20

Dit was het meest risicovolle gedeelte, wist ze. Van de ingang tot de openbare toiletten was het een slordige honderd meter. Een afstand waarin je werkelijk iedereen tegen kon komen. Helemaal als dit gedeelte van het gebouw jarenlang een onderdeel van je werk was geweest. ‘Is’ corrigeerde ze zichzelf in gedachten. De directie zou haar niet ontslaan, daarvoor waren haar papieren te goed. De avond ervoor had ze de samenvatting van Joop Timmer doorgelezen. Je zou er bijna vrolijk van worden…

Ze dwong zichzelf om op een normale manier te lopen; niet te langzaam en zeker niet te snel. Ze bleef recht voor zich uitkijken. De meeste baliemedewerkers in de vertrekhal kende ze van gezicht. Op dit moment kwam het haar goed uit dat het daarbij bleef. In het verleden had ze hier sporadisch met grondpersoneel staan kletsen. Nu zat ze niet te wachten op meer dan een afwezig knikje.

Om zo geloofwaardig mogelijk over te komen, was ze in haar werkkleding van huis vertrokken. Het meest gebruikelijke, al gebeurde het ook dat ze zich op haar werk omkleedde. Dat was afhankelijk van haar humeur; fris en monter op weg, of het werk tot de allerlaatste seconde uitstellen.

De eerste vijftig meter was ze zonder kleerscheuren doorgekomen. Veruit de meerderheid van de aanwezigen bestond uit passagiers. In haar ooghoeken had ze twee piloten van een concurrerende vliegtuigmaatschappij gezien. Ook het kwartet stewardessen dat haar tegemoetkwam werkte voor een andere baas. Zonder oponthoud bereikte ze de openbare toiletten.

Het was belachelijk om zich hier om te kleden. Toch had zij er bewust voor gekozen. De aversie die ze tegen toiletten van benzinestations kende, kwam dicht in de buurt van een fobie. Ze moest er niet aan denken om zich daar om te kleden.

Eenmaal in het toilethokje zette ze haar koffer strak tegen de wand. Hierna trok ze snel haar mantelpakje uit en haalde een stapeltje kleren uit haar tas. De hele operatie nam minder dan een minuut in beslag. Toen ze doortrok, waarmee ze zich een absurd soort van alibi verschafte, ging haar mobiele telefoon.

‘Ja?’

‘Hallo, Dagmar. Met Iris van der Heide.’

Ondanks de eerdere toespeling van Joop Timmer dat zij een belletje van haar collega kon verwachten, ervoer ze dit telefoontje als volkomen onverwacht. Enigszins beduusd herhaalde ze zichzelf.

‘Ja?’

‘Ik kan een heel jankverhaal ophangen, Dagmar, maar daar zit jij denk ik niet op te wachten.’ Ze hoorde Iris diep ademhalen. Door de telefoon kon ze voelen hoe gespannen haar collega was.

‘Ik heb een grote fout gemaakt. Toen Ruben mij om dat papiertje vroeg waarop jouw nummer stond, heb ik hem dat gegeven. Stom, maar een verliefde vrouw doet nu eenmaal stomme dingen.’

De te verwachten steek in haar maag bleef uit. Een bewijs dat ze niets meer voor Ruben voelde. Hooguit walging. Haar verstand behoedde haar voor de neiging om het gesprek direct af te breken. Nu ze Iris toch aan de lijn had, kon ze wellicht wat extra informatie bij elkaar sprokkelen.

‘Hoe lang ben je al verliefd op hem?’

‘Nou, die verliefdheid is inmiddels wel bekoeld, kan ik je verzekeren,’ antwoordde Iris meteen. ‘Ik kan nu zijn bloed wel drinken. Helemaal na wat hij mij heeft geflikt.’

‘Wat bedoel je?’

‘Heel simpel. Ik wist van jullie relatie en kon daarmee leven. Eens kwam mijn tijd toch wel, dacht ik toen. Simpele trut die ik was. Toen het tussen jullie uitging zag ik mijn kans schoon. Hij vertelde mij dat jij constant vreemdging en dat ik de ware voor hem was. Daarom gaf ik dat papiertje. Wat hij ermee ging doen wist ik niet, dat interesseerde me ook weinig. Jij kreeg je trekken thuis en hij was nu van mij. Dat was op dat moment de hoofdzaak.’

Dagmar balde haar linkerhand tot een vuist. Ze zag zichzelf nog zitten op de terugweg van Stockholm naar Schiphol. Iris was toen een luisterend oor voor haar geweest. Een vriendin. Allemaal schijn. Smerig loeder. Vuil kreng.

‘Waarom bel jij mij eigenlijk? Je hebt nu toch wat je wilde?’ Als haar staccato manier van spreken woede en teleurstelling verraadde, dan vond ze het prima. Iris van der Heide kon wat haar betrof in de stront zakken.

‘Een paar dagen na ons gesprek kwam ik erachter dat hij me belazerde. Nota bene met een vriendin van me!’

Dagmar dacht: lekkere vriendin, maar hield haar mond.

‘We kregen slaande ruzie en daarna heb ik die hufter nooit meer gezien. Langzamerhand groeide bij mij het besef dat ik ten opzichte van jou enorm in de fout ben gegaan. Vandaar dat ik opbel om mijn excuses te maken.’

De stilte die Dagmar liet vallen liet aan duidelijkheid niets te wensen over.

‘Ik begrijp het,’ zei Iris een aantal pijnlijke seconden later. ‘Waarschijnlijk zou ik in jouw geval precies zo hebben gereageerd. Anyway, Johan staat naast me en wil jou ook wat zeggen.’

Dagmar hoorde wat gerommel op de lijn, waarna een harde kuch klonk. Johan schraapte zijn keel.

‘Dagmar, ik... ik... Na een vlucht stond Ruben mij op te wachten. Hij zei dat ik dat papiertje met jouw telefoonnummer erop nooit had gezien. Als ik mijn mond open zou doen, dan had ik pas echt een probleem. Zijn vrienden konden foto’s zo manipuleren dat het net leek alsof ik met jonge jongens in bed lag. En die foto’s zou hij naar de directie sturen en…’

‘Het is goed, Johan,’ kapte Dagmar af. Ondanks zijn laffe gedrag had ze medelijden met de purser. Hoe Ruben hem had behandeld ging alle perken te buiten.

‘Het spijt me zo, Dagmar,’ huilde Johan nu. ‘Ik was doodsbang dat ik mijn baan kwijt zou raken. Tegenover jou…’

‘Ik vergeef je,’ antwoordde ze kortaf en verbrak het gesprek. Toen ze de toiletruimte verliet, stak ze een denkbeeldige middelvinger op naar Ruben en Iris.