7

De leuke zomerjurken golden als alibi. Ze bekeek zichzelf in de etalageruit en zag wat ze al verwachtte. Of eerder waar ze bang voor was. Een uitgerangeerde vrouw van achter in de dertig, wellicht begin veertig. Een meter zeventig, blond haar dat alle kanten op stond en een fletse oogopslag. Een serieus hoopje ellende, dus. Gehuld in een lompe jas die haar een peervormig figuur bezorgde met daaronder zwarte laarzen die in een ander decennium als modieus golden.

Je hebt nog meer groeven in je gezicht dan Viola Holt, dacht ze. Ze kon het niet opbrengen om haar cynisme van een begeleidende grijns te voorzien. Daarvoor was de gechargeerde conclusie te pijnlijk.

Dagmar draaide zich abrupt om. Ze had genoeg van haar spiegelbeeld en de bijtende zelfspot die werkelijk zeer deed. Ze begaf zich tussen het winkelende publiek. Volle tassen, rinkelende telefoons en iPods. Ongeduld, tijdgebrek en de voortdurende behoefte aan digitale communicatie. De Oude Gracht in Utrecht, vijf uur ’s middags. Ontheemd in je geboorteplaats.

Het was onmogelijk om van de sfeer te genieten als je jezelf niet toestond deze te voelen, laat staan ervan te proeven. Het leven trok in beelden langs haar heen. Ze rook de geuren zonder deze daadwerkelijk op te snuiven. Ze maakte deel uit van het geheel terwijl ze geen moment het idee kreeg er bij te horen. Alleen op de wereld. Vergeleken met mij was die Remy een drukbezet baasje, dacht ze emotieloos.

Het maalde constant in haar hoofd. Drijvende eilandjes van gedachten in een oceaan vol rotsvaste vraagtekens. Verwarring. De ideale manier om jezelf continu buitenspel te zetten.

Na het gesprek met Herman Aalberts had ze een tijdje doelloos rondgereden. Totaal verbijsterd en volkomen kapot van de schriftelijke mededeling van de directie. Twee weken schorsing, waarna een mondeling onderhoud met een commissie volgde. Hierin kon zij haar kant van de zaak kenbaar maken. In de tussentijd stond zij op non-actief en onderzocht het bedrijf de mogelijkheden voor een ontslagprocedure.

‘Het is toch ongelofelijk!’

Een bejaarde vrouw die naast haar liep, schrok van de heftige woorden die tegen niemand in het bijzonder gericht leken. Ze keek argwanend opzij en versnelde haar pas. Dagmar zag vanuit haar ooghoek de reactie maar besteedde er verder geen aandacht aan. Ze had haar portie vreemde blikken allang gehad. Deze kon er ook nog wel bij.

Ontelbare keren had ze zichzelf voorgehouden dat Ruben de kwade genius was. Het kon gewoon niet anders dan dat hij deze ellende in scène had gezet. Wat in deze redenatie echter ontbrak was het grote waarom. Al die moeite om haar een trap na te geven? Nee, dat leek erg onwaarschijnlijk. Het was trouwens een dagtaak om zo veel desinformatie te creëren, verspreiden en te coördineren. Daar had hij gewoonweg de tijd niet voor. Althans, daar ging zij vanuit.

De enige mogelijkheid die overbleef was de enveloppe met geld. Gemakshalve nam zij aan dat het smeergeld was. De belachelijke reactie van Ruben nadat zij hem ermee confronteerde, sprak wat dat betrof boekdelen. Maar dan nog… De wereld hing van omkoping aan elkaar en zo’n gigantisch bedrag was het nou ook weer niet. In elk geval niet hoog genoeg om zo veel stampij te veroorzaken. Als hij achter dit plan zat, dan stond de moeite die hij erin had gestopt niet in verhouding tot het geldbedrag. Daar kwam bij dat Ruben nooit een verklaring over de enveloppe had gegeven. Misschien was het wel bedoeld voor een personeelsfeestje of bleek het uiteindelijk de opbrengst van een inzamelingsactie van klanten voor een ziekenhuis in Rwanda te zijn. Een liefdadigheidsproject waaraan hij nog geen ruchtbaarheid wilde geven. Ruwe bolster, blanke pit.

Hou op, zeg! Zijn enige definitie van liefdadigheid is eigenbelang.

Mocht er al een lijn in haar denken zitten, dan werd deze vanaf dit punt ontrafeld. Hieruit bleek dat haar uitgangspunten dus van geen kant klopten. Als je alles op een hoop veegde, kon je slechts concluderen dat Ruben hier part noch deel aan had. Toch kon het haast niet anders of Ruben had de regie van die beschamende vertoning in De Derde Oktober in handen gehad. Dit gaf aan dat hij heel ver durfde te gaan. Waar lag zijn grens? Was hij toch de kwade genius achter de ineenstorting van haar leven?

‘Daar gaan we weer,’ zuchtte ze.

‘Dagmar!’ Omdat ze haar geest min of meer had afgesloten voor de buitenwereld, drong de enthousiaste kreet nauwelijks tot haar door.

‘Hé Dagmar!’ Ze schrok toen een hand plotseling haar linkerarm vastgreep. Het waas van overpeinzingen scheurde, waardoor ze weer bewust met twee benen op de Oude Gracht stond.

‘Tijd niet gezien. Hoe is het ermee?’

De omschakeling duurde even. Verwarring, herkenning, verbazing.

‘Marianne,’ sprak ze op vaststellende toon. Haar emotie moest nog een plek in haar stem vinden.

‘Dat is zeker een tijd geleden.’

‘Een jaartje of drie,’ antwoordde Marianne ten Broeke. Ze glimlachte breeduit.

‘Kom op, dit moeten we vieren.’ Ze wees met haar rechterwijsvinger naar de overkant van de gracht.

‘Daar zit een lunchroom. Kunnen we een bakkie koffie doen.’

Voordat Dagmar de kans kreeg om te reageren, trok Marianne haar mee. Het ‘Wat is dit leuk, joh,’ leek recht uit haar hart te komen.

Het tijdstip en het mooie weer waren in het nadeel van de
lunchroom. Hierdoor vonden ze moeiteloos een plaatsje bij het raam.

‘Ik wil alles weten,’ sprak Marianne gretig. ‘Mannen, werk, mannen en mannen.’

Voor de eerste maal verscheen er rond Dagmars mondhoeken iets wat op een glimlach leek.

‘Jij eerst,’ zei ze. ‘Nog in de reiswereld?’

Een bevestigende knik volgde.

‘Ik doe nog steeds hetzelfde werk. Verleden jaar heb ik eindelijk promotie gekregen. Hoofd reisleiding op Mallorca. Een hele mond vol, maar het stelt eigenlijk weinig voor. Problemen van gasten oplossen en die meiden aan het werk houden, daar komt het wel zo’n beetje op neer.’

‘Ik kan me nog herinneren dat je op Rhodos zat,’ zei Dagmar. Herinneringen kwamen stap voor stap terug. Ze kende Marianne een jaar of zes. Toen ze nog bij haar ouders woonde, had ze de gezellige flapuit in een café hier in Utrecht leren kennen. Dagmar was daar samen met een vriendje dat veel teveel dronk en baldadig werd. Toevalligerwijze had Marianne hetzelfde probleem met haar date en raakten ze in gesprek. Terwijl beide vriendjes elkaar met de stoerste verhalen bestookten, hadden zij alsnog een gezellige avond. Het klikte meteen. Na afloop wisselden ze telefoonnummers uit en beloofden te bellen.

‘Na Rhodos kwam Villach in Oostenrijk, daarna Ibiza, gevolgd door de Franse Alpen. Tijdens mijn verblijf op Mallorca besloot de leiding om er iemand het hele jaar door te stationeren. Ze vroegen mij en ik zei ja. Ik zit er nu ruim een jaar en het bevalt me prima.’

Dagmar knikte driftig. Het enthousiasme van haar tafelgenoot was overgesprongen. Voor even waren haar problemen van latere zorg. ‘Wat een geluk dat jij daar precies op het goeie moment zat én dat ze jou vroegen.’

‘Dat was inderdaad puur geluk. Bijna alle bestemmingen zijn namelijk seizoengebonden. Zomer of winter. In de winterperiode is het bijvoorbeeld laagseizoen op de Balearen en halen de touroperators hun werknemers daar weg. Het overgrote deel van de reisleiders werkt op een halfjaarcontract. Na de zomer worden ze op een winterbestemming geplaatst. Is er echter een dip qua boekingen, dan hebben ze pech gehad. Zijn ze een halfjaar werkloos.’

‘Waarom besloot de leiding dan om iemand pertinent op Mallorca te houden?’ wilde Dagmar weten.

Mariannes rechterduim en -wijsvinger speelden met haar bruine lokken. Een gewoonte die Dagmar nog van vroeger kende. Oude beelden van de leuke tijd die ze samen hadden flitsten voorbij. Ze realiseerde zich dat het niet haar verdienste was dat ze hier zo gezellig zaten te kletsen. Ook Marianne behoorde tot haar vroegere vriendengroep die ze op een schandalige wijze in de steek had gelaten. Eigenlijk was het een klein wonder dat ze nog met haar wilde praten.

‘Het fijne weet ik er natuurlijk niet van, dat wordt tenslotte op directieniveau bepaald. Mij hebben ze verteld dat men nu Mallorca een te grote bestemming vindt om in de winter onbezet te laten. Het aantal overwinteraars stijgt. Aan deze mensen willen ze toch een bepaalde service bieden. Goed voor de naam van de touroperator, is de achterliggende gedachte. Daar komt bij dat ze twee jaar geleden drie appartementencomplexen hebben gekocht. Tijdens de renovaties heb ik tussen november en april veel contact met de beheerders. Zeg maar een soort van oogje in het zeil houden.’

Nadat ze bij de serveerster twee koffie hadden besteld, trommelde Marianne ongeduldig met haar vingers op tafel.

‘Genoeg over mij. Woon je nog samen met die… eh… Ruben?’ Ze glimlachte verontschuldigend. ‘Ik kon in de haast niet op zijn naam komen. Stom, hè?’

Al die tijd dat ze zaten te praten had ze het geweten. De confrontatie met haar verleden was onontkoombaar. De naam Ruben zou ter sprake komen. Met de naïviteit van een peuter die op een voetbalveld verstoppertje wil spelen, had ze in stilte gehoopt dat Marianne het woord zou blijven voeren. Dat ze onder het koffiedrinken kon blijven luisteren, om na een halfuurtje op te staan en afscheid te nemen met de belofte elkaar weer gauw te bellen. Je kon het niet eens onnozel noemen, ze had gewoon een betonnen plaat voor haar hoofd.

‘Ruben en ik…’ Waar ze zo bang voor was gebeurde. Ze viel stil. Haar adem haperde, de woorden stokten, haar lippen weigerden dienst. Geen leugens meer. Het was al erg genoeg dat ze haar ouders had wijsgemaakt dat ze twee weken vakantie had opgenomen om eens lekker bij te komen. Uitrusten? Ze was verdomme een neurotisch wrak!

Marianne legde haar rechterhand op de linker van Dagmar. Van het ene op het andere moment leek ze in niets meer op de vrolijke jonge vrouw die door het leven heen zweefde. In haar oogopslag stond zowel bezorgdheid als medeleven te lezen.

‘Wat jij wilt, Dag. We kunnen ook over het weer praten. Ik luister of praat. Waar jij je het lekkerst bij voelt, oké?’

Dagmar haalde een tissue uit haar tas en snoot haar neus. Ze zat aan haar taks. Mooi weer spelen was een gepasseerd station. Ze had zichzelf al lang genoeg pijn gedaan. De frustraties moesten eruit. Wellicht was de tegeltjeswijsheid wel waar. Na regen kwam immers zonneschijn en van het concert des levens kreeg niemand een program. Dat laatste klopte in elk geval. Bestond er ook een spreekwoord dat opluchting beloofde? Lucht je hart en omhels de verademing, wellicht?

Ze keek Marianne aan en deed wat haar hart haar ingaf.

‘Ruben en ik zijn uit elkaar, ik sta op het punt om ontslagen te worden en heb geen vrienden meer over.’ Ze vocht tegen haar tranen. ‘Zo, nu weet je het. Dagmar Vredeling is een hoopje ellende dat de hele dag in zichzelf praat. De enige uitweg die ik zie is een gat dat met het uur dieper wordt.’

Ze schudde vertwijfeld haar hoofd. ‘Da’s nog eens een leuke binnenkomer, nietwaar?’

Marianne trok haar linkermondhoek op en grijnsde.

‘Het had stukken slechter gekund.’ Aansluitend wreef ze over de rug van Dagmars linkerhand.

‘Het hoge woord is eruit. Gooi alles wat je verder nog dwarszit maar op tafel. Ik heb de tijd.’

Het kostte Dagmar ruim een kwartier om haar verhaal te vertellen. Ze begon bij die noodlottige avond waarop ze Ruben betrapte en eindigde bij de brief die haar schorsing aankondigde. Zonder enige terughoudendheid legde ze haar hele hebben en houden op tafel en ze voelde zich met de minuut beter. Marianne hield woord door te luisteren en haar niet te interrumperen.

‘Het zal best achterlijk klinken, maar wat lucht dat op. Dit is de eerste keer dat ik mijn verhaal kwijt kan, weet je. Ik ben echt wekenlang met mezelf in gesprek geweest. Geloof me, daar word je op den duur stapelgek van.’

Marianne nam een slok van haar koffie en likte met het puntje van haar tong heel even over haar lippen. Terwijl ze door het raam naar buiten keek, kneep ze haar oogleden enkele centimeters toe. Haar denkgezicht, herinnerde Dagmar zich direct.

‘Dus jij hebt jouw ouders wijsgemaakt dat je twee weken vrij bent?’

‘Ik durfde ze de waarheid niet te vertellen. Dan slapen die mensen geen nacht meer.’

‘Om een beetje bij te komen?’

‘Ja, dat was het eerste wat in me opkwam.’

‘Da’s dan precies wat je gaat doen.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Lekker op vakantie, natuurlijk.’

Dagmar keek haar vriendin verbaasd aan.

‘Op vakantie? Waarheen moet ik op vakantie? Ik ben overal al geweest.’

Marianne trok zich niets aan van haar verweer. Er speelde een grappig, zelfingenomen lachje rond haar lippen.

‘Wat dacht je van Mallorca?’