewoond en bent hier teruggekomen?'

'Naar Nïmes en daarna hierheen, ja.' Hij glimlachte kort. 'Waarom vind je dat zo vreemd, Ella Tournier? Dit is mijn thuis.'

Ik wou dat hij ophield me Tournier te noemen. Hij keek me aan met die ironische, ondoorgrondelijke en minachtende blik van hem die ik die eerste keer in de bibliotheek had gezien. Ik zou zijn gezicht wel eens hebben willen zien toen hij mijn bibliotheekkaart uitschreef - had hij dat ook met zo'n verwaand smoel gedaan?

Ik stond plotseling op en zocht in mijn zak naar wat kleingeld. 'Het was leuk om even met je gesproken te hebben, maar ik moet gaan.' Ik legde het geld op tafel. Jean-Paul keek ernaar en fronste zijn voorhoofd, waarna hij haast onzichtbaar even met zijn hoofd schudde. Ik werd rood, veegde de muntjes van tafel en draaide me om teneinde te gaan.

'Am revoir, Ella Tournier. Ik wens je veel plezier met de Henry James.'

Ik draaide me met een ruk naar hem toe. 'Waarom noem je me toch steeds zo?'

Hij leunde naar achteren. De zon scheen in zijn ogen, zodat ik zijn blik niet kon zien. 'Om je eraan te laten wennen. Dan wordt het vanzelf je naam.'

De brief van mijn neef arriveerde, opgehouden door de staking bij de post, op de eerste juni, bijna een volle maand nadat ik hem had geschreven. Jacob Tournier stuurde twee, met een groot, bijna onleesbaar handschrift volgeschreven velletjes. Ik pakte mijn woordenboek en ging aan de slag, maar het was zó moeilijk te lezen dat ik het, na meerdere woorden zonder succes opgezocht te hebben, opgaf en besloot om het met het grotere woordenboek in de bibliotheek te proberen.

Toen ik binnenkwam, was Jean-Paul in gesprek met een andere man die voor de balie stond. Er veranderde niets aan zijn gezichtsuitdrukking, maar ik stelde met een gevoel van voldoening, waar ik me over verbaasde, vast dat hij naar me keek toen ik langs hem liep. Ik nam de delen van het woordenboek mee naar een tafel en ging met mijn rug naar hem toe zitten, terwijl het me ergerde dat ik me zo bewust was van hem.

Ik kwam een stuk verder met dit grote woordenboek, maar er was nog steeds een aantal woorden die ik niet kon vinden, en nog meer woorden die ik gewoon niet kon lezen. Nadat ik een kwartier op een enkele alinea had gezeten, leunde ik vermoeid en ontmoedigd naar achteren. Toen zag ik Jean-Paul, die links van mij tegen de muur geleund naar me stond te kijken. Bij het zien van de geamuseerde uitdrukking op zijn gezicht had ik hem het liefste een draai om de oren gegeven. Ik sprong op en drukte hem de brief in de handen terwijl ik zei: 'Hier, doe jij het dan maar!'

Hij bekeek de velletjes kort en knikte. 'Laat maar hier,' zei hij. 'En dan zien we elkaar woensdag in het café.'

Woensdagochtend zat hij aan hetzelfde tafeltje en op dezelfde stoel, maar het was bewolkt en er was geen opborrelende klei in de rivier. In plaats van naast hem plaats te nemen, ging ik tegenover hem zitten, zodat ik nu met mijn rug naar de rivier zat en we elkaar moesten aankijken. Ik keek langs hem heen, het lege café in: de kelner, die de krant zat te lezen, keek op toen ik ging zitten en legde zijn krant neer toen ik knikte.

Zonder iets tegen elkaar te zeggen, wachtten we op onze koffie. Ik was te moe om over koetjes en kalfjes te praten. Het was de strategische periode van de maand, en de droom had me drie nachten achter elkaar uit mijn slaap gehaald. Ik had erna niet meer kunnen inslapen en had uren lang naar Ricks regelmatige ademhaling liggen luisteren. Ik had mijn toevlucht genomen tot een middagdutje, maar daar hield ik altijd een naar, gedesoriënteerd gevoel aan over. Ik had begrip gekregen voor de blik die ik gezien had in de ogen van moeders die pas een baby hadden gekregen: de verbijsterde, verslagen gezichtsuitdrukking van iemand die slaap te kort kwam.

Toen de koffie was gebracht, legde Jean-Paul Jacob Tourniers brief op tafel. 'Er staan een paar Zwitserse uitdrukkingen in,' zei hij, 'die je waarschijnlijk niet begrepen hebt. En het handschrift is lastig, hoewel ik wel eens ergere heb gezien.' Hij gaf me een keurig geschreven vertaling.

Beste nicht,

Wat fijn om van je te horen! Ik kan me je vader nog goed herinneren van die keer dat hij, lang geleden, in Moutier was, en ik ben blij dat ik nu kennis mag maken met zijn dochter.

Het spijt me dat je zo lang op mijn antwoord hebt moeten wachten, maar om je vragen te kunnen beantwoorden, heb ik de oude aantekeningen moeten raadplegen die mijn grootvader over de Tourniers heeft gemaakt. Hij was namelijk degene die bijzonder veel interesse had voor de geschiedenis van de familie, en hij heeft er ook een heleboel research naar gedaan. Hij heeft een stamboom gemaakt, maar aangezien het lastig is om die in deze brief helemaal te reproduceren en uit te leggen, zul je ons moeten komen bezoeken, zodat je alles met eigen ogen kunt zien.

Dat neemt niet weg dat ik je wel een aantal feiten kan noemen. De eerste keer dat er in Moutier melding wordt gemaakt van een Tournier, betreft een militaire lijst uit 1576. Daarna, in 1590, wordt er melding gemaakt van een doop van een andere Etienne Tournier, de zoon van Jean Tournier en Marthe Rougemont. Er zijn maar weinig documenten over uit die tijd, maar later kom je onze naam veelvuldig tegen - vanaf de achttiende eeuw tot op heden is de stamboom vol met namen.

De Tourniers hielden zich met van alles bezig: er is een kleermaker, een herbergier, een klokkenmaker, een onderwijzer. In het begin van de negentiende eeuw is er zelfs een Tournier tot burgemeester verkozen.

Je vraagt naar je Franse afstamming. Mijn grootvader zei altijd dat de familie oorspronkelijk uit de Cévennes komt. Hoe hij aan die informatie is gekomen, is mij niet bekend.

Ik vind het leuk dat je belangstelling hebt voor de familie, en ik hoop dat jij en je man ons over niet al te lange tijd zullen komen bezoeken. Een nieuw lid van de familie is in Moutier altijd welkom.

In afwachting van, etc.

Jacob Tournier.

Ik keek op. 'Cévennes, waar ligt dat?' vroeg ik.

Jean-Paul gebaarde over mijn schouder. 'Ten noordoosten van hier. Het is een gebied in de bergen ten noorden van Montpellier, ten westen van de Rhöne. Rondom de Tarn, en dan naar het zuiden toe.'

Ik concentreerde me op het enige vertrouwde stukje geografie. 'Deze Tarn?' Ik bewoog mijn kin in de richting van de rivier onder ons, in de hoop dat hij niet gemerkt had dat ik had aangenomen dat Cévennes een stad was.

'Ja. Meer naar het oosten toe, en dichter bij zijn oorsprong, is het een heel andere rivier. Veel smaller en veel sneller.'

'En waar is de Rhöne?'

Hij keek me aan en haalde toen een pen uit zijn zak waarmee hij op een servetje haastig de omtrekken van Frankrijk schetste. De vorm deed me denken aan de kop van een koe: de oostelijke en westelijke punten de oren, het hoogste punt een plukje haren tussen de oren, de grens met Spanje zijn stompe neus. Hij zette puntjes voor Parijs, Toulouse, Lyon, Marseille, Montpellier, en trok lijnen voor de Rhöne en de Tarn. Toen hij eigenlijk al klaar was, zette hij nog een puntje langs de Tarn en rechts van Toulouse om aan te geven waar Lisle-sur-Tarn lag. Toen zette hij een cirkeltje in de linkerwang van de koe, vlak boven de Rivièra. 'Daar liggen de Cévennes.'

'Wil je daarmee zeggen dat ze uit deze omgeving kwamen?'

Jean-Paul tuitte zijn lippen en liet de lucht ertussendoor ontsnappen. 'Van hier naar de Cévennes is het zeker tweehonderd kilometer. Vind je dat dichtbij?'

'Voor een Amerikaan is dat dichtbij, ja,' antwoordde ik defensief, waarbij ik me er ten volle van bewust was dat ik mijn vader nog zeer onlangs verweten had dat hij daar zo over dacht. 'Er zijn Amerikanen die voor een feestje tweehonderd kilometer rijden. Maar toch is het een waanzinnig toeval dat mijn voorouders afkomstig zijn uit een plekje in dit grote land van jullie,' - ik wees op de koeienkop - 'dat relatief dicht in de buurt ligt van de plek waar ik nu woon.'

'Een waanzinnig toeval,' herhaalde Jean-Paul op een toon waardoor ik onmiddellijk wilde dat ik het adjectief achterwege had gelaten.

'Misschien dat het dan toch niet zo moeilijk is om wat meer over hen te achterhalen, gezien het zo dichtbij is.' Ik herinnerde me wat Madame Sentier had gezegd over dat ik me meer thuis zou voelen wanneer ik wat meer van mijn Franse voorouders wist. 'Ik zou daar toch gewoon naartoe kunnen gaan en...' Ik zweeg. Wat wilde ik daar eigenlijk precies doen?

'Je weet dat je neef schrijft dat zijn grootvader altijd zei dat de familie daar vandaan kwam. Het is een vermoeden, en geen feit. Het is niets concreets.' Hij leunde naar achteren, schudde een sigaret uit het pakje op tafel en stak hem in een vloeiende beweging op. 'En daarbij, je hebt die informatie over je Zwitserse voorouders al, en er is een stamboom. Ze hebben tot in 1576 na kunnen gaan waar de familie vandaan komt, en dat is verder dan de meeste families hebben kunnen teruggaan. Dat is toch voldoende, of niet?'

'Maar het lijkt me juist leuk om op onderzoek uit te gaan. Om research te doen. Ik zou oude boeken uit kunnen pluizen, of zo.'

Hij keek geamuseerd. 'Wat voor soort oude boeken, Ella Tournier?'

'Nou, boeken waarin vermeld wordt wie er geboren is, of gestorven. Waarin staat wie met wie is getrouwd. Dat soort dingen.'

'En waar had je zoiets willen vinden?'

Ik spreidde mijn handen. 'Dat moet je mij niet vragen. Jij behoort dat soort dingen te weten. Jij bent de bibliothecaris!'

'Best.' Dat leek voldoende voor hem te zijn. Hij ging verzitten. 'Je zou kunnen beginnen met de archieven in Mende. Mende is de hoofdstad van Lozère, een van de départements van de Cévennes. Maar volgens mij heb je niet zo'n duidelijk beeld van dit woord research dat je zo gemakkelijk gebruikt. Er zijn niet zo heel veel documenten over uit de zestiende eeuw. In die tijd werden er nog geen boeken bijgehouden zoals de regering dat sinds de revolutie doet. Er waren kerkboeken, ja, maar veel daarvan zijn tijdens de geloofsoorlogen vernietigd. En met name van de kerkboeken van de hugenoten zijn er niet veel bewaard gebleven. Dus de kans is maar heel klein dat je in Mende iets over de Tourniers zult vinden.'

'Wacht eens eventjes. Hoe weet jij dat ze, eh, hugenoten waren?'

'De meeste Fransen die in die tijd naar Zwitserland zijn gegaan, waren hugenoten die op zoek waren naar een plek waar ze veilig konden wonen, of ze gingen erheen omdat ze dicht bij Calvijn in Genève wilden zijn. Er waren twee belangrijke momenten van emigratie, de eerste in 1572, en de andere in 1685, de eerste golf was na de moorden in de Bartholomeus- nacht, en de tweede kwam op gang na de herroeping van het Edict van Nantes. Daarover is in de bibliotheek voldoende lectuur voorhanden. Ik ben echt niet van plan om al je werk voor je te doen,' voegde hij er uitdagend aan toe.

Ik negeerde zijn hatelijke opmerking. Het idee om op onderzoek uit te gaan in een deel van Frankrijk waar mijn voorouders mogelijk vandaan kwamen, begon me steeds meer aan te spreken. 'Dus je denkt dat het de moeite waard is om in het archief van Mende op zoek te gaan?' vroeg ik met kinderlijk optimisme.

Hij blies de rook recht omhoog in de lucht. 'Nee.'

Mijn teleurstelling moest zichtbaar zijn geweest, want Jean-Paul tikte ongeduldig op tafel en merkte op: 'Kop op, Ella Tournier. Zo gemakkelijk is het niet om het verleden te achterhalen. Jullie Amerikanen die hierheen komen om naar jullie oorsprong te zoeken, denken allemaal dat je alles in één dag aan de weet kunt komen, hè? En dan gaan jullie naar de plek in kwestie, maken er een foto van en dat geeft jullie een goed gevoel, dat geeft jullie gedurende één dag het gevoel dat jullie Frans zijn, ja toch? En de volgende dag gaan jullie in andere landen naar jullie voorouders op zoek. En op die manier eisen jullie de hele wereld voor jullie op.'

Ik pakte mijn tas en stond op. 'Je zit hier echt van te genieten, niet?' zei ik op scherpe toon. 'Bedankt voor je advies. Ik heb echt een heleboel geleerd over het Franse optimisme.' Ik gooide heel nadrukkelijk een muntje van tien franc op tafel - het rolde langs Jean-Pauls elleboog en viel op de grond, waar het een paar keer op het beton stuiterde.

Toen ik weg wilde lopen, raakte hij mijn elleboog aan. 'Wacht, Ella. Ga niet weg. Ik wist niet dat ik je van streek maakte. Ik probeer alleen maar realistisch te zijn.'

Ik draaide me naar hem om. 'Waarom zou ik blijven? Je bent verwaand en pessimistisch, en daarbij maak je alles wat ik doe belachelijk. Ik ben vaaglijk nieuwsgierig naar mijn voorouders, en jij doet meteen alsof ik de Franse driekleur op mijn achterwerk wil tatoeëren. Het is al moeilijk genoeg om hier te wonen zonder dat jij me ook nog het gevoel geeft dat ik hier niets te zoeken heb.' Ik draaide me opnieuw om en stelde toen tot mijn verbazing vast dat ik beefde. Ik was opeens zó duizelig dat ik me aan de tafel vast moest grijpen om niet te vallen.

Jean-Paul sprong op en schoof een stoel naar me toe. Terwijl ik erin neerplofte, riep hij naar binnen, naar de kelner: 'Un verre d'eau, Dominique, vite, s'il te plaït.'

Het water en een paar keer diep ademhalen hielpen. Ik wuifde me met mijn handen koelte toe. Ik was rood aangelopen en transpireerde. Jean- Paul zat tegenover me en observeerde me aandachtig.

'Waarom trek je je jasje niet uit?' stelde hij zachtjes voor. Dit was de eerste keer dat zijn stem een tedere klank had.

'Ik...' Maar dit was niet het moment voor bescheidenheid, en ik was te moe om hem tegen te spreken; mijn woede was verdwenen op het moment waarop ik weer was gaan zitten. Met tegenzin trok ik mijn jasje uit. 'Ik heb psoriasis,' verklaarde ik luchtigjes, in een poging een pijnlijke reactie op de toestand waarin mijn armen verkeerden voor te zijn. 'De dokter zegt dat het komt door stress en te weinig slaap.'

Jean-Paul keek nieuwsgierig naar de plekken schubbige huid alsof het om een modern kunstwerk ging.

'Slaapje niet?' vroeg hij.

'Ik heb last van nachtmerries. Of liever, van een specifieke nachtmerrie.'

'En heb je daar met je man over gesproken? Met je vrienden?'

'Ik heb het aan niemand verteld.'

'Waarom praatje niet met je man?'

'Ik wil niet dat hij denkt dat ik me hier niet gelukkig voel.' Ik zei er niet bij dat Rick zich mogelijk bedreigd zou kunnen voelen door het verband dat de droom had met ons vrijen.

'Ben je ongelukkig?'

'Ja,' zei ik, waarbij ik Jean-Paul recht aankeek. Het was een opluchting om het te kunnen zeggen.

Hij knikte. 'En hoe is die nachtmerrie? Kun je hem beschrijven?'

Ik keek uit over de rivier. 'Ik herinner me er alleen maar stukjes van. Er zit geen echt verhaal in. Er is een stem - nee, twee stemmen. Eentje die in het Frans spreekt, en een andere die huilt, en dan echt een heel hysterische manier van huilen. En dat alles speelt zich af in een dichte mist, alsof de lucht heel zwaar is, zoals water. En aan het eind is er een doffe klap, alsof er een deur wordt dichtgeslagen. En het belangrijkste is nog wel dat het overal blauw is. Overal. Ik weet niet waar het precies door komt dat die droom zo beangstigend voor me is, maar telkens wanneer ik die droom heb, wil ik naar huis. Het angstaanjagende zit hem vooral in de sfeer, en niet zozeer in wat er gebeurt. En in het feit dat hij maar terug blijft komen, dat hij niet weggaat, dat het lijkt alsof ik hem van mijn leven niet kwijt zal raken. Dat is nog wel het ergste van alles.' Ik zweeg. Ik had helemaal niet beseft hoezeer ik ernaar gesnakt had om er iemand over te vertellen.

'Wil je terug naar de Verenigde Staten?'

'Soms. En dan word ik nijdig op mijzelf omdat ik me zo de stuipen op het lijf laat jagen door een droom.'

'Wat voor soort blauw is het? Zoals dat?' Hij wees op een reclamebord voor ijs dat in het café werd verkocht. Ik schudde het hoofd.

'Nee, dat is te licht. Ik bedoel, het blauw in de droom is licht. Het is een levendig soort blauw. Maar afgezien van licht, is het tegelijk ook donker. Er zit een heleboel licht in. Het is schitterend blauw, maar in de droom word ik er verdrietig van. Maar ook opgetogen. Het lijkt wel alsof er twee kanten aan de kleur zitten. Grappig dat ik me de kleur zo goed kan herinneren. Ik dacht altijd dat ik in zwart-wit droomde.'

'En de stemmen. Van wie zijn de stemmen?'

'Dat weet ik niet. Soms is het mijn eigen stem. Soms word ik wakker en heb ik de woorden gezegd. Ik kan ze bijna horen, net alsof het zojuist pas in de kamer stil geworden is.'

'En wat heb je dan gezegd?'

Ik dacht even na, en schudde toen het hoofd. 'Dat weet ik niet meer.'

Hij keek me strak aan. 'Probeer eens? Sluit je ogen.'

Ik deed wat hij zei en bleef stilzitten zolang ik maar kon. Jean-Paul zat naast me en zei niets. Net toen ik het wilde opgeven, herinnerde ik me een fragmentje. 'Je suis un pot cassé,' zei ik opeens.

Ik deed mijn ogen open. 'Ik ben een gebarsten pot? Hoe kom ik daar nu aan?'

Jean-Paul keek geschrokken.

'Kun je je nog meer herinneren?'

Ik deed mijn ogen weer dicht. 'Tu es ma tour et forteresse,' mompelde ik even later.

Ik deed mijn ogen open. Jean-Pauls gezicht was een verwrongen masker van diepe concentratie, en hij leek met zijn gedachten heel ver weg. Ik zag dat hij nadacht, dat hij zijn geheugen pijnigde, net zolang tot hij iets had gevonden en hij zijn ogen weer opendeed. Hij keek strak naar de grote ijsreclame en begon te citeren:

Entre tous ceux-la qui me haient

Mes voisins j'aperҫois

Avoir honte de moi:

II semble que mes amis aient

Horreur de ma rencontre,

Quand dehors je me montre.

Je suis hors de leur souvenance,

Ainsi qu 'un trespassé.

Je suis un pot cassé."

Terwijl hij sprak, was ik me bewust van een bepaalde druk in mijn keel en achter mijn ogen. Het was verdriet.

'Wat is dat?' vroeg ik zacht.

'Psalm eenendertig.'

Ik keek hem vragend aan. 'Een psalm? Uit de bijbel?'

Hij glimlachte zuinig. 'Ja.'

'Hoe kom ik aan een psalm? Ik kén helemaal geen psalmen! Ik ken amper een psalm in het Engels, laat staan in het Frans! Maar die woorden komen me zo bekend voor. Ik móet ze ergens hebben gehoord. Hoe komt het dat jij die psalm kent?'

'Van de kerk. Toen ik jong was, moesten we een heleboel psalmen van buiten leren. Maar afgezien daarvan hoorde het ook bij mijn studie.'

'Heb je psalmen moeten bestuderen voor de titel van bibliothecaris?'

'Nee, nee, dat was daarvóór, toen ik geschiedenis studeerde. De geschiedenis van de Languedoc. Dat is waar ik me in werkelijkheid en met liefde mee bezighoud.'

'Wat is Languedoc?'

'Een streek. Onze streek. Van Toulouse en de Pyreneeën tot aan de Rhöne.' Hij tekende nog een cirkel op de kaart op het servetje, eentje die de cirkel van de Cévennes en een groot deel van de koeiennek en -snuit omvatte. 'De streek is genoemd naar de taal die er ooit werd gesproken. Oc was hun woord voor "ja". Langue d'oc betekent dus eigenlijk "de taal van Oc":

'En wat heeft die psalm met de Languedoc te maken?'

Hij aarzelde. 'Tja, dat is een beetje vreemd. Het is een psalm die de hugenoten reciteerden wanneer er negatieve dingen gebeurden.'

Die avond, na het eten, vertelde ik Rick uiteindelijk over mijn droom, waarbij ik hem het blauw, de stemmen en de sfeer zo goed als ik maar kon beschreef. Ik vertelde hem niet alles. Ik vertelde hem niet dat ik er eerder al met Jean-Paul over had gesproken, dat de woorden een psalm waren en dat ik de droom alleen maar had nadat we gevrijd hadden. Aangezien ik goed op moest letten bij wat ik hem vertelde, was het proces lang niet zo therapeutisch als het met Jean-Paul was geweest, toen ik alles er ongewild en spontaan had uitgegooid. Bij mijn aangepaste versie realiseerde ik me dat het er veel meer uit kwam als een verhaal, en dat het eigenlijk niet meer zozeer met mij te maken had, maar dat het een eigen, fictief leven begon te leiden.

Zo vatte Rick het ook op. Misschien kwam het wel door de manier waarop ik het vertelde, maar hij luisterde alsof hij tegelijkertijd met zijn aandacht ergens anders was, bij de radio op de achtergrond, of bij een gesprek op straat. In tegenstelling tot Jean-Paul stelde hij ook helemaal geen vragen.

'Rick, luister je eigenlijk wel naar me?' vroeg ik ten slotte, terwijl ik me naar hem toe boog en hem even aan zijn staartje trok.

'Natuurlijk luister ik. Je hebt last van een bepaalde nachtmerrie. Waarin alles blauw is.'

'Ja. Ik wilde het je alleen maar vertellen. Daardoor komt het dat ik de laatste tijd zo moe ben.'

'Waarom maak je me niet wakker wanneer je die droom hebt?'

'Ja, dat zou ik eigenlijk moeten doen.' Maar dat had ik niet gedaan en ik zou het ook niet doen. Als ik die droom in Californië had gehad, zou ik hem meteen hebben gewekt. Er leek iets veranderd te zijn, en aangezien Rick dezelfde was als altijd, moest het wel aan mij liggen.

'Hoe gaat het met je studie?'

Ik haalde mijn schouders op, en het stoorde me dat hij van onderwerp was veranderd. 'Best. Nee. Waardeloos. Nee. Ik weet niet. Soms vraag ik me wel eens af of ik ooit in staat zal zijn om bevallingen in het Frans te doen. Ik wist niet eens wat ik moest zeggen toen dat kind bijna stikte. Als ik dat al niet eens kan, hoe moet ik dan een vrouw door haar bevalling heen helpen?'

'Maar in de Verenigde Staten heb je Zuid-Amerikaanse vrouwen helpen bevallen, en dat is ook goed gegaan.'

'Dat is wat anders. Ze spraken dan wel geen Engels, maar ze verwachtten ook niet van mij dat ik Spaans sprak. En hier gaat alles, van de ziekenhuisapparatuur tot aan de medicijnen en de doseringen, in het Frans.'

Rick schoof zijn bord opzij, zette zijn ellebogen op tafel en boog zich naar voren. 'Hé, Ella, waar is je optimisme gebleven? Je gaatje toch zeker niet als de Fransen gedragen, hè? Daarvan heb ik op kantoor al meer dan genoeg te verdragen.'

Ik was me ervan bewust dat ik even tevoren nog kritiek had gehad op Jean-Pauls pessimisme, maar kon het niet helpen dat ik zijn woorden herhaalde. 'Ik probeer alleen maar realistisch te zijn.'

'Ja, dat zeggen ze op kantoor ook altijd.'

Ik deed mijn mond open voor een scherp antwoord, maar slikte het meteen weer in. Het was waar dat mijn optimisme in Frankrijk te lijden had gehad; misschien was ik wel aangestoken door de cynische houding van de mensen om mij heen. Rick wist aan alles een positief kantje te ontdekken; het kwam door zijn positieve instelling dat hij zo succesvol was. Dat was de reden waarom hij door dat Franse kantoor benaderd was; en het was daaraan te danken dat we nu hier waren. Ik klemde mijn lippen op elkaar en slikte mijn negatieve opmerking in.

Die avond bedreven we de liefde, waarbij Rick er zorgvuldig op lette dat hij niet aan mijn psoriasis kwam. Na afloop lag ik geduldig te wachten tot ik in slaap zou vallen en de droom zou komen. Toen de droom kwam, was hij minder impressionistisch en reëler dan ooit. Het blauw hing boven me als een felgekleurd laken dat naar me toe en van me af werd geblazen, en waarvan het weefsel en de vorm duidelijk herkenbaar waren. Ik werd wakker - de tranen stroomden over mijn gezicht en mijn stem galmde nog na in mijn oren. Ik bleef roerloos liggen.

'Een jurk,' fluisterde ik. 'Het was een jurk.'

De volgende ochtend haastte ik me naar de bibliotheek. De vrouw zat achter de balie, en ik moest mij afwenden om niet te laten merken hoe teleurgesteld en geïrriteerd ik was over het feit dat Jean-Paul er niet was. Ik liep doelloos door de beide ruimten, waarbij ik voelde dat de bibliothecaresse me gadesloeg. Uiteindelijk vroeg ik haar of Jean-Paul die dag nog zou komen. 'O, nee,' antwoordde ze met een bedenkelijk gezicht. 'Hij komt pas over een paar dagen weer. Hij is naar Parijs.'

'Naar Parijs? Maar waarvoor?'

Ik zag aan haar verraste gezicht dat ze mijn vraag niet verwacht had. 'Nou, zijn zus trouwt. Na het weekend is hij er weer.'

'O. Merci: zei ik, en ging weg. Ik vond het moeilijk om me hem voor te stellen als iemand die een zus had, een familie. Verdomme, dacht ik, terwijl ik de trap af- en het plein opliep. Madame van de boulangerie stond bij de fontein te praten met de vrouw die me indertijd de weg naar de bibliotheek had gewezen. Ze hielden alle twee op met praten en keken me lange tijd starend aan, waarna ze ten slotte weer verder gingen met hun gesprek. Verdomme, mens, dacht ik. Ik had me van mijn leven nog niet zo eenzaam en verdacht gevoeld.

Die zondag waren we uitgenodigd voor de lunch bij een collega van Rick. Dat was de eerste keer dat we iets met andere mensen deden, afgezien dan van die paar keer dat we kort iets waren gaan drinken met mensen die Rick door zijn werk had leren kennen. Ik zag op tegen het bezoek, voelde me zenuwachtig en probeerde mijn zorgen te richten op wat ik aan zou moeten trekken. Ik had er geen idee van wat de zondagse lunch in Frankrijk precies inhield, en of het iets was waar je sportief gekleed naartoe kon of dat je je er extra mooi voor moest maken.

'Moet ik een jurk aan?' vroeg ik voor de zoveelste keer aan Rick.

'Trek toch gewoon aan wat je wilt,' antwoordde hij heel behulpzaam. 'Ze zullen het heus niet erg vinden.'

Maar ik wel, dacht ik, als blijkt dat ik de verkeerde kleren aan heb.

Daarbij kwam het extra probleem van mijn armen - het was een warme dag, maar ik kon de heimelijke blikken naar mijn schilferige huid niet verdragen. Ten slotte koos ik voor een steenrode, mouwloze jurk die tot halverwege mijn kuiten kwam, en een witte linnen blazer. Ik nam aan dat ik met die kleren alle kanten op zou kunnen, maar toen het stel de deur voor ons opendeed van hun grote huis in de villarijke buitenwijk en ik Chantals spijkerbroek en witte T-shirt en Oliviers kakishort zag, voelde ik me tegelijkertijd te overdreven gekleed en te tuttig. Ze schonken me een beleefd glimlachje, en glimlachten nog eens in reactie op de bloemen en de wijn die we hadden meegebracht, maar ik zag dat Chantal de bloemen, met papier en al, op het buffet in de eetkamer neerlegde, terwijl ook onze zorgvuldig uitgekozen fles wijn niet op tafel verscheen.

Ze hadden twee kinderen, een jongen en een meisje, die zo goed opgevoed en zo stil waren dat ik nooit te weten kwam hoe ze heetten. Toen we klaar waren met het eten, stonden ze, alsof er een bel had geklonken die alleen zij maar konden horen, op van tafel en verdwenen naar binnen. Ik nam aan dat ze televisie waren gaan kijken, en ik was ze het liefste achternagegaan. Ik vond het gesprek tussen ons, volwassenen, vermoeiend en soms ook ontmoedigend. Rick en Olivier spraken het grootste gedeelte van de tijd over de zaak, en ze spraken in het Engels. Chantal en ik babbelden moeizaam in een mengeling van Frans en Engels. Ik probeerde om uitsluitend Frans met haar te praten, maar ze schakelde steeds weer over op Engels wanneer ze het gevoel had dat ik haar niet verstond. Het zou onbeleefd van mij zijn geweest om in het Frans verder te gaan, dus dan schakelde ik maar weer over op Engels tot er een pauze viel, waarna ik dan in het Frans een nieuw onderwerp aansneed. Het kwam neer op een welopgevoede strijd tussen Chantal en mij - volgens mij schepte ze er heimelijk genoegen in om te kunnen laten zien hoe goed haar Engels was in vergelijking met mijn Frans. En ze was ook niet iemand die over koetjes en kalfjes sprak - binnen de tijd van nog geen tien minuten had ze het gehad over Bosnië, Israël en Noord-Ierland, waarbij ze me verwijtend aankeek telkens wanneer ik niet in staat was om voor elk probleem een pasklare oplossing op tafel te leggen.

Zowel Olivier als Chantal hing aan Ricks lippen, hoewel ik meer mijn best deed dan hij om hen in hun eigen taal aan te spreken. Ik worstelde om met hen te kunnen communiceren, maar ze luisterden amper naar wat ik te zeggen had. Ik kon het niet uitstaan van mijzelf dat ik mijn optreden vergeleek met dat van Rick - dat had ik in Verenigde Staten nooit gedaan.

Laat in de middag namen we met beleefde zoenen afscheid van elkaar en beloofden dat we hen gauw zouden uitnodigen voor een tegenbezoek in Lisle. Dat zou pas gezellig worden, dacht ik, terwijl we wegreden. Toen we uit het zicht waren, trok ik mijn warme blazer uit. Als we in de Verenigde Staten bij vrienden waren geweest, zou de toestand van mijn armen niets hebben uitgemaakt. Maar ja, als we in de Verenigde Staten waren geweest, zou ik ook geen psoriasis hebben gehad.

'Aardige mensen, hè?' opende Rick ons ritueel van ervaringen uitwisselen.

'Ze hebben de wijn niet aangeraakt, en de bloemen ook niet.'

'Ja, maar met zó'n wijnkelder als die van hen is dat ook geen wonder! Prachtig huis.'

'Ik had niet aan hun materiële bezit gedacht.'

Rick keek me van terzijde aan. 'Ik geloof niet dat je het daar echt naar je zin had, schat. Wat is er?'

'Ik weet niet. Ik heb gewoon het gevoel dat - dat ik hier nergens echt thuishoor, dat is alles. Ik lijk hier maar geen contact te kunnen krijgen met mensen zoals ik dat in de Verenigde Staten kan. Tot nu toe is Jean-Paul, afgezien van Madame Sentier, de enige met wie ik nog een enigszins normaal gesprek kan voeren, en zelfs dat is nog geen echt gesprek, maar eerder iets van een knokpartij, van een...'

'Wie is Jean-Paul?'

Ik probeerde nonchalant over te komen. 'Een bibliothecaris in Lisle. Hij helpt me met het nagaan van de geschiedenis van mijn familie. Momenteel is hij een paar dagen weg,' besloot ik volkomen irrelevant.

'En wat hebben jullie twee ontdekt?'

'Niet veel. Een beetje van mijn neef in Zwitserland. Ik had gedacht dat ik me hier meer op mijn gemak zou voelen wanneer ik eenmaal wat meer af wist van mijn Franse achtergrond, maar intussen ben ik daar niet meer zo zeker van. De mensen zullen me altijd als een Amerikaanse blijven zien.'

'Je bént Amerikaanse, Ella.'

'Ja, dat weet ik. Maar zolang ik hier ben, zal ik een beetje moeten veranderen.'

'Hoezo?'

'Hoezo? Omdat - omdat ik anders zo opval. De mensen willen dat ik beantwoord aan hun verwachtingen, dat ik net zo ben als zij. En daarbij kan ik er niets aan doen dat ik gevoelig ben voor het landschap om mij heen, voor de mensen, voor de manier waarop ze denken en de taal. Dat móet me wel veranderen, ook al is het maar een beetje.'

Op Ricks gezicht lag een niet-begrijpende uitdrukking. 'Maar je bént toch al jezelf,' zei hij, waarbij hij zó onverwacht van rijstrook veranderde dat de automobilisten achter ons verontwaardigd toeterden. 'Je hoeft niet voor andere mensen te veranderen.'

'Zo bedoel ik het ook niet. Het is meer iets van aanpassen. Het is meer iets in de trant van... De cafés hier hebben geen cafeïnevrije koffie, dus ik moet eraan wennen om minder of helemaal geen echte koffie te drinken.'

'Op kantoor laat ik mijn secretaresse cafeïnevrije koffie zetten.'

'Rick...' Ik hield mijn mond en telde tot tien. Het leek wel alsof hij mijn metaforen opzettelijk niet wilde begrijpen door overal die positieve draai aan te geven.

'Volgens mij zou je een stuk gelukkiger zijn als je je niet zo'n zorgen maakte over of je nu wel opvalt of niet. De mensen mogen je zoals je bent.'

'Misschien.' Ik keek strak naar buiten. Rick kon dat gewoon, zichzelf blijven en toch aardig gevonden worden. Het was net als met zijn staartje: hij droeg dat staartje met zo'n vanzelfsprekendheid dat niemand hem aangaapte of hem vreemd vond. Maar ik, die zo mijn best deed om mij aan te passen, viel overal verschrikkelijk uit de toon.

Rick moest even langs kantoor, waar hij ongeveer een uurtje werk te doen had. Ik was van plan geweest ergens te gaan zitten en wat te lezen of met een computer te spelen, maar ik was in zó'n pestbui dat ik in plaats daarvan een eindje ging lopen. Zijn kantoor bevond zich in het centrum van Toulouse, in een buurt van smalle straatjes en kleine winkeltjes. De winkels waren dicht, maar er waren veel mensen op straat die etalages keken. Ik ging op weg. Ik keek in de etalages vol smaakvolle kleren, gouden juwelen en prachtige lingerie. Ik stond altijd weer te kijken van de cultus van Franse lingerie - zelfs in kleine stadjes zoals Lisle-sur-Tarn, was er altijd wel een lingeriespeciaalzaak te vinden. Ik kon mijzelf maar moeilijk voorstellen in het ondergoed dat in de etalages was uitgestald, het ondergoed met de ingewikkelde bandjes en kant dat zó ontworpen was dat de erogene zones van het lichaam benadrukt werden. Het was zo volkomen on-Amerikaans, dit gestileerde sexy ondergoed.

Het was zelfs zo dat de Franse vrouwen in de stad zó totaal anders waren dan ik, dat ik me in hun nabijheid vaak onzichtbaar voelde, een slonzige geest die opzijging om hen erlangs te laten. De vrouwen die je in Toulouse op straat zag, droegen dure blazers met spijkerbroeken en juwelen in hun oren en om hun hals. Hun schoenen hadden altijd hakken. Hun kapsels waren keurig en duur, hun wenkbrauwen waren altijd precies in model geëpileerd en ze hadden nooit puistjes. Het was niet moeilijk om je hen voor te stellen in hun gecompliceerde beha's of teddy's, in hun zijden slipjes die bij de dijen hoog opgesneden waren, hun nylonkousen en jarretelles. Ze namen hun uiterlijk zeer serieus. Ik kon hen discreet naar me voelen kijken, voelde hoe ze hun blik lieten gaan over mijn schouder- lange haren, die ik eigenlijk al een maand geleden had moeten laten knippen, en hoe ze onopvallend keken naar mijn onopgemaakte gezicht, het gekreukte linnen van mijn jurk en mijn platte sandalen die in San Francisco zo modieus hadden geleken. Ik wist zeker dat ik medelijden op hun gezichten zag.

Weten ze dat ik Amerikaanse ben, vroeg ik me af. Is het dan zó duidelijk?

Ja, dat was het; zelf kon ik het middelbare Amerikaanse echtpaar verderop in de straat al vanaf een kilometer afstand herkennen op grond van wat ze droegen en de manier waarop ze stonden. Toen ik aan hen voorbijliep, stonden ze te kijken naar de bonbons in de etalage van een banketbakker en overlegden ze of ze de volgende dag wel of niet terug moesten komen om er wat van te kopen om mee terug naar huis te nemen.

'Denk je niet dat ze in het vliegtuig zullen smelten?' vroeg de vrouw. Ze had brede heupen en droeg een wijde, pastelkleurige blouse en broek, en joggingschoenen. Ze stond met gespreide benen en gestrekte knieën.

'Nee, schat, het is kóud op een hoogte van vijfendertigduizend voet. Smelten zullen ze niet, ze worden hooguit geplet. Misschien is er in deze stad nog iets anders te vinden dat we mee kunnen nemen.' Hij had een niet geringe buik, die nog eens benadrukt werd door de broekriem die hem in twee bulten deelde. Hij droeg geen honkbalpet, maar voor hetzelfde geld had hij dat wel gedaan. Hij had hem waarschijnlijk in het hotel laten liggen.

Ze keken op en glimlachten van oor tot oor, waarbij er een dromerige, hoopvolle uitdrukking op hun gezichten lag. Ik vond hun openheid pijnlijk, en sloeg haastig een zijstraatje in. Achter me hoorde ik de man zeggen: 'Eh, pardon, mevrouw, sea-view-play.' Ik draaide me niet om. Ik voelde me net een kind dat door haar ouders tegenover hun vrienden voor gek is gezet.

Het straatje kwam uit op de hoek van het Musée des Augustins, een oud, uit baksteen opgetrokken gebouw waarin schilderijen en beeldhouwwerken tentoon worden gesteld. Ik keek achterom: het stel was me niet gevolgd. Ik schoot naar binnen.

Ik betaalde en ging de kloostergang in, een vredige, zonnige plek met beeldhouwwerken in de zuilengang en een keurig verzorgde bloemen- en moestuin in het midden. In een van de gangen stond een rij stenen honden met omhoog wijzende snuiten. Ik ging de kloostergang rond en liep vervolgens door de tuin, waar ik de aardbeienplanten, de rechte rijen met slakroppen, de dragon, de salie, de drie soorten pepermunt en de grote rozemarijnstruik bewonderde. Ik ging een poosje zitten, trok mijn jasje uit en liet de zon op mijn psoriasis schijnen. Ik sloot mijn ogen en dacht aan niets.

Na een poosje stond ik op en liep verder naar de aangrenzende kerk.

Het was een grote kerk, zo groot dat het wel een kathedraal had kunnen zijn, maar alle banken en het altaar waren verwijderd en aan de muren hingen schilderijen. Ik had nog nooit een kerk gezien die op zo'n duidelijke wijze als museum werd gebruikt. Ik stond op de drempel om het effect dat de grote, lege ruimte had te bewonderen. Het leek ze heel nietig te maken.

Links van mij zag ik vanuit mijn ooghoeken iets bewegen, en ik draaide me ernaar toe. Het was een schilderij aan de zijmuur waar opeens een zonnestraal op was gevallen, en het enige dat ik ervan zag, was een blauw vlak. Mijn maag balde zich samen en ik begon er met mijn ogen knipperend naartoe te lopen.

Het was een schilderij van de Kruisafname. Christus lag, met Zijn hoofd op de schoot van een oude man, op een laken op de grond. Hij werd gadegeslagen door een jongere man, een jonge vrouw in een gele jurk, en in het midden de Maagd Maria, die een gewaad droeg van hetzelfde blauw als het blauw uit mijn droom, en dat om haar met stomheid geslagen gezicht was gedrapeerd. Het schilderij zelf was statisch, een uiterst gebalanceerd tableau waarop elk personage zorgvuldig was neergezet en elk gebaar van hand en hoofd berekend was op het effect. Alleen het gezicht van de Maagd, precies in het midden van de schildering, bewoog en veranderde. Uitdrukkingen van verdriet en een vreemd soort vrede leken elkaar af te wisselen op haar gezicht, dat neerkeek op haar dode zoon. Het werd omlijst door een kleur die een weerspiegeling vormde van haar intense innerlijke pijn.

Terwijl ik ervoor stond, ging mijn rechterhand als vanzelf naar mijn hoofd en sloeg een kruisteken. Ik had van mijn leven nog geen kruisteken geslagen.

Ik keek naar het bordje dat naast het schilderij hing en las de titel en de naam van de schilder van het werk. Ik bleef lange tijd roerloos staan terwijl het leek alsof de ruimte om mij heen de adem in hield. Toen sloeg ik opnieuw een kruisteken, zei 'Heilige moeder Gods, help mij,' en schoot in de lach.

Het zou nooit bij me zijn opgekomen dat er in mijn familie een schilder was geweest.