De schoorsteen

Isabelle stond roerloos in het devant-huis. In de stal kon ze het paard horen dat met zijn hoef over de grond schraapte; vanuit het huis zelf klonk het geluid van graven.

'Marie?' riep ze zacht, alsof ze niet zeker wist of ze de naam wel hardop moest zeggen en bang was voor wie haar zou kunnen horen. Het paard hinnikte zachtjes in reactie op haar stem en bleef toen stilstaan. Het graven ging verder. Isabelle aarzelde, maar toen duwde ze de deur open.

Etienne werkte aan een lange kuil naast de granieten plaat - de kuil liep vanaf de plek waar de plaat op de grond stond de kamer in. De kuil liep niet langs de achtermuur waar hij had gezegd dat de schoorsteen zou komen, maar bevond zich vlak bij de deur. De vloer was hard aangestampt, en hij moest al zijn kracht gebruiken om er met zijn schep doorheen te kunnen komen.

Toen het licht vanaf de deur op hem viel, keek hij op en zei: 'Is ze...' Toen zag hij dat het Isabelle was, en zweeg. Hij ging rechtop staan.

'Wat doe jij hier?'

'Waar is Marie?'

'Je zou je moeten schamen, La Rousse. Je zou op je knieën moeten liggen en om Gods genade moeten smeken.'

'Waarom graaf je op een heilige dag?'

Hij negeerde haar vraag.

'Je dochter is weggelopen,' zei hij op luide toon. 'Petit Jean is haar in het bos gaan zoeken. Ik dacht dat hij het was die binnen was gekomen om te zeggen dat hij haar gevonden had. Maak je je geen zorgen over je eigen schandelijke dochter, La Rousse? Jij zou ook naar haar op zoek moeten zijn.'

'Marie is de énige over wie ik mij zorgen maak. Welke kant is ze op gegaan?'

'Achter het huis, de berg op.' Etienne draaide zich om en ging verder met graven. Isabelle sloeg hem gade.

'Waarom graaf je hier, in plaats van bij de achtermuur, waar je gezegd hebt dat je de haard wilde bouwen?'

Hij ging weer rechtop staan en tilde de schep tot boven zijn hoofd. Isabelle sprong haastig naar achteren en Etienne lachte.

'Stel niet van die stomme vragen. Ga liever op zoek naar je dochter.'

Isabelle liep achterwaarts het huis uit en trok de deur achter zich dicht. Ze bleef even in het devant-huis staan. Etienne was nog niet verder gegaan met graven en het was heel stil - een geheimzinnige, beladen stilte.

Etienne en ik zijn niet de enigen hier, schoot het door haar heen. Marie is hier ook. Ze is ergens vlakbij.

'Marie!' begon ze te roepen. 'Marie! Marie!' Ze liep roepend het erf op. Marie vertoonde zich niet - de enige die ze zag, was Hannah, die buiten adem het pad opkwam. Isabelle had niet op haar gewacht bij de kerk, maar ze had Jacob bij haar gelaten en was zo snel als ze kon het pad naar de boerderij op gerend, tot ze er zeker van was geweest dat Hannah haar niet kon inhalen. Nu de oude vrouw Isabelle zag, bleef ze staan. Ze leunde op haar stok en haalde hijgend adem. Toen liet ze het hoofd zakken en haastte ze zich langs haar schoondochter het huis in. Ze sloeg de deur hard achter zich dicht.

Het viel niet mee om Lucien dronken te krijgen. Hij staarde me over de tafel heen aan en dronk zó langzaam van zijn bier dat ik mijn slokken weer terug moest laten lopen in het glas om niet meer en sneller te drinken dan hij. We waren de enige klanten in een bar in het centrum van het stadje. Er speelde Amerikaanse country & western-muziek; de serveerster zat achter de bar de krant te lezen. Moutier op een regenachtige donderdag in juli was even doods als een stopbord.

Ik had een zaklantaarn in mijn zak, maar ging ervan uit dat Lucien gereedschap bij zich had voor het geval we dat nodig mochten hebben. Hij wist evenwel nog van niets - hij was bezig patroontjes te tekenen in de kringen die het natte glas op tafel had achtergelaten. Ik zag dat hij zich niet op zijn gemak voelde. Ik was nog lang niet zover dat ik hem kon laten doen wat ik wilde. Ik zou mijn toevlucht tot meer drastische maatregelen moeten nemen.

Ik wenkte de serveerster. Toen ze kwam, bestelde ik twee whisky's. Lucien keek me met grote, lichtbruine ogen aan. Ik haalde mijn schouders op. 'In Amerika drinken we altijd whisky bij het bier,' loog ik luchtigjes. Hij knikte, en ik dacht aan Jean-Paul, die zo'n bespottelijke uitspraak nooit zomaar van mij geaccepteerd zou hebben. Ik miste zijn geïrriteerde,

sarcastische houding; hij was als een mes dat regelrecht door elke vorm van onzekerheid heen sneed en zei waar het op stond.

Toen de serveerster de whisky's had gebracht, stond ik erop dat Lucien de zijne in één teug uit zou drinken, in plaats van er voorzichtig aan te nippen. Toen zijn glas leeg was, bestelde ik er nog twee. Hij aarzelde, maar na de tweede ontspande hij zich en begon hij me te vertellen over een huis dat hij onlangs had gebouwd. Ik liet hem vertellen, hoewel hij een heleboel technische termen gebruikte die ik niet verstond. 'Het ligt halverwege de berg, op een helling - daar is het altijd moeilijker bouwen,' vertelde hij. 'En er waren problemen met het beton voor l'abri nucléaire. We hebben twee keer moeten mengen.'

'L'abri nucléaire?' herhaalde ik, niet zeker van mijn Frans.

'Oui.' Hij wachtte tot ik het had opgezocht in het woordenboek dat ik in mijn tas had.

'Een atoomschuilkelder? Heb je een atoomschuilkelder in dat huis gemaakt?'

'Natuurlijk. Dat is verplicht. In de Zwitserse wet staat dat elk nieuw huis zo'n schuilkelder moet hebben.'

Ik schudde mijn hoofd alsof ik het niet helemaal kon bevatten. Lucien vatte mijn gebaar verkeerd op. 'Echt waar. Elk nieuw huis moet zo'n schuilkelder hebben,' herhaalde hij, iets feller nu. 'En elke man doet zijn nationale dienstplicht, wist je dat? Wanneer een man achttien jaar is, gaat hij voor zeventien weken in militaire dienst. En daarna dient hij elk jaar drie weken bij de reservetroepen.'

'Waarom is het leger in Zwitserland zo belangrijk als het een neutraal land is? Je weet wel, zoals het tijdens de Tweede Wereldoorlog was?'

Hij glimlachte grimmig. 'Opdat we neutraal kunnen blijven. Een land kan alleen maar neutraal zijn als het een sterk leger heeft.'

Ik kwam uit een land met een enorm defensiebudget en geen enkel gevoel voor neutraliteit - voor mijn gevoel hadden die twee niets met elkaar te maken. Maar ik zat hier niet om het over politiek te hebben; we raakten steeds verder af van het thema dat mij op dat moment zo na aan het hart lag. Ik moest een manier zien te vinden om het gesprek op het onderwerp van schoorstenen te krijgen.

'Waar bestaat zo'n schuilkelder uit?' vroeg ik een beetje klungelig.

'Uit beton en lood. De muren zijn een meter dik.'

'Echt?'

Lucien begon de constructie van de schuilkelder tot in de details te beschrijven. Ik sloot mijn ogen. Wat een oen, dacht ik. Wat bezielt me in vredesnaam hem om hulp te willen vragen?

Er was niemand anders. Jacob was te zeer van streek over Susannes miskraam de vorige dag om terug te kunnen gaan naar de boerderij, en Jan was niet iemand die regels zou overtreden. Nog zo'n slappeling, dacht ik grimmig. Wat hebben die kerels toch? Opnieuw wilde ik dat Jean-Paul bij me was. Hij zou eindeloos met me discussiëren over de zinloosheid van wat ik van plan was en openlijk twijfelen aan mijn verstand, maar hij zou me steunen wanneer hij wist dat het veel voor mij betekende. Ik vroeg me af hoe het met hem was. Die nacht leek intussen zo verschrikkelijk lang geleden. Een week.

Jean-Paul was niet hier; ik zou genoegen moeten nemen met de man die tegenover me zat. Ik deed mijn ogen open en viel hem in de rede. 'Ecoute, ik wil dat je me helpt,' zei ik op ferme toon.

Lucien zweeg en keek me verbaasd en achterdochtig aan.

'Ken je die boerderij met de oude schoorsteen bij Grand Val?'

Hij knikte.

'Die zijn we gisteren gaan bekijken. De boerderij was het eigendom van een van mijn voorouders.'

'Echt?'

'Ja. En ik wil er iets uit hebben.'

'Wat?'

'Dat weet ik niet precies,' antwoordde ik, om er toen meteen aan toe te voegen: 'Maar ik weet waar het is.'

'Hoe kun je weten waar het is als je niet weet wat het is?'

'Dat weet ik niet.'

Lucien zweeg en tuurde in zijn lege glas. 'Wat moet ik voor je doen?' vroeg hij even later.

'Kom met me mee naar de boerderij. Help me zoeken. Heb je gereedschap?'

Hij knikte. 'In mijn truck.'

'Mooi. Misschien hebben we dat wel nodig.' Hij keek geschrokken en ik voegde eraan toe: 'Maak je geen zorgen, we hoeven heus niet in te breken of zo - er ligt een sleutel die op de voordeur past. Ik wil er alleen maar wat rondkijken. Wil je me helpen?'

'Je bedoelt nu? Op dit moment?'

'Ja. Ik wil niet dat iemand weet dat ik daar ben, dus zullen we het 's nachts moeten doen.'

'Waarom wil je niet dat iemand het weet?'

Ik haalde mijn schouders op. 'Ik wil niet dat er vragen worden gesteld. Dat erover geroddeld wordt.'

Er viel een lange stilte. Ik bereidde me voor op zijn nee.

'Goed.'

Toen ik glimlachte, glimlachte hij meteen terug. 'Weet je, Ella, dit is de eerste keer dat je vanavond naar me geglimlacht hebt.'

Toen Isabelle het bos in liep, begon het te regenen. De eerste druppels vielen door de nieuwe blaadjes aan de berken. De blaadjes bewogen onder het gewicht van de druppels en maakten een zacht, ritselend geluid. De blaadjes en dennennaalden op de grond werden nat en verspreidden een muskusachtige geur.

Ze liep de helling achter het huis op. Van tijd tot tijd riep ze Maries naam, maar ze stond nog vaker stil en luisterde dan naar de geluiden achter de regen: het krassen van de kraaien, de wind die hoger op de berg door de sparren ruiste, paardenhoeven op het pad naar Moutier. Ze kon zich niet voorstellen dat Marie ver zou gaan - ze was niet graag alleen of ver uit de buurt van huis. Maar ze was dan ook nog nooit eerder in het bijzijn van zoveel mensen te schande gezet.

Dat hoort bij je nieuwe haar, dacht Isabelle, en bij het feit dat je mijn dochter bent. Zelfs hier. Maar ik beschik niet over de magische krachten waarmee ik je zou kunnen beschermen, ik heb niets waarmee ik je kan beschermen tegen de koude en de duisternis.

Ze liep verder en kwam bij de rotsrichel halverwege de berg. Ze liep in westelijke richting verder over de richel en wist dat ze op weg was naar een bepaalde plek. Het was alsof ze ernaartoe werd gezogen. Ze kwam bij de open plek waar zij en Jacob de afgelopen zomer het geitje verborgen hadden gehouden. Ze was er niet meer terug geweest sinds Jacob de geit voor de stof had geruild. Er waren nog steeds sporen die erop duidden dat ze het dier hier gehouden hadden: de resten van het afdak, dat ze van takken hadden gemaakt, een grof bed van stro en dennennaalden, hard geworden uitwerpselen.

En ik vond mezelf nog wel zo slim met mijn geheimen, dacht Isabelle somber, terwijl ze naar het bed van stro stond te kijken. Ik was er zo zeker van dat niemand er ooit achter zou komen. Het kwam haar voor als heel lang geleden - een winter geleden.

Nu ze op de ene geheime plek was geweest, wist ze dat ze ook naar de andere zou gaan. Ze verzette zich niet tegen de impuls, ook al wist ze dat het onwaarschijnlijk was dat ze Marie daar zou vinden. Daar waar de richel verder afdaalde naar de kloof zocht ze haar weg tussen de rotsblokken naar de plek waar Pascale had geknield en gebeden. Hier viel niets meer te zien van het geheim - het bloed was al lange tijd geleden door de grond geabsorbeerd.

'Waar ben je, chérie?' vroeg ze zacht.

Toen de wolf achter het grote rotsblok vandaan kwam, schrok Isabelle en ze schreeuwde, maar ze ging er niet vandoor. Ze keken elkaar aan - de glinsterende ogen van de wolf waren alert en doordringend. Het dier deed een stap in Isabelles richting en bleef toen staan. Isabelle deed een stapje achteruit. De wolf deed weer een stapje naar voren, en Isabelle zocht zich achterwaarts tussen de rotsblokken door een weg terug. Omdat ze bang was om te vallen, draaide ze zich om, maar ze bleef onder het lopen achteromkijken om te zien of de wolf niet dichterbij kwam. Hij bleef haar op dezelfde afstand volgen en stopte en vertraagde zijn pas wanneer zij dat deed, en als zij sneller ging lopen, deed hij dat ook.

Hij drijft me op alsof ik een schaap ben, dacht ze, en dwingt me te gaan waar hij wil dat ik heen ga. Ze testte haar vermoeden door een keer abrupt de andere kant op te lopen. De wolf sprong naar haar toe, versperde haar weg en dwong haar om in de eerdere richting verder te lopen.

Ze kwamen uit op het pad langs de rand van het bos dat van Moutier naar Grand Val loopt, de weg terug naar de boerderij. Vanuit de richting van Moutier kwam het paard van de Tourniers aangedraafd met Petit Jean en Gaspard in het zadel. Het was het paard dat ze eerder in de stal had horen schuifelen en daarna - zo realiseerde ze zich nu - het pad af had horen galopperen.

Isabelle draaide zich om naar de wolf. Hij was verdwenen.

Lucien had een oude Citroën-truck vol gereedschap - precies wat ik gehoopt had. Hij rammelde en sputterde z'p luid door de hoofdstraat dat ik er zeker van was dat alle inwoners van Moutier zich voor de ramen van hun huizen zouden verdringen om van ons vertrek getuige te kunnen zijn. En ik had het allemaal nog wel zo onopvallend willen doen.

Het was net gaan regenen - een fijne motregen, die de straten glad maakte en me mijn jasje strak om me heen deed trekken. Lucien deed de ruitenwissers aan; ze schuurden over de ruit, en het geluid maakte me zenuwachtig. Hij reed voorzichtig door de stad. Niet dat dat nodig was, want om halftien 's avonds was er geen kip meer op straat. Bij het station, de enige plek waar nog iets van leven te bespeuren was, sloeg hij rechtsaf, de weg naar Grand Val in.

We spraken niet tijdens de rit. Ik was dankbaar dat hij me niet de oren van het hoofd vroeg, zoals ik gedaan zou hebben als de rollen omgedraaid waren geweest. En al had hij dat wel gedaan, dan zou ik hem toch alle antwoorden schuldig hebben moeten blijven.

We reden over een smal weggetje dat onder het spoor door ging en een heuvel op. Bij een groepje huizen sloeg Lucien een breed pad op dat ik herkende van onze wandeling die ochtend. Hij reed ongeveer driehonderd meter, toen stopte hij en zette de motor af. De ruitenwissers kwamen tot stilstand, de motor proestte een aantal keren, maakte een langdurig, kermend geluid en sloeg ten slotte af.

'Daar is het.' Lucien wees naar links. Even later slaagde ik erin de omtrekken van de boerderij, die ongeveer vijftig meter van ons af lag, te onderscheiden. Ik rilde. Het zou niet gemakkelijk zijn om uit te stappen en erheen te lopen.

'Ella, mag ik je iets vragen?'

'Ja,' antwoordde ik met tegenzin. Ik wilde hem niet alles vertellen, maar wist dat ik niet van hem kon verwachten dat hij me zomaar blindelings zou helpen.

'Je bent getrouwd,' zei hij tot mijn verrassing. Het was geen vraag, maar toch knikte ik bevestigend.

'Dat was je man die belde toen we fondue zaten te eten.'

'Ja.'

'Ik ben ook getrouwd geweest,' zei hij.

'Vraiment?, Ik reageerde verbaasder dan mijn bedoeling was. Het was net als toen hij me verteld had dat hij ook last had van psoriasis: ik voelde me schuldig omdat ik ervanuit was gegaan dat hij niet het soort leven leidde dat ik leidde, een leven met stress en romantiek.

'Heb je kinderen?' vroeg ik, in een poging hem zijn leven terug te geven.

'Een dochter. Christine. Ze woont bij haar moeder in Bazel.'

'Niet ver hiervandaan.'

'Nee. Ik zie haar om het weekend. En jij, heb jij kinderen?'

'Nee.' Mijn ellebogen en enkels begonnen te jeuken, de psoriasis eiste mijn aandacht op.

'Nog niet.'

'Nee, nog niet.'

'De dag waarop ik hoorde dat mijn vrouw zwanger was,' zei Lucien langzaam, 'was de dag waarop ik van plan was geweest haar te vertellen dat ik vond dat we maar beter uit elkaar konden gaan. We waren twee jaar getrouwd en ik wist dat het niet goed zat tussen ons. Voor mij, in ieder geval. We gingen aan tafel zitten om elkaar ons grote nieuws te vertellen. Zij begon. Nadat ze me verteld had dat ze zwanger was, kon ik haar onmogelijk nog vertellen dat ik wilde scheiden.'

'Dus toen zijn jullie bij elkaar gebleven.'

'Tot Christine een jaar oud was, ja. Maar het was een verschrikkelijke tijd.'

Ik weet niet hoelang het al aan de gang was, maar ik realiseerde me opeens dat ik misselijk was en dat mijn maag aanvoelde alsof hij rondzwom in beton. Ik slikte en haalde diep adem.

'Toen ik jou met je man hoorde telefoneren, deed me dat denken aan het soort telefoongesprekken dat ik indertijd met mijn vrouw had.'

'Maar ik heb amper iets tegen hem gezegd!'

'Het was de toon.'

'O.' Ik keek voor me uit in het donker en voelde me in verlegenheid gebracht.

'Ik weet niet of mijn man wel de juiste persoon is om kinderen mee te hebben,' zei ik toen. 'Dat heb ik nooit zeker geweten.' Het hardop uitspreken van die woorden, en dan nog wel uitgerekend tegen Lucien, voelde aan als het kapotslaan van een ruit. Alleen al de klank van de woorden was voldoende om me volkomen van streek te maken.

'Daar kun je maar beter zo snel mogelijk achter zien te komen,' zei Lucien, 'want dan kun je nog voorkomen dat er een kind zonder liefde op de wereld wordt gezet.'

Ik slikte en knikte. We luisterden naar de regen; ik concentreerde me op het tot rust brengen van mijn maag.

'Wil je daar iets stelen?' vroeg hij opeens, met een knikje in de richting van de boerderij.

Ik dacht na over zijn vraag. 'Nee. Ik wil er alleen maar iets zoeken. Iets dat van mij is.'

'Wat? Bedoel je dat je er gisteren iets hebt laten liggen?'

'Ja. De geschiedenis van mijn familie.' Ik ging rechtop zitten. 'Ben je nog steeds bereid om mij te helpen?' vroeg ik kortaf.

'Natuurlijk. Ik heb toch gezegd dat ik je zou helpen, dus dan help ik je ook.' Lucien keek me aan en hield mijn blik vast.

Hij is nog zo'n kwaaie niet, dacht ik.

Zo te zien was Petit Jean niet van plan om te stoppen. Isabelle ging midden op het pad staan en dwong hem zo het paard tot stilstand te brengen. Ze pakte de teugel vast. Het paard drukte zijn neus tegen haar schouder en snoof.

Petit Jean noch Gaspard waagde het haar recht in de ogen te kijken, maar Gaspard nam wel zijn zwarte muts af en knikte haar toe. Petit Jean zat roerloos op de rug van het paard en keek strak voor zich uit, ongeduldig wachtend tot ze hen erdoor zou laten.

'Waar gaan jullie naartoe?' vroeg ze.

'Terug naar de boerderij.' Petit Jean slikte.

'Waarom? Hebben jullie Marie dan gevonden? Is alles goed met haar?'

Hij gaf geen antwoord. Gaspard schraapte zijn keel en keek haar aan met zijn blinde oog.

'Het spijt me, Isabelle,' mompelde hij. 'Je weet dat ik hier niets mee te maken had willen hebben. Maar omdat Pascale die jurk heeft gemaakt, moet ik nu wel helpen. Maar...' Hij haalde zijn schouders op en zette zijn muts weer op. 'Het spijt me.'

Petit Jean siste tussen zijn tanden en rukte de teugel uit Isabelles hand.

'Met wat moet je helpen?' riep ze, toen Petit Jean het paard de sporen gaf en het dier er in wilde galop vandoor schoot. 'Met wat moet je helpen?'

Gaspards muts vloog van zijn hoofd en kwam in een plas terecht. Isabelle keek het tweetal na tot ze uit het zicht waren verdwenen. Toen bukte ze zich, raapte de muts op en schudde het water en de modder eraf. Ze hield hem losjes in haar hand terwijl ze het pad naar huis afliep.

Het was harder gaan regenen, en we doken onder het afdak van het devant-huis. Ik scheen met het licht van mijn zaklantaarn op het hangslot aan de deur. Lucien trok er even aan. 'Dit slot hebben ze op de deur gedaan opdat er geen junks meer in kunnen,' zei hij.

'Zijn er dan junks in Moutier?'

'Natuurlijk. Overal in Zwitserland zijn junks. Je kent dit land nog niet zo goed, hè?'

'Dat kun je wel zeggen,' mompelde ik in het Engels. 'Jezus. Wie zei er ook alweer dat uiterlijke schijn bedriegt?'

'Hoe zijn jullie gisteren binnengekomen?'

'Jacob wist waar de sleutel ligt.' Ik keek om me heen. 'Ik heb niet opgelet waar hij hem heeft neergelegd. Maar hij is vast niet moeilijk te vinden.'

Met de zaklantaarn keken we op alle voor de hand liggende plekjes in het devant-huis.

'Misschien heeft Jacob hem wel per ongeluk in zijn zak gestopt,' opperde ik. 'We waren allemaal behoorlijk van streek gisteren. Het zou me niet verbazen als hij dat had gedaan.' Ik voelde me vagelijk opgelucht nu ik mijn plan dan toch niet zou hoeven uit te voeren.

Lucien keek naar de kleine raampjes aan weerszijden van de deur. De gebarsten ruitjes konden gemakkelijk worden ingedrukt, maar hij noch ik zou erdoor naar binnen kunnen komen. De ramen aan de voorkant van het huis waren ook klein en zaten bovendien veel te hoog. Hij pakte de zaklantaarn uit mijn hand. 'Ik ga achter wel even kijken of daar soms een groter raam is,' zei hij. 'Vind je het niet erg om hier alleen te blijven wachten?'

Ik dwong mijzelf om nee te schudden. Hij dook onder het afdak vandaan en verdween om de hoek van het huis. Ik leunde tegen de deur, sloeg mijn armen om me heen om niet te rillen en luisterde. Aanvankelijk hoorde ik alleen maar de regen; na een poosje begon ik ook andere geluiden te horen - het verkeer op de snelweg in het dal, het fluiten van de trein - en het besef dat de normale wereld zo dichtbij was, had een kalmerende uitwerking op mij.

Vanuit het huis hoorde ik een hoog, piepend geluid, en ik schrok me wild. 'Het is Lucien maar,' stelde ik mijzelf gerust, waarna ik, de regen negerend, toch onder het afdak vandaan het erf opstapte. Toen ik het licht door het raampje naast de deur zag bewegen en even later ook nog een gezicht zag verschijnen, onderdrukte ik een gil van angst.

Lucien wenkte me naar het raampje en gaf me de zaklantaarn aan door de kapotte ruit. 'Je kunt via het venster aan de achterkant naar binnen.' Hij verdween voor ik hem had kunnen vragen of alles goed met hem was.

Ik liep om het huis heen zoals Lucien enkele minuten tevoren had gedaan. De hoek omgaan viel niet mee: de zijkant en de achterzijde van het gebouw waren privé-terrein, dat gedeelte van het huis waar de bezoekers niet mochten komen. Door om het huis heen te lopen, ging ik een andere, onbekende wereld in.

Het was modderig aan de achterzijde van het huis; ik stapte voorzichtig om de plassen heen. Toen ik het open venster en Luciens donkere contouren erachter zag, wilde ik zó snel naar hem toe dat ik niet oplette, uitgleed en op mijn knieën in de modder viel.

Hij boog zich uit het raam naar buiten. 'Heb je je pijn gedaan?' vroeg hij. '

Ik kwam wankelend overeind, waarbij de lichtbundel van de lantaarn wild in het rond scheen. De knieën van mijn broek hadden twee cirkeltjes modder opgezogen. 'Nee, nee, ik ben alleen maar nat,' zei ik. Ik wapperde met de pijpen van mijn broek om er zo veel mogelijk modder van af te schudden. Ik gaf hem de zaklantaarn aan, die hij op de vensterbank gericht hield terwijl ik naar binnen klom.

Het was koud binnen - kouder, leek het wel, dan buiten. Ik streek het natte haar uit mijn ogen en keek om mij heen. We bevonden ons in een klein kamertje aan de achterzijde van het huis, een slaapkamer of een opslagruimte. In de hoek lagen een berg onduidelijke rommel en een paar kapotte stoelen. Het rook er muf en vochtig, en toen Lucien met het licht omhoogscheen, zagen we grote spinnenwebben die zachtjes heen en weer bewogen op de tocht van het open raam. Hij trok het dicht; het kozijn maakte het piepende geluid dat ik eerder had gehoord. Ik had hem bijna gevraagd om het weer open te doen, om een ontsnappingsroute vrij te laten, maar beheerste mij. Er is hier niets waarvoor je zou moeten ontsnappen, hield ik mezelf voor, terwijl mijn maag zich omdraaide.

Hij ging me voor naar de grote kamer, bleef bij de haard staan en scheen met het licht op de schoorsteen.

'Indrukwekkend, vind je ook niet?' vroeg ik.

'Ja. Ik heb mijn leven lang in Moutier gewoond en over deze schoorsteen horen vertellen, maar ik had hem nog nooit gezien.'

'Toen ik hem gisteren zag, verbaasde ik me erover dat hij zo lelijk is.'

'Ja. Zoals die ruches die ik op de televisie heb gezien. Uit Zuid- Amerika.'

'Ruches? Wat zijn dat?'

'Waar bijen in wonen. Waar ze honing in maken, je weet wel.'

'O, ja, een bijenkorf. Ja, ik weet watje bedoelt.' Ergens, waarschijnlijk in een National Geographic, had ik de grote, bobbelige bijenkorven gezien die hij bedoelde. Ze zaten in een grijsachtig cement en deden denken aan een cocon voordat deze uitkwam. Lelijk maar functioneel. Een beeld van een van de vervallen boerderijen in de Cévennes, flitste me door het hoofd: perfect geplaatst graniet, de sierlijke lijn van de schoorsteen. Nee, dit was heel iets anders. Dit was het werk van mensen die zó wanhopig naar een schoorsteen snakten dat ze al blij waren met iets.

'Het is vreemd, weetje,' zei hij, terwijl hij naar de haard en de schoorsteen keek. 'Let eens op de plek waar ze hem gebouwd hebben ten opzichte van de rest van de kamer. Hij staat niet op de plek waar je een haard zou verwachten. Op deze manier onderwerp je de kamer aan een onlogische inrichting. Het is heel... onhandig zo. Niet praktisch.'

Hij had gelijk. 'Hij is veel te dicht bij de deur gebouwd,' zei ik.

'Ja, veel te dicht bij de deur. Als je binnenkomt, loop je er bijna tegenop. Dat is niet slim - telkens wanneer je de deur opendoet, ontsnapt er veel warmte naar buiten. En de tocht van de deur doet het vuur veel te snel branden, waarmee het moeilijk onder controle te houden is. Gevaarlijk, misschien wel. De logische plek voor een haard is tegen die achtermuur, daar.' Hij wees. 'Vreemd dat hier honderden jaren lang mensen hebben gewoond en het nooit bij ze is opgekomen om die haard van plaats te veranderen.'

Rick, dacht ik opeens. Rick zou hier een verklaring voor hebben. Dit is zijn gebied, de indeling van een huis.

'Wat wil je nu doen?' vroeg hij afwachtend. Wat in mijn verbeelding een koud kunstje had geleken, was in werkelijkheid, in deze duisternis en kou, een absurde onderneming.

Ik nam de zaklantaarn van hem over en begon de schoorsteen methodisch te onderzoeken - de vier vierkante pilaren, de hoeken van de haard, de vier bogen tussen de pilaren waarop de schoorsteen was gebouwd.

Lucien probeerde het nog eens. 'Waar zoek je naar?'

Ik haalde mijn schouders op. 'Iets... ouds,' herhaalde ik. Ik was op de haardsteen gaan staan en keek in het smal toelopende rookkanaal. Op de randen van uitstekende stenen zag ik resten van vogelnestjes. 'Iets blauws, denk ik.'

'Iets blauws?'

'Ja.' Ik stapte van de steen. 'Lucien, jij hebt verstand van bouwen. Als jij iets in een schoorsteen wilde verstoppen, waar zou je dat dan doen?'

'Iets blauws?'

Ik gaf geen antwoord en keek hem alleen maar strak aan. Hij keek naar de schoorsteen. 'Nou,' zei hij na een poosje, 'de meeste plekken in een schoorsteen zouden zó heet worden dat hetgeen je wilde verstoppen, zou verbranden. Misschien hoger in de schoorsteen. Of...' Hij knielde en legde zijn hand op de steen in de haard, streek eroverheen en knikte. 'Graniet. Ik weet niet waar ze deze steen vandaan hebben. Hij komt niet uit de streek.'

'Graniet,' herhaalde ik. 'Zoals in de Cévennes.'

'Waar?'

'Dat is een streek in Frankrijk. In het zuiden. Maar waarom graniet?'

'Nou, graniet is harder dan kalksteen. Het verdeelt de warmte gelijkmatiger. Maar deze plaat is heel dik, dus wordt de onderkant ervan niet zo heel heet. Ja, ik denk dat je daaronder wel iets zou kunnen verstoppen.'

'Ja.' Ik knikte en masseerde de buil op mijn voorhoofd. Dat leek een goed idee. 'Laten we het graniet optillen.'

'Die plaat is veel te zwaar. Daar hebben we minstens vier man voor nodig!'

'Vier man,' herhaalde ik. Rick, Jean-Paul, Jacob en Lucien. En een vrouw. Ik keek om me heen. 'Heb je een... een... takel?' Hij kende het Engelse woord niet en ik niet het Franse woord, dus haalde ik pen en papier uit mijn tas en tekende het voor hem.

'Ah, appareil de levage!' riep hij uit. 'Ja, dat heb ik. Hier, in mijn truck. Maar zelfs dan hebben we nog meer mensen nodig om de steen omhoog te krijgen.'

Ik dacht even na. 'En je truck?' vroeg ik. 'Als we het appareil de levage hier bevestigen en dan aan de truck vastmaken, kunnen we toch op die manier de steen ook omhoogkrijgen?'

Hij keek verbaasd. Kennelijk had hij zijn truck nooit anders gezien dan als een zuiver transportmiddel. Het duurde lange tijd voor hij iets zei. Ondertussen nam hij alles zorgvuldig op en schatte de afstanden met zijn ogen. Ik luisterde naar de regen buiten.

'Ja,' zei hij ten slotte. 'Misschien lukt het op die manier ook.'

'Natuurlijk lukt het op die manier ook.'

Toen Isabelle bij de boerderij kwam, voelde ze zachtjes aan de deur van het huis. Hij was van binnen vergrendeld. Ze hoorde Etienne en Gaspard kreunen en steunen, en toen zwegen ze en begonnen ze te ruziën. Ze riep hen niet. In plaats daarvan ging ze naar de stal, waar Petit Jean bezig was met het afdrogen van het paard. Hij kwam nauwelijks tot aan de schouder van het dier, maar ging er met de grootste vanzelfsprekendheid mee om. Hij keek even naar Isabelle en ging toen verder met wrijven. Ze zag hem opnieuw slikken.

Net als de man op de weg toen we weggingen uit de Cévennes, dacht ze, en ze herinnerde zich de man met die grote adamsappel, de fakkels en Maries dappere woorden.

'Papa heeft gezegd dat we hier moeten blijven,' zei Petit Jean, 'opdat we ze niet voor de voeten lopen.'

'Wij? Is Marie ook hier?'

Haar zoon gebaarde met zijn hoofd in de richting van een stapel stro in de donkerste hoek van de stal. Isabelle haastte zich erheen.

'Marie,' zei ze zachtjes, terwijl ze bij het stro neerknielde.

Het was Jacob die zich zo klein mogelijk had gemaakt en zat weggedoken in het verste hoekje. Hij had zijn ogen wijdopen, maar hij leek haar niet te zien.

'Jacob! Wat is er? Heb je Marie gevonden?'

Over zijn knie lag de zwarte jurk die Marie eerder over de blauwe jurk had gedragen. Ze kroop naar hem toe en griste hem van zijn knie. De jurk was drijfnat. Doorweekt.

'Waar komt deze jurk vandaan?' vroeg ze op strenge toon, terwijl ze hem aandachtig bekeek. Hij was bij de hals gescheurd en de zakken zaten vol stenen uit de Birse.

'Waar heb je hem gevonden?'

Hij keek met doffe ogen naar de stenen maar zei niets. Ze greep hem bij zijn schouders en begon hem door elkaar te rammelen.

'Waar heb je hem gevonden?' riep ze. 'Waar?'

'Hij heeft hem hier gevonden,' hoorde ze achter zich. Ze keek achterom naar Petit Jean.

'Hier?' herhaalde ze. 'Waar?'

Petit Jean gebaarde om zich heen. 'In de schuur. Ze moet hem hebben uitgetrokken voordat ze het bos in is gerend. Ze wilde haar nieuwe jurk laten zien aan de duivel in het bos, hè, Jacob?'

Jacob kromp ineen onder Isabelles handen. Ze liet hem los.

Lucien zette de truck zo dicht mogelijk bij het huis. Hij maakte het touw vast aan het metalen oog onder de achterbumper van de auto, legde het door het devant-huis en trok het door het raampje naast de deur - nadat hij er eerst al het gebroken glas uit had verwijderd, zodat dit het touw niet door zou snijden - de kamer in. Hij bevestigde het takelblok aan een steunbalk die dwars door het huis liep, waarna hij het touw van het raampje door het takelblok omlaagtrok, naar de steen van de haard en het uiteinde van het touw vastmaakte aan een driehoekig metalen frame. Op twee andere punten bevestigde hij twee klampen.

Toen groeven we de grond aan een kant van de steen weg, tot we de onderkant hadden blootgelegd. Daar ging veel tijd in zitten, want de grond was keihard aangestampt. Ik hakte erin met een schep en moest van tijd tot tijd stoppen om het zweet uit mijn ogen te vegen.

Lucien zette het metalen frame over het uiteinde van de steen en schoof de klampen eroverheen, waarbij hij de tanden ervan onder de steen door wurmde. Ten slotte werkten we met een koevoet en een schep de aarde rondom de rest van de steen los.

Toen alles zover klaar was, probeerden we het erover eens te worden wie binnen zou blijven om het takelblok op de plaats te houden en wie er naar de truck zou gaan.

'Erg goed zit dit niet in elkaar,' zei Lucien, met een angstige blik op het touw. 'De hoek is verkeerd. Het touw schuurt tegen het raam, daar, en tegen de boog van de schoorsteen, daar.' Hij scheen met het licht op de frictiepunten. 'Het touw kan breken. En er wordt niet eens rechtstreeks kracht uitgeoefend op de steen zelf, omdat het niet mogelijk was om het blok recht boven de steen te hangen, zodat we hem opzij aan de balk hebben moeten hangen. Ik heb geprobeerd om dat te compenseren, maar we kunnen niet voorkomen dat er op elke klamp een andere kracht wordt uitgeoefend en dat de klampen er gemakkelijk van af kunnen schieten. En dan de balk. Het is nog maar de vraag of hij stevig genoeg is om het gewicht van de steen te kunnen dragen. Het is het beste dat ik de boel hier in de gaten houd.'

'Nee.'

'Ella...'

'Ik blijf hier. Ik let op het touw en de klampen, en op het hele appareil de levage.'

De klank van mijn stem overtuigde hem. Hij liep naar het raampje en keek naar buiten. 'Goed dan,' zei hij zacht. 'Je gaat hier staan met de zaklantaarn. Als het touw begint te breken, als de klampen van de steen beginnen te glijden of als er een andere reden is waarom ik moet stoppen, dan schijn je met het licht op de spiegel daar.' Hij scheen met de lichtbundel in de linkerachteruitkijkspiegel van de truck. Het licht weerkaatste naar ons terug. 'Zodra de steen ver genoeg omhoog is gekomen,' vervolgde hij, 'schijn je ook in de spiegel en weet ik dat ik moet stoppen.'

Ik knikte, nam de zaklantaarn van hem over en liep met hem mee naar het raam aan de achterkant van het huis. Ik zette me schrap tegen het piepende geluid tijdens het openduwen van het venster. Voor hij in het duister verdween, keek hij me nog even aan. Ik glimlachte zonder al te veel overtuiging, maar hij glimlachte niet terug. Zijn gezicht stond bezorgd.

Tot het uiterste gespannen van de zenuwen nam ik mijn positie bij het raampje in. Gelukkig was ik door de lichamelijke inspanning niet misselijk meer en had ik het gevoel me op de juiste plek te bevinden, hoe absurd de hele toestand ook was. Ik was blij dat ik hier was met Lucien - ik kende hem niet zo goed dat ik hem alles hoefde uit te leggen zoals ik dat Rick of Jean-Paul zou hebben moeten doen. En daarbij vond hij de mechanische kant van onze klus op zich al zó interessant dat het waarschijnlijk niet eens bij hem opkwam om te vragen waaróm we dit allemaal deden.

Het was opgehouden met regenen, maar overal drupte het nog na. De truck startte met veel gesputter en stond te schudden, terwijl Lucien de koplampen aandeed en gas gaf. Hij stak zijn hoofd uit het raampje en ik zwaaide. Langzaam, heel langzaam, ging de truck vooruit. Het touw begon te spannen, kwam strak te staan en trilde. Het blok aan de balk zwaaide mijn kant op. Ik hoorde kraken toen de balk onder de druk van de trekkracht van de truck kwam te staan en ik sprong opzij, doodsbang dat het huis om mij heen zou instorten.

De balk hield het. Ik liet het licht van de zaklantaarn over het touw, het blok, de klampen aan de steen schijnen en teruggaan. Er was veel waarop gelet moest worden. Ik was tot het uiterste geconcentreerd.

Toen ik met het licht weer op de klampen scheen, zag ik dat één ervan bezig was om langzaam maar zeker van de steen te glijden. Snel scheen ik met het licht door het raampje in de achteruitkijkspiegel. Lucien stopte de truck net op het moment waarop de klamp losschoot en het metalen frame omhoogvloog naar het blok, tegen de schoorsteen en vervolgens tegen de balk sloeg. Ik gilde en drukte me met mijn rug tegen de deur. Het frame kletterde op de grond. Ik wreef met mijn handen over mijn gezicht toen Lucien zijn hoofd door het raampje naar binnen stak.

'Alles goed met je?' vroeg hij.

'Ja. Het was alleen maar een klamp die van de steen is geschoten. Ik zet hem er weer op.'

'Weet je het zeker?'

'Natuurlijk,' antwoordde ik, waarna ik diep ademhaalde en naar het frame liep.

'Laat eens kijken,' zei Lucien. Ik bracht hem het frame en hij bekeek het. Gelukkig was het metaal niet beschadigd. Hij keek vanaf het raampje toe terwijl ik het weer om de steen deed en de klampen strakker aanschroefde, zoals ik hem had zien doen. Toen ik klaar was, liet ik het licht eroverheen gaan en Lucien knikte.

'Goed. Weetje, misschien lukt het ons écht wel.' Hij liep terug naar de truck. Ik nam mijn plaats bij het raampje weer in.

We begonnen opnieuw.

Isabelle hurkte in het stro en keek naar buiten, naar het devant-huis. Het was hard gaan regenen en de lucht was donker. Nog even, en dan zou de zon helemaal onder zijn. Ze keek naar haar zoons. Petit Jean ging verder met het roskammen van het paard, waarbij hij zenuwachtig om zich heen keek. Jacob bestudeerde de stenen die uit Maries jurk waren gekomen. Hij likte eraan, en toen keek hij op naar zijn moeder.

'Ze hebben de lelijkste genomen,' zei hij zacht. 'De grijze, zonder kleur. Waarom hebben ze dat toch gedaan?'

'Hou je kop, Jacob,' siste Petit Jean.

'Waar hebben jullie het over?' riep Isabelle. 'Wat verzwijgen jullie voor me?'

'Niets, Maman,' antwoordde Petit Jean. 'Marie is weggelopen, weetje. Ze is op weg terug naar de Tarn, waar ze met de duivel heeft afgesproken. Dat heeft ze ons verteld.'

'Nee.' Isabelle stond op. 'Ik geloof jullie niet. Ik geloof jullie niet!'

De klampen schoten nog twee keer los, maar de derde keer bleven ze zitten. Lucien reed centimeter na centimeter naar voren. Het lawaai was oorverdovend, maar het touw bleef strakgespannen. Ik scheen met het licht op het blok toen ik het hoorde, een zuigend geluid, als een voet die uit de modder wordt getrokken. Ik scheen op de steen en zag hoe hij langzaam van de grond kwam - één centimeter, twee centimeter, drie centimeter... Ik bleef er als verstijfd naar staan kijken. De balk begon te kreunen. Ik liep van het raam naar de steen, knielde ernaast en scheen met het licht in de kier eronder. Het lawaai was intussen echt onvoorstelbaar geworden - afgezien van het motorgeronk van de truck en het kraken en kreunen van de balk en het blok, ging mijn hart ook nog eens als een wilde tekeer. Ik keek in de donkere ruimte onder de haard.

Ze hoorden de luide klap van de steen die tegen de grond sloeg en verstijfden. Zelfs het paard stond roerloos.

Toen liepen ze naar de deur. Jacob kwam overeind en volgde hen. Isabelle legde haar hand op de deur en voelde. Terwijl ze duwde, werd binnen de grendel opzij geschoven en Etienne trok de deur open. Hij had een rood hoofd, zweette en keek haar glimlachend aan.

'Kom binnen, Isabelle.'

Ze schrok bij het horen van haar naam en liep toen langs hem heen naar binnen. Hannah zat met gesloten ogen geknield naast de zojuist geplaatste haard - op de steen stonden brandende kaarsen. Gaspard stond op een afstandje van de haard - hij liet het hoofd hangen en keek niet op toen Isabelle en de jongens binnenkwamen. Zo heb ik Hannah vaker gezien, dacht ze. Biddend bij de haard.

Ik zag een flits blauw, een klein stukje blauw in dat donkere gat. Intussen was het gat acht centimeter groot, en ik keek en keek zonder het te begrijpen, en toen was het negen centimeter groot en zag ik de tanden en wist ik het. Ik wist het en zette het op een krijsen terwijl ik mijn hand in het graf stak en een botje voelde. 'Dat is de arm van een kind!' riep ik. 'Dat is...' Ik reikte wat verder in de opening, nam het blauw tussen mijn vingers en trok er een lange draad uit die rond een haar gewikkeld zat. Het was het blauw van de Maagd, en het haar was net zo rood als het mijne, en ik begon te huilen.

Ze keek strak naar de haard, die op zo'n vreemde plek in de kamer stond.

Hij kon niet wachten, dacht ze. Hij kon niet wachten tot er anderen waren om hem te helpen de steen daar te plaatsen waar hij de schoorsteen had willen bouwen.

Het was een enorme plaat, die veel te dicht bij de deur lag. Er was nauwelijks plaats genoeg voor hen tussen de deur en de steen. Ze stapte bij Jacob en Petit Jean vandaan en liep om de haard heen.

Toen zag ze een glimpje blauw op de grond. Ze liet zich op haar knieën vallen en trok en trok. Het was een stukje blauwe draad en kwam onder de steen vandaan. Ze trok en trok en de draad brak. Ze hield de draad bij de kaars opdat ze het allemaal konden zien.

Ik hoorde het knappen en het suizen van het touw door de lucht. De steen viel met een luide klap terug op zijn plaats en de klampen sloegen met volle kracht tegen de balk. Ik wist dat ik die klap eerder had gehoord.

'Nee!' riep Isabelle uit. Ze liet zich snikkend op de haard vallen, sloeg met haar hoofd tegen de steen en drukte haar voorhoofd tegen het koude graniet. Ze drukte de draad tegen haar wang en begon te reciteren:

'J'ai mis en toi mon espérance: Garde-moi donc, Seigneur, D'éternel déshonneur: Octroye-moi ma délivrance, Par ta grande bonté haute, Qui jamais nefitfaute.'

Toen was er geen blauw meer en was alles rood en zwart.