De vlucht

Isabelle zat kaarsrecht overeind en keek naar het bed van de kinderen. Jacob was al wakker - hij zat met zijn armen om zijn benen geslagen en zijn kin lag op zijn knieën. Hij had de beste oren van allemaal.

'Eén paard,' zei hij zacht.

Isabelle porde Etienne.

'Een paard,' fluisterde ze.

Haar man sprong op. Hij sliep nog half en zijn haar was donker van het zweet. Hij schoot zijn broek aan en boog zich opzij om Bertrand wakker te schudden. Samen haastten ze zich de ladder af terwijl er iemand op de deur begon te bonken. Isabelle keek over de rand van de zolder en zag hoe de mannen, met bijlen en messen in de hand, dicht op elkaar stonden. Hannah kwam met een kaars uit de achterkamer. Nadat ze door de kier in de deur gefluisterd hadden, zette Jean de bijl neer en schoof de grendel terug.

De rentmeester van de Duc de 1'Aigle was geen vreemde. Hij kwam van tijd tot tijd langs om met Jean Tournier te spreken, en gebruikte het huis om van de omliggende boerderijen tienden te incasseren en alles zorgvuldig in een in kalfsleer ingebonden boek te schrijven. Hij was klein, dik en helemaal kaal, maar had een luide, galmende stem, die Jean nu vergeefs tot fluistersterkte probeerde te manen. Met zo'n stem waren geheimen ondenkbaar.

'De Duc is in Parijs vermoord!'

Hannah slaakte een gesmoorde kreet en liet de kaars vallen. Isabelle sloeg automatisch een kruis, waarop ze haar nek vastgreep en om zich heen keek. Alle vier de kinderen zaten nu in een rij rechtop, terwijl Susanne met haar enorme buik naast hen op de rand van het bed was gaan zitten en haar best deed om haar evenwicht te bewaren. De bevalling zal niet lang meer op zich laten wachten, schoot het door Isabelle heen. Hoewel ze allang niet meer bij geboortes assisteerde, was ze de kennis niet vergeten.

Petit Jean was begonnen het mes te slijpen dat hij altijd bij zich droeg, zelfs wanneer hij sliep. Jacob zei niets - zijn ogen waren groot en bruin, net als die van zijn moeder. Marie en Deborah zaten tegen elkaar aan geleund - Deborahs gezichtje was slaperig, Maries ogen waren groot en helder.

'Maman, wat is dat, vermoord?' riep ze met een stem die klonk als een koperen pan waarop geslagen werd.

'Stil,' fluisterde Isabelle. Ze ging bij het voeteneinde van het bed zitten om te kunnen horen wat de rentmeester zei. Susanne kwam naast haar zitten, en samen leunden ze naar voren, met hun armen op de leuning.

'...tien dagen geleden, tijdens de bruiloft van Hendrik van Navarra. De poorten waren gesloten en duizenden volgelingen van het Ware Geloof zijn afgeslacht. Niet alleen onze Duc, maar ook Coligny. En nu is het ook op het platteland begonnen. Overal worden oprechte mensen vermoord.'

'Maar we zijn ver van Parijs, en we zijn hier allemaal volgelingen van het Ware Geloof. We hebben hier niets van de katholieken te vrezen.'

'Ze zeggen dat er vanuit Mende een garnizoen onderweg is,' zei de rentmeester met zijn galmende stem. 'Om te profiteren van de dood van de Duc. En ze zullen zeker hierheen komen, voor jou, een syndic van de Duc. De Duchesse vlucht naar Alès en ze komt hier over enkele uren langs. Je moet met ons meekomen, om je familie te redden. Ze heeft gezegd dat ze verder niemand anders mee wil nemen. Alleen de Tourniers.'

'Nee.'

Het was Hannah die antwoord gaf. Ze had de kaars opnieuw aangestoken en stond vierkant midden in de kamer. Ze had een lichte bochel en haar lange, zilveren vlecht viel over haar rug.

'We hoeven dit huis niet te verlaten,' vervolgde ze. 'We zijn hier vei- lig-'

'En er moet geoogst worden,' voegde Jean eraan toe.

'Mochten jullie nog van gedachten veranderen, dan kunnen jullie altijd nog met de Duchesse mee.'

Isabelle meende dat ze de rentmeester snel even een blik zag wisselen met Bertrand. Susanne had het ook gezien en ze ging zenuwachtig verzitten. Isabelle pakte haar hand: hij was ijskoud. Ze keek naar de kinderen. De meisjes, die te jong waren om het te kunnen begrijpen, waren weer in slaap gevallen; Jacob zat nog steeds met zijn kin op zijn knieën; Petit Jean had zich aangekleed en stond tegen de leuning geleund naar de mannen te kijken.

De rentmeester ging weg om andere gezinnen te waarschuwen. Jean vergrendelde de deur en zette de bijl ernaast, terwijl Etienne en Bertrand naar de schuur gingen om die van binnenuit te vergrendelen. Hannah liep naar de haard, zette de kaars op de schoorsteenmantel en knielde naast het voor de nacht opgebankte vuur. Isabelle dacht dat ze het weer wilde oppoken, maar de oude vrouw raakte het vuur niet aan.

Ze drukte Susannes hand en knikte in de richting van het vuur.

'Wat doet ze daar?'

Susanne keek naar haar moeder en veegde een traan weg die over haar wang was gerold.

'De magische kracht zit in de haard,' fluisterde ze ten slotte. 'De magische kracht die dit huis beschermt. Maman is ervoor aan het bidden.'

De magische kracht. Er was in de loop der jaren meerdere malen zijdelings aan gerefereerd, maar Etienne en Susanne hadden het nooit willen uitleggen, en ze had er Jean en Hannah nooit naar durven vragen.

Ze probeerde het nog een keer.

'Maar wat is het dan? Wat zit er dan in de haard?'

Susanne schudde het hoofd.

'Dat weet ik niet. Hoe dan ook, als je erover spreekt, dan is dat een aantasting van de kracht. Ik heb al te veel gezegd.'

'Maar waarom bidt ze dan? Monsieur Marcel heeft gezegd dat bidden nergens goed voor is.'

'Dit is ouder dan het bidden, ouder dan Monsieur Marcel en zijn leringen.'

'Maar niet ouder dan God.' Niet ouder dan - de Maagd, voegde ze er in gedachten aan toe.

Daar kon Susanne niets op zeggen.

'Als we gaan,' zei ze in plaats daarvan, 'als we met de Duchesse meegaan, dan zijn we niet langer beschermd.'

'Ja, maar dan hebben we de bescherming van de soldaten van de Duchesse, van hun zwaarden,' zei Isabelle.

'Ga jij?'

Isabelle gaf geen antwoord. Wat zou ervoor nodig zijn om te zorgen dat Etienne hier wegging? De rentmeester had hem niet aangekeken toen hij hen had aangemoedigd om te gaan. Hij wist dat Etienne toch niet zou gaan.

Etienne en Bertrand kwamen terug van de schuur. Etienne ging bij zijn ouders aan tafel zitten. Jean keek omhoog naar Isabelle en Susanne.

'Ga slapen,' zei hij. 'Wij houden de wacht.'

Maar ze keken naar Bertrand, die onzeker midden in de kamer stond. Hij keek op naar Susanne, alsof hij een teken van haar verwachtte. Isabelle boog zich naar haar toe.

'God zal jullie beschermen,' fluisterde ze in Susannes oor. 'God en de mannen van de Duchesse.'

Ze leunde naar achteren, zag Hannah strak naar zich kijken en wendde haar blik niet af. Al die jaren heb je mij het leven moeilijk gemaakt vanwege mijn haren, dacht ze, maar ondertussen bidt je wel tot je eigen magische krachten. Zij en Hannah keken elkaar strak aan. Hannah wendde haar blik als eerste af.

Isabelle had Susannes knikje gemist, maar niet het resultaat. Bertrand wendde zich vastberaden tot Jean.

'Susanne, Deborah en ik, we gaan met de Duchesse de 1'Aigle mee naar Alès,' verklaarde hij.

Jean keek Bertrand doordringend aan.

'Je begrijpt dat je, als je dat doet, alles zult verliezen,' zei hij zacht.

'We verliezen alles als we blijven. Susanne moet weldra bevallen en ze kan niet ver lopen. Ze kan niet rennen. Als de katholieken komen heeft ze geen schijn van kans.'

'Geloof je dan niet in dit huis? Dit huis, waarin nog nooit een baby is gestorven? Waar de Tourniers al sinds honderd jaar in welvaren leven?'

'Ik geloof in het Ware Geloof,' antwoordde hij. 'Daar geloof ik in.' Het leek wel alsof hij met elk woord dat hij sprak groter werd. Zijn uitdagende optreden maakte hem langer en breder. Voor het eerst zag Isabelle dat hij zowaar groter was dan zijn schoonvader.

'Toen we trouwden, heb je ons geen bruidsschat gegeven omdat we hier bij jullie woonden. Het enige dat ik nu van je vraag, is een paard. Een paard is voldoende.'

Jean keek hem stomverbaasd aan.

'Je wilt dat ik je een paard geef opdat je mijn dochter en kleinkinderen mee kunt nemen?'

'Ik wil je dochter en kleinkinderen rédden.'

'Ik ben het hoofd van deze familie. Jullie moeten mij gehoorzamen.'

'De enige die ik moet gehoorzamen, is God. Het is mijn opdracht om God te volgen, en niet die magische kracht waar je zo vurig in gelooft.'

Isabelle had nooit verwacht dat Bertrand zo opstandig kon zijn. Nadat Jean en Hannah hem voor Susanne hadden uitgekozen, had hij keihard gewerkt en had hij altijd alles gedaan wat Jean van hem wilde. Hij had gezorgd voor een vrolijke stemming in huis - hij meette zijn krachten met die van Etienne, leerde Petit Jean hoe je messen moest slijpen en maakte ze allemaal aan het lachen wanneer hij 's avonds bij de haard verhalen vertelde over de vos en de wolf. Hij behandelde Susanne met een tederheid die Isabelle benijdde. Eén of twee keer had ze hem zijn trots zien inslikken; het leek wel alsof het in zijn buik gegroeid was, in afwachting van een moment als dit.

Toen zei Jean iets wat niemand van hem verwacht had.

'Ga dan maar,' kwam het schor over zijn lippen. 'Maar neem de ezel, en niet het paard.' Hij liep met grote stappen naar de deur van de schuur, rukte hem open en verdween naar binnen.

Etienne keek op naar Isabelle, maar liet zijn blik vrijwel meteen weer zakken. Op dat moment wist ze zeker dat ze Bertrand niet zouden volgen. Etienne had zijn ouders al eens uitgedaagd, en dat was geweest toen hij met haar trouwde. Hij had geen wilskracht over om het een tweede keer tegen hen op te nemen.

Isabelle wendde zich tot haar schoonzus.

'Als je op de ezel rijdt,' fluisterde ze, 'dan moet je zijwaarts zitten om de baby met je benen te ondersteunen. Als je dat doet, dan zal hij niet voortijdig geboren worden. Je moet zijwaarts rijden,' herhaalde ze, want Susanne zat, alsof ze in shocktoestand verkeerde, met nietsziende ogen voor zich uit te staren. Toen draaide ze zich naar Isabelle toe.

'Je bedoelt zoals de Maagd, toen Ze op weg was naar Egypte?'

'Ja. Zoals de Maagd.'

Ze hadden al zo lang niet meer over Haar gesproken.

Deborah en Marie lagen met het laken om zich heen gedraaid te slapen toen Susanne en Isabelle kort voor zonsopgang naar Deborah gingen om haar te wekken. Ze probeerde de anderen niet te storen, maar Marie werd wakker en vroeg met luide stem: 'Waarom gaat Deborah weg? Waarom gaat ze weg?' Jacob deed zijn ogen open en zette een beteuterd gezicht. En toen werd ook Petit Jean, die nog aangekleed was, wakker en hij ging zitten.

'Maman, waar gaan ze naartoe?' fluisterde hij met hese stem. 'Zullen ze de soldaten zien? En paarden en vlaggen? En oom Jacques?'

'Oom Jacques is geen katholieke soldaat; hij vecht in het noorden met het leger van Coligny.'

'Maar de rentmeester zei dat Coligny dood is.'

'Ja.'

'Dus dan komt oom Jacques misschien wel terug.'

Isabelle gaf geen antwoord. Jacques Tournier was tien jaar geleden naar het leger gegaan, tegelijk met andere jonge mannen uit Mont Lozère. Hij was één keer terug geweest. Hij had onder de littekens gezeten, had bijna geen stem meer gehad en was vol verhalen. Zo had hij ook over Isabelles broers verteld, die samen aan dezelfde spies waren geregen.

'Zoals het tweelingen betaamt,' had hij er wreed aan toegevoegd, waarbij hij gelachen had toen Isabelle zich had afgewend. Petit Jean aanbad zijn oom. Isabelle haatte hem, de man die haar altijd overal met zijn blik had gevolgd maar nooit naar haar gezicht had gekeken. Hij stak Etienne aan met die luidruchtigheid van hem, die Isabelle helemaal niet aanstond. Maar Jacques was niet lang gebleven: de roep van bloed en opwinding was te sterk geweest, sterker dan de eisen van zijn familie.

De kinderen volgden de vrouwen de ladder af en de binnenplaats op, waar de mannen de ezel hadden beladen met enkele bezittingen en voedsel: geitenkaas en harde, donkere broden van kastanjemeel, die Isabelle in de korte uren voor zonsopkomst snel nog gebakken had.

'Kom, Susanne,' gebaarde Bertrand.

Susanne wilde afscheid nemen van haar moeder, maar Hannah was binnengebleven. Ze wendde zich tot Isabelle, gaf haar drie zoenen en omarmde haar.

'Zijwaarts rijden,' fluisterde Isabelle haar in het oor. 'En als de weeën beginnen, laat ze dan stoppen. En moge de Maagd en de Heilige Margaretha jullie behoeden tot jullie veilig in Alès zijn.'

Ze tilden Susanne op de ezel, waar ze, met haar benen naar één kant, tussen de tassen en pakken zat.

'Adieu, papa, petits,' zei ze, naar Jean en de kinderen knikkend. Deborah klom op Bertrands rug. Hij pakte het touw dat aan de halter van de ezel zat, klakte met zijn tong en begon met haastige pas het bergpad af te lopen. Etienne en Petit Jean volgden. Ze zouden hen tot aan de weg naar Alès begeleiden, waar ze de Duchesse zouden ontmoeten. Susanne keek achterom naar Isabelle - haar gezichtje was klein en bleek - tot ze uit het zicht verdwenen was.

'Grootvader, waarom gaan ze weg? Waarom gaat Deborah weg?' vroeg Marie. De nichtjes, die maar een week in leeftijd scheelden, waren altijd onafscheidelijk geweest. Jean wendde zich af. Marie volgde Isabelle naar binnen en ging bij Hannah staan, die bezig was met het vuur.

'Waarom, Mémé, waarom gaat Deborah weg?' bleef ze net zolang vragen tot Hannah haar een draai om de oren gaf.

Soldaten of niet, de oogst moest van het veld. De mannen gingen zoals altijd het land op, maar Jean besloot een veld te maaien dat dicht bij huis lag. In tegenstelling tot anders volgde Isabelle hen niet met de hark - zij en Marie bleven thuis bij Hannah en hielpen met het inmaken. Petit Jean en Jacob werkten achter hun vader en grootvader. Ze harkten de rogge in schoven - Jacob was amper groot genoeg om de hark te kunnen hanteren.

Isabelle en Hannah spraken nauwelijks met elkaar. Ze waren zich scherp bewust van de leegte die Susanne had achtergelaten. Isabelle hield twee keer op met roeren en staarde in het niets voor zich uit, waarna ze vloekte toen de hete pruimenbrij opspatte tegen haar armen. Uiteindelijk duwde Hannah haar opzij.

'Honing is te kostbaar om door luie handen verspild te worden,' mompelde ze.

Isabelle, die zich toen maar bezighield met het uitkoken van het aardewerk, ging van tijd tot tijd naar buiten, op zoek naar een verkoelend briesje en om naar de stilte van het dal te luisteren. Marie kwam op een van die keren naast haar staan. Haar handjes waren paars van het uitzoeken van de pruimen op onrijpe of rotte exemplaren.

'Maman,' zei ze zacht, want ze wist hoe ze moest fluisteren. 'Maman, waarom zijn ze weggegaan?'

'Ze zijn weggegaan omdat ze bang waren,' antwoordde Isabelle na enkele ogenblikken, terwijl ze het zweet van haar voorhoofd veegde.

'Waar waren ze dan bang voor?'

'Voor slechte mannen die hen pijn willen doen.'

'En komen die slechte mannen dan hier?'

Isabelle verborg haar handen onder haar schort opdat Marie niet zou zien dat ze beefden.

'Nee, chérie, dat denk ik niet. Maar ze maakten zich zorgen om Susanne en haar dikke buik.'

'Komt Deborah gauw weer terug?'

'Ja.'

Marie had de bleekblauwe ogen van haar vader, en tot Isabelles grote opluchting had ze ook zijn blonde haar. Als het rood was geweest, zou Isabelle het geverfd hebben met het sap van zwarte walnoten. Marie keek met angstige, onzekere ogen naar haar op. Isabelle had nog nooit tegen haar kunnen liegen.

Pierre La Forêt kwam tegen het middaguur, net toen Isabelle de mannen hun eten bracht, naar het veld. Hij vertelde hun wie er gevlucht waren. Er waren niet veel mensen weggegaan, alleen die met veel geld dat gestolen kon worden, die dochters hadden die verkracht konden worden of degenen die connecties hadden gehad met de Duc.

Hij bewaarde het meest opzienbarende nieuws voor het laatst.

'Monsieur Marcel is weg,' kondigde hij met slechtverhuld leedvermaak aan. 'Hij is naar het noorden getrokken, over Mont Lozère.'

Er viel een stilte. Jean pakte zijn zeis.

'Hij komt terug,' zei hij kortaf, waarna hij verder ging met het maaien van de rogge. Pierre La Forêt observeerde zijn ritmische bewegingen en keek toen angstig om zich heen, alsof hij zich opeens herinnerd had dat de soldaten er elk moment konden zijn. Hij floot zijn hond en ging haastig weg.

Ze waren die ochtend nauwelijks opgeschoten met maaien. Afgezien van het feit dat Bertrand en Susanne er niet meer waren, waren de knechten die Jean voor het oogsten had aangenomen, uit angst voor de connecties die Jean met de Duc had gehad, nooit verschenen. De jongens konden het tempo van de mannen niet bijhouden, zodat Jean of Etienne van tijd tot tijd met het maaien had moeten ophouden om de jongens met het bijeenharken te helpen.

'Laat mij maar harken,' stelde Isabelle voor. Ze snakte ernaar om aan de verstikkende sfeer in huis te ontsnappen. 'Je moeder - Maman kan het inmaken alleen wel af.' Toe. Ze noemde Hannah zelden Maman, alleen maar wanneer ze iets gedaan wilde krijgen.

Tot haar opluchting stemden de mannen toe en stuurden ze Jacob terug naar huis. Zij en Petit Jean werkten achter de zeisen aan. Ze harkten zo snel als ze konden, bonden de rogge in schoven en zetten de schoven tegen elkaar aan om te drogen. Ze werkten snel en hun kleren werden nat ·van het zweet. Alleen zo nu en dan bleef Isabelle staan om rond te kijken en te luisteren. De hemel was weids en leeg, en zag geel van de nevel. Het leek wel alsof de wereld zelf stil was blijven staan en samen met haar wachtte op wat er ging gebeuren.

Het was Jacob die hen hoorde. Laat in de middag kwam hij, zo hard als hij kon, het veld op gerend. Ze bleven allemaal staan en keken naar hem, terwijl Isabelle's hart als een wilde begon te slaan. Toen hij bij hen was gekomen, boog hij zich diep voorover, steunde zijn handen op zijn dijen en hapte naar adem.

'Ecoute, papa,' was het enige dat hij zei toen hij weer in staat was om te spreken. Hij wees in de richting van de vallei. Ze luisterden. In het begin hoorde Isabelle niets anders dan de vogels en haar eigen ademhaling. Maar toen hoorde ze een dof gerommel in de verte.

'Tien. Tien paarden,' kondigde Jacob aan. Isabelle liet haar hark vallen, pakte Jacobs hand en begon te rennen.

Petit Jean was de snelste; hij was nog maar negen, maar zelfs na een dag hard werken kon hij het nog met gemak van zijn vader winnen. Hij kwam bij de schuur en haastte zich om de grendels voor de deuren te schuiven. Etienne en Jean haalden water uit de beek dichtbij, terwijl Isabelle en Jacob de luiken begonnen te sluiten.

Marie stond midden in de kamer en drukte een dikke bos lavendel tegen haar borst. Hannah werkte verder bij het fornuis en deed alsof ze niets merkte van de drukte om zich heen. Toen ze allemaal aan tafel zaten, draaide de oude vrouw zich om en zei alleen maar: 'We zijn veilig.'

Dat waren de laatste woorden die Isabelle haar ooit hoorde spreken.

Het duurde nog een hele tijd voor ze kwamen.

De familie zat, ieder op zijn vaste plekje, aan tafel, maar er stond geen eten. Het was donker binnen: het vuur brandde laag, er waren geen kaarsen aangestoken en het enige licht in de kamer was dat wat door de kieren in de luiken naar binnen viel. Isabelle zat op het puntje van een bank. Marie zat dicht tegen haar aangedrukt en hield de lavendel op haar schoot. Jean zat met een kaarsrechte rug aan het hoofdeinde van de tafel. Etienne keek omlaag naar zijn gevouwen handen. Zijn kaakspieren werkten, maar verder zat hij even roerloos als zijn vader. Hannah wreef over haar gezicht, sloot haar ogen en kneep met haar duim en wijsvinger in de brug van haar neus. Petit Jean had zijn mes gepakt en het voor zich op tafel gelegd. Hij pakte het voortdurend op, stootte ermee door de lucht, testte de veerkracht van het lemmet en legde het dan weer neer. Jacob hing onderuitgezakt op de bank waar Susanne, Bertrand en Deborah altijd hadden gezeten en hield een ronde steen in zijn hand. De andere stenen zaten in zijn zak. Hij had altijd gehouden van de fel gekleurde stenen uit de Tarn, waarbij zijn voorkeur uitging naar warme rode en gele tinten. Hij bewaarde ze, ook nadat ze waren opgedroogd en grijs waren geworden. Wanneer hij de behoefte had om hun ware kleuren te zien, likte hij eraan.

Isabelle had het gevoel alsof de lege plekken rond de tafel gevuld waren met de doden uit haar familie - haar moeder, haar zus en haar broers. Ze schudde het hoofd en sloot haar ogen, terwijl ze zich probeerde voor te stellen waar Susanne nu was, veilig, bij de Duchesse. Toen haar niets te binnen wilde schieten, dacht ze aan het blauw van de Maagd, een kleur die ze al jaren niet meer had gezien, maar die ze zich nog steeds zo helder voor de geest kon halen alsof de muren van het huis ermee beschilderd waren. Ze haalde diep adem en haar hartslag vertraagde. Ze opende haar ogen. Op de lege plaatsen aan tafel schemerde een blauwachtig licht.

De paarden stopten bij het huis. Er werd geschreeuwd en gefloten, en toen werd er zó luid op de deur gebonkt dat iedereen ervan schrok.

'Laten we zingen,' zei Jean met luide stem, en hij zette met zijn diepe, zelfverzekerde bas een lied in. 'J'ai mis en toi ma espérance: Garde-moi donc, Seigneur, D 'éternel déshonneur: Octroye-moi ma délivrance, Par ta Grande bonté haute, Qui jamais nefitfaute.' Iedereen zong mee, behalve Hannah, die altijd gezegd had dat zingen frivool was en die er de voorkeur aan gaf om de tekst mee te mompelen. De kinderen zongen met hun hoge stemmetjes, en Marie hikte van de angst.

Ze besloten de psalm onder begeleiding van het ritmisch bonken en slaan op de deuren en de luiken. Ze hadden net een volgende psalm ingezet toen het bonken ophield. Even later hoorden ze een schrapend geluid tegen de onderkant van de deur, en toen knetteren en roken ze rook. Etienne en Jean stonden op en liepen naar de deur. Etienne pakte een emmer met water op en knikte. Jean schoof de grendel zachtjes terug en opende de deur op een kier. Etienne gooide het water naar buiten, en op hetzelfde moment werd de deur hard opengetrapt en sprong er een golf vlammen naar binnen. Twee handen grepen Jean bij zijn keel en hemd en trokken hem met geweld naar buiten. De deur sloeg hard achter hem dicht.

Etienne haastte zich naar de deur, zwaaide hem weer open en werd opgeslokt door een zee van rook en vlammen.

'Papa!' riep hij, en verdween de binnenplaats op.

Binnen hing een vreemde, ijzige stilte. Toen stond Isabelle langzaam op. Het blauwe licht omhulde en beschermde haar. Ze tilde Marie in haar armen.

'Hou me goed vast,' fluisterde ze. Marie sloeg haar armen om haar moeders hals en haar benen om haar middel, en de lavendel zat tussen hen in geklemd. Isabelle pakte Jacobs hand en gebaarde Petit Jean dat hij zijn andere hand moest nemen. Als in een droom liep ze met de kinderen door de kamer, schoof de grendel terug en ging de schuur in. Ze liepen met een grote boog om het paard heen, dat door de geur van de rook en het geluid van de andere paarden op de binnenplaats zenuwachtig heen en weer liep en hinnikte. Aan de andere kant van de schuur maakte Isabelle een kleine deur open die uitkwam op de moestuin. Met de kinderen zocht ze zich een weg tussen de kolen, de tomaten, de worteltjes, de uien en de kruiden door. Isabelles rok streek langs een saliestruik, waardoor de vertrouwde, prikkelende geur vrijkwam.

Ze kwamen bij de paddestoelvormige steen aan de grens van de tuin en bleven staan. Jacob drukte zijn handen even tegen de steen. Erachter lag een braakakker die de geiten kaal hadden gevreten. De zomerse zon had hem verder doen verdorren en uitdrogen. Ze zetten het alle vier op een lopen - de jongens voorop, en Isabelle, met Marie nog steeds op haar arm, achter hen aan.

Halverwege het veld realiseerde ze zich dat Hannah niet met hen was meegekomen. Ze vloekte hardop.

Ze kwamen veilig bij het bosje kastanjebomen. Isabelle zette Marie neer en wendde zich tot Petit Jean.

'Ik moet terug, om Mémé te halen. Jij bent goed in het verstoppen. Wacht hier tot ik terugkom. Maar verstop je niet in de cleda. Als ze het bosje in brand steken, zitten jullie in de val. En als ze komen en jullie moeten vluchten, gaan jullie naar het huis van mijn vader. Neem niet het pad, maar ga over het veld. D'accord?'

Jean knikte. Hij haalde het mes uit zijn zak en zijn blauwe ogen fonkelden.

Isabelle draaide zich om en keek achterom. De boerderij stond in lichterlaaie. De varkens krijsten, de honden jankten en alle andere honden in het dal jankten met ze mee. In het dorp weten ze wat er gebeurt, dacht ze. Zouden ze komen om te helpen? Zullen ze zich verstoppen? Ze keek naar de kinderen. Marie en Jacob zaten stil en keken met grote ogen naar haar op, en Petit Jean liet zijn blik over het bos gaan.

'AllezJ zei ze. Zonder iets te zeggen, trok Petit Jean de andere twee mee in het struikgewas.

Isabelle liet het bos achter zich en liep langs de rand van het veld. In de verte zag ze de akker waar ze eerder die dag gewerkt hadden: alle schoven die zij, Petit Jean en Jacob bijeen hadden geharkt, stonden te smeulen. In de verte hoorde ze schreeuwen en lachen, een geluid dat de haren op haar armen overeind deed komen. Toen ze dichterbij kwam, rook ze de zowel vertrouwde als vreemde geur van verbrand vlees. De varkens, dacht ze. De varkens en - ze realiseerde zich wat de soldaten hadden gedaan.

'Sainte Vierge, aide-nous,' fluisterde ze voor zich heen, en ze sloeg een kruisje.

Er hing zó veel rook in de moestuin dat het wel nacht leek. Ze kroop langs de groenten en vond Hannah, op haar knieën, halverwege de tomaten. Ze hield een kool tegen haar borst gedrukt, en de tranen trokken zwarte strepen over haar wangen.

'Wiens, Mémé: fluisterde Isabelle. Ze sloeg haar armen om haar schouders en trok haar overeind. ' Viens.'

De oude vrouw huilde geruisloos verder en liet zich gewillig meetrekken, de moestuin uit en door het veld. Achter hen hoorden ze de soldaten door de moestuin galopperen, maar door de dikke muur van rook konden de mannen hen niet zien. Ze liepen langs de rand van het veld, langs het lage, granieten muurtje dat Jean vele jaren geleden had gebouwd. Hannah bleef om de zoveel meter staan om achterom te kijken, en dan moest Isabelle een arm om haar heen slaan en haar meetrekken.

De soldaat verscheen zo plotseling en zo onverwacht dat het wel leek alsof God hem uit de hemel had laten vallen. Ze hadden hem eerder achter zich verwacht, maar in plaats daarvan kwam hij uit het bos waarnaar ze op weg waren. Hij reed in gestrekte galop en met hoog opgeheven zwaard door het veld, en toen hij dichterbij kwam, zag Isabelle dat hij glimlachte. Ze kreunde en begon, Hannah met zich meetrekkend, achteruit te deinzen.

Toen de ruiter zo dichtbij was dat ze zijn zweet kon ruiken, maakte er zich een grijze massa los van de grond en ging staan, waarbij hij achteloos een achterpoot losschudde. Het paard hinnikte luid en steigerde. De soldaat vloog uit het zadel en sloeg met een zware klap tegen de grond. Zijn paard draaide zich om en vluchtte in wilde vaart terug naar het kas- tanjebos.

Hannah keek van de wolf naar Isabelle en terug naar de wolf. Het dier stond doodbedaard en met wakkere gele ogen naar hen te kijken. Het keurde de soldaat, die roerloos op de grond lag, geen blik waardig.

'Merci,' zei Isabelle zacht, waarbij ze de wolf toeknikte. 'Merci, Maman:

Hannah zette grote ogen.

Ze wachtten tot de wolf zich had omgedraaid, over het muurtje was gesprongen en het veld ernaast was ingelopen. Hannah begon verder te lopen. Isabelle volgde haar een paar stappen, maar bleef toen staan. Ze keek achterom naar de soldaat en rilde. Even later draaide ze zich helemaal om en liep aarzelend naar hem toe. Ze keek nauwelijks naar de man zelf, maar knielde naast zijn zwaard en bestudeerde het aandachtig. Hannah bleef met over elkaar geslagen armen en gebogen hoofd op haar staan wachten.

Isabelle kwam met een ruk overeind.

'Geen bloed,' zei ze.

Toen ze bij het bos waren aangekomen, begon Isabelle zachtjes de kinderen te roepen. In de verte kon ze het paard zonder ruiter tussen de bomen door horen galopperen. Kennelijk was het bij de rand van het bos gekomen, want opeens was het weer stil.

De kinderen kwamen niet te voorschijn.

'Ze zullen wel zijn doorgelopen,' dacht Isabelle hardop. 'Er zat geen bloed aan het zwaard. Laat ze alsjeblieft zijn doorgelopen. Ze zijn doorgelopen,' herhaalde ze luider, opdat Hannah haar zou kunnen horen.

Toen er geen antwoord kwam, vroeg ze: 'Eh, Mémé? Denk je ook niet dat ze vast vooruit zijn gegaan?'

Hannah haalde alleen haar schouders maar op.

Ze begonnen aan de tocht, dwars door de velden, naar de boerderij van Isabelles vader. Ze luisterden aandachtig naar geluiden van de soldaten, de kinderen, het paard, of wat dan ook. Ze kwamen niets en niemand tegen.

Het was donker tegen de tijd dat ze het erf opstrompelden. Het huis was donker en de deuren en vensters waren vergrendeld, maar toen Isabelle zachtjes op de deur klopte en fluisterde: 'Papa, c'est moi,' werden ze binnengelaten. De kinderen zaten met hun grootvader in de donkere kamer. Marie sprong op, vloog naar haar moeder toe en drukte haar gezichtje tegen Isabelles zij.

Henri du Moulin knikte kort naar Hannah, die haar blik afwendde. Toen wendde hij zich tot Isabelle.

'Waar zijn ze?'

Isabelle schudde het hoofd.

'Ik weet niet. Ik denk...' Ze keek naar de kinderen en zweeg.

'We zullen wachten,' zei haar vader grimmig.'

'Ja.'

Ze wachtten en wachtten. Uren verstreken. De kinderen vielen, de een na de ander, in slaap, de volwassenen zaten in het donker rond de tafel. Hannah sloot haar ogen maar bleef, met haar handen voor zich op tafel ineen geslagen, met een kaarsrechte rug zitten. Bij elk geluidje schoten haar ogen open en keek ze met een ruk in de richting van de deur.

Isabelle en haar vader spraken niet met elkaar. Ze keek verdrietig om zich heen. Zelfs in het donker was duidelijk te zien dat het huis verkommerde. Toen Henri du Moulin gehoord had dat zijn zoons gesneuveld waren, had hij zijn interesse voor de boerderij verloren: de velden lagen braak, het dak lekte, de geiten liepen weg en muizen nestelden in het graan. Binnen was het vuil en muf, en ondanks dat het buiten warm en droog was, was het binnen vochtig.

Isabelle luisterde naar het ritselen van de muizen in het donker.

'Je hebt een kat nodig,' fluisterde ze.

'Ik heb er een gehad,' zei haar vader. 'Hij is weggelopen. Niets blijft hier.'

Vlak voor zonsopkomst hoorden ze een geluid op het erf - het gedempte geluid van een paard. Jacob ging meteen rechtop zitten.

'Dat is ons paard,' zei hij.

In eerste instantie herkenden ze Etienne niet. De gestalte die wankelend op de drempel stond, had, op enkele plukjes verschroeide zwarte stoppels op zijn schedel na, geen haren meer. Zijn blonde wenkbrauwen en wimpers waren verdwenen, waardoor het leek alsof zijn ogen zonder vaste plek in zijn gezicht dreven. Zijn kleren waren verbrand en hij zat van kop tot teen onder een laag roet.

Iedereen bleef stokstijf staan, behalve Petit Jean, die de hand van de gestalte in zijn beide kinderhanden nam.

'Kom, papa,' zei hij, en hij trok Etienne mee naar de tafel.

Etienne gebaarde achter zich.

'Het paard,' fluisterde hij, terwijl hij ging zitten. Het paard stond geduldig op de binnenplaats - zijn hoeven waren in stof gebonden om het geluid van zijn stappen te dempen. Zijn manen en staart waren verbrand en verdwenen, maar verder leek hij ongedeerd.

Toen Etienne, enkele maanden later en vele kilometers verder, weer haar kreeg, was het grijs. Zijn wenkbrauwen en wimpers groeiden nooit meer aan.

Etienne en zijn moeder zaten als verdwaasd aan Henri du Moulins tafel - ze waren niet in staat om te denken of iets te doen. Isabelle en haar vader probeerden de hele dag zonder succes met hen te praten. Hannah zei helemaal niets, en Etienne zei alleen maar dat hij dorst had of moe was, en dan sloot hij zijn ogen.

Uiteindelijk hield Isabelle het niet langer uit. 'We moeten hier zo snel mogelijk weg,' riep ze wanhopig uit. 'De soldaten zijn vast nog steeds naar ons op zoek, en uiteindelijk zal iemand hun zeggen dat ze ons hier moeten zoeken.'

Ze kende de dorpelingen: ze waren loyaal, maar als iemand hun maar voldoende bood of hen voldoende onder druk zette, zouden ze een geheim verraden, zelfs aan een katholiek.

'Waar moeten we heen?' vroeg Etienne.

'Jullie zouden je in het bos kunnen verstoppen tot het weer veilig is en jullie terug kunnen gaan,' stelde Henri du Moulin voor.

'We kunnen daar niet terug,' zei Isabelle. 'De oogst is vernietigd en het huis is afgebrand. Zonder de Duc is er niemand die ons tegen de katholieken beschermt. Ze zullen naar ons blijven zoeken. En,' - ze aarzelde, en probeerde hen met hun eigen woorden te overtuigen - 'zonder het huis is het niet langer veilig.'

En ik wil niet terug naar dat ellendige huis, voegde ze er in gedachten aan toe.

Etienne en zijn moeder keken elkaar aan.

'We zouden naar Alès kunnen gaan,' vervolgde Isabelle. 'Naar Susanne en Bertrand.'

'Nee,' zei Etienne met klem. 'Zij hebben hun keus gemaakt. Ze hebben deze familie de rug toegekeerd.'

'Maar ze...' Isabelle zweeg, bang om het beetje invloed dat ze op dit moment had met ruzie te bederven. In een flits zag ze een beeld van Susanne, van wie de dikke buik werd opengesneden door de soldaten, en ze wist dat ze de juiste beslissing hadden genomen.

'De weg naar Alès is gevaarlijk,' zei haar vader. 'Wat hier is gebeurd, zou daar ook kunnen gebeuren.'

De kinderen hadden het gesprek stilzwijgend gevolgd. Nu nam Marie het woord.

'Maman, waar is het dan veilig?' vroeg ze. 'Zeg tegen God dat we veilig willen zijn.'

Isabelle knikte.

'Calvijn,' zei ze. 'We zouden naar Calvijn kunnen gaan. Naar Genève, waar het veilig is. Waar het Ware Geloof vrij is.'

Rusteloos en verhit wachtten ze tot het donker was. Isabelle liet de kinderen het huis schoonmaken, terwijl ze zelf zo veel brood bakte als in de kleine oven boven de haard maar mogelijk was. Zij en haar zus en haar moeder hadden die oven dagelijks gebruikt, nu moest ze hem eerst zorgvuldig ontdoen van de muizenkeutels en spinnenwebben. Het fornuis maakte een ongebruikte indruk, en ze vroeg zich af wat haar vader at.

Henri du Moulin weigerde met hen mee te gaan, hoewel het feit dat zijn dochter met een Tournier was getrouwd hem tot potentieel slachtoffer maakte.

'Dit is mijn boerderij,' zei hij met hese stem. 'Ik laat me niet door katholieken van mijn erf verdrijven.'

Hij stond erop dat ze zijn wagen meenamen, het enige waardevolle bezit dat hij, afgezien van zijn ploeg, nog overhad. Hij borstelde hem schoon, repareerde een van de wielen en zette de plank op de bok, opdat ze behoorlijk konden zitten. Toen het donker was geworden, zette hij hem op de binnenplaats en legde er een bijl, drie dekens en twee zakken in.

'Kastanjes en aardappels,' zei hij tegen Isabelle,

'Aardappelen?'

'Voor het paard en voor jullie.'

Hannah hoorde hem en ze verstijfde. Petit Jean, die met het paard uit de stal kwam, lachte.

'Mensen eten toch geen aardappels, grootvader! Alleen arme bedelaars doen dat.'

Isabelles vader balde zijn handen tot vuisten.

'Je zult nog dankbaar zijn dat je iets te eten hebt, mon petit. Alle mensen zijn arm in de ogen van God.'

Toen alles klaar was voor vertrek, nam Isabelle haar vader aandachtig op, waarbij ze elk detail van zijn gezicht in haar geheugen prentte.

'Wees voorzichtig, papa,' fluisterde ze. 'De soldaten kunnen komen.'

'Ik zal voor het Ware Geloof strijden,' zei hij. 'Ik ben niet bang.' Hij keek haar aan, hief zijn hoofd even iets hoger op en zei toen: 'Courage, Isabelle.'

Ze perste haar mondhoeken in een glimlachje om haar tranen te onderdrukken, legde haar handen op zijn schouders, ging op haar tenen staan en gaf hem drie zoenen.

'Bah,' mopperde hij, 'je kust intussen al net zo als de Tourniers.'

'Stil, papa. Ik ben nu een Tournier.'

'Maar je heet nog steeds du Moulin. Vergeet dat niet.'

'Nee.' Ze zweeg. 'Blijf aan me denken.'

Marie, die nooit huilde, huilde een uur lang nadat ze hem op het pad hadden achtergelaten.

Het paard kon hen niet allemaal trekken. Hannah en Marie zaten in de wagen, terwijl de rest er achteraan liep, waarbij Etienne of Petit Jean het paard bij de leidsels voerde. Af en toe klom een van hen even op de wagen om uit te rusten, maar dan begon het paard onmiddellijk langzamer te lopen.

Ze namen de weg via Mont Lozère, met een heldere maan, die hen hun weg verlichtte, maar er ook voor zorgde dat ze nogal opvielen. Zodra ze een vreemd geluid hoorden gingen ze de weg af. Ze bereikten de top van de Col de Finiels en verborgen de kar, terwijl Etienne het paard uitspande en op zoek ging naar de herders. Die zouden ongetwijfeld weten welke kant ze op moesten om Genève te bereiken.

Isabelle bleef bij de wagen staan wachten, terwijl de anderen sliepen. Ze wist dat vlak in de buurt de rivier de Tarn zijn oorsprong moest hebben, en vervolgens aan zijn lange tocht bergafwaarts begon. Ze zou de rivier nooit meer zien, nooit meer voelen. Ze begon stilletjes te huilen, voor het eerst sinds de rentmeester van de Duc haar 's nachts gewekt had.

Toen voelde ze hoe er iemand haar kant uit keek, hoewel die iemand onmogelijk een vreemdeling kon zijn. Een bekend gevoel, het gevoel van de rivier tegen haar huid. Ze wierp een snelle blik om zich heen en zag hem toen op nog geen steenworp afstand tegen een rots geleund staan. Toen ze naar hem keek bleef hij onbeweeglijk staan.

Isabelle veegde haar natte gelaat af en liep naar de herder toe. Ze bleven elkaar aankijken. Isabelle bracht haar hand omhoog en raakte heel voorzichig het litteken op zijn wang aan.

'Hoe ben je aan dit litteken gekomen?'

'Door het leven.'

'Hoe heet je?'

'Paul.'

'We gaan weg. Naar Zwitserland.'

Hij knikte, en zijn donkere ogen hadden een kalmerende uitwerking op haar.

'Beloof me dat je me nooit zult vergeten.'

Hij knikte opnieuw.

'Kom, Isabelle,' hoorde ze Etienne achter zich fluisteren. 'Wat doe je daar?'

'Isabelle,' herhaalde Paul zachtjes. Hij glimlachte, en zijn tanden lichtten wit op in het maanlicht. Toen was hij verdwenen.

'Het huis. De stal. Ons bed. Het grote varken en haar vier jonkies. De emmer in de put. Mémés bruine sjaal. Mijn pop, die Bertrand voor me heeft gemaakt. De bijbel.'

Marie gaf een opsomming van alles dat ze verloren hadden. In het begin verstond Isabelle haar niet, omdat ze overstemd werd door het lawaai van de wielen. Toen hoorde ze wat ze zei.

'Stil!' riep ze uit.

Marie hield haar mond. Of liever, ze hield op met alles hardop op te sommen - Isabelle zag haar lippen bewegen.

Ze zei niets over Jean.

Isabelles maag balde zich samen bij de gedachte aan de bijbel.

'Denk je dat hij er nog steeds is?' vroeg ze zachtjes aan Etienne. Ze waren bij de rivier de Lot, aan de voet aan de andere kant van Mont Lozère gekomen; Isabelle hielp Etienne het paard naar de overkant brengen.

'Verstopt in die nis in de schoorsteen,' voegde ze eraan toe, 'is hij misschien wel voor de vlammen gespaard gebleven. Ze hebben hem vast niet gevonden.'

Hij keek haar bijna vijandig aan.

'We hebben niets meer, en papa is dood,' zei hij. 'Aan de bijbel hebben we nu niets meer. Die heeft nu geen enkele waarde meer voor ons.'

Maar de woorden die erin staan zijn het meest waardevolle van alles, dacht ze. Is dat niet de reden waarom we nu op de vlucht zijn, om die woorden?

Soms, wanneer Isabelle achterstevoren in de wagen zat om uit te rusten en ze uitkeek over het land dat ze achter zich hadden gelaten, meende ze dat ze haar vader zag die achter hen aan het pad af kwam gerend. Dan kneep ze haar ogen stijf dicht, en wanneer ze die dan weer opendeed, was hij verdwenen. Van tijd tot tijd zag ze in plaats van hem een écht mens - een vrouw die langs de kant van de weg stond, een man die in de velden aan het werk was, een man op een ezel. Allen hielden stil en keken hen na tot ze voorbij waren.

Soms werden ze met stenen bekogeld door jongetjes van Jacobs leeftijd, en dan moest Etienne Petit Jean vasthouden om te voorkomen dat hij terug zou vechten. Marie stond dan tegen de rand van de kar aan en keek de onbekende jongens strak aan. Ze werd geen enkele keer geraakt. Hannah werd wel een keer geraakt: pas toen Etienne, lang nadat de jongens verdwenen waren, zich naar haar omdraaide om iets tegen haar te zeggen, zag hij het bloed uit de wond op haar hoofd over haar gezicht lopen. Ze bleef strak voor zich uit zitten staren terwijl Isabelle zich over haar heen boog om het bloeden met een vochtige doek te stelpen.

Marie begon met het opnoemen van alles dat ze zag.

'Daar is een stal. En daar is een kraai. En daar is een ploeg. En daar is een hond. En daar is een kerktoren. En daar is een hooiberg die in brand staat. En daar is een hek. En daar ligt een omgevallen boom. En daar ligt een bijl. En daar is een boom. En er hangt een man aan de boom.'

Isabelle keek op toen Marie opeens stil was.

De man hing aan de tak van een kleine olijfboom die amper groot genoeg was om zijn gewicht te kunnen dragen. Ze hielden stil en keken naar het naakte lichaam. Het enige kledingstuk dat de man droeg, was een zwarte muts die laag over zijn voorhoofd was getrokken. Zijn penis was even stijf als een tak. Toen zag Isabelle de rode handen, en keek ze nog eens wat beter naar het gezicht. Haar adem stokte.

'Het is Monsieur Marcel!' riep ze uit, voordat ze de woorden had kunnen inslikken.

Etienne klakte met zijn tong en begon te rennen, waarbij hij het paard met zich meetrok. Ze haastten zich snel verder, maar de jongens keken nog een paar keer achterom totdat het lichaam niet meer te zien was.

Vanaf dat moment was Marie een paar uur stil. Toen ze opnieuw begon alles op te noemen, noemde ze alleen die dingen op die niet door mensenhand gemaakt waren. Ze kwamen bij een dorp en ze zei: 'En daar is de grond. En daar is de grond,' en dat bleef ze net zolang zeggen tot ze het dorp uit waren.

Ze hadden stilgehouden bij een beek om het paard te laten drinken toen er aan de overkant opeens een man verscheen.

'Je moet hier niet stoppen,' zei hij ongevraagd. 'Je moet doorrijden en niet stoppen tot je in Vienne bent. Het is heel erg hier. En rij met een grote boog om St. Etienne en Lyon heen.' Daarna dook hij het bos weer in en was verdwenen.

Die nacht reden ze door. Het paard ploeterde afgemat voort terwijl Hannah en de kinderen in de wagen sliepen en Etienne en Isabelle het paard om beurten bij de teugel voerden. Overdag verstopten ze zich in een dennenbos. Toen het donker was, spande Etienne het paard weer voor de wagen en ging de tocht weer verder. Even later kwamen er van weerszijden van de weg mannen achter de bomen vandaan die om hen heen kwamen staan.

Etienne liet het paard stoppen. Een van de mannen stak een fakkel aan; Isabelle zag dat ze bijlen en hooivorken bij zich hadden. Etienne gaf het touw van het paard aan Isabelle, waarna hij de bijl uit de wagen haalde. Hij zette hem voorzichtig op de grond en greep de steel stevig beet.

Iedereen stond roerloos. Alleen Hannahs lippen bewogen in stil gebed.

De mannen wisten niet goed hoe ze moesten beginnen. Isabelle keek strak naar de man met de fakkel, en ze zag hoe zijn adamsappel op en neer ging. Toen voelde ze iets kietelen in haar oor - Marie was naar de kant van de wagen gekropen en fluisterde haar iets toe.

'Wat zeg je?' vroeg Isabelle. Ze bleef naar de man kijken en probeerde om haar lippen niet te laten bewegen.

'Die man met het vuur. Vertel hem van God. Zeg hem wat God wil dat hij doet.'

'Wat wil God dan dat hij doet?'

'Hij moet goed zijn en niet zondigen,' antwoordde ze met luide stem. 'En zeg hem ook dat we hier niet blijven.'

Isabelle bevochtigde haar lippen. Ze had een droge mond.

'Monsieur,' begon ze, zich tot de man met de fakkel richtend. Toen Etienne en Hannah haar stem hoorden, draaiden ze zich met een ruk naar haar toe.

'Monsieur, we zijn op weg naar Genève. We blijven hier niet. Laat u ons alstublieft door.'

De mannen stampten op de grond. Een paar van het stel grinnikte. De man met de fakkel hield op met slikken.

'Waarom zouden we jullie erdoor laten?' vroeg hij.

'Omdat God niet wil dat u zondigt. Omdat doden een zonde is.'

Ze beefde over haar hele lichaam en was niet in staat verder nog iets te zeggen. De man met de fakkel deed een stap naar voren en Isabelle zag het lange jagersmes in zijn gordel.

Toen nam Marie het woord. Haar heldere stemmetje galmde door het bos.

'Notre Père qui es aux cieux, ton nom soit sanctifié,' zei ze luid.

De man bleef staan.

'Ton règne vienne, ta volonté soitfaite sur la terre comme au ciel.'

Een stilte, en toen vervolgden twee stemmen:

'Donne-nous aujourd'hui notre pain quotidien,' ratelde Jacobs stemmetje snel. 'Pardonne-nous nos péchés, comme aussi nous pardonnons ceux qui nous ont offensés:

Isabelle haalde diep adem en voegde zich bij het tweetal.

'Et ne nous induis point dans la tentation, mais délivre-nous du malin; car a toi appartient le règne, la puissance et la gloire a jamais. Amen.'

De man met de fakkel stond tussen hen en de andere mannen in. Hij keek strak naar Marie en de stilte was te snijden.

'Als jullie ons iets aandoen, zal God jullie straffen. Dan zal Hij jullie heel erg straffen.'

'En wat zal hij dan met ons doen, ma petiteT vroeg de man lachend.

'Stil, Marie!' siste Isabelle.

'Dan gooit hij jullie in het vuur! En jullie zullen niet meteen sterven. Jullie zullen in het vuur liggen, en dan barsten jullie buiken open en beginnen jullie langzaam te koken. En dan worden jullie ogen steeds groter, tot ze barsten! Tot ze exploderen!'

Dit was niet iets dat ze van Monsieur Marcel had gehoord. Isabelle herkende de details: Petit Jean had ooit eens een kikker in het vuur gegooid en de kinderen waren eromheen gaan staan om te zien hoe het dier aan zijn einde kwam.

De man deed iets wat Isabelle nooit verwacht zou hebben van een dergelijke man op een dergelijke plek - hij lachte.

'Je bent heel moedig, ma petite,' zei hij tegen Marie. 'Maar je bent ook een beetje dom. Ik zou je best als mijn dochter willen hebben.'

Isabelle greep Maries handje stevig beet, en de man lachte opnieuw.

'Maar wat zou ik met een meisje moeten doen?' Hij grinnikte. 'Wat hebben meisjes voor nut?'

Hij keek om naar de anderen en doofde zijn fakkel. Het volgende moment liepen ze allemaal het bos weer in en waren verdwenen.

Ze bleven lange tijd wachten, maar er kwam niemand terug. Ten slotte klakte Etienne met zijn tong en het paard liep verder - langzamer dan eerst.

De volgende ochtend zag Isabelle de eerste rode streng in Maries haren. Ze trok hem eruit en verbrandde hem.