Voorbij:

 

 

 

Het was gedaan. Het was voorbij. En ikzelf had er een eind aan gemaakt. Ik stopte de brief in een envelop en legde die op mijn bureau. Ik wilde hem alleen uit trots nog een paar dagen bij me houden voordat ik hem op de post zou doen. Ik verwachtte geen antwoord en heb er daarom ook geen afzender op gezet. Ik wilde niet het risico lopen dat ze de afsluiting die ik tot stand had gebracht, zou reduceren tot iets onbeduidends en schandelijks.

Ik heb nooit gekregen wat ik wilde. Ze wist me een stap voor te blijven.

 

Op het werk ging alles zijn gangetje en ik had het gevoel dat ik de wereld in de hand had. Het maakte weinig uit dat ik tijdens de feestdagen alleen was - alles had nu zijn plekje gevonden. Na Kerstmis werd het Nieuwjaar, en ik hield me vast aan de vrijheid, en aan de brief.

Ik besloot dat ik de brief de komende zaterdag naar het postkantoor zou brengen. Op het moment dat ik hem in de brievenbus zou laten vallen, zou ik alles wat erin stond loslaten. Het zou een kleine plechtigheid worden, alleen voor mij.

Maar vlak voor die belangrijke dag aanbrak en ik nog aan het werk was, gebeurde het. De barkeeper van het restaurant kwam naar me toe. Er was telefoon voor me, zei hij.

'Kun jij de boodschap aannemen?' vroeg ik.

'Het is je broer Ross.'

Ik verstijfde. Ik wist dat het slecht nieuws betekende. Ik herinnerde me meteen die keer dat papa was gestorven en dat ik het had geweten voor de telefoon rinkelde. Dit keer lag het anders. Ik had geen idee wat het zou kunnen zijn, ik wist alleen heel zeker dat het slecht nieuws betrof.

'Hallo,' zei ik, met het hart in mijn keel.

'Richard, met Ross. Luister. Mama is gisteravond overleden.'

De stilte woog zwaar op de lijn. We wisten allebei dat we er nog waren, maar heel even werd er geen woord gezegd. Hij vertelde me wat er voor de begrafenis was geregeld, we wisselden nog enkele woorden en toen hing ik op. Onmiddellijk stormden alle gevoelens die ik dacht te hebben begraven, weer naar de oppervlakte. Ik voelde de woede, de pijn, de schaamte, de angst - en ja, ook de droefheid. Ik was verpletterd.

Op weg naar huis kon ik alleen maar denken aan de brief die nu in mijn binnenzak zat. In mijn verwarring dacht ik dat ik haar die op de een of andere manier nog zou kunnen geven, en dat ze het dan alsnog te weten zou komen.

Ik geloofde het pas echt toen ik haar in het mortuarium zag, en dat kwam heel hard aan. We zaten stilzwijgend bij elkaar, al mijn broers en mijn grootmoeder. Het was bijna twintig jaar geleden dat alle zonen en mama in één ruimte bijeen waren. Het was bijna net zoveel jaren geleden dat ik David had gezien.

Ze droeg geen make-up - dat droeg ze overigens nooit. Er heerste totale stilte.

Ik weet niet zeker wat ik had verwacht. Ik stond daar maar. Ik betastte mijn binnenzak en voelde de brief die erin zat. Ik dacht na over wat ik tegen haar had willen zeggen. Voordat we het mortuarium verlieten gaf ik de brief aan de begrafenisondernemer die ons had binnengelaten.

'Wanneer u haar cremeert, wilt u deze brief dan bij haar leggen?' vroeg ik.

Het was voorbij. Voor eens en voor altijd. Ik had gezegd wat ik op mijn hart had, en zij had nu haar eigen vrede.

Toen ik naar buiten liep wist ik dat ze mijn brief voor altijd bij zich zou hebben, in alle eeuwigheid. Datgene wat ik niet meer hoefde te dragen zou zij overnemen.

Ik was vrij.

Het was voorbij.